Jan Siebelink, M. Vasalis, Arjan Visser, Jan Arends, Georges Simenon, Nynke van Hichtum, Friedrich Christian Delius, Urs Faes, Katja Lange-Müller

De Nederlandse schrijver Jan Siebelink werd geboren op 13 februari 1938 in Velp. Zie ook alle tags voor Jan Siebelink op dit blog.

Uit: Knielen op een bed violen

“Wie vanuit het oosten komt, van bij de Duitse grens, ziet ten slotte, over het onafzienbare veen, een grijze streep aan de horizon, en wie voor de eerste keer die weg aflegt en de rivier wil oversteken, denkt dat hij voetveer en Veluwezoom al nadert. Maar de onwetende reiziger is nog kilometers van de rivier verwijderd en onderscheidt in het platte veen, verspreid opdoemend, wonderlijke opstuikingen in het landschap. Diluviale hoogten, ontstaan in de eerste ijstijd, zoals de meester van de christelijk-nationale Koning Davidschool elk jaar aan zijn leerlingen uitlegt: oorspronkelijk een massief waarin later door erosie valleien ontstonden.
Arbeiders uit de Veendersteeg die in de steenfabrieken aan de rivier werken, en hun kinderen die naar de lagere school in Lathum gaan, beklimmen dagelijks langs smalle uitgesleten paden – eeuwenoude tracés aansluitend op doorwaadbare plaatsen in de rivier – de heuvels aan de ene zijde en dalen af aan de andere. Ze hebben het niet in de gaten: ze dalen elke keer een beetje meer dan ze geklommen hebben. Ook dat verschijnsel kan de meester, die ook hoofd is van de tweemansschool, verklaren. Dichter naar de rivier is het land door zachtere ondergrond sterker ingeklonken.
Zo brengt de aarde je vanzelf, maar heel geleidelijk, de diepte in. Het dijkdorp wekt werkelijk de indruk in een kom te liggen, wat versterkt wordt door de hoge bandijk. De inwoners kijken vanuit hun huizen tegen de dijk aan. Ze moeten door de eeuwen heen het gevoel gekregen hebben dat die barrière niet te nemen viel. Lathum is arm, de mensen zijn kleine pachtboeren of arbeiders op de steenfabriek en zij ondernemen zelden een poging om aan de overzijde van de rivier hun heil te zoeken.
Die golvende meestal blauwe streep vlak boven de dijk is de Veluwezoom: het beloofde land, het land Kanaäns. Daar komen ze slechts om een bruidsjurk of trouwpak te kopen. Het voetveer is vooral bestemd voor de reiziger die van ver komt. Zijn einddoel zal de elegante provinciehoofdstad zijn of een van de rijke dorpen onder haar rook.
Het veen is een lagunenlandschap met riet, watergoten en drijvende eilanden. Van daaruit zie je bij een bepaalde lichtval het dorp met de blauwe klokkentoren daterend uit de twaalfde eeuw eerst als in een luchtspiegeling verschijnen.
Na het veen begint een smalle strook vast land met oude verwilderde weiden, overgroeide paden en karrensporen die niet de indruk wekken ergens heen te lopen.
Aan de voet van de kerk ligt tegenover de kleine begraafplaats de lagere school.”

 


Jan Siebelink (Velp, 13 februari 1938)

 

De Nederlandse dichteres en psychiater M. Vasalis werd geboren in Den Haag op 13 februari 1909. Zie ook alle tags voor M. Vasalis op dit blog.

 

Droom

Ik liep vannacht – van een optocht los –
geraakt – ineens onder een hoog en luchtig
viaduct, jong, naast mij liep een grote
vrij zware jonge man. De pijlers werden bomen
en het beton werd losse grond.
En ogenblikkelijk stonden we stil, zijn mond
boog zich half open neer, ik richtte
mijn gezicht omhoog, de zekerheid
van kussen en omhelzen was er toen
ik wakker werd en is er nog altijd.

 

Oktober

Teder en jong, als werd het voorjaar
maar licht nog, want zonder vruchtbegin,
met dunne mist tussen de gele blaren
zet stil het herfstgetijde in.

Ik voel alleen, dat ik bemin,
zoals een kind, iets jongs, iets ouds,
eind of begin? Iets zo vertrouwds
en zo van alle strijd ontheven –
niet als een einde van het leven,
maar als de lente van de dood.

De kruinen ijl, de stammen bloot
en dit door stilte en mist omgeven.

 

Afsluitdijk

De bus rijdt als een kamer door de nacht
de weg is recht, de dijk is eindeloos
links ligt de zee, getemd maar rusteloos,
wij kijken uit, een kleine maan schijnt zacht.

Vóór mij de jonge pas-geschoren nekken
van twee matrozen, die bedwongen gapen
en later, na een kort en lenig rekken
onschuldig op elkanders schouder slapen.

Dan zie ik plots, als waar ´t een droom, in ´t glas
ijl en doorzichtig aan de onze vastgeklonken,
soms duidelijk als wij, dan weer in zee verdronken
de geest van deze bus; het gras
snijdt dwars door de matrozen heen.
Daar zie ik ook mezelf. Alleen
mijn hoofd deint boven het watervlak,
beweegt de mond als sprak
het, een verbaasde zeemeermin.
Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.

 

 
M. Vasalis (13 februari 1909 – 6 oktober 1998)
Bronzen plaquette aan het huis in Leiden waar Vasalis van 1927 tot 1934 woonde.

 

De Nederlandse journalist en schrijver Arjan Visser werd geboren in Werkendam, Noord-Brabant, op 13 februari 1961. Zie ook alle tags voor Arjan Visser op dit blog.

Uit: Paganinipark

“Niccolò werd een dag te laat geboren.
Had hij zijn hoofdje naar buiten geduwd op de datum die zijn vanwege haar helderziendheid even geliefde als gehate grootmoeder, Maria Di Montelibretto, vijf jaar eerder in Catania van hogerhand had doorgekregen, dan zou hij onder gejuich de wereld in zijn getrokken.
Una grande festa!
Dan had hij zich die twaalfde novemberdag van 1959 hebben kunnen warmen aan de in een wollen doek gewikkelde kruik en zich te goed hebben kunnen doen aan de zoete melk uit de borsten van zijn moeder, Angelina Stokvis-Di Montelibretto. Dan zou de kleine, geparfumeerde slaapkamer op een balzaal hebben geleken, waar een vrolijke vader dit keer om een goede reden dronken kon zijn. Waar zijn moeder, ondanks de pijn, een Italiaans wiegelied voor hem zou zingen. Waar tante Cecilia, de vroedvrouw, die in het dagelijks leven naaister was, hem omhoog zou hebben gehouden alsof de wedergeboorte van de Verlosser eindelijk had plaatsgevonden.
Gooi alle ramen open, laat de natte sneeuw maar binnenwaaien, kou zal ons niet deren!
Dan zou hij – zo zou Angelina later met een gebroken hart beweren – waarschijnlijk veel langer hebben geleefd dan de eenentwintig jaar die hij uiteindelijk op aarde heeft doorgebracht.
Che dolore! Povera me!
Uren achtereen had ze, met steeds kortere tussenpozen en almaar wanhopiger klinkende kreten, geperst. Aan het begin van de avond was ze zich haar omgeving nog bewust geweest, maar gaandeweg had ze ieder gevoel voor decorum verloren. Ze vergat eerst haar kapsel, toen het laken over haar opgetrokken benen. Ze liet boeren en winden, vloekte van narigheid en braakte ten slotte achteloos resten van de nog niet verteerde pasta alla puttanesca uit.
Een minuut na middernacht kwam er een abrupt einde aan Angelina’s barensnood. Haar tranen bleven stromen en ze jammerde zachtjes door, maar de pijn, ja, de pijn was tot haar verrassing verdwenen.
De drukte van die avond, van de weken, maanden, misschien zelfs van de jaren die sinds haar grootmoeders voorspelling waren verstreken, maakte plaats voor gelatenheid. ‘Er gaat voorlopig niets gebeuren,’ zei Angelina somber, ‘porca miseria.’

 

 
Arjan Visser (Werkendam, 13 februari 1961)

 

De Nederlandse schrijver en dichter Jan Arends werd geboren op 13 februari 1925 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Jan Arends op dit blog.

 

Ik schrijf gedichten

Ik
schrijf gedichten
als dunne bomen.

Wie
kan zo mager
praten met de taal
als ik?

Misschien is mijn vader
gierig geweest
met het zaad.

Ik heb
hem nooit
gekend,
die man.

Ik heb
nooit
een echt woord gehoord
of het deed pijn.

Om pijn
te schrijven
heb je
weinig woorden
nodig.

 

Om te weten

Om te weten
dat er woord
voor woord
een andere taal is
daarom schrijf ik.

 


Jan Arends (13 februari 1925 – 21 januari 1974)
Cover

 

De Belgische (Franstalig) schrijver Georges Simenon werd geboren in Luik op 13 februari 1903. Zie ook alle tags voor Georges Simenon op dit blog.

Uit: La porte

« Comme dans beaucoup de vieilles maisons du quartier, les fenêtres, hautes et étroites, descendaient jusqu’à trente centimètres du plancher et des arabesques en fer forgé supportaient la barre d’appui. C’est à travers ces arabesques que Foy, de sa chaise, suivait plus ou moins consciemment les allées et venues de la rue. Il fronça les sourcils quand il vit la petite auto bleue du Dr Aubonne tourner l’angle de la rue des Francs-Bourgeois, s’engager dans la rue de Turenne et, traversant la chaussée en oblique, s’arrêter derrière le camion de la papeterie Herbiveaux. Le docteur passait la tête par la portière pour s’assurer qu’il n’était pas trop éloigné du trottoir, faisait une marche arrière suivie d’un petit bond en avant et se glissait enfin hors de la voiture minuscule. Foy ne savait pas la date exacte. Il ne la savait jamais. Le 5 ou le 6 juillet. Au plus tard le 7. Encore une semaine et ils seraient tenus éveillés toute la nuit par les flonflons et les pétards du 14 Juillet place des Vosges. Les enfants n’étaient pas encore en vacances. Une demi-heure plus tôt, ils avaient jailli de l’école en poussant des cris aigus et s’étaient éparpillés dans le quartier. Si Foy ignorait la date, il savait qu’on était lundi car, la veille, dans l’appartement aux fenêtres larges ouvertes, Nelly et lui auraient pu se croire seuls à Paris tant la rue était vide et silencieuse. A certain moment, aux alentours de midi, il n’y avait vu qu’un chien, l’air dérouté, sur le trottoir désert.
De toute façon, le docteur était en avance. D’habitude, il venait rue de Turenne, en fin d’après-midi, la troisième semaine du mois, le jour où il rendait visite à sa vieille infirme de la rue de Sévigné. Pourquoi, tout à coup, Foy se demandait-il si cette histoire était vraie, si la vieille femme existait réellement ? Le Dr Aubonne refusait de lui laisser payer cette visite mensuelle, prétendant qu’il venait moins en médecin qu’en ami, ce qui, après vingt ans de relations, pouvait paraître plausible. D’ordinaire, après sa marche arrière plus ou moins maladroite, la tête hors de la portière, il levait les yeux vers le quatrième étage où il était sûr de voir Bernard Foy assis dans l’encadrement d’une des fenêtres, tout comme, à une fenêtre d’en face, au-dessus de la papeterie, on apercevait d’un bout de l’année à l’autre la cage d’un canari.”

 


Georges Simenon (13 februari 1903 – 4 september 1989)

 

De Nederlandse schrijfster Nynke van Hichtum (pseudoniem van Sjoukje Troelstra-Bokma de Boer) werd geboren in Nes op 13 februari 1860. Zie ook alle tags voor Nynke van Hichtum op dit blog.

Uit: Kinderleven (Marietjes verjaardag)

“En in die kleine kamer was maar één bedstee. Daarin sliepen vader en moeder, en aan ’t voeteneind was een houten krib getimmerd voor Marietje. Kleine broer sliep nog in de wieg. ’t Was op een Vrijdagavond. Marietje was uitgekleed, en nu werd ze door moeder in haar kribbetje lekkertjes toegestopt. „Zal Marietje nu dadelijk zoet gaan slapen?” „Ja Moe, en als ik nu heel heel zoet ben — en als ik nu morgenochtend heel vlug zelf mijn nachtkleertjes opvouw en goed op broertje pas, mag ik dan Zondag ook wat moois op mijn verjaardag hebben, Moe?” „We zullen eens kijken, hoor! Maar ga nu eerst maar gauw slapen! Nacht zusl” „Nacht Moetje! Hè, hoe prettig om jarig te zijn t En ik zal ook wat moois krijgen, dat weet ik zeker!” Moeder zei niets meer. Ze zette haastig de deuren van de bedstee op een kier, opdat Marietje niet zien zou, dat zij zoo bedroefd keek; want ze wilde ook heel, hé6I graag wat moois voor haar kleine meisje koopen en — ze wist niet, waar ze ’t geld vandaan zou halen! Daar liep ze nu maar al over te denken, terwijl ze de kamer opredderde en een boterham smeerde voor haar man, die straks thuis zou komen. Daar was hij zeker al! Ze hoorde een voetstap, en de deur werd haastig opengedaan! Nee, ’t was haar zuster Mina, die bij den notaris diende: ,Dag Kee! ben je alleen thuis? En de kinderen al naar bed? Dat is jammer! Ik kwam hun juist een paar mooie appelen brengen, en een taartje. Kijk eens hier I We kregen zooveel lekkers vandaag! — onze Herman was jarig. Wat een pret en een drukte was me dat! Mijnheer bleef thuis van ’t kantoor, om den heelen dag met de kinderen te kunnen spelen en Mevrouw wist ook niet, wat ze zou bedenken om Herman pleizier te doen. Hij mocht zelf kiezen wat we zouden eten; en wat een moois kreeg die jongen! En nu moet ik gauw weer naar huis, want Mijnheer zal de tooverlantaarn nog vertoonen, en daar moet ik bij zijn! Ik kwam alleen maar even om de kinderen een lekker hapje te brengen. — Maar wat nu, Kee? — Je gaat toch niet huilen?” ,Och Mina, ’t is niets.” — Maar terwijl Kee dat zei, liepen haar de tranen over de wangen.”

 


Nynke van Hichtum (13 februari 1860 – 9 januari 1939)
Scene uit de film “Nynke” met o.a. Monic Hendrickx als Nynke van Hichtum, 2001

 

De Duitse dichter en schrijver Friedrich Christian Delius werd geboren in Rome op 13 februari 1943. Zie ook alle tags voor Friedrich Christian Delius op dit blog.

Uit: Der Reichtum Europas

„Es fehlt nur eines, das Bewusstsein von diesem Reichtum. Also das Glücksgefühl, in einem Schlaraffenland zu leben. Wer sich umschaut in der Welt, selbst in den reichen Ländern der Welt, wird kaum einen solchen Reichtum wie in Europa finden, eine solche Vielfalt von Angeboten, Anregungen, Anstößen, gegen den Mainstream zu denken und zu handeln. Dabei geht es gar nicht um statistische Vergleiche zwischen den Nationen, um die Zahl der Bücher oder Bühnen oder Filmmeter oder Opernsitzplätze pro Kopf und Land. Wichtiger ist die Frage, ob wir unser Schlaraffenland wirklich schon entdeckt haben und es zu genießen und weiterzugeben wissen.
Denn es fehlt noch eines, die Verantwortung, diesen Reichtum an die nächsten Generationen weiterzugeben. Mehr und mehr werden die Künste als Zuflucht und Sinnersatz angesehen und gebraucht. Überall fehlt Orientierung, also sucht man sie, wenn nicht in der Religion, dann in der Kunst. „Das Unbehagen an der Welt,“ ich zitiere Thomas E. Schmidt, „der Verfall der Moral, die Verhässlichung der Welt durch die globale Wirtschaft, der Irrsinn der Wissenschaft, die Verblödung der Massen“, all das führt zu moderaten Heilserwartungen an das irdische Reich der Kultur und Kunst. Es hängt mit diesem immateriellen Reichtum zusammen, dass Hunderttausende von jungen Leuten zum Film, zum Schauspiel, zur Musik, zur Videokunst und Malerei und in den Literaturbetrieb drängen. Ob das immer gut und richtig ist, soll offen bleiben, wichtig ist:
Hier wird ein Ausgleich gesucht gegen den Trend zum alles dominierenden Schema des Ja oder Nein, On oder Off, In oder Out. Die Künste haben nicht-lineare und nicht-entfremdete Tätigkeiten zu bieten. Sie stehen im Widerspruch zur Kosten-Nutzen-Moral, und können, wenns gut geht, den größten, weil unberechenbaren und von keinem McKinsey-Kriterium fassbaren privaten wie öffentlichen Nutzen haben. Der Hunger auf diesen Reichtum ist jedenfalls größer als wir meinen. Und doch wird er als schöne Nebensache betrachtet, nicht als die geistige Goldmine unserer Demokratien.“

 

 
Friedrich Christian Delius (Rome, 13 februari 1943)

 

De Zwitserse schrijver Urs Faes werd geboren op 13 februari 1947 in Aarau. Zie ook alle tags voor Urs Faes op dit blog.

Uit: Raunächte

„Er setzte Fuß vor Fuß, als müsste jeder Tritt einen Abdruck hinterlassen im Schnee, der auch an diesem Spätnachmittag fiel, Flockenwirbel im Grau, das herabhing, von den Vordächern und Giebeln der Stadt, an denen er seltsam unberührt vorübergegangen war, vom Bahnhof durch die Hauptstraße Richtung Hügel, befremdet darin, dass die Straßen nicht mehr die waren, durch die er einst als Kind gegangen war. Erst am Ortsausgang hielt er an, suchte nach Spuren von etwas, das vertraut wäre nach den langen Jahren, die er fern gewesen war. Sein Blick ging ins Nebelgrau, aus dem die verhüllten Stämme ragten, die Spitzen dunkler Tannen, als würden sie hängen, baumeln an unsichtbaren Wäscheleinen. Erst in dem Augenblick hörte er das Rieseln, entdeckte das Brückengeländer, dann das Wirtshausschild Schwarzer Adler, den gähnend leeren Platz, von dem der Weg abging, talaufwärts, ein schmaler Steig am Bach entlang, wo die Weiden unter der Schneelast tief hingen. Eine Vertrautheit kam ihm entgegen wie eine alte Melodie, als sei etwas mit einem Male wieder da, was ihm all die Jahre gefehlt hatte. Den Weg waren sie jeden Samstag gegangen, der Vater, die Mutter, Sebastian, mit den anderen von den Schottenhöfen: der sonntägliche Kirchgang. Er hatte in der Zeller Pfarreikirche kurz verweilt, an die Mutter gedacht, an Minna. Sie hatte das Marienbild geliebt, war oft, wenn der Tag sie gequält hatte, aufgebrochen: »Ich gehe zu Maria von der Ketten, ein Spaziergang als kleine Wallfahrt. « Sie hatte die Legenden, die um die Kirche sich rankten, nacherzählt, auch die von Magdalene. Nach all den Jahren hörte er Minnas Stimme; sie war da. Seltsam. Aber nicht zu leugnen. Die Lichtgirlanden in der Zeller Hauptstraße hatten ihn daran erinnert, dass Weihnachten nahte, Einkäufe zu tätigen waren. Er hatte nichts besorgt. Der Bruder mochte keine Geschenke. Er zuckte kurz zusammen: Falls sie sich überhaupt sehen würden.
Seine Hände umklammerten die Tragriemen des Rucksacks, der leicht wog, trockene Handschuhe, zwei Brötchen, die Wasserflasche. Bis zum Gasthaus würde das reichen, dort wäre sein Gepäck, das er vorausgeschickt hatte, um zu Fuß in die Landschaft hineinschreiten zu können, eine Stunde vielleicht, auch wenn er langsam ginge, öfter stehen bleiben würde, um genau hinzuschauen, auf das talaufwärts steigende, hüglige Land mit den dunklen Tannen, die dicht und schweigend standen, den Tag zur Tannennacht machten, das Wipfelrauschen zum Abendlied. Langsam wollte er gehen, auf die Häuser zu, die Hütten, die Ställe, die Schober, die aus dem Schneegrau wuchsen, um im allmählichen Vertrautwerden Halt zu gewinnen, ein Gefühl von Ankunft, das er lange vermisst hatte – seit er fort war.“

 

 
Urs Faes (Aarau,13 februari 1947)

 

De Duitse schrijfster Katja Lange-Müller werd geboren op 13 februari 1951 in Berlijn-Lichtenberg. Zie ook alle tags voor Katja Lange-Müller op dit blog.

Uit: Drehtür

„Blitzgewitter, denkt Asta, das Wort ist mir lange nicht mehr, jetzt aber tatsächlich blitzartig eingefal-len. Artiger Blitz? Bullshit. Also: Unter einem Blitz-gewitter versteht man ein jäh einsetzendes, heftiges Gewitter, das ebenso plötzlich aufhört. — Aufhören, wieder so ein Wort, das Asta irritiert, sie stört in ih-rem Bemühen, sich daran zu erinnern, was ein Blitz-gewitter eigentlich genau ausmacht. Aufhören, denkt sie, könnte ja wohl noch etwas anderes bedeuten; doch würde man dann nicht eher aufhorchen sa-gen, in meiner Muttersprache, die ich nicht verges-sen, nur kaum gebraucht habe, während der letzten zwanzig, nein, zweiundzwanzig Jahre, die ich wo ver-brachte? In der Fremde. In der Fremde? Ach, in all den Fremden. —Muttersprache, auch dies zusammen-gesetzte Substantiv tritt sogleich eine Assoziations-lawine los. Das Hauptwort Mutter, eben noch ganz fern, kommt ihr unangenehm nahe. Haupt = Kopf, denkt sie; mein Kopf hat seinen eigenen Kopf, und der behauptet, er müsse sich Wörter fangen, deut-sche Wörter jetzt. Aber ist es nicht vielmehr so, dass all diese deutschen Wörter bereits gefangen waren in meinem Trotzköpfchen, Kapitalverbrecher, schweigsame Knastgreise, die längst resigniert hat-ten; doch nun, da ich zurückgekehrt bin ins Land meiner Herkunft, rühren sie sich wieder. — Apropos Muttersprache, wie oder was hat Mutter eigentlich gesprochen? Dazu fällt ihr nichts ein, gar nichts, je-denfalls nicht im Moment. Sie weiß bloß noch, wa-rum die schon seit 1980 tote Mutter sie Asta genannt hatte. In ihrer Familie, nein, nicht in ihrer, sie ist ja mann- und kinderlos, in der Familie der Mutter, mei-ne Mutter kann sie nicht mal denken, soll einst eine hübsche, freundliche Schäferhündin mit eben diesem Namen gelebt und jene irgendwie der dänischen Schauspielerin Asta Nielsen ähnlich gesehen ha-ben. — Wenigstens das Wort Wort ist frei, denkt Asta, zumindest frei von jeder Doppelbedeutung, und ein Blitzgewitter heißt Blitzgewitter, weil es blitzschnell losbricht und abrupt endet, nicht wegen der Blitze, die es begleiten. Gewitter, aber keine Blitze, gibt es das? Und den Blitzen folgt Donner, Donnergrollen, Donnerschläge. Kein Gewitter ohne Blitze, keine Blit-ze ohne Donner. Ansonsten wäre ein Gewitter, selbst ein Blitzgewitter, ja gar kein Gewitter, nur ein starker Regen. Der Regen? Das Regen? Sich regen bringt Se-gen. Woher habe ich den Spruch? Von der Mutter? Vielleicht, blöd genug ist er. Platzregen, Regenschauer, seltsame Vokabeln …“

 

 
Katja Lange-Müller (Berlijn, 13 februari 1951) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e februari ook mijn blog van 13 februari 2018 en ook mijn blog van 13 februari 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

M. Vasalis, Jan Arends, Arjan Visser, Gerard Keller, Georges Simenon, Nynke van Hichtum, Friedrich Christian Delius, Urs Faes, Katja Lange-Müller

De Nederlandse dichteres en psychiater M. Vasalis werd geboren in Den Haag op 13 februari 1909. Zie ook alle tags voor M. Vasalis op dit blog.

 

Felix was blank met bruine haren en een zachte g.

Felix was blank met bruine haren en een zachte g.
En: hij was kleurenblind, hij keek met scheef
getild gezicht en toegeknepen ogen naar de lucht.
Ik deed het heimelijk na. Wat heb ik hem bemind
toen ik vijf jaar was. Hij was negen.
Er is een bruine foto van ons allen aan de waterkant
gezeten in het gras, en daarop houd ik vlak
boven zijn hoofd, zijn verend haar mijn hand,
kijk met ZIJN toegeknepen ogen (onherroepelijk kleurenblind)
omhoog, je ziet de ouders en de kinderen en de zomerwind
die het gras scheef waait en in al die haren woelt –
je ziet dat ogenblik dat toentertijd nog eeuwig was. 

 

Rebus in de bus

Wie zaten er vanochtend in de bus
behalve de chauffeur wiens roze wang
zo vloekte met zijn mooie rooie haar.
Een woeste oude boer met grijze ogen
en zijn gezicht in aanslag, en een woelig kind
doofstom, dat met zijn eigen dunne vingers praatte.
Een vrouw van vijftig, een zigeunerin of zo
ze stapte uit bij het woonwagenkamp
ze had een luipaard-jasje aan en kleine oren.
Een papoea-familie, drents van spraak
zo lief, zo lelijk en zo onbevangen.
Ik zat en luisterde en zag het aan
eerlijk gezegd en tegen beter weten in
verwachtend dat nu eindelijk ‘De Zin’
zichzelf in deze bus zou openbaren
van al die raadselachtige aanwezigheden.
Maar nee – natuurlijk nee. De enige conclusie was:
ik houd van mensen in een bus, ik houd van gras
en lucht. Ik rij van Groningen naar Roden.
Ik leef een tijdje. Ik begrijp het niet,
zelfs niet als ‘Het’ zo duidelijk wordt aangeboden.

 

Steen

Verdriet kit al mijn krachten samen,
zodat ik roerloos word als steen.
Mijn hele wezen wordt materie,
een ondoordringbaar star mysterie,
o sla de rots, opdat ik ween.

 

 
M. Vasalis (13 februari 1909 – 6 oktober 1998)

Lees verder “M. Vasalis, Jan Arends, Arjan Visser, Gerard Keller, Georges Simenon, Nynke van Hichtum, Friedrich Christian Delius, Urs Faes, Katja Lange-Müller”

Arjan Visser

De Nederlandse journalist en schrijver Arjan Visser werd geboren in Werkendam, Noord-Brabant, op 13 februari 1961. Vanaf 1987 schreef hij drie jaar voor een huis-aan-huisuitgave van het Utrechts Nieuwsblad. Vervolgens werd hij tekstredacteur bij Libelle. Voordat Visser aan het schrijven sloeg werkte hij bij de Sociale Dienst als maatschappelijk werker. Volgens eigen zeggen was hij daar niet hard genieg voor. In 1991 won hij een literaire prijs met een kort verhaal; vanaf dat jaar vestigde hij zijn naam als journalist en interviewer, na de Libelle, ook bij de Nieuwe Revu en dagblad Trouw. Visser is voornamelijk bekend vanwege zijn lange interviewreeks “De tien geboden”. Het eerste hiervan verscheen in augustus 1997 in Nieuwe Revu. Deze interviews zijn gebundeld in een tot nu toe zesdelige reeks. De eerste bundeling heet “Over smalle wegen”, de overige heten alle De tien geboden. Visser ontving voor zijn debuut “De laatste dagen” (2003) de Anton Wachterprijs, de Geert Jan Lubberhuizenprijs en een nominatie voor de shortlist van de AKO Literatuurprijs. Zijn tweede roman “Hemelval” verscheen in 2006. In 2009 verscheen “Paganinipark”, in 2012 “Hotel Linda” (In het Duits vertaald onder de titel „Der blaue Vogel kehrt zurück. In 2016 verscheen zijn vijfde boek “God sta me bij want ik ben onschuldig”.

Uit: God sta me bij want ik ben onschuldig

“Wie zich veel herinnert, weet waarschijnlijk weinig zeker. Ik benijd de mensen voor wie het verleden lijkt op een archief dat zelden wordt geopend. Ik haal mijn herinneringen zo vaak tevoorschijn dat ze verkreukeld en onbetrouwbaar zijn geworden. Het zijn inmiddels herinneringen aan herinneringen, niet zo of misschien zelfs nooit gebeurd.
Wat kan ik weten? Wat zou ik moeten weten? Wat weet ik – of wist ik, bij nader inzien – liever niet? Details die ik vandaag te horen krijg, vond ik gisteren niet interessant genoeg. Van wat ik nu begrijp, begreep ik vroeger niets, en vice versa. Wat is waar, wat is verzonnen? Hoeveel waarheid schuilt er in verzinsels?
In mijn jonge jaren leek alles vanzelfsprekend en eenduidig. Als de werkelijkheid me slecht beviel, vluchtte ik in de fantasie. Het was het één of het ander. Van een schijnwereld had ik nog niet gehoord en geheimen hadden vooral een vórm: een voorraad gepikte snoepjes, een liefdesbriefje dat ik had gekregen (plus het antwoord dat ik nooit had durven sturen) en attributen die mijn ouders voor ons verborgen hielden in ‘de witte kast’, een wandmeubel dat in de woonkamer stond en met goudkleurige sleuteltjes werd afgesloten. Ik vond er een Playboy, Golden Fiction-sigaretten, zilveren guldens en in 1975, toen ik veertien was, een Spaanse krant van een jaar eerder met een paginagrote foto van Fina.
Hier wordt het lastig.
Fina Fúster was een jonge vrouw die mijn vader eind jaren zestig in Playa de Gandía, een plaatsje aan de Costa Blanca, had leren kennen. Hij was daar, als importeur van groenten en fruit, om zaken te doen met een sinaasappelboer uit de regio. Fina runde samen met haar moeder Adela
een souvenirshop in een straatje vlak bij de kust. Fina was stevig gebouwd, een beetje bleu, niet erg opvallend. Ze had een oudere zus en een jonger broertje. Haar vader was op het moment dat wij met de familie bevriend raakten al een paar jaar dood. Begin jaren zeventig, toen ik negen of tien jaar oud was, kwam Fina naar Nederland. Hoe lang ze bleef, is lastig te achterhalen, maar dat ze er was, is op verschillende foto’s vastgelegd: Fina op een feestje dat ter ere van haar bezoek werd gehouden. Ze drinkt wijn en draagt een minirok.

 
 Arjan Visser (Werkendam, 13 februari 1961)