Hagar Peeters, Andre Rudolph

De Nederlandse dichteres en schrijfster Hagar Peeters werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1972. Zie ook alle tags voor Hagar Peeters op dit blog.

 

‘Krijg de Overmaasse hazewindhondenkorenmolenpestpokken!’

Een Rotterdamse tongval is het mooiste als hij scheldt,
als hij de Erasmusbrug doet deinen onder zijn verbaal geweld,
als Bep van Klaveren de bokser zijn spierballen rollen laat
op de maat van Deelders verzen, krijg ik het echt te kwaad.

Zijn klagen klinkt niet als gejammer als een wanklank hem ontvalt
want een echte Rotterdammer houdt zijn tong altijd gebald.

Al die schepen in Delfshaven die zich aan de Noordzee laven
varen op de adem van dokwerkers naar de wijde horizon.
Is die stad wat recht en hoekig en die taal een beetje vloekig,
als een Rotterdammer kankert klinkt het vloeiend en bon ton.

De Rotterdamse tongen zijn de snelste van het land.
Zij praten als hun vuisten van het bed tot ledikant.
Zij weten zich te weren tegen Overmaasse heren,
lullen wars van redeneren het gelijk steeds aan hún kant.

Helaas, ik ben geen Rotterdammer want ik scheld niet maar ik jammer.
Mijn verwensing doe ‘k mijn ergste vijand nog niet aan.

Ik neem de wijk naar kroostrijk Crooswijk
waar ik dat prachtig schelden afkijk
en daarna ga ik weer gewoon mijn eigen baan.

De roep die ik in mijzelf hoorde

Ik geef gevolg aan de niet geuite lokroep
die geheel en al buiten hen omgaat

die hun aanwezigheid slaakt zonder hen daarin te kennen
die aantrekking die ondanks hunzelf van hen uitgaat

kom ik tegemoet met beide armen uitgestrekt als een slaapwandelaarster
zo meander ik langs meubels, de afgronden van de kamer

en nader waar mijn radars mij brengen
daar waar mijn uitgestrekte armen in die van de ander

zich in de armen van de ander bergen. We doen ons tegoed.
Hier lopen we te hoop op botten en spieren en bloed

stuiten tegen muren ketsen af op gepantserde harten
want niemand riep mij op hem toe, niets verzocht mij te komen

dan de roep die ik in mijzelf hoorde.

 

Vlakte

Het vredig afgeduwde als een bootje
aan de oever van het water dat zo stil is
dat het amper vooruitkomt
ligt in het donker de maan een wonder
de zwarte hemel een mantel
ligt het daaronder

ik heb het water gewenkt
het water wenkte terug: de golven
mijn handen kommen mijn vingers kromden
de schuimkoppen rolden

en ik duw en ik duw
tot de arm van het water het van mij overneemt,
kom maar fluistert naar het bootje

dat alleen nog de omtrek van een bootje is
waarbinnen een zwartere vlakte
opgaat in een grotere vlakte

 

Hagar Peeters (Amsterdam, 12 mei 1972)

 

De Duitse dichter en schrijver Andre Rudolph werd geboren in Warschau op 11 mei 1975 en groeide op in Leipzig. Zie ook alle tags voor Andre Rudolph op dit blog.

 

téchnē (“tijdens” / “en”)

dagelijks, en volledig onopgemerkt,
maakt de ziel haar back-ups –
en vertel het aan niemand
het gaat om een

transparante techniek; lang
heeft men aangenomen
dat het om een simpele droomroutine zou gaan
die wordt gevolgd, intussen

is het vrij zeker dat
het laat in de avond gebeurt,
terwijl je in slaap valt, en
vijf, hooguit tien seconden

duurt; terwijl de maan
in de ramen staat
ja, de maan, in de ramen,
sinds honderd jaar zijn ze

onderling verbonden; alles
heb je geprobeerd om er een break in
te lassen, maar het contact is gelegd,
om de chip te killen, maar

het contact is gelegd, zelfs om de hele
zaak in afzonderlijke delen op te split-
sen, maar het contact…
zoals je dromen trouwens

die doen alsof ze in de ochtend
het lichaam verlaten, terwijl
echter de glazen buis van de dag
stuk breekt, en de dromen hun

kwikzilverkogels in je spier-
weefsel schieten en de systemen
verlammen, terwijl je
lichaam totaal niet onder de indruk

zijn geheime kalender open-
vouwt en de programmagegevens
vergelijkt, en het contact echter,
monsterlijk en precies, gelegd is.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Andre Rudolph (Warschau, 11 mei 1975

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e mei ook mijn blog van 12 mei 2020 en eveneens mijn blog van 12 mei 2019.

Ida Gerhardt, Andre Rudolph

De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Zie ook alle tags voor Ida Gerhardt op dit blog.

 

In den beginne

Ik zet mijn verzen als een schelpdier aan
in diepten waar geen sterveling mij kent;
ik adem in en uit, en zij ontstaan
uit stille kernen, in het element
dat was van den beginne. Altijd blijft
het grote stromen in mij overgaan.
Ik ben alleen. Een maatgang schrijft en schrijft:
ademende zet ik de mantelen aan

 

Het gebed

– de grootouders

Drie maal per dag, naar vaste wetten,
nemen zij de eigen plaatsen in,
en gaan zich rond de tafel zetten;
van haat eendrachtig: het gezin.

De vader heeft het mes geslepen,
De kinderen wachten, wit en stil.
De moeder houdt haar bord omgrepen,
alsof zij het vergruizelen wil.

Een grauw: dan vouwen zij de handen,
de disgenoten in het huis:
van tafelrand tot tafelranden
geschikt tot een onzichtbaar kruis.

 

De paarden

Daags drinken bij het wed
de grote aardse paarden.
Hoefprenten staan op de aarde,
het gras is zilt geplet.

Te nacht, als sterren en maan
in zachte diepten spiegelen,
beweegt het wak een wiegelen:
twee vleugelen ruisen aan.

Het water ligt vervaard,
als witte manen zinken:
rimpelend om het drinken
van een geweldig Paard.

Later draagt het, weer blak,
de adem in nevel vegen
van ’t Paard dat, reeds ontstegen,
dronk uit een sterrewak.

 

Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)
Standbeeld in Zutphen (detail)

 

De Duitse dichter en schrijver Andre Rudolph werd geboren in Warschau op 11 mei 1975 en groeide op in Leipzig. Zie ook alle tags voor Andre Rudolph op dit blog.

 

de purusha ter grootte van een duim is als een rookloos licht
(de kaṅha-upanishad; 2, 13)

het was al ver in de middag
toen de jongens van de dierenambulance kwamen
en mij uit de
boom sjorden, waar ik zelf
abusievelijk was ingeklommen

ik was zo opgewekt als in lange tijd
niet meer, hoewel
mijn situatie behoorlijk uitzichtloos was
zoals jullie je kunnen voorstellen;

desondanks leek ik
op de een of andere manier helder;
als een lichtdwerg waar ze net
een nieuwe lamp van honderd watt
hebben ingedraaid

(zo gaat het immers soms:
eigenlijk voel je je rot, maar dan…)

en de jongens van de dierenambulance
wisten een moment lang
ook werkelijk
niet zo precies waar ze met me
naartoe moesten

wie heeft ze eigenlijk gebeld?
een eigenaar
schijn ik niet te hebben, mijn
naam ben ik vergeten;
de subtiele tekening
van mijn vacht en mijn slimme bruine
ogen wijzen weliswaar op
een best aardige, brave soort
en goede manieren,

maar wat heb ik daar nu aan, in deze
slechte omheining,
met de luidruchtige jongens
van de dierenambulance, die met hun
bestelbusje
kriskras door de
hele stad scheuren, op zoek
naar een geschikt

onderkomen?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Andre Rudolph (Warschau, 11 mei 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e mei ook mijn blog van 11 mei 2020 en eveneens mijn blog van 11 mei 2019 en ook mijn blog van 11 mei 2018.

Hagar Peeters, Andre Rudolph

De Nederlandse dichteres en schrijfster Hagar Peeters werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1972. Zie ook alle tags voor Hagar Peeters op dit blog.

 

Als alle vogels

Mijn armen zijn de wanden
van je enkelvoud
waaraan bodem en plafond ontbreken
zodat je kunt ontsnappen
door de wijdste kier, de hemel,
onder de dikste plint, de aarde
maar laat ons eerst een nestje vlechten
van onze ledematen.

 

Mag ik naar je toe?

Mag ik naar je toe?
Samen zitten op de bank
waar jij me aait totdat ik slaap
en verder niets?

Alle winst wordt weer verlies.
Ieder woord doet afbreuk aan
het strelen van je hand,
je kussen op mijn haar.

Troost mij niet.
Je lieflijkheid draagt kilte aan.
Ons opgaan in elkaar
komt van één kant.

 

Debuut II

Licht spiraalde op de muur
van zijn studentenkamer,
gaf flakkerend de schaduw aan
van twee figuren, lichtgebogen.

Heel traag sloeg zij haar kleren af
en ook haar schaamte dwarrelde neer
temidden van ontkurkte flessen,
de asbak en leergangen fysica

kwam hij haar nader dan de dag erna
waar op de tafel in het schelle morgenlicht
de glazen schaamrood kleurden van de wijn

die op de bodem hard geworden
met de afdruk op het matras
getuigde dat niets meer hetzelfde was.

Daarvan waren alle ramen,
de studenten op college
die er samenzweerderig over zwegen,
de stoeptegels die haar zagen lopen
al op de hoogte.

 

Hagar Peeters (Amsterdam, 12 mei 1972)

 

De Duitse dichter en schrijver Andre Rudolph werd geboren in Warschau op 11 mei 1975 en groeide op in Leipzig. Zie ook alle tags voor Andre Rudolph op dit blog.

 

de dochters zijn ramen

de dochters zijn ramen
…………………………..in de huizen van de moeders, daar

kijken ze door naar buiten; de
…………………………..zonen zijn snaren, gestemd als

de vaders. – nu zien ze er allemaal
…………………………een beetje gespannen uit.

op zichzelf zijn de viooltjes
…………………………lelijk, in de balkonbakken

buiten (zelfs nog als allegorie); “dit
………………………zou iemand opnieuw moeten omscheppen.”

de bloemkelken citeren engelen
……………………….en bijen. – op zaterdag wanneer

de kevers poetsen, ruikt het
………………………door het hele huis naar chitine

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Andre Rudolph (Warschau, 11 mei 1975)

 

 Zie voor nog meer schrijves van de 12e mei ook mijn blog van 12 mei 2020 en eveneens mijn blog van 12 mei 2019.

Ida Gerhardt, Andre Rudolph

De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Zie ook alle tags voor Ida Gerhardt op dit blog.

 

Lucretius

…noctes vigilare serenas, quaerentem dictis quibus et quo carmine demum…

Zonlicht en wolken en de roekelooze pracht
der aarde, uitgebroken, naar het licht
zich tillende en bevend toegericht, –
bloeiende leeft het vóór mij in de stille nacht.

Helderder nog en klaarder, met in het verschijnen
iets bovenaardsch, een glanzen als het eerste dagen
van wat geschapen is en in een dwingend vragen
mij toegewend. – O, eenmaal argeloos te zijn en

niets dan deel te wezen van dit bloeiend leven, –
zooals het dier, het kind, uiteindelijk ontheven
van wat ik zelf mij koos: dit zwoegen, deze pijnen.

Zal ooit het woord ik zóó formeeren dat gedreven,
gevormd tot eigen staat, een wereld in het schijnen
van jong ontsprongen licht mijn handen komt ontzweven?

 

Na den dag

Nog bergt de grond gegiste zon
warm onder ’t harsig naaldtapijt, –
een dierenspoor heeft naar de bron
en deze stilte mij geleid,
-het spat wat fijne zilverigheid –

De dag was ongemeten wijd,
ik ben doorgloeid van wat ik won, –
vandaag was het of nieuw begon
de aarde in oorspronkelijkheid.

En óók het vers, waarop ik zon, –
hoe werd het zóó van zelf bevrijd,
elk woord of het niet anders kon
volstrekt in zijn aanwezigheid.

Het ligt zoo glanzend uitgespreid
in ’t effen rijm, dat het omspon
en gaaf in zijn beslotenheid; –
de hartslag van een verre bron
rimpelt het even en verglijdt. –

Is dichten slechts aandachtigheid? –

 

Faun

Hij staat geleund tegen de stam
en keurt de saamgevoegde fluit,
besprongen door de rosse vlam
van het gewaaierd varenkruid.

Hij toeft, maar ademt elk gerucht,
de geur van loover dat vergaat,
het vallen van een rijpe vrucht,
die in de weeke aarde slaat.

Het lichaam, in zijn korte rust,
is wreed en teeder tegelijk;
de oogen waken, fel van lust,
over het ondoordringbaar rijk.

 

Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)
Standbeeld in Zutphen (detail)

 

De Duitse dichter en schrijver Andre Rudolph werd geboren in Warschau op 11 mei 1975 en groeide op in Leipzig. Zie ook alle tags voor Andre Rudolph op dit blog.

 

zoals de rivier onder de sterren

zoals de rivier onder de sterren
………………………..hemel van de drempels

afstort; nu probeert hij met
……………………….schaamteloosheid te forceren wat

hij door taal en intuïtie niet
………………………….meer tot stand brengt: schoonheid. (sela!)

de gebarsten lippen
………………………..van maart; het vochtige bruin

van de nog gesloten knoppen. –
………………………het berekende licht van deze avond:

met een enkele zilveren munt
…………………wil de maan onze zielen vrijkopen

(god gooit ze boven in de
………………………..sleuf. we beginnen te dansen)

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Andre Rudolph (Warschau, 11 mei 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e mei ook mijn blog van 11 mei 2020 en eveneens mijn blog van 11 mei 2019 en ook mijn blog van 11 mei 2018.

Hagar Peeters, Andre Rudolph

De Nederlandse dichteres en schrijfster Hagar Peeters werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1972. Zie ook alle tags voor Hagar Peeters op dit blog.

 

Kanttekeningen van de muze

I
Er schemert een zweempje gelukzaligheid
door het omslaan van de bladzijden, het uitschoppen van een schoentje,
het omhoogduwen van een plooi in een japon
wanneer je in gedachten staat te zoenen met die witte monden van papier.

Hoeveel avonden waren er niet op te sieren met het magnum opus
van één man. Iets apocriefs voor bij het aperitief
waarna hij nog één bundel schreef
voor bij de kreeft en één voor bij het diner,
tot slot wat scherts aan het dessert.

Mijn handen zouden zachter zijn, zijn lippen troostender,
zijn mond liefkozender,
de kaarsen schitterden als sterren op tafel.

O, wat zou ik graag de geliefde in de gedichten van de dichters zijn
aan wie zij hun ziel opdragen, voor wie zijn hun gemoedsrust
weg laten gutsen in een onthutsend slapeloze nacht
en zoveel bladzijden met bloed geschreven om bij te zetten
aan mijn graf.
Hier staat het: zo zijn alle vrouwen.
Luister naar de dichters want zij kunnen het weten.
Hier staat zoals zij was en u staat paf

II
Maar de dichters maakten mij broos.
Ik mocht het lieve lenige woordje liefde
aflikken als een lolly en daarbij het stokje
kokette rondjes laten draaien tussen
mijn steelse vingertoppen en schuchter
lonkend lichaam zijn
als ik maar mysterieus was en steeds van
hetzelfde type oermysterie.

Met mijn naakte ongrijpbare lipjeslichaamaanschijn
werd ik ertoe gedwongen mij verborgen te houden in hun woorden
en altijd wuifden mijn haren als bij de meisjes
van de karaokebanden.
Altijd werd ik gezocht in zielen, in dromen, in herinneringen,
in tempels, in doorrookte avonden vol stilte en wijn.
Ik mocht er steeds niet zijn.

Ik sloop op mijn tenen door hun werkvertrekken
om de dichters niet te storen
bij hun zoeken naar mij
maar zij merkten mij toch op en fluisterden
bits tussen hun vingers:
‘sstt, aardse koe, je jaagt haar weg.’

 

Hagar Peeters (Amsterdam, 12 mei 1972)

 

De Duitse dichter en schrijver Andre Rudolph werd geboren in Warschau op 11 mei 1975 en groeide op in Leipzig. Zie ook alle tags voor Andre Rudolph op dit blog.

 

iets voor de geesten
(david constantine)

vandaag hebben de geesten
lang geslapen en uitgebreid ont-
beten
voordat ze op weg zijn
gegaan door ons lichaam

papa, mama, jullie hadden je,
slim als je bent, in twee pannenkoeken
verstopt;
hoewel ik jullie
net pas had gekocht
smaakten jullie taai en droog;
(Ik kon jullie
amper door de keel wringen, eerlijk gezegd)

maar toen kwam toch het punt
met de jam waarop we ons
met elkaar hebben verzoend …

het is eigenlijk iets heel simpels
wat ik wil zeggen;
clara denkt nu bijvoorbeeld
aan haar nieuwe leraar Duits, die zij
niet kan uitstaan
en die zij niet meer uit haar
hoofd krijgt

soms verdwijnen ze
gewoon in de koffie, of ik weet ook
niet, hoe ze het doen
of ze
ritselen nog even met
de krant, alsof ze ons willen afleiden,

voordat de geesten weer hun
weg door ons lichaam
vervolgen,
en we ze dan de hele dag
niet meer zien

en ook opstaan van de tafel,
onze schoenen aantrekken, onze jassen
pakken en het huis
uitgaan

wij en de kinderen,
ieder zijns weegs

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Andre Rudolph (Warschau, 11 mei 1975)

 

Zie voor nog meer schrijves van de 12e mei ook mijn blog van 12 mei 2020 en eveneens mijn blog van 12 mei 2019.

Ida Gerhardt, Andre Rudolph

De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Zie ook alle tags voor Ida Gerhardt op dit blog.

 

De slachtlammeren

(voor de kinderen in Noorwegen)

De hondsdagen met rosse hitte,
van onweer drachtig, en geladen
met onbestemde haat en angsten,
voorzeggen dat het onderweg is.
– En in de nacht tevoren is er
dat vragend blaten van de lammeren
en het schorre antwoord van de ooien,
een voorgevoel van naderend onheil.
– En, steeds weer overrompelend, is het
er ’s morgens, het vervaarlijk schreeuwen,
het driftig klappen van de hekken,
het nors cordon dat stokkenzwaaiend
de lammeren opeist, de onnozelen.
En onder duizendvoudig blaten
van de beangste moederschapen
en het hinniken van schichtige paarden
wordt gemelijk het bevel voltrokken;
tot aan de ontdekte allerlaatste,
de kleine smekende verstekeling,
gehaast in het wagenkrat geworpen.

En zij zijn weg gelijk zij kwamen,
de mannen met de dorenstokken.

Om huis en stallen hangt beklemmend
een stank van zweet en mest en modder;
wij mijden zwijgend, als bij afspraak,
het drassig land vol wagensporen.

Volgen, als steeds, de twee etmalen
des aanklagens, het koor der ooien.
Om hen die niet meer zijn weent Rachel.
En op de derde morgen, steevast,
of er geen kindermoord geschied was,
is heel de kudde aan het grazen.
Doch als wij trachten door de modder
ons stap voor stap een weg te banen,
is bij het hek de wacht betrokken.
Twee machtige rammen. Vast voornemens
hun horens door ons heen te stoten.

 

Scherzo

Zachte argelooze vreugd
die ons éénmaal werd beschoren,
toen wij in den dans verloren
deelden in het spel der jeugd.

In de lichte snelle rei
werden wij ook meegenomen,
in den dans voert de volkomen
zorgeloosheid heerschappij.

Helder klonk de korte slag
van de handeklap, – de paren
neigden spelend tot elkaar en
weken weer met schaterlach.

In dit dansen werd een licht,
tintelend geluk geboren, –
zingt het nu nog, onverloren,
zingt het nog in mijn gedicht?

Een herinneren, een glans
in mijn sober werk gebleven, –
soms een glinstering, en èven
de figuren van den dans.

 

Moment

De kleine hof ligt in het middaglicht,
de bijen zwermen om de bloesemboomen;
– een arbeiden in de natuur, in mijn gedicht –
dan zie ik langs het dalend pad haar komen

in zon – en als een vlam doorlicht het oogenblik
mij hel. Dit licht, haar nadering, het stuwend lenteleven,
– bloei en bevruchting – en daarmee verweven
ons beider eenheid en het scheppend ik.

En eens, in stiller dagen van het jaar,
vervulling van dit uur, voldragen leven:
beladen takken en van mij en haar
het overvele in mijn werk geschreven.

 

Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)

 

De Duitse dichter en schrijver Andre Rudolph werd geboren in Warschau op 11 mei 1975 en groeide op in Leipzig. Zie ook alle tags voor Andre Rudolph op dit blog.

 

deze afgescheurde strook

deze afgescheurde stroken grijs schuurpapier
waarop nu in beide richtingen
de auto’s voorbij racen
heb je gedoneerd

het is jouw huid!
en je stelt ze aan ons ter beschikking
hoe onzelfzuchtig van je

de twee tunnels daar: het materiaal
voor hun bekleding stamt
uit je binnenoor
dat hoor je

lichten aan. Lichten uit
ook het licht kun je horen
(oefen dat)

het landschap dat je zo mooi neergezet
hebt zouden we trouwens
helemaal niet nodig hebben gehad
toch bedankt

de hele middag grijpen
links en rechts de vangrailklauwen naar ons

(we hebben geluk, en
ontsnappen …)

dit alles maakt jou blijkbaar niets
uit, er valt niets aan je
te merken

(pas later in bed dan)
de halve nacht

het trilalarm van je handen

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Andre Rudolph (Warschau, 11 mei 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e mei ook mijn blog van 11 mei 2020 en eveneens mijn blog van 11 mei 2019 en ook mijn blog van 11 mei 2018.

Hagar Peeters, Andre Rudolph

De Nederlandse dichteres en schrijfster Hagar Peeters werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1972. Zie ook alle tags voor Hagar Peeters op dit blog.

 

Van heldinnen en hun daden die voorbijgaan

De batjesvedette is oud.
Haar handen trillen van de Parkinson
maar zij weet niet van ophouden.

Vibrerend vliegt de pingpong door de lucht,
raakt spiegels, vazen en violen
die op de vloer aan stukken slaan
maar zij wint als altijd.

Eén misslag van haar hand
brengt zoveel turbulentie in de lucht teweeg
dat de bal de juiste hoek maakt.

Wanneer de bal bijna het net raakt,
maakt dit een diepe buiging.
Als ze hem naast de tafel slaat,
springt deze razendsnel opzij en salueert.

Dreigt ze ondanks dit alles te verliezen
dan zet ze zo’n enorme keel op
dat langs haar stembanden de bal
alsnog naar zijn bestemming rolt.

Dingen weten dat je oude winnaars
nooit teleur moet stellen.

 

Krantenbericht

Er was vervallen. Er was verslagen.
Er waren woorden van de levenden later.
Er was onbegrip, weemoed,
een lege auto langs de weg.
Er was een coupé gevallen in de vallei.
Er waren ramptoeristen, verslaggevers,
cameramensen en mensen zonder camera’s,
zonder menselijks en zonder mens te zijn.
Er waren artikelen in de krant
en foto’s van de fotografen. Er was zand.
Er was geen afscheid, daar was geen tijd voor
en er was spijt, al wist niemand om wat.
Er was een weg en er was een bestemming
en er was iets dat daar tussen kwam.
Zo ben ik verleden week nog overleden.
Ik ben door iets onnoembaars overreden
toen ik onoplettend overstak van mij naar jou.

 

Zelfportret aan tafel

In de rook van je sigaret kringelen alle gestalten
die je niet geworden bent maar wel bent
naar het plafond en op muren
werpen zij schaduwen, multipel,
de talenten waarmee
je nooit naar buiten trad.

Die sluier van rook, dat is ook
de aaneenschakeling van schouders
van alle voorouders die zichzelf
aan je doorgaven. Je ging gebukt onder hun donatie.

Wij brengen een toast uit aan tafel
op alles dat ons ontglipt. Rook omsluit ons
volledig. Nu is de wereld verstikt.

De rook, dat zijn de handen
die je naar hoogten dragen vanwaar
bijna alles verdraaglijk is.
Kijk maar naar me:
er zijn vele schakeringen Hagar.

 

Hagar Peeters (Amsterdam, 12 mei 1972)

 

De Duitse dichter en schrijver Andre Rudolph werd geboren in Warschau op 11 mei 1975 en groeide op in Leipzig. Zie ook alle tags voor Andre Rudolph op dit blog.

 

na jaren van loonarbeid aan de vlinderzaag

begonnen we eindelijk de nadelige
effecten van goudstof te voelen,
diens elektrische geknetter, in de koortsige lucht,
die ons altijd omringt. de glansloosheid van onze acties
viel op de heldere spiegels van onze ogen,
een pijnlijke, constante hoest maakte
duidelijk: onze longen verzanden;
maar onze tongen slibben dicht
(dit veroorzaakte overigens die zeldzame
armoede van onze taal, in de sombere
jaren van loonarbeid)

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Andre Rudolph (Warschau, 11 mei 1975)

 

Zie voor nog meer schrijves van de 12e mei ook mijn blog van 12 mei 2019.

Ida Gerhardt, Andre Rudolph

De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Zie ook alle tags voor Ida Gerhardt op dit blog.

 

Kosmos

Het spel van lijn en kleur en van schakeering
dat leeft in de natuur, het donker en het licht,
– wetten van wisseling en wederkeering –
ik vind het terug in het voltooid gedicht.

De groeiwijs van de plant, het levend zich ontvouwen
van vorm na vorm, weer rustend in de regelmaat
die fijn vertakt door bloem en blad en stengel gaat,
is mij een teeken dat het stil, geduldig bouwen

van woord aan woord gehoorzaamt aan eenzelfde streven.
– Wij luist’ren: hoorbaar, op ons ademen bewogen,
stuwende en gestadig is het eigen leven

verborgen arbeidend; totdat het diepst verlangen
tot rust wordt in het woord. Dan ligt voor onze oogen
de vorm, waarin het trillende is ingevangen.

 

Het veerhuis

Als langs de duisterende waterbaan
de veerboot aan de meerpaal is gebracht,
begint het rijkste wat ik ken: te nacht
hoor ik het water aan de schoeiing slaan.

Diep ingenesteld in het donker huis
lig ik te luist’ren naar die trage klop;
en een verbeiden richt zich langzaam op,
speurend – het hart wordt in de stilte thuis.

En wéér hervindt het, door de stroom bespeeld,
zijn ondoorgrondelijk en diep bezit, –
van hemel en rivierland rijst het beeld;
de dag is heerlijk, heerlijker is dit

verholene, wat de daggezichten bindt:
één blinde kern, die schoksgewijs ontstaat, –
en het vertragen dan tot diep beraad
als woord na woord te fluisteren begint.

Daarbuiten leeft de stroom, waarover wijd
der sterrebeelden pracht is opgegaan;
door ’t venster waait een reuk van water aan,
ik weet geen naam voor dèze zaligheid.

 

Zueignung

Dag Pegasus! – Wat doe jij hier in het gebouw?
Ik ben met zaterdagse thema’s nagebleven.
Kijk niet: mijn kleren zijn vol krijt, mijn ogen grauw;
en rode inkt blijft altijd aan m’n vingers kleven.

Ja, dit is zogezegd de school. – War wil je nou?
Ik heb mezelf al zoveel maanden afgeschreven…
Of dacht je dat we – God, wat is het buiten blauw!
door de kapotte tuimelramen konden zweven?

Jij hoort daarbuiten, Pegasus, en hier hoor ik.
O, doe dát niet, kniel niet op deze planken vloer
vol stof – en dat voor mij, mijn trots, mijn prachtig dier.

Pegasus – laat mij, dat ik in je manen snik.
Wist jij dan hoeveel malen ik mijzelf ontvoer,
nochtans, om deze kind’ren? – Dráág mij: ik ben hier.

 

Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)



De Duitse dichter en schrijver Andre Rudolph werd geboren in Warschau op 11 mei 1975 en groeide op in Leipzig. Zie ook alle tags voor Andre Rudolph op dit blog.

 

het echte troje ligt binnen

een keer,
tijdens een van die staten van beleg
waar wij ons lichaam
door overvloedig cocktailmisbruik,

in stortten, alsof
we zeevarenden of hoeren waren
en niet alleen in onze dromen,

werd je zo benaderbaar
dat mijn ogen er van bloedden

de stad lag er zo vredig bij als altijd
en merkte niet eens
dat zij net beschoten werd

hele straten werden intussen weggevaagd;
wij waren de enigen die het zagen

maar we zaten vast
en wachtten tot het voorbij was

toen borrelde buiten
uit de afgehakte hoofden van de brandkranen

nieuw leven op
en overspoelde alles

weet je nog, beste christoph 
hoe we naar buiten gingen,
jij met je eigenaardige hoed
en ik met een paar konijnenoren

maar we hebben het gehaald,
de lantaarns bogen naar ons toe
met hun kromme nek,
vreedzame dinosauriërs

ze vraten het licht
uit onze handen,

en ik vertelde jou
dat ik de laatste tijd mediteer
tegen de dodelijke nervositeit
die mijn hele leven beheerst.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Andre Rudolph (Warschau, 11 mei 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e mei ook mijn blog van 11 mei 2019 en ook mijn blog van 11 mei 2018.

J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Eva Menasse, Eugen O. Chirovici, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rachel Billington

De Nederlandse dichter en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Zie ook alle tags voor J. H. Leopold op dit blog.

 

Hoe duizendvoudig lief

Hoe duizendvoudig lief en zacht
in zorg en eerbied zou ik wezen
en zeer omzichtig. Wist gij deze
vriendelijkheid u toegedacht!

Gedenk, wat wij misdeden, niet;
niet toen, maar nu was onze tijd,
wel was voor ons nog weggeleid
een hopen na een lang verdriet.

Een hopen als wij lief en zacht
zijn zullen en gerust voortaan
en mijne stem zal om u gaan:

‘zie mij, hoe ik u heb verwacht.’

 

Op reis

In de donkere wagen reed ik alleen,
Alleen met mijn lief door de nacht;
Wij spraken geen woord, wij hebben stil
Aan onze liefde gedacht.

De lantarens wierpen een haastige schijn
Door ’t raam en begluurden ’t gezicht,
Dat luisterde naar het gehuil van de wind,
De ogen op mij gericht.

En telkens als weer hun matte gloed
De schone vrouw bestraalt,
Dan doemt een lichte droom voor mij op,
Die van vroegere tijd verhaalt.

En vluchtige beelden snellen voorbij
En gestalten uit mijn jeugd
En ik denk terug aan onschuldig geloof,
Aan tedere kindervreugd.

 

De lippen van het water…

De lippen van het water leggen zich
verliefd, verlustigd op de rondom open
gewelfde kring; zij komen toegeslopen
en dringen op en rekken zich…

Gesneden in de alabasten rand
is er een vers van een zo uitverkoren
zoetheid van woorden, dat de zin verloren
wegdeinde in dit bedwelmende verband.

Een strofe, die in jubel zich verhief
en dan zich strengelde en zich ging winden
tot een beschaduwing van de beminde,
van het besloten, zinsbetoovrend lief.

En zwijmend onder alle heerlijkheden
benadert nu een weke en vochte mond
de kostlijke syllaben, snikte en vond
er zijn besterven, stom teruggegleden.

 

 
J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)
Het kunstwerk “Leopold” van Charlotte van Pallandt in Rotterdam

 

De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Zie ook alle tags voor Ida Gerhardt op dit blog.

 

Aanzegging

Er nadert schaarste van graan.
Tè lang is de gave getart.

De dag zegt het aan de nacht:
‘er zit al zwart in de halm.’

De zon zegt het aan de maan:
‘het ìs al in het gewas.’

De aar verteert in de schacht,
de tarwe is ziek in het hart.

En de wind zegt het in zichzelf:
‘het sterft op plekken al af.’

[b]Een vreemd overspelig gras
legt op de akkers beslag,

Graaft met nàgels waar het eens was,
waar de aarde wit was van graan:

als er àl te veel is begaan
zal de dag zwart zijn als de nacht.

Dan slaat het zaad niet meer aan.

 

Tussenuur

Midwinterdag – De geur van oude jassen,
de gang met kalken licht om in te dwalen;
een schateren – grindstorting – uit een klasse;
en dan hoort men de school weer ademhalen.

Dit is mijn land. Ik zal niet meer verkassen:
Dr. I.G.M. Gerhardt, oude talen.
Vergeef mij, God, mijn duizendvoudig falen.
Ik kon dit nimmer in mijn schema passen.

En rebelleerde – Maar ik ben gezwicht:
Te sterk zag mij mijn werk in het gezicht.
Het is mijn prachtige, mijn hondse baan.

Waar staat van ‘wandelen voor Uw aangezicht?’
Een tussenuur. In deze geur, dit licht.
Het is mijn arbeid, en Gij ziet mij aan.

 

Dertig eeuwen

Toen Patroklos gelegd was op
de baar,
werd hij door alle jongens
uitgedragen.
Ik zag hen kinderlijk de dode
schragen,
een haag van jonge eiken
naast elkaar.

Maarts voorjaar joeg de
wolken langs het goud.
Er donderde een phalanx
straaljagers over,
toen op de brandstapel
omfloerst met lover
zij hem legden en de vlam
sloeg in het hout.

Myriaden jaren op de palm
der hand. –
Ik dorst niet opzien naar wie
was ter zijde,
lieflijk en stil, Briseïs aller
tijden,
toen hij verbrand werd in dit
lage land.

 


Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)
Dit beeld van Ida Gerhardt door Herma Schellingerhoudt krijgt binnenkort een plekje op de IJsselkade in Zutphen.

 

De Oostenrijkse schrijfster Eva Menasse werd geboren op 11 mei 1970 in Wenen. Zie ook alle tags voor Eva Menasse op dit blog.

Uit: Tiere für Fortgeschrittene

„Ihr Jugendfreund Martin ist gestorben, und Tom, die Frau, die auf einem Männernamen besteht, sitzt ratlos am Com-puter und bucht einen Türkeiurlauh mit Wasserninchen. Die Herbstferien stehen ins Haus. In acht Wochen werden sich die Kinder nicht mehr daran erinnern können, dass Tom an diesem Abend ein bisschen geweint und sich an Papas Schulter versteckt hat. Geschweige denn, dass die Kinder diesen leicht irritierenden, aber lange zurücklie-genden Umstand als Erklärung dafür akzeptieren würden, dass ihnen nicht die allerbuntesten, ausgefallensten Was-serrutschen geboten werden, nachdem sie am Frühstücks-buffet noch einmal mit Schokoladefingern unterstrichen haben, dass ausgewogene Ernährung in den Ferien ausge-setzt ist. Wenn es ein Unfall gewesen wäre, ein plötzlicher Tod, dann könnte sie das ja nicht, sich durch all die Angebote klicken, Bungalow mit zwei Schlafzimmern, Spa-Land-schaft, indoor-Pool, all inclusive mit oder ohne Tischwein, Direktflug oder nicht. Aber dass Martin sterben würde, war seit Monaten in das Bewusstsein seiner Freunde ge-drungen wie dickflüssiger Schlamm. Der stirbt doch, oder, hat Judith, die ihn ebenso lange kennt und in den letzten Jahren ebenso viele Schwierigkeiten mit ihm hatte, Tom schon zu Ostern gefragt. Typisch Judith, allen anderen ihre frommen Wünsche zu zertrümmern, um aus ihrem Erschrecken einen perversen Trost zu ziehen. Tom, deren Schwester immerhin Ärztin, wenn auch keine Onkologin ist, hat ihr aufgebracht einen mit Fachbegriffen gespick-ten Kurzvortrag gehalten, der das Gegenteil behauptete: Operation, neue Methoden, und mit den Chemos ist man heute ganz woanders als noch vor ein paar Jahren. Dass Judith, die Tom normalerweise provoziert, wo sie nur kann, ihr damals nicht widersprach, ließ allerdings tief blicken. Und jetzt ist Martin tot, liegt irgendwo gekühlt und at-met nicht mehr, und man nimmt es einfach zur Kenntnis, bedauernd, bestürzt, aber nicht entsetzt. Er hätte schon gestern sterben können, oder noch ein paar Stunden län-ger kämpfen. Jetzt, in diesem Moment, könnte er noch kämpfen, wobei sich Toin nicht vorstellen mag, wie das genau aussähe. Wahrscheinlich sehr viel stiller als das lk-wegung vortäuschende Verb. Oder kämpft mau an einem solchen linde vielmehr darum, dem Leben endlich zu ent-kommen? Eineinhalb Stunden später wäre sein Todestag erst der morgige. Es ist aber dieser Tag, der da jetzt liegt wie ein extraharter Riegel zwischen gestern und morgen. Er wird für alle Zeiten Martins letzter bleiben. Für alle Zeiten? Solange noch jemand lebt, der sich an ihn erin-nern kann. Bei solchen gedanklichen Riesensprüngen in die Zukunft wird Tom schwindlig.“

 


Eva Menasse (Wenen, 11 mei 1970)

 

De Roemeense schrijver Eugen O. Chirovici werd op 11 mei 1964 geboren in Făgăraș, Transsylvanië. Zie ook alle tags voor Eugen O. Chirovici op dit blog.

Uit: The Book of Mirrors

„There followed an address near Penn Station. I knew the area well, because I’d lived there myself for a while.
The query was rather unusual.
I’d read hundreds, if not thousands of queries during my five years as an agent for Bronson & Matters. The agency, where I’d started as a junior assistant, had always had an open submissions policy. Most of the query letters were awkward, lifeless, lacking that certain something that suggests that the potential author is talking to you personally and not just any of the hundreds of agents whose names and addresses you can find on Literary Market Place. Some of them were too long and full of pointless details. But Richard Flynn’s letter didn’t fall into either of those categories. It was concise, well written, and above all it gave off human warmth. He didn’t say that he’d only contacted me, but I was almost certain, without being able to say why, that this was the case. For some reason he hadn’t seen fit to declare in that short missive, he’d chosen me.
I was hoping to love the manuscript as much as I loved the submission letter, and to be able to give a positive answer to the man who’d sent it, a man towards whom I already felt, in some almost unexplainable way, a secret sympathy.
I set aside the other manuscripts I’d been planning to take a look at, made some coffee, settled down on the couch in the living room and began to read the excerpt.“

 


Eugen O. Chirovici (Făgăraș, 11 mei 1964)

 

De Duitse dichter en schrijver Andre Rudolph werd geboren in Warschau op 11 mei 1975 en groeide op in Leipzig. Zie ook alle tags voor Andre Rudolph op dit blog.

 

destruktive interferenz

dass wir relativ komplexe wesen sind,
siehst du zum beispiel am morgen,
wenn du über eine rolltreppe läufst,
die noch steht, dein körper sich aber
noch an ihre fahrenden stufen erinnert,
so dass du unmerklich schwankst…

wenig später ist der bahnhof längst
außer sichtweite, und der typ, der dir
gegenübersitzt, versucht vergeblich, eine
compact disk aus ihrer haut zu schälen,
die den titel healing harmony trägt.
jetzt hält er sie ans ohr, scheint ihrem
versilberten herzschlag zu lauschen. –
ich sehe es auch, das herz, wie es
auf der spiralbahn des datenträgers
von innen nach außen die pits und
lands abscannt, bis es einmal ganz durch-
gelaufen ist – und steht. nennen wir es,
wie es ist: destruktive interferenz.
(das alles ist völlig sinnlos und gegen
die natur.)

auf der straße, die parallel zur bahn-
strecke verläuft, fahren die autos
noch mit der alten, sehr soliden
klangwalzentechnik; unterm
spielkamm der lider. ihr klingendes,
berührtes, unausgesetztes zucken…

nebenbei schreibe ich jetzt übrigens,
in der bahn, an einem aufsatz
über die nebenwirkungen des
enzyms invertase, das unsere augen
steuert und alles, was wir sehen,
in feinen fruchtzucker ver-
wandelt. meine jüngsten erfolge:
endlich habe ich der zeit eine un-
befristete anstellung verschaffen
können, in meiner firma. sie arbeitet
sich gerade ein. ich selbst mache
eigentlich die meiste zeit gar nichts,
und auch das fällt mir schwer.

eben hat der zug seinen zielbahnhof
erreicht.

 

 
Andre Rudolph (Warschau, 11 mei 1975)

 

De Braziliaanse schrijver José Rubem Fonseca werd geboren op 11 mei 1925 in Juiz de Fora. Zie ook alle tags voor Rubem Fonseca op dit blog.

Uit: Crimes of August (Vertaald door Clifford E. Landers)

“The night doorman of the Deauville Building heard the sound of footsteps stealthily descending the stairs. It was one a.m. and the building was enveloped in silence. “Well, Raimundo?” “Let’s wait a little,” the doorman replied. “Nobody else is coming. Everybody’s already asleep.” “One more hour.” “I gotta get up early tomorrow.” The doorman went to the glass door and looked out at the empty, silent street. “All right. But I can’t take very long.” On the eighth floor. The death took place in a discharge of pleasure and release, expelling excremental and glandular residue—sperm,saliva,urine,feces.He backed away in disgust from the lifeless body on the bed, sensing his own body polluted by the filth excreted from the other man’s dying flesh. He went into the bathroom and carefully washed under the shower.A bite in his chest was bleeding a little. In the medicine cabinet on the wall were iodine and cotton, which he used to make a quick bandage. He picked up his clothes from the chair and dressed without looking at the dead man, acutely aware of his presence on the bed. No one was at the reception desk when he left. [2] The man known to his enemies as the Black Angel entered the small elevator,which he filled completely with his voluminous body,and got out on thethirdfloorof thepresidentialresidence,the Catete Palace.He walked some ten steps in the dimly lit hallway and stopped in front of a door. Inside the modest bedroom, wearing striped pajamas, sitting on the bed, his shoulders bowed, his feet several inches from the floor, was the person he protected, an insomniac,pensive,fragile old man:GetúlioVargas,president of the Republic. The Black Angel, after listening to detect any sound coming from the bedroom, withdrew, resting against one of the Corinthian columns laid out symmetrically on the iron tetragonal balustrade that surrounded the central area of the palace hall, silent and dark at that hour. He must be sleeping, he thought. After making sure there was nothing abnormal on the residential floor of the palace, Gregório Fortunato, the Black Angel, head of president Getúlio Vargas’s personal guard, descended the stairs toward the military advisers’ office on the ground floor, checking en route that the guards were at their posts and that all was peaceful in the palace. Major Dornelles was chatting with Major Fitipaldi,another adviser,when Gregório entered the room. After examining the security plan for the president’s visit to the Jockey Club on Sunday, the day of the Brazilian Grand Prix, with the two military advisers, the head of the personal guard went to his room. He removed the revolver and dagger he always carried,placed them on the small table,and sat down on the bed,where several newspapers were strewn.“

 


Rubem Fonseca (Juiz de Fora, 11 mei 1925)

 

De Duitse schrijver Henning Boëtius werd geboren op 11 mei 1939 in Langen, Hessen. Zie ook alle tags voor Henning Boëtius op dit blog.

Uit: Der Strandläufer

„Eben quert eine schwarze Katze den kleinen, steinigen Platz vor dem Turm, an dessen Mauer gelehnt ich sitze. Eine Mahnung vielleicht, behutsam vorzugehen im Umgang mit dem eigenen inneren Kontinent der Erinnerung, diesem babylonischen Sprachgewirr einst gesendeter und empfangener Botschaften, ausgehend von Menschen und Dingen oder an sie gerichtet. Sie sind oft entweder vergessen, in alle Winde verstreut, oder sie haben dieses Schicksal noch vor sich. Irgendwann werden sie sich verlieren in den Weiten des Weltalls, werden sie die Heaviside-Schicht durchdringen, diese die Erde einschließende Schale ionisierter Luft, die für Kurzwellen wie ein Spiegel wirkt, nicht jedoch für die Frequenzen, die heutzutage unsere Äußerungen transportieren. Die meisten sind inzwischen auf dem Wege zu anderen Zivilisationen, in denen es vielleicht kein Wort mehr für Liebe gibt und keines für Tod und wo den Botschaften der Vergangenheit ewiges Vergessensein droht. Es ist Marconis Turm oder vielmehr einer seiner Türme, die er für seine Experimente nutzte. Ein breiter Stummel aus Stein inmitten von Zypressen und Wacholderbüschen, gelegen auf einer unter Naturschutz stehenden Halbinsel im Tyrrhenischen Meer. Marconi hat hier einst seine Geräte vor Sturm und Regen bewahrt, hat hier sein Brot verzehrt und seinen Wein getrunken, wenn er nicht auf der Turmterrasse war, um bei schönem Wetter Radiowellen zu versenden, sie mit sanften Gebärden seiner feingliedrigen Hände im Äther zu verteilen, so wie man feine Glaceehandschuhe abstreift, um sie dem Geliebten von der Logenbrüstung aus zuzuwerfen. Ich weiß nichts von Marconi, so wie ich am liebsten möchte, dass ich nichts von mir selber weiß. Denn auch ich besitze insgeheim einen Turm, der einst meinen kleinen Lebensexperimenten als Standort diente. Er ist inzwischen nicht weniger verfallen als Marconis Turm. Allerdings beherbergt er in seinem Kellerverlies nicht jenes Gerümpel alter Radiogeräte, Spulen, Kondensatoren, Röhren, Isolatoren, Kupferdrähte, die dort durcheinander liegen wie die Überreste ausgeweideter Tiere. Dafür enthält er zahllose Relikte wichtiger und unwichtiger Ereignisse, schemenhafte Reminiszenzen an Gesichter und Wolken, an Horizonte, hinter denen ein Unwetter aufzieht, Echos von Eindrücken, Berührungen, die man kaum voneinander unterscheiden kann. Mir scheint übrigens, dass die unwichtigen Erinnerungen oft deutlicher sind als die wichtigen.“

 

 
Henning Boëtius (Langen, 11 mei 1939)

 

De Spaanse schrijver Camilo José Cela werd geboren op 11 mei 1916 in Iria Flavia. Zie ook alle tags voor Camilo José Cela op dit blog.

Uit: Mazurka for Two Dead Men (Vertaald door Patricia Haugaard)

“But, Dona Arsenia, do you think that’s a good enough reason to dispatch a body to the next world?” “Look. I say neither yea nor nay, it makes no difference to me, just leave me in peace, that’s all I ask.” “Alright, alright.” Fabian Minguela is a rogue, Fabian Minguela isn’t really small, just smallish, no Carroupo is ever big or strong, there are small ones and smallish ones but there are also some very motley rogues among them. Beside Don Jesus Manzanedo, Fabian Moucho is but a mouse, a mere apprentice. Don Jesus Manzanedo kills people from his high regard for order as well as for pleasure, some folks thrive on the sheer delight of press-ing the trigger, whereas Fabian Minguela kills in order to suck up to someone, who we don’t know, but someone is surely smirking, that’s always the way, he kills from fear, too, nor do we know fear of what, but there must be something that frightens him, that’s always the way, fear scuttles like a creepy crawly up the sewage pipe of terror. Benicia has blue eyes and is always willing. Cidran Segade, Benicia’s father, came from Cazurraque, below the Portelina crags, and he also died in the hullabaloo, as the world spins, men may die at the hands of those pulling the strings, but this won’t happen so long as God remains in charge. “Will you fry me a sausage?” “I will.” The waters of the Miangueiro spring are poisoned, it’s not the flesh they wither but the spirit, whoever drinks from the Miangueiro spring goes crazy and maybe even kills folks as he shits his britches from fear. It’s chilly in the Mercy Church but Gaudencio doesn’t mind. Gaudencio goes to Mass every morning when he finishes playing the accordion, then he sleeps until midday in his little cot under the stairs, there’s no light but what does that matter? what would he need it for anyway? Blind men are easy to please, they have no choice in the matter. “Do you know who the countess was who put a price on Benigno’s head?” “Indeed I do, but I don’t want to say who it was. Anyway, it was a marchioness, not a countess for your information.” St. Andrew the Apostle was jealous of the Apostle St. James because he drew the crowds. »

 


Camilo José Cela (11 mei 1916 – 17 januari 2002)
Cover

 

De Britse schrijfster Rachel Billington werd geboren op 11 mei 1942 in Londen. Zie ook alle tags voor Rachel Billington op dit blog.

Uit: The Missing Boy

„Perhaps they didn’t. Not just here. The hedge was thick, backed up by a barbed-wire fence. Still cautiously, because of course he must be trespassing, he headed for the shed.
That really was in a bad condition, the corrugated-iron roof rusty and pitted with holes. The earthen floor was uneven, damp in some places, dusty in others. A trail of feathers led into one corner where the remains of a largish bird lay ransacked. The boy came out again quickly, blinking in the sunlight. He preferred the limousine. The back of it was facing him now, the word ‘Lincoln’ marked out in silver letters. So that was what it was. He’d always liked cars. Eve said all boys liked cars because they wanted to drive away and escape. Too right! Annoying that he was quoting her again. All the same it was funny to think this ‘Lincoln’, all six doors, stretched length of it, wasn’t going any place soon. He kicked a black tyre as flat and wide as a puddle. Not ever. From the back it looked roadworthy. It still had number plates. And another smaller name: ‘TownCar’. That really was funny. Bird muck on the roof, cow pats under the wheels. The name would have suited him well, though: ‘TownBoy’. Born and bred. In a foreign world now the countryside. Perhaps that’s why he was clinging to this car. He walked round to the front and only then noticed there was no glass in the windscreen. Heaving himself half on to the bonnet, he stared down into the dark interior. The front seats were mouldy and unwelcoming, as he’d already noticed, and there was some kind of barrier – perhaps the back seat raised up – so that he could only partly make out the interior but it seemed much cleaner. He slithered down again, stood staring at the darkened windows for a moment before realizing that, as he’d opened the front door, he could most likely open the back. What a loser! He leant forward, pressed the button on the handle and swept the door open – as if he was a doorman at a grand hotel, he thought, pleased at the image. He even gave a little bow before sticking his head in. Just as he’d hoped: dry and relatively clean. One seat had been turned forward, making the barrier; the other, black and spongy, was just where it should be. Without hesitating, he eased himself inside and half sat, half lay on the cushions. Pity they weren’t leather but beggars can’t be choosers. He smiled to himself. To his right was smart polished wood – bottle holders with three champagne bottles – empty, guess what. Above them dangled a row of wine glasses, quite clean. They might be useful. The boy put his feet up. A great weight of tiredness almost overwhelmed him; he longed to shut his eyes. He hadn’t slept properly for weeks – months, even. He let out a long breath. He’d hardly taken a relaxed one since he’d left home – or longer than that. The silence was awesome; he’d never heard silence like it.”

 

 
Rachel Billington (Londen, 11 mei 1942)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e mei ook mijn blog van 11 mei 2017 en ook mijn blog van 11 mei 2014 deel 2.

J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Eugen O. Chirovici, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rachel Billington, Carl Hauptmann

De Nederlandse dichter en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Zie ook alle tags voor J. H. Leopold op dit blog.

O dood vlies van de torengracht

O dood vlies van de torengracht
en wreed gewekte kreet der zwanen,
de angst vloeit klam toe door de lanen
en stolt rondom de pijlerschacht.

O krimpend hart, dat uit de sprong
der wurgende belagers hoog naar boven
omhoog zich worstelde sloven
aamechtig sinds het zich ontwrong,

walmende lamp, die opgetild
met floersen roet het smeulend gele
verduisterde en wuft het ele
leven des luchters had omhuld.

 

Idylle

En is het daarbuiten ook donker en koud
En droevige wintertijd,
Mijn lief, ’t is lente om mij heen,
Nu ge in mijne armen zijt.

En schijnt ook geen ster door de grauwe mist
En huilt ook de storm door de nacht –
Ik schuif de armstoel bij het vuur,
De zetel van ’t voorgeslacht.

Blond meisje met uw rozenmond,
Kom, zet u op mijn knie,
Vertel mij van al de liefde, zo zoet,
Die ik in uwe ogen zie.

Stil, stil, dat ons de wind niet hoort
En met onze woorden spot,
Gij buigt u over tot mijn gezicht,
En ik beef van stil genot.

Ik voel uw zoete adem gaan
En uw boezem zo warm en zacht,
En langs mijne wangen dartelt stout
Uwe blonde lokkenpracht.

Schoon kind, gij zijt mij als de zon
In de klare, blauwe lucht,
En het is mij of ik de leeuwerik waar
Die juichend tot u ontvlucht.

Ja, ik wil zingen te uwer eer,
O, gouden zon van mijn ziel,
Van vreugde dronken over uw licht,
Dat er in mijn harte viel.

En is het daarbuiten ook donker en koud
En droevige wintertijd,
Mijn lief, ’t is lente om mij heen,
Nu ge in mijn armen zijt.

 
J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)
Portret door Martin van Andringa, 1886

Lees verder “J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Eugen O. Chirovici, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rachel Billington, Carl Hauptmann”