Kings of Bethlehem (Attila József)

Bij het feest van Driekoningen

 

 
Aanbidding van de Drie Koningen door Maerten de Vos, 1599

 

Kings of Bethlehem

Little Jesus, God bless Thee, God bless Thee,
Royal kings we are all three.
Above us shone a blazing star,
on foot we’ve come from very far.
A little lamb so surely said
that Jesus Christ lay here in bed.
My name is King Melchior,
Help me, help me, my dear Lord.

Good day to you, Son of God, Son of God,
Silly old priests we are not.
News of your birth has travelled far,
King of the poor we’ve heard you are.
Hence our little visitation,
heaven’s kingdom’s our salvation.
My name’s Jasper and I think
I’m a kind of worldly king.

Greetings to you, Saviour, Saviour,
Our land is much sunnier.
All our sausage we have eaten,
our fine boots look weatherbeaten,
six handfuls of gold we have got,
also incense in a big pot.
King Balthazar, yes, that’s me:
The Saracen of the three.

Flushes-blushes sweet Mary, sweet Mary,
little mother she’s happy.
Casting down her eyes she peers
at her Jesus through her tears;
hear the shepherds’ music-playing,
feeding time bears no delaying.
Kindly three kings make your bow,
I must bid you farewell now.

 

Vertaald door John Székely

 


Attila József (11 april 1905 – 3 december 1937)
Kersttijd in Boedapest, de geboorteplaats van Attila József

 

Zie voor de schrijvers van de 6e januari ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Leonard Nolens, Mark Strand, Silvia Avallone, Walid Soliman, Attila József, Rolf Schilling, Sándor Márai

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook alle tags voor Leonard Nolens op dit blog.

Burgerlijk bestaansminimum

Het is vandaag geen waarheid die ik zoek,
Geen Nazareense visser die mijn dood afpakt,
Geen Weense dokter die mijn penis spreekles geeft,
Geen Trierse filosoof die op de bank mijn volmacht heeft.

Vandaag is het geen goedheid die ik zoek,
Geen Gandhi, kaal en mager, woord tot op het been,
En geen Thérèse de Lisieux. (Wat zei dat kleintje weer?
Hard moet ik U voelen, anders is er chaos,
Hard en doodvermoeiend, anders ben ik niet gerust.’)

Geen goedheid, nee, verdomd, ik weet wat goedheid is.
Goedheid is een stinkend bed, een meisjesstem
Van zestig jaar, een fluimend propje vlees
In kussens van formol, een bibberende muizepoot
Waar ik van at, en die mij niet bekomt.

Vandaag is het geen schoonheid die ik zoek.
Schoonheid spreekt vanzelf als ik mijn handen opendoe
In het ivoor van mijn lievelingsakkoord, zeven vingers,
A, kleine terts, uit de nocturnes van Chopin,
Die teringlijder aan zijn Pleyel in Nohant.

Nee, het ware en het goede en het schone zijn vandaag
Een broodwinning voor ingenieurs, therapeuten en artiesten.
Maar ik, ik ben een dichter.
En op mijn nederige stoel, met mijn ambachtelijke trots
Zoek ik een degelijke, propere en zwierige manier
Om hier, vandaag, in deze tijd, alsnog te overleven.

 

Beginnen

2
Om twintig voor negen verliet ik geruisloos het lichaam
Van moeder en keek ik ons aan.

Ik zag ons daar allemaal liggen en staan
In mijn eerste verblinding.

Ik hoorde ons allemaal aan als de stem
Van een schaar en ik voelde mijn aanvang
Verknipt.

Mijn bloedende navel bestreek het schreeuwende centrum
Van de wereld in deze kamer.

Ik kan uit mijn kamer van jullie niet weg.

 
Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)

Lees verder “Leonard Nolens, Mark Strand, Silvia Avallone, Walid Soliman, Attila József, Rolf Schilling, Sándor Márai”

Leonard Nolens, Mark Strand, Walid Soliman, Attila József, Rolf Schilling, Sándor Márai

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook alle tags voor Leonard Nolens op dit blog.

Liefde didactisch

Zij spannen traag hun winterkleren voor de ramen
En sluiten elkaar en het straatlawaai in hun armen.

Zij gaan vanmiddag bloot een groot horloge binnen.
De wijzers zijn zijzelf. Zij maken plaats en tijd.

Een simpele duim op haar tepel verandert de wereld
Van deze volksbuurt in een kamer zonder pijn,

Een bed waaronder twee paar tranen samen slapen
Met afgelopen schoenen. Geluk heeft geen contour.

Langzaam vrijen is ook dat ronde kruispunt beneden.
Daar lopen mensen zoals wij van hen te dromen.

 

Zonder mij

Wat kan ik voor je doen, ik heb alleen maar woorden.
Met die muziek heb ik ons huis gebouwd, mijn leven
Vernield om toe te zien of dood de moeite waard is,
Of ik daar weg mee kan zonder te moeten sterven.

Wat kan ik voor je doen, ik moet toch van je blijven.
Ik heb je toch op mij genomen zonder je te nemen,
Zonder me te geven want ik ben alleen maar jij.
Ik ben alleen maar jij geweest om niet te moeten zijn.

Ik ben alleen maar jij geworden om niet ik te zijn.
Dat is een laffe liefde, Zoet, vergeef het mij.
Wat kan ik voor je doen, ik ben alleen maar woorden,
Wou je worden, wou ons worden zonder mij.

 

Laat

Vertraag.
Vertraag.
Vertraag je stap.
Stap trager dan je hartslag vraagt.
Verlangzaam.
Verlangzaam.
Verlangzaam je verlangen
En verdwijn met mate.
Neem niet je tijd
En laat de tijd je nemen –
Laat.

 
Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)

Lees verder “Leonard Nolens, Mark Strand, Walid Soliman, Attila József, Rolf Schilling, Sándor Márai”

Leonard Nolens, Mark Strand, Walid Soliman, Attila József

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook alle tags voor Leonard Nolens op dit blog.

Geduld

Hou me vast, geduld, ook nu we samengaan
Als gaan en hurken, strelen en kapotte handen.
Als je kunt zal ik mij ook vanavond kuilen
Voor de nacht, en dromen, dromen dat ik slaap,
En dat ik slaap door alles heen en iedereen.

Als je me wekt zal ik me morgenochtend buigen,
En buigen opnieuw, over mijn bord, een vrouw, het lot
Dat mij aan tafel roept met zijn afwezige stem.
Ik zal er eten van haar brood, haar vlees, en eten
Tot ik niet meer kan, en weggegeten ben.

 

Jij bent schatrijk geboren

Jij en ik, dat is twee
Plus dit. Dat is drie. Dat is vragen
Om ruzie, men komt er niet uit.
Wij zitten perplex in elkaar.
Wij maken hetzelfde misbaar.
Jij en ik dat is een.

Jij bent schatrijk geboren
En kocht mij met gemak.
Dat zet ik je betaald
Op deze rekening.
Ik ben geen slapend geld
Vandaag, ik handel in ons.

Ik werk mij in het zweet
Van jou, ik bid en vloek mij
Uit de naad van ons,
Ik maak je winst op de markt.
Jij bent wat ik hier tel,
Mijn tol, mijn kapitaal.

Ik viel jou in de schoot
Van goud, ik woeker met wissels
Van ons en koop je terug
Nu ik ons doorverkoop
Aan vreemden, de truc is gelukt.
Wij staan op hetzelfde biljet.

 

Ritueel

Zij hebben ons hart ingepikt,
Onze groei, onze poppen genekt,
Onze tuin op de trein gezet,
Ons verblind met hun lichtende as.

Zij hebben de zwarte zak
Van hun afwezigheid strak
Over ons heengetrokken
En toen onze oren verpest
Met de ruis van hun hemelse spraak.

Dus waar ik vandaan kom, daar
Moet je die opgebaarde
Nog lichtjes blozende doden
Lang en bedachtzaam slaan.

 

Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)

Lees verder “Leonard Nolens, Mark Strand, Walid Soliman, Attila József”

Leonard Nolens, Mark Strand, Walid Soliman, Attila József

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook alle tags voor Leonard Nolens op dit blog.

Vermoeidheid

Als wij, de grote mensen, moe zijn
Van het praten met elkaar,
Als wij moe zijn van het slapen
Met elkaar, het wandelen
En handeldrijven met elkaar,
Het tafelen en oorlogvoeren

Met elkaar, als wij zo moe zijn
Van elkaar, van het elkaren
Van elkaar, dan zetten wij de kat
Op onze schouder, gaan de tuin in
En zoeken de kinderstemmen achter
De hoge hagen en in de boomhut.

En zwijgend leggen wij onze vermoeidheid
In het gras, en de jaren die zwaar
En donker sliepen in de zoom
Van onze jas ontbloten zich daarboven
In een jongenskeel en dansen op
En neer in een vochtige meisjesmond

Als wij, de grote mensen, moe zijn
Van het praten,
Van het praten,
Van het praten met elkaar,
Gaan wij de tuin in en verzwijgen ons
In de kat, in het gras, in het kind.

 

Cliché

Laat haar met rust.
En laat haar alleen overdag.
En wacht, onderga
De slepende klok van haar lokroep.

Ga niet overstag.

Wacht. En zoek ’s avonds
De deur en klop aan en omhels
De spannende sleur
Van je liefde. Verzwijg je cliché

Dat ons afscheid ons al tegemoetkust.

 

Inertie

Het moet gezegd.
Hier, met al mijn plichtsgevoel, mijn achterste
Vastgeroest in een versleten keukenstoel,
Hier laat ik mijn gezichtsverlies geruisloos
Als een zwarte keisteen door je handen rollen
Ginder. Ik krijg ons niet uit mijn bek.

Gooi mij niet weg.

Bewaar me. Stuur me mijn adres. Gooi me terug.
En kom ik niet als vroeger uit de tweelingster
Van je handen gevallen, dan ben ik zestig jaar
Een gitten dondersteen geruisloos ingeslagen hier
In een versleten keukenstoel.

Ik moet gezegd.


Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)

Lees verder “Leonard Nolens, Mark Strand, Walid Soliman, Attila József”

Attila József, Dorothy Allison, Hubert Nyssen, Rolf Schilling

De Hongaarse dichter Attila József werd geboren op 11 april 1905 in Boedapest. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008 en ook mijn blog van 11 april 2009 en ook mijn blog van 11 april 2010.

 

There was a beauty

 

There was a beauty. There was sweetness.
I contemplated
a delicate rose.
And reality smashed down on me
like a loose boulder.

 

The boulder is just an image.
It’ll be best to
tell everything.
The daily grind’s edifying
and has the whip-hand.

 

My instinct followed the right track.
When that man came in
it boomed like breakers:
“I know him. Electricity.
He’ll switch off the mains.”

 

I was sharpening my pencil
the knife in my hand.
If I stab this man
I know that I shall be at peace,
at last reconciled.

 

I was embittered. Well, all right.
The whole flat will be
dark and depressing.
An animal can protect its home.
This war’s different.

 

Violence will just be futile.
I’ll get beaten up,
turn sick and twisted.
And no light. Where there’s rule of law
cash is armament.

 

The technology of war’s changed.
The splendid hero
needn’t draw his sword.
Five pound notes are bomb explosions,
pennies are shrapnel.

 

That’s the way I reasoned it out.
So I said: “Hallo”
and stepped aside.
At nightfall the generous moon
smiled at the outcome.

 

 

Vertaald door Nicolas Krasso en Lucien Rey.

 

 

Attila József (11 april 1905 – 3 december 1937)

 

Lees verder “Attila József, Dorothy Allison, Hubert Nyssen, Rolf Schilling”

Leonard Nolens, Mark Strand, Walid Soliman, Attila József, Dorothy Allison, Hubert Nyssen, Rolf Schilling

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook mijn blog van 11 april 2008 en ook mijn blog van 11 april 2009.

Wandeling

’s Zomers sta ik soms onder dat open raam
In februari, maan en sterren schaatsen langzaam
Door de bocht van de rivier, het blauwe ijs
In brand weerkaatst de kus, het huis, de winterreis
Van twee wier levens aan elkaar zijn vastgevroren.

Het is ondraaglijk heet. Ik hoor ze beiden boven
Strelen, hijgen, namen krijgen, zwellen groot
En vochtig liggen zij te zoenen en te bijten, geluiden
Die schaduwen zoal maken in bed. Ik sta erbuiten
En zie ons hangen uit dat raam, gearmd en dood.

 

Zestig

Dagelijks liggen twee vijftigers jonger dan ik vandaag
In een rouwkapel gonzend van Nederduits en kerklatijn.

Dagelijks schrijf ik een kus op hun marmeren voorhoofd.
Dagelijks neem ik dat breekbare dubbelportret in mijn armen

En draag het omzichtig naar buiten, ik mag niet bezwijken
onder dat paar, ik mag met mijn paar niet verdwalen.

Hoe breng ik het veilig naar huis? Ik ben dat mijn vrijheid
Verschuldigd, mijn gouden erfdeel met stomheid geslagen.

Geen afkomst is gekist. Mijn naam ligt in de bloemen
Te verwelken op hun steen en hij verzwijgt mijn naam.

Dagelijks dertig jaar heb ik de plek niet meer bezocht
Waar ik ben blijven staan. Ik kan er niet vandaan.

 

Gedicht 6

Het schrijven pakt mijn handen vast.

Ieder uur het kijkend wit en de horende leegte.
Ik voel wat mij is aangeleerd.

Ik schrijf en doe mijn vierentwintig uren met geduld.
Ik schrijf en verwar elke zin met de zin van het leven.

Ik schrijf om na mijn dood met je te blijven praten,
Om bij jou te blijven als ik weg moet gaan.

Nolens

Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark  Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008 en ook mijn blog van 11 april 2009.

De tuin

Het glanst in de tuin,
in het witte loof van de kastanje,
in de rand van de hoed van mijn vader
die loopt op het krakende pad.

De tuin is gestaakt in de tijd.
Mijn moeder zit in een leunstoel.
Licht vult de lucht,
de vouwen van haar jurk,
de warrige rozen naast haar.

En wanneer mijn vader zich buigt
om haar iets toe te fluisteren
en ze opstaan om te vertrekken
en de zwaluwen scheren
en de maan en de sterren
samen zijn weggedwaald, glanst het.

Zelfs nu je over deze bladzijde leunt,
laat en alleen, glanst het, zelfs nu
in het ogenblik voor het verdwijnt.

 

Vertaald door Esther Jansma, Wiljan van den Akker

 

So You Say

It is all in the mind, you say, and has
nothing to do with happiness. The coming of cold,
the coming of heat, the mind has all the time in the world.
You take my arm and say something will happen,
something unusual for which we were always prepared,
like the sun arriving after a day in Asia,
like the moon departing after a night with us.

 

Courtship

There is a girl you like so you tell her
your penis is big, but that you cannot get yourself
to use it. Its demands are ridiculous, you say,
even self-defeating, but to be honored, somehow,
briefly, inconspicuously in the dark.

When she closes her eyes in horror,
you take it all back. You tell her you’re almost
a girl yourself and can understand why she is shocked.
When she is about to walk away, you tell her
you have no penis, that you don’t

know what got into you. You get on your knees.
She suddenly bends down to kiss your shoulder and you know
you’re on the right track. You tell her you want
to bear children and that is why you seem confused.
You wrinkle your brow and curse the day you were born.

She tries to calm you, but you lose control.
You reach for her panties and beg forgiveness as you do.
She squirms and you howl like a wolf. Your craving
seems monumental. You know you will have her.
Taken by storm, she is the girl you will marry.

mark_strand

Mark Strand (Summerside, 11 april 1934)

 

 

De Tunesische dichter, schrijver, essayist en vertaler Walid Soliman werd geboren op 11 april 1975 in Tunis. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008 en ook mijn blog van 11 april 2009.

 

Uit: Three hours in Fiumicino (Vertaald door Jason Casper)

 

“I was engrossed in reading a magazine when I heard the stewardess ask over the loudspeaker if there was a doctor among the passengers of the plane.

About an hour had passed since the takeoff of our Boeing 747, on our trip to Brussels. I put my magazine to the side and asked the
lady sitting next to the window, on the right of the plane, what was happening. Without any sign of excitement, she replied, “It seems there is a very sick woman onboard, whose situation is critical.”

After a few minutes, I heard the stewardess inquire again if there was a doctor onboard, but no one answered.

Most of the passengers were elderly Belgians, and without a doubt most of them were enrolled with one of the agencies that organize cheap flights for retirees. The lady beside the window was Belgian also, as was clear from her accent. She was ugly and quite fat, to the extent one would wonder if she would be able to rise from her seat without assistance. She had not stopped eating since the flight began.

A few minutes later she addressed me, and that as if we had known each other for a long time. “It appears the husband of the woman works in the diplomatic corps. I heard the stewardess say so.”

I looked over my shoulder trying to catch a glimpse of the sick woman, but I couldn’t get a clear view, for she was all the way in the rear of the plane, and the seatbacks were blocking my vision. Just then the stewardess was making her way past us toward the cockpit, and the fat lady stopped her, and rained down her questions.”

 

Soliman

Walid Soliman (Tunis, 11 april 1975)

 

De Hongaarse dichter Attila József werd geboren op 11 april 1905 in Boedapest. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008 en ook mijn blog van 11 april 2009.

 

Lente

In de straten op het plein en op het land

Gutst de regen neer.

Het kanaal kolkt de sloot loopt over

Van oude huizen laat de pleister los

Het sap stroomt langs de leden van de paarden

Zalig zuiver sap

Ook op de daken

Water en modder water en modder

De grond is warme zachte modder

De paarden de huizen de hemel

Zijn zachte warme modder.

Kinderen staan in de ramen

Te kijken te luisteren het regent het regent

Hun hart is ook

Van zachte warme modder.

Nu heerst de vrede van het zaad

In de huizen de paarden de mensen

De vrede die neerdaalt

Waar alles een is en eeuwig

Zachte warme modder.

 

Wat is het goed om ook blind achter

Mijn verkwiste kussen aan te rennen.

 

Vertaald door Kees Bakker

 

 

Mother

For a week now, again and again,
Thoughts of my mother have racked my brain.
Gripping a basket of washing fast,
On, and up to the attic she passed.

 

And I was frank and released my feeling
In stamps and yells to bring down the ceiling.
Let someone else have the bulging jackets,
Let her take me with her up to the attic.

 

She just, giving me no look or thrashing,
Went on, and in silence spread out the washing,
And the kneaded clothes, rustling brightly,
Were twisting and billowing up lightly.

 

I should not have cried but it’s too late for this.
Now I can see what a giant she is.
Across the sky her grey hair flickers through;
In the sky’s waters she is dissolving blue.

 

 

Vertaald door Vernon Watkins

 

 

Bed-rock

In China swings the mandarin.
New death from cocaine poisoning.
With rustling straw and so to sleep.
New death from cocaine poisoning.

 

Though shop windows be dressed to kill,
poor men see right through to the till.
With rustling straw and so to sleep.
Poor men see right through to the till.

 

Help yourself to sausage and bread.
Guard well your life and keep your head.
With rustling straw and so to sleep.
Guard well your life and keep your head.

 

And then one day by hook or crook
You’ll find a wife who’ll kiss and cook.
With rustling straw and so to sleep.
You’ll find a wife who’ll kiss and cook.

 

 

Vertaald door Michael Beevor

 

Attila_József

Attila József (11 april 1905 – 3 december 1937)
Standbeeld bij de universiteit van Szeged

 

De Amerikaanse schrijfster Dorothy Allison werd geboren op 11 april 1949 in Greenville, South Carolina. Ze bezocht in de vroege jaren 1970 het Florida Presbyterian College. Gedurende deze tijd sloot zij zich aan bij de vrouwenbeweging in de context van een feministische collectief. Ze studeerde vervolgens antropologie aan de Florida State University en de New School for Social Research. De eerste roman van Allison, Bastard Out of Carolina, een semi-autobiografisch werk, werd in 1992 gepubliceerd. In het boek hield zij zich bezig met de problematiek van kindermishandeling, verkrachting en machtsverhoudingen in de Amerikaanse samenleving. Het boek was een van de vijf finalisten voor de National Book Award in de Verenigde Staten. De roman won de Ferro Grumley Award en de Bay Area Recensenten Award.  Allison’s tweede roman (Cavedweller) werd gepubliceerd in 1998 en werd een bestseller.

 

Uit: Skin

 

“I WEAR MY SKIN as thinly as I have to, armor myself only as much as seems absolutely necessary. I try to live naked in the world, unashamed even under attack, unafraid even though I know how much there is to fear. What I have always feared is being what people have thought me–my stepfather’s willing toy, my mother’s betrayer, my lover’s faithless tease, my family’s ultimate shame, the slutty, racist, stupid cracker dyke who doesn’t know what she is doing. Trying always to know what I am doing and why, choosing to be known as who I am–feminist, queer, working class, and proud of the work I do–is as tricky as it ever was. I tell myself that life is the long struggle to understand and love fully. That to keep faith with those who have literally saved my life and made it possible for me to imagine more than survival, I have to try constantly to understand more, love more fully, go more naked in order to make others as safe as I myself want to be. I want to live past my own death, as my mother does, in what I have made possible for others–my sisters, my son, my lover, my community–the people I believe in absolutely, men and women whom death does not stop, who honor the truth of each other’s stories.”

 

Dorothy-Allison

Dorothy Allison (Greenville, 11 april 1949)

 

De Franse schrijver, essayist en uitgever Hubert Nyssen werd geboren Boendael aan de rand van Brussel op 11 april 1925. Van zijn grootmoeder van vaderskant erfde hij zijn passie voor lezen. Van invloed waren verder  twee leraren, Charles Hoffman, een schilder, en Albert Clerckx, die schreef onder de naam Albert Ayguesparse, die hem bleef aamoedigen en door een lerares die hij aanbad. Ze hielp het verzet tijdens WO II en zou later worden gearresteerd, gedeporteerd en vermoord. Deze gebeurtenissen werden verwerkt in zijn eerste roman, Le Nom de l’arbre, die dertig jaar later verscheen. Nyssen bleef schrijven, maar in het geheim. Toen hij trouwde en een gezin stichtte onderbrak hij zijn studie en ging hij in de reclame werken.  “Plans” werd een van de meest dynamische agentschappen in Brussel. Nadat hij de Franse nationaliteit had verkregen in 1976, richtte hij in 1978 de prestigieuze uitgeverij Actes Sud, Arles. Literaire grootheden als Paul Auster, of Nancy Huston werden ontdekt door Nyssen.

 

Uit: Les Déchirements

 

„J’ai beau avoir été élevé en français, c’était dans une ville flamande où les deux langues se frottaient l’une à l’autre avec l’air de se dire que bientôt il n’en resterait qu’une, et il m’en est venu de la prudence dans l’usage du français.J’essaie d’être attentif aux pièges, je suis méfiant avec les adjectifs qui couvrent de leur cape l’infirmité de certains substantifs, et circonspect devant les adverbes qui servent d’arc-boutants à des propositions ambiguës.

(…)

 

Elle était installée dans un angle, derrière une fenêtre, comme un personnage de Hopper, et je l’ai observée. Dans les volutes de fumée d’une cigarette elle tournait avec lenteur les pages d’un livre. Il m’était impossible de voir quelle sorte de tenue elle avait choisie pour la circonstance, ses avant-bras et ses mains émergeaient d’un flot de longues soies ou d’indiennes aux multiples couleurs qui entouraient ses épaules, couvraient sa poitrine et disparaissaient sous la table. Ce qu’elle portait dessous, robe ou deux-pièces, impossible de le dire. Au cou elle avait deux ou trois rangs de grosses perles, terre, bois ou céramique. Et de travers sur la tête une énorme casquette de velours dont la coiffe, s’affalant dans la nuque, lui donnait un petit air voyou des beaux quartiers. Du brun, du roux, du noir et de-ci de-là, ai-je noté, une touche de rouge et des ors. Ni Rembrandt ni Vermeer, plutôt genre vénitien. Pendant quelques instantsj’ai pu l’observer avant qu’elle ne me repère et je me suis demandé ce que déjà cherchait à me dire une femme qui s’était choisi pareil accoutrement.“

 

hubert_nyssen

Hubert Nyssen (Boendael, 11 april 1925)

 

De Duitse dichter Rolf Schilling werd geboren in Nordhausen in de Harz op 11 april 1950. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2009.

Die Gaben Arabiens

I
Die mit dem Haschisch und der Algebra
Des Reims Geflecht, Ghaselen und Sonett
Uns offenbart und vor der Kaaba
Die Palme pflanzten und das Minarett –

Sie brachten uns den Gral, die Mandorla,
Und vierundsechzig Felder hat das Brett,
Wo manches Ungemach dem Schah geschah,
Bevor der Schenk ihn tränkte mit Scherbett.

Wo im Serail sich über Säulen glatt
Ein Saum von Spitzen kräuselt, weiß wie Schnee,
Sei du der Springer, setz den König matt,

Und bis die Rose bleicht vor der Moschee,
Wirst du verweilen in der Messingstadt
Und rauchst das Kraut des Traums im Nargileh.

II
Der Sterne Namen kamen uns von da,
Atair, Deneb und Aldebaran,
Es zehrt von deinem Glanz, Arabia,
Der Schwan auf dem west-östlichen Divan.

Fata morgana, wer dich strahlen sah,
Traut in der Wüste falschem Talisman,
Doch bläst der Chamsin aus der Hammada,
Wird Wasser Sand und Wiederkehr ein Wahn.

Weit besser ists, bei Wein und Spezerein
Zu wähnen, daß der Derwisch dich erseh
Zum Tanz, und Huri lädt den Dichter ein,

Im Schatten von Jasmin und Aloe
Zur Mitternacht ihr Haremsgast zu sein,
Mit Gold im Haar und Ambra im Kaffee.

schilling

Rolf Schilling (Nordhausen, 11 april 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e april ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

 

Leonard Nolens, Mark Strand, Antoine Blondin, Attila József, Rolf Schilling, Hartmut Barth-Engelbart, Barbara Köhler, Walid Soliman, Sándor Márai, Luise Gottsched

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook mijn blog van 11 april 2008.

 

Schatplichtig

 

Ze slaapt en dat is stil. Dan sneeuwt het in de kamers

Van het huis waarin ik woon met mijn vriendin.

Ze ligt er naakt en wit, een ademende steen,

Een groot en lastig beeld waar ik mij moet stoten,

Een scherp gewicht dat ik moet dragen alle dagen,

Alle nachten dat haar slaap me uit de slaap houdt.

 

Ik ben met haar alleen. Alleen met haar kom ik

De jaren afgewandeld want haar naam wijst me de weg

En in haar blik zie ik mijn blinde tijd weerspiegeld.

Ze ligt er naakt en wit, een ademende steen

Waarin ik heel mijn bot bestaan geslepen heb

En slijp, ook als ik slaap en roepend van haar droom.

 

 

 

Narcissus

 

Het is zo moeilijk om te houden

Van de dingen die je maakt –

Je kijkt vertederd naar een hand

Vol kaf en koren

En je bakt je brood verkeerd;

Je last met sleutelende ogen,

Met een hart vol werkzame ontroering

Twee linkerkanten aan mekaar.

 

Ja het is moeilijk, maar moeilijk

En mooi om jezelf aan te raken, vandaag

En ook definitief, het is moeilijk

En mooi om je terug te vinden morgen

In de dingen die je maakt.

Daar heeft men wel een dood voor over soms.

 

 

 

Tussen vijf en zeven

 

Tussen vijf en zeven ’s avonds

Als er niets gebeurt,

Dan klimt het kwik in alle zieken

En leren de kinderen vloeken.

Ze smijten al zingend en scheldend de melk

Van tafel, ze steken stampvoetend

Hun honger omhoog als hun dierbaarste speeltje

’s Avonds tussen vijf en zeven

Als er niets gebeurt.

 

Dan laten de mensen hun lichamen zakken

In treinen en keukens, in kroegen

En ook in gedachten, ze heffen hun armen

Ten hemel en houden hun slechte papieren

Tegen het licht, en tussen hun handen

Spannen de rollende koppen zich op,

Soldaten en branden rennen van links

Naar rechts, en kranten en tranen

Zijn niet meer uit elkaar te houden

 

’s Avonds tussen vijf en zeven

Als er niets gebeurt, hier

In mijn stamcafé De Stille Regen.

Inmiddels wordt alles omzichtig

En zwijgend naar buiten gedragen,

De vleugel en de zwartgevlekte kater,

De strenge fluiten en het tafelzilver,

De staande klok en ook de dovende luchter

En in gelakte kisten pa en ma.

 

Nolens

Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark  Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008.

 

My Mother On An Evening In Late Summer

 

1

When the moon appears

and a few wind-stricken barns stand out

in the low-domed hills

and shine with a light

that is veiled and dust-filled

and that floats upon the fields,

my mother, with her hair in a bun,

her face in shadow, and the smoke

from their cigarette coiling close

to the faint yellow sheen of her dress,

stands hear the house

and watches the seepage of late light

down through the sedges

the last gray islands of cloud

taken from view, and the wind

ruffling the moon’s ash-colored coat

on the black bay.

 

2

Soon the house, with its shades drawn closed, will send

small carpets of lampglow

into the haze and the bay

will begin its loud heaving

and the pines, frayed finials

climbing the hill, will seem to graze

the dim cinders of heaven.

And my mother will stare into the starlanes,

the endless tunnels of nothing,

and as she gazes,

under the hour’s spell,

she will think how we yield each night

to the soundless storms of decay

that tear at the folding flesh,

and she will not know

why she is here

or what she is prisoner of

if not the conditions of love that brought her to this.

 

 

3

My mother will go indoors

and the fields, the bare stones

will drift in peace, small creatures —

the mouse and the swift — will sleep

at opposite ends of the house.

Only the cricket will be up,

repeating its one shrill note

to the rotten boards of the porch,

to the rusted screens, to the air, to the rimless dark,

to the sea that keeps to itself.

Why should my mother awake?

The earth is not yet a garden

about to be turned. The stars

are not yet bells that ring

at night for the lost.

It is much too late.

 

m-strand

Mark Strand (Summerside, 11 april 1934)

 

De Franse schrijver Antoine Blondin werd geboren op 11 april 1922 in Parijs. Hij was een zoon van de dichteres Germaine Blondin. Na het Louis-le-Grand lycée en het Corneille lycée in Rouen behaalde hij een graad in de literatuur aan de Sorbonne. In 1942 werd hij naar Duitsland gestuurd om er dwangarbeid te verrichten. De ervaringen inspireerden hem tot de eerste roman L’Europe Buissonnière die verscheen in 1949. Het boek leverde hem de Prix des Deux-Magots op en de vriendschap van mensen als Marcel Aymé, Roger Nimier en Jean-Paul Sartre. Deze groep kreeg in 1953 de naam les Hussards, een naam die zou beklijven. Ondanks zijn rechtse en monarchistische opvattingen raakte hij ook nog bevriend met François Mitterrand.

 

Uit: Premières et dernières nouvelles

 

«Votre cas est désespéré, votre solde est épuisé, votre rayonnement est nul. Allez-vous faire éditer par les maquereaux marinés du Capitaine Cook, devenez directeur littéraire chez Olida… Moi je ne suis pas un épicier ! Vous n’avez plus rien à faire ici.
– Mais mon contrat ?
– Puis-je vous demander, cher Monsieur, ce que vous comptez entreprendre pour l’honorer ?
– Ecrire, parbleu.
– Ecrire, écrire, ils n’ont que ce mot-là sous la plume. Mais enfin il faut vendre d’abord. Comprenons-nous une fois encore et cherchons ensemble. Vous n’auriez pas, par hasard, été mêlé à l’affaire Ben Barka, là, récemment, dans votre petit coin ?
– Comme tout le monde, mais sans plus…
– Pas d’infirmité, de tare congénitale un peu spectaculaire ?
– Non, hélas !
– Vous ne seriez pas un ancien « enfant bleu » des fois ?
– Encore hélas !
– Dans le fond, je me demande pourquoi vous écrivez.”

 

Blondin

Antoine Blondin (11 april 1922 – 7 juni 1991)

 

De Hongaarse dichter Attila József werd geboren op 11 april 1905 in Boedapest. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008.

 

Kings of Bethlehem

 

Little Jesus, God bless Thee, God bless Thee,

Royal kings we are all three.

Above us shone a blazing star,

on foot we’ve come from very far.

A little lamb so surely said

that Jesus Christ lay here in bed.

My name is King Melchior,

Help me, help me, my dear Lord.

 

Good day to you, Son of God, Son of God,

Silly old priests we are not.

News of your birth has travelled far,

King of the poor we’ve heard you are.

Hence our little visitation,

heaven’s kingdom’s our salvation.

My name’s Jasper and I think

I’m a kind of worldly king.

 

Greetings to you, Saviour, Saviour,

Our land is much sunnier.

All our sausage we have eaten,

our fine boots look weatherbeaten,

six handfuls of gold we have got,

also incense in a big pot.

King Balthazar, yes, that’s me:

The Saracen of the three.

 

Flushes-blushes sweet Mary, sweet Mary,

little mother she’s happy.

Casting down her eyes she peers

at her Jesus through her tears;

hear the shepherds’ music-playing,

feeding time bears no delaying.

Kindly three kings make your bow,

I must bid you farewell now.

 

 

Vertaald door John Szkely

 

Jozef

Attila József (11 april 1905 – 3 december 1937)
Standbeeld in Boedapest

 

De Duitse dichter Rolf Schilling werd geboren in Nordhausen in de Harz op 11 april 1950. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008.

ECHSEN-SONETT

Steig in den Silber-Fluß und fang den Lachs,
Eh dich der Blick des Krokodils verhexe,
Goldkorn im Rachen der Smaragd-Eidechse
Zerschmelze wie im Kelch das Kerzenwachs.

Birg das Chamäleon im Rot des Phlox,
Bewirte den Waran mit jungen Dachsen
Und sieh die Schatten aus dem Styx erwachsen
Wie Schlangen-Häupter aus dem Blut des Bocks.

Der Typhon ficht mit Hermelin und Luchs,
Der Pterodaktylus erwebt sich flugs,
Aus Grüften wuchert phallisches Gewächs.

Vom Quell entwich die Natter mit der Nixe,
Und knirschend schreitet über Kruzifixe
Der Pontifex: Tyrannosaurus Rex.

 

Schilling

Rolf Schilling (Nordhausen, 11 april 1950)

 

De Duitse schrijver, dichter, musicus, liedjesmaker, zanger en graficus Hartmut Barth-Engelbart werd geboren op 11 april 1947 in Michelstadt. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008.

 

Uit: Lakonisches Lächeln

 

„Mitzou hatte fest versprochen, mir die Stelle zu zeigen, wo ich die rote Lehmerde finden kann. Das war vorgestern, nachmittags zwischen den giftsüßen Geleehappen aus Oma Marias fliegengittergeschütztem Vorratsschrank und zwei fingerhutgroßen Tässchen Kaffee ‘helenico’. Während mir Maria das obligatorische Glas mit Wasser aus der oberen Dorfquelle hinstellte, fragte ich noch einmal nach. „Wann wollen wir gehen?“

Nur er kannte den Platz in dem langgezogenen, schroffen Tal, das sich über fünf Kilometer von den kahlgefressenen, ausgewaschenen und abgebrannten steilen Hängen des Kourkoula am Oberdorf vorbei bis in die Ebene ins Unterdorf schlängelte. Schlängeln war schon richtig, es schlängelte im Tal. Rudolph hätte mich jetzt wieder schulmeisternd korrigiert: natürlich war das kein Tal, sondern geologisch präzise ausgedrückt eine Runze, relativ frisch ausgewaschen mit scharfen Kanten und bröseligen Überhängen, unter denen Ziegen und Schafe im Sommer letzte Schatten und letztes Grün suchten. Ich wollte mich dort nicht alleine auf die Suche machen, obwohl ich es eigentlich eilig hatte. Zumindest die Südhänge wimmelten von Sandvipern, wenn die Steine mit 80 Grad fast glühten. Und um den Lehm zu finden, musste man oft zentnerschwere Steine wuchten mitten im sommerdürren Gestrüpp. Rund um die Steine hielten die kleinen, von Ziegen und Schafen verschmähten Dornensträucher sich noch etwas Erde fest. Erde war es nur im weitesten Sinne, eher Gesteinsmehl. Ich musste in mich hinein lachen. Hier schützten die Sandvipern das bisschen übriggebliebene Erde. Ich wollte nur drei Eimer voll und kam mir trotzdem vor wie ein Dieb.”

 

Hartmut Barth-Engelbart

Hartmut Barth-Engelbart (Michelstadt, 11 april 1947)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Barbara Köhler werd geboren op 11 april 1959 in Burgstädt. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008.

 

Ingeborg Bachmann stirbt in Rom

 

Ein Tod kommt

vor dem andern.

Aten und Rauch.

Und Rauch der Atem löscht.

Und Schweigen.

 

Manchmal ist aber eine Zigarette

der letzte Halt. Und hält

was sie verspricht auch schneller.

Zwischen vergilbten Fingern

brennts wie Liebe wird Asche

wie Verrat. Atem und Rauch.

 

Die Schurfinger gekrümmt

um die Zigarette: um

nicht abzuschwören.

Giordano brennt auf dem Campo di Fiori.

Die Glocken von Santa Maria Maggiore

gellen noch immer zum Autodafé.

 

Atem und Rauch.

Und Rauch der Atem löscht.

Und mit verbrannter Hand

über das Feuer schreiben.

Und die Grenzen der deutschen Sprache

sind mit mörderischen Zufällen vermint.

Ein Tod kommt dem andern zuvor.

 

Koehler1

Barbara Köhler (Burgstädt, 11 april 1959)

 

De Tunesische dichter, schrijver, essayist en vertaler Walid Soliman werd geboren op 11 april 1975 in Tunis. Zie ook mijn blog van 11 april 2007 en ook mijn blog van 11 april 2008.

 

Serial Kisser

  

They put me in jail

They say:

I am a serial Kisser

What am I in fact?

I am but a life-enjoyer!

 

***

 

They put me in jail

They say:

I am a criminal

What am I in fact?

I am but a joy-seeker!

 

***

 

They put me on the electric chair

They say:

I am a criminal

In love and in sex

But electric chair is nothing for me

He who was electrified by love

Will feel nothing

on the electric chair. 

 

walid_soliman

Walid Soliman (Tunis, 11 april 1975)

 

De Hongaarse schrijver Sándor Márai werd geboren op 11 april 1900 in Kassa (nu Košice, Slowakije). Zie ook mijn blog van 11 april 2007.

 

Uit: Embers (Vertaald door Carol Janeway)

 

„In the morning, the old general spent a considerable time in the wine cellars with his winegrower inspecting two casks of wine that had begun to ferment. He had gone there at first light, and it was past eleven o’clock before he had finished drawing off the wine and returned home. Between the columns of the veranda, which exuded a musty smell from its damp flagstones, his gamekeeper was standing waiting for him, holding a letter.

“What do you want?” the General demanded brusquely, pushing back his broad-brimmed straw hat to reveal a flushed face. For years now, he had neither opened nor read a single letter. The mail went to the estate manager’s office, to be sorted and dealt with by one of the stewards.

“It was brought by a messenger,” said the gamekeeper, standing stiffly at attention.

The General recognized the handwriting. Taking the letter and putting it in his pocket, he stepped into the cool of the entrance hall and, without uttering a word, handed the gamekeeper both his stick and his hat. He removed a pair of spectacles from his cigar case, went over to the window where light insinuated itself through the slats of the blinds, and began to read.“

 

marai4

Sándor Márai  (11 april 1900 – 22 februari 1989)

 

De Duitse schrijfster en vertaalster Luise Adelgunde Victorie Gottsched werd in april 1713 geboren in Danzig. Zie ook mijn blog van 11 april 2007.

Uit: Das Testament

„FRÄULEIN AMALIE. Ach, liebe Schwester! wenn doch nur heute unsrer Frau Muhme keine Verhinderung in den Weg käme; daß sie das Testament machen könnte!
FRÄULEIN KAROLINE. Warum denn das?
FRÄULEIN AMALIE. Ei nun! Weil sie sich’s doch einmal vorgenommen hat, ihre Sachen in Richtigkeit zu bringen: so wüßte doch ein jeder, woran er wäre.
FRÄULEIN KAROLINE. Je! unsertwegen mag sie es heute oder über zehn Jahre machen! Hast du denn eine Not bei ihr?
FRÄULEIN AMALIE nickt mit dem Kopfe. Hm! das sage ich eben nicht!
FRÄULEIN KAROLINE. Nun; mich dünkt, solange wir noch bei einer Muhme im Hause sind, wo wir weder dursten noch hungern, noch elend gekleidet gehen dörfen: so hätten wir keine Ursache, an ihr Testament zu denken.

Gottsched_Luise_Adelgunde_Victoria

Luise Gottsched (11 april 1713 – 26 juni 1762)

Leonard Nolens, Mark Strand, Attila József, Rolf Schilling, Hartmut Barth-Engelbart, Barbara Köhler, Walid Soliman, Luise Gottsched, Sándor Márai

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Hij wordt beschouwd als één van de belangrijkste levende dichters uit België. Hij debuteerde met de dichtbundel Orpheushanden. Nolens woont in Antwerpen, waar hij werkzaam is als free lance vertaler. Hij was redacteur van het tijdschrift ‘Labris’ van 1969 tot 1973. Zijn voorlaatste boek is de verzamelbundel Laat alle deuren op een kier. Zijn laatste boek is de dichtbundel “Een dichter in Antwerpen”. Nolens werd bekroond met de prijs van het beste literaire debuut in 1974 voor ‘De muzeale minnaar’, de Arkprijs van het Vrije Woord en de Poëzieprijs van de provincie Antwerpen in 1976 voor ‘Twee vormen van zwijgen’, de driejaarlijkse Hugues C. Pernathprijs en de Poëzieprijs van de provincie Limburg in 1980 voor ‘Alle tijd van de wereld’ en de tweejaarlijkse poëzieprijs van De Vlaamse Gids in 1984 voor ‘Vertigo’.

 

Nostalgie

O nee, ik wil niet weer, wil nooit meer wakker worden
Van die vleugel, zacht, die traag de trap op wandelt, hoog
Tot in de nok – wolken blauwe vlinders strijken
Op me neer, mijn bed hangt er te schommelen
Van die muziek, o nee, o nee, ik wil niet weer,

Niet op de bovengang het dunne lachen horen

Uit de meisjeskamer dat daar nooit is uitgestorven, geen

Raad en slaag meer krijgen van zijn machteloze handen

Die dit schrijven, niet meer eten uit vier monden tegelijk

Van al mijn moeders, liefsten! Nee, ik wil niet meer.

 

Maar geef mij af en toe de duisternissen weer

Van toen ik veertien was, een onuitsprekelijkheid

Waarvoor ik ’s avonds op mijn knieën val, een vrouw

Die zich verstopt in de brandende wolken van mijn gedachten,

En nachten waarin ik mijn licht nog niet heb opgestoken.

 

Alles wordt zo simpel in de lastige herhaling van de dagen,

In het koelbloedig ritme van een zon die ons beschijnt

Met haar wiskundige warmte, alles schijnt verklaard –

Wij zijn er, en wij moeten ons verspillen aan elkaar

Gespiegeld, bloot en broos, verkleind van mens tot men.

 

 

 

Ons huis

Altijd ligt, in die langzame zomer van ooit en misschien,

Ons huis te wachten, het witte gedachte, hemelhoog

De heuvels in geslingerd door een uitbundige bosgod.

Het staat in ons nog steeds naar alle kanten open

Te dromen van gastvrije paden waar de zielen lopen

Van onze doden, zij die uit hun hel naar boven komen

Om moegestorven hier in onze kussens neer te zinken.

Ook vreemden zullen er hun toekomst komen drinken

Uit de diepe kelen van onze verwisselde namen.

 

 

 

Vader en zoon

Als ik je sloeg was het mijn vlees dat vroeg om slaag.

Als ik je zoen zoek ik verzoening met mezelf.

Nu jij me hier ziet zitten, vindende verlorenheid

Die ons nog niet begrijpt, heb jij jezelf gehoord.

 

Kijk ik in mijn ogen als jij bang mijn blik ontwijkt?

En hoor ik iedereen als jij weer zwijgt: ‘Ik ben alleen’?

Alleenzijn is voor mij een raar substantief, voor jou

Een onbepaalde wijs. Maar je 18 is mijn 41 waard.

 

Onze leeftijd zonder beroep, onze naam zonder adres –

Wat kun je dan nog leren van een kind, een man als ik?

Dat je mijn vlees moet slaan en zoenen, vechtend

Tegen dit hevige doodgaan dat ik op vader bevocht.

 

Nolens

Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)
Foto van Diana Ozon

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark  Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook mijn blog van 11 april 2007.

Uit: Poetry in the World

I usually have no idea what I will say before I begin to write. This is especially true with poems, and only slightly less so with lectures or essays. I write to find out what I have to say—not what I have to say about a given subject, but simply what I have to say. Not that I find a prescribed subject too limiting, it’s just that to address a particular subject might cast me in the role of an expert, which is preposterous. And yet, as it happens, I am sometimes given not just a subject for the lecture I must deliver, but a title as well. I was for this evening’s, and I welcomed it—it seemed grand, even uplifting. “Humanities and the Public Sphere.” “Ah yes!” I thought, “a fitting topic.” But after struggling around for a few days, trying to think of what I might say, and how I might say it, I decided to change the title. I wanted one that would fall in line—almost magically—with what I might say. After all, I no longer knew what the humanities were, even though the changes that have taken place in that area of study over the past half-century have been well documented and tirelessly speculated on; and I didn’t really grasp the notion of “public sphere,” which, though a phrase commonly used, struck me as excessively abstract. So I came up with the less weighty “Poetry in the World.” Although using “world” in the title did make me think—to be poetic for a moment—that I had bitten off more than I could possibly chew.”

 

***

 

Gedichten eten

Inkt druipt langs mijn mondhoeken.
Niemand is zo gelukkig als ik.
Ik heb gedichten gegeten.

De bibliothecaresse gelooft niet wat ze ziet.
Haar ogen staan bedroefd
en ze loopt met de handen in haar jurk.

De gedichten zijn op.
Het licht is zwak.
De honden op de keldertrap komen naar boven.

Hun oogballen rollen.
Hun blonde poten branden als braam.
De arme bibliothecaresse begint stampvoetend te huilen.

Ze begrijpt het niet.
Wanneer ik op mijn knieën val en haar hand lik,
schreeuwt ze.

Ik ben een nieuw mens.
Ik grom naar haar en blaf.
Ik dartel van genot in de boekige nacht.

 

 

Vertaald door Wiljan van den Akker

 

Strand

Mark Strand (Summerside, 11 april 1934)

 

De Hongaarse dichter Attila József werd geboren op 11 april 1905 in Boedapest. Zie ook mijn blog van 11 april 2007.

 

What Will Become of Him…

What will become of him, whoever
has got no handle to his hoe,
upon whose whiskers crumbs don’t quiver,
who dawdles, gloomy, thrawn, and slow;
who would from half a furlong’s hoeing
keep one potato out of three,
whose hair falls out in patches, growing
bald unnoticed – who’d care to see?

What will become of him, whoever
has but five acres under crops,
whose draggled hen clucks at the stover,
whose thoughts nest in a mudhole’s slops;
when no yoke clinks, no oxen bellow;
when mother serves the family soup
and steam from a liquid weak and yellow
drifts from the bottom of the scoop?

 

What will become of him, whoever
must live alone and work alone;
whose stew has neither salt nor savour,
the grocer gives no tick nor loan;
who has one broken chair for kindling,
cat sitting on the cracked stove’s shelf;
who sets his keychain swinging, jingling,
who stares, stares; lies down by himself?

 

What will become of him, whoever
works to support his family;
the cabbage-heart they quarrel over,
the film the big girl gets to see;
always the laundry – dirt’s slow strangling –
the wife’s mouth tastes of vegetables,
and when the light’s off, silent wrangling,
gropings, eavesdroppings, darkness, rules?

 

What will become of him, whoever
idles outside the factory,
a woman meanwhile hauls the lever,
a pale-skulled child sets the fusee;
when through the gates he gazes vainly,
vainly humps bags and market-creels –
he dozes, they rouse him inhumanely,
and always catch him when he steals?

 

What will become of him, whoever
weighs out potatoes, salt, and bread,
wraps them in newsprint’s inky flavour,
and doesn’t brush the scales he’s read;
and in the gloom he dusts, complaining,
the rent is high, the tax is keen,
the price – but what’s the use explaining
the extra charge for kerosene?

 

And what will come of him, whoever
knows he’s a poet, sings his fears,
whose wife mops up the floor forever,
who chases copy-work for years;
whose name’s a brand-name, if he has one,
just like a soap or cooking-fat,
whose life is given, if he has one,
all to the proletariat?

 

 

 

The Scream

Love me wildly, to distraction,
scare away my huge affliction,
in the cage of an abstraction,
I, an ape, jump up and down,
bare my teeth in malediction,
for I have no faith or fiction,
in the terror of His frown.

Mortal, do you hear my singing,
or mere nature’s echoes ringing?
Hug me, don’t just stare unseeing
as the sharpened knife comes down –
there’s no guardian that’s undying
who will hear my song and sighing:
in the terror of His frown.

 

As a raft upon a river,
Slovak raftman, whosoever,
so the human race forever
dumb with pain, goes drifting down –
but I scream in vain endeavour:
love me: I’ll be good, I shiver
in the terror of His frown.

 

attila<br>
Attila József (11 april 1905 – 3 december 1937)
Portret door Róbert Berény, jaren 1920

 

 

De Duitse dichter Rolf Schilling werd geboren in Nordhausen in de Harz op 11 april 1950. Zie ook mijn blog van 11 april 2007.

 

BABYLON

Sag, hast du Babylon gekannt,
Das Löwentor, die Wappenwand,
Den Himmel, hell und morgenweit?
Dort leg den Stab aus deiner Hand,
Dort kehrst du ein, vom Traum gebannt,
Am Ausgang jeder Ewigkeit.

Dort bist du Schweifender zuhaus
Im Wortgewirr, im Labyrinth.
Die Schwalben fliegen ein und aus,
Geheime Kunde weiß der Wind.

Ein Sperber, Spender dunklen Lichts,
Erbarmt sich deiner Ungeduld,
Versinkst du, starren Angesichts,
In seines Fittichs grauer Huld.

Du hast kein neues Reich entfacht,
Hast nur, geneigt ins Niezurück,
Uraltes endlich heimgebracht:
Den Abgesang, das Ernteglück,
Die letzten Flüge vor der Nacht.

Nun holt dich keine Zeit mehr ein,
Was jemals werden kann, verging,
Was morgen war, wird gestern sein,
Beginn und Ende schließt der Ring.

Fern aller Bitte, allem Ruf,
Tritt vor, nimm dein verheißnes Los.
Blind war der Gott, der dich erschuf,
Blind kehrst du heim in seinen Schoß.

Sag, hast du Babylon gekannt,
Den Regenbogen, weit gespannt,
Verschwistert allem Einst und Je?
Die Morgenhimmel sind verbrannt,
Von morschen Schwingen stäubt der Sand,
Und Schnee wird sein, viel Schnee.

 

 

YPSILON-SONETT

Wenn Hyazinth im Schimmerer der Berylle
Krystallen sich erblickt, wächst der Polyp
Zur Hyder, daß die Pythische Sibylle
In Hieroglyphen sich und Hymnen üb.

Hyperborea grünt, es fügt der Skythe
Den Zweig zur Zwille: Hütet Yggdrasil
Walkyren androgyn, blüht aus der Mythe
Der Thyrsos wie aus Krypten das Reptil.

Syrinx ertönt im Rauschen der Charybden,
Der Python paart im innersten Ägypten
Des Goldes Glanz der Schwärze des Onyx.

Zypresse hüllt die Myrte, doch dem Mysten
Entbietet Sphinx im Spiegel amethysten
Asyl, bis der Olymp sinkt im Styx.

 

Schilling

Rolf Schilling (Nordhausen, 11 april 1950)

 

 

De Duitse schrijver, dichter, musicus, liedjesmaker, zanger en graficus Hartmut Barth-Engelbart werd geboren op 11 april 1947 in Michelstadt. Zie ook mijn blog van 11 april 2007.

 

Heidelberg

Heidelberg
auf deinen Brücken
stand ich
den schalen Nachgeschmack
glänzender Feste
im Gaumen
den beklemmenden Rauch
deiner engen Altstadt
atmend&
nbsp;
und deiner Schönheit
nicht gedenkend
Heidelberg
du grausame Schöne
zerschneidest mir mein Ich
läßt mich den Mittelpunkt
das Gleichgewicht
verlieren
und meine Gedanken
den Neckarwellen gleich
in ein Meer
von Heimweh fließen –
Wohin?
Ich kannte mein Ziel
doch du bringst mich ab
vom Wege
und fesselst mich
wie eine Frau
für vierundzwanzig Stunden
Und mittags
Heidelberg und abends
und nachts
auf deinen Brücken
stehe ich
den schalen Nachgeschmack
glänzender Feste
den Rückblick
deiner Augen
im Nacken
den beklemmenden Rauch
deiner engen Altstadt
zitternd fiebernd
röchelnd atmend
und deine Schönheit
nimmt mich in ihre
feuchten kalten Arme
deckt über mich
ihr Nebelschleierhaar
das mir im Fallen noch
den Blick
zum Sternenhimmel
nimmt 

 

engelbart

Hartmut Barth-Engelbart (Michelstadt, 11 april 1947)

 

 

De Duitse dichteres en schrijfster Barbara Köhler werd geboren op 11 april 1959 in Burgstädt. Zie ook mijn blog van 11 april 2007.

 

Gedicht

ich nenne mich du weil der Abstand

so vergeht zwischen uns wie Haut

an Haut wir sind nicht

zu unterscheiden zu trennen eins

und das Andere die Grenze ist

die Verletzung der Übergang

eine offene Wunde du nennst mich

ich wer von uns beiden sagt

hier hast du ein Messer

mach meinen Schnitt.

 

 

 

guten tag

immer hinterher im regen stehen
gelassen bleiben als ob gehen
die frage sei: dahingestellt
& was aus allen wolken fällt

mir zu betrifft mich offenherzig
verheult verlacht den rest verschmerz ich
vergeh verkomme auf dich zu
entferne mich was bleibt bist du

bei trost bei dir beizeiten
JUST TRAVELLIN‘ es kommt nicht an
auf sprüche soviel ist versprochen

und haltlos was ich sagen kann
verstummt verspielt zwischen uns beiden
der regen naß bis auf die knochen

 

 

Rondeau Allemagne

Ich harre aus im Land und geh, ihm fremd,

Mit einer Liebe, die mich über Grenzen treibt,

Zwischen den Himmeln. Sehe jeder, wo er bleibt;

Ich harre aus im Land und geh ihm fremd.

 

Mit einer Liebe, die mich über Grenzen treibt,

Will ich die Übereinkünfte verletzen

Und lachen, reiß ich mir das Herz in Fetzen

Mit jener Liebe, die mich über Grenzen treibt.

 

Zwischen den Himmeln sehe jeder, wo er bleibt:

Ein blutig Lappen wird gehißt, das Luftschiff fällt.

Kein Land in Sicht; vielleicht ein Seil, das hält

Zwischen den Himmeln. Sehe jeder, wo er bleibt.

 

 

Koehler

Barbara Köhler (Burgstädt, 11 april 1959)

 

 

De Tunesische dichter, schrijver, essayist en vertaler Walid Soliman werd geboren op 11 april 1975 in Tunis. Zie ook mijn blog van 11 april 2007.

 

Lameness

The girl I thougt lame

Had her heel broken

In the stairs

 

 

My life without you

Like a tree without a shadow

Like a pearl without glitter

Like a moon without rays

Thus was my life without you

 

Soliman

Walid Soliman (Tunis, 11 april 1975)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 11 april 2007.

De Duitse schrijfster en vertaalster Luise Adelgunde Victorie Gottsched werd in april 1713 geboren in Danzig.

De Hongaarse schrijver Sándor Márai werd geboren op 11 april 1900 in Kassa (nu Košice, Slowakije).

Walid Soliman, Mark Strand, Sándor Márai, Attila József, Rolf Schilling, Hartmut Barth-Engelbart, Barbara Köhler, Luise Gottsched

De Tunesische dichter, schrijver, essayist en vertaler Walid Soliman werd geboren op 11 april 1975 in Tunis. Hij kreeg zijn opleiding aan de Sadikia, studeerde daarna Engelse taal- en literatuurwetenschap en behaalde een graad in vertalen aan het Insitut Supérieur de Langue. Hij vertaalde o.a. werk van Jorge Luis Borges, Charles Baudelaire, Gabriel García Márquez, André Breton en Mario Vargas Llosa. Tegenwoordig is hij chef-redacteur van het culturele online magazine Dedalus.

AID(S)

People
Like me and you
Need help
Need aid
Because AIDS
Makes no distinction
Between young and old
Between black and white

People
Like me and you
Need compassion
Need comprehension
Because AIDS
Makes no distinction
Between rich and poor
Between ignorant and educated

They have AIDS and need AID

 

Nasty Fantasies

On the screen of my imagination
I always project nasty fantasies
Not because my mind is nasty
But because life without fantasies
Is like an empty screen

Soliman

Walid Soliman (Tunis, 11 april 1975)

 

De Amerikaanse dichter Mark  Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zijn werk is van meet af aan met instemming begroet, het werd met tal van prijzen bekroond, terwijl de dichter als persoon veel erkenning heeft gekregen, niet in de laatste plaats doordat hij in 1990 tot Poet Laureate van de Verenigde Staten werd gekozen, en hem in 1999 de Pulitzer Prijs voor zijn bundel Blizzard of One (1998) werd toegekend. In tal van gedichten, vooral die uit de eerste decennia van zijn dichterschap, spelen beelden uit de jeugd en herinneringen aan een intieme, harmonische verhouding met de ouders een opvallende rol.

 

“The Dreadful Has Already Happened”

The relatives are leaning over, staring expectantly.
They moisten their lips with their tongues. I can feel
them urging me on. I hold the baby in the air.
Heaps of broken bottles glitter in the sun.

A small band is playing old fashioned marches.
My mother is keeping time by stamping her foot.
My father is kissing a woman who keeps waving
to somebody else. There are palm trees.

The hills are spotted with orange flamboyants and tall
billowy clouds move beyond them. “Go on, Boy,”
I hear somebody say, “Go on.”
I keep wondering if it will rain.

The sky darkens. There is thunder.
“Break his legs,” says one of my aunts,
“Now give him a kiss.” I do what I’m told.
The trees bend in the bleak tropical wind.

The baby did not scream, but I remember that sigh
when I reached inside for his tiny lungs and shook them
out in the air for the flies. The relatives cheered.
It was about that time I gave up.

Now, when I answer the phone, his lips
are in the receiver; when I sleep, his hair is gathered
around a familiar face on the pillow; wherever I search
I find his feet. He is what is left of my life.

 

 

From The Long Sad Party

Someone was saying
something about shadows covering the field, about
how things pass, how one sleeps towards morning
and the morning goes.

Someone was saying
how the wind dies down but comes back,
how shells are the coffins of wind
but the weather continues.

It was a long night
and someone said something about the moon shedding its
white
on the cold field, that there was nothing ahead
but more of the same.

Someone mentioned
a city she had been in before the war, a room with two
candles
against a wall, someone dancing, someone watching.
We begin to believe

the night would not end.
Someone was saying the music was over and no one had
noticed.
Then someone said something about the planets, about the
stars,
how small they were, how far away.

 

Strand

Mark Strand (Summerside, 11 april 1934)

 

De Hongaarse schrijver Sándor Márai werd geboren op 11 april 1900 in Kassa (nu Košice, Slowakije). Hij studeerde letterkunde in Leipzig, Frankfurt en Berlijn. Vanaf 1929 schreef hij vele romans, verhalen, gedichten, essays en toneelstukken en werd een gevierd auteur in Hongarije. Gedurende de nazitijd leidde Márai in Boedapest een teruggetrokken leven, in 1948 ontvluchtte hij zijn land vanwege het communisme. Deze vrijwillige ballingschap duurde de rest van zijn leven. Zijn boeken werden in Hongarije verboden en verschenen vrijwel onopgemerkt in het buitenland. De laatste jaren van zijn leven leidde hij met zijn vrouw en aangenomen zoon een eenzaam bestaan in San Diego, waar hij op 22 februari 1989 zelfmoord pleegde. Márai wordt door literatuurliefhebbers algemeen beschouwd als een van de belangrijkste Europese schrijvers van de twintigste eeuw. Van Márai verschenen bij Wereldbibliotheek de romans Gloed (2000), De erfenis van Eszter (2000), De opstandigen (2003), De gravin van Parma (2004), Kentering van een huwelijk (2005) en Nacht voor de scheiding (2006). In 2002 verscheen het autobiografische Land, land!…

 

Uit: American Journal (1984)

 

5 March– A film director from Budapest (I’ve never heard of him before) has written a letter in which, though unknown to me, he calls on me to return home because there is no sense in the “empty gesture” of emigration; everything back there is fine and dandy, etc. The letter-writer categorises the fact that I have been living abroad for 36 years as a “gesture” and calls on me to return home, where they will await me with “the national anthem or incognito,” as you please. At times like this I am always amazed at how uninformed contemporaries are in their judgement of one another’s stances. The assumption that I would join the “useful idiots,” as Lenin called them, goes without saying for the letter-writer. At times like this it is always a relief to know that two oceans separate you from this type of person.

*

6 March– L.’s eyes are not improving; she lives by groping around, and I grope along with her. She spends a lot of time thinking about her childhood and Kassa [now Kosice, Slovakia*, even has dreams about those back there. Today she talked about Róza, our elderly maid, who was our marvellous cook in Buda, but with her failing eyes one day- and it just happened to be a fussy dinner for invited guests- she short-sightedly handed over a salad in which an earthworm was lurking. When L. pointed it out to her, old Róza shamefacedly declared, “In that case, I’ll leave.” And leave she did- having to grope around, elderly, she took herself off to the hopelessness of a poorhouse. Memories which come back in old age and are painful. We ought to have retained Róza, done something for her… In the end, these conjurings-up of spirits are the worst.”

 

marai

Sándor Márai  (11 april 1900 – 22 februari 1989)

 

De Hongaarse dichter Attila József werd geboren op 11 april 1905 in Boedapest. Vanaf 1924 studeerde hij in Szeged Hongaarse, Frans en filosofie. Al in zijn jonge jaren kreeg hij moeilijkheden vanwege zijn gedichten (vooal vanwege het hieronder geciteerde „With a pure heart“) en werd hij van de universiteit verbannen. Hij vertrok naar Parijs en Wenen en kwam in 1929 terug. In het begin van de jaren dertig brak hij met de communistische ideologie. Hij was toen al ernstig ziek. Hij leed onder zware depressies, waarvoor hij in psychoanalyse was. In 1936 werd hij chef-redacteur van het literaire tijdschrift Szép Szó. In 1937 werd hij opgenomen in een psychiatrische kliniek. Hij maakte zelf een einde aan zijn leven door voor een goederentrein te springen. Attila József  wordt gezien als een van de grootste dichters van Hongarije. Zijn geboortedag wordt in Hongarije als dag van de poezie gevierd.

With a pure heart

Without father without mother
without God or homeland either
without crib or coffin-cover
without kisses or a lover

for the third day – without fussing
I have eaten next to nothing.
My store of power are my years
I sell all my twenty years.

Perhaps, if no else will
the buyer will be the devil.
With a pure heart – that’s a job:
I may kill and I shall rob.

They’ll catch me, hang me high
in blessed earth I shall lie,
and poisonous grass will start
to grow on my beautiful heart.

 

Vertaald door Thomas Kabdebo

 

Welcome to Thomas Mann

Just as the child, by sleep already possessed,
Drops in his quiet bed, eager to rest,
But begs you: “Don’t go yet; tell me a story,”
For night this way will come less suddenly,
And his heart throbs with little anxious beats
Nor wholly understands what he entreats,
The story’s sake or that yourself be near,
So we ask you: Sit down with us; make clear
What you are used to saying; the known relate,
That you are here among us, and our state
Is yours, and that we all are here with you,
All whose concerns are worthy of man’s due.
You know this well: the poet never lies,
The real is not enough; through its disguise
Tell us the truth which fills the mind with light
Because, without each other, all is night.
Through Madame Chauchat’s body Hans Castorp sees,
So train us to be our own witnesses.
Gentle your voice, no discord in that tongue;
Then tell us what is noble, what is wrong,
Lifting our hearts from mourning to desire,
We have buried Kosztoli; cureless, dire,
The cancer on his mouth grew bitterly,
But growths more monstrous gnaw humanity.
Appalled we ask: More than what went before,
What horror has the future yet in store?
What ravening thoughts will seize us for their prey?
What poison, brewing now, eat us away?
And, if your lecture can put off that doom,
How long may you still count upon a room?
O, do not speak, and we can take heart then.
Being men by birthright, we must remain men,
And women, women, cherished for that reason.
All of us human, though such numbers lessen.
Sit down, please. Let your stirring tale be said.
We are listening to you, glad, like one in bed,
To see to-day, before that sudden night,
A European mid people barbarous, white.

 

Vertaald door  Vernon Watkins

Jozsef

Attila József (11 april 1905 – 3 december 1937)

 

De Duitse dichter Rolf Schilling werd geboren in Nordhausen in de Harz op 11 april 1950. Zijn werk wordt gekenmerkt door talrijke artistieke, historische en mythologische reminiscenties. Invloeden va Rilke, George en Benn zijn niet te overzien zonder dat het leidt tot epigonisme.

 

Frühlingstag

Mond, der im fahlblauen Schimmer
Des Himmels mattsilbern verglomm,
Goldstern, Holunder, und immer
Mahnt dich ein Morgenduft: Komm –

Komm in die Fluren, vorzeiten
War der Oktober dir hold,
Lerchenruf, laß dich geleiten
Über die Schwelle von Gold.

Stunde beseligten Schwebens,
Sind auch die Krüge geleert,
Trank aus der Quelle des Lebens
Wird deinen Lippen gewährt.

Mohnländer, die du erbeutest,
Löwenzahn, zitternd im Wind,
Stimmen, die du nicht deutest –
Nimm dein Genügen: Sie sind.

Laß dir die Bilder geschehen,
Hauch, der den Zauberglast spann,
Wirst du verwandelt erstehen,
Eh noch die Ernte begann.

Waldwärts verwachsen die Pfade –
Immer, im sinkenden Licht,
Gehn wir, Geschöpfe der Gnade,
Trunken von Glanz und Gesicht.

 

Schilling

Rolf Schilling (Nordhausen, 11 april 1950)

 

De Duitse schrijver, dichter, musicus, liedjesmaker, zanger en graficus Hartmut Barth-Engelbart werd geboren op 11 april 1947 in Michelstadt. Tussen 1967 en 1991 werkte hij in 36 verschillende beroepen: van bouwvakker tot reclametekstschrijver. Samen met componist en saxofonist Wolfgang Stryi hield hij tot aan de dood van Stryi in 2005 meer dan 150 politieke, zogenoemde „Interventions-Konzert-Lesungen“.

 

Abfertigung im Morgengrauen

Schreibmaschine schreiben
Zahlenreihen knollen
in den Ladeprotokollen
bis die vierunndzwanzigtonner
ihre sechsundzwanzigtonnen-
übervollen
zwischen zwei halb drei
nachts von der Rampe holen
und dann außer ein paar Knollen
Lappen, Knast und Kopf riskieren

so lange darfst du bleiben
dir die Wartezeit vertreiben
mit Schreibmaschineschreiben
und nebenbei
beim Fakturieren
in der Hitze
nicht den kühlen Kopf verlieren
und dabei Stück für Stück
von Morgengraun zu Morgengrauen
innerlich erfrieren

 

ENGELBART

Hartmut Barth-Engelbart (Michelstadt, 11 april 1947)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Barbara Köhler werd geboren op 11 april 1959 in Burgstädt. Zij groeide op in Penig in Sachsen en ging naar school in Plauen. Zij werkte in de bejaardenzorg en bekleedde verschillende functies aan het theater in Karl-Marx-Stadt, tegenwoordig Chemnitz. Van 1985 tot 1988 studeerde zij aan het Institut für Literatur “Johannes R. Becher” in Leipzig. Na de hereniging van Duitsland werkte zij voor diverse kranten. Tegenwoordig woont zij in Duisburg.

 

IV
für Ulrike Meinhof

allein mit dieser stimme ulrike im jenseits von tagund-
nacht die folter WEISS WIE SCHNEE flüssiges neon in den
adern schwarze schmetterlinge vor augen deutschland
blonde mauer an der meine schlinge schon geknüpft ist
ACH LIEBER WAHN draußen ist mai versprechen die
blauen lügen des himmels schatten so SCHWARZ WIE
EBENHOLZ die ans märchen von GUTund BÖSE sich halten
um nicht zu fallen wie ich um nicht zu fliegen in die-
sen abgrund von stimme in diesem mörderischen licht
ULRIKE! wer weiß schon was sie gesehen hat zuletzt die
wahrheit vielleicht SO ROT WIE BLUT hat sie die spiegel
verlassen

koehler

Barbara Köhler (Burgstädt, 11 april 1959)

 

De Duitse schrijfster en vertaalster Luise Adelgunde Victorie Gottsched werd in april 1713 geboren in Danzig. Zij was de dochter van een arts uit Danzig. Haar moeder stamde uit een patriciërfamilie uit Augsburg. Luise leerde op jonge leeftijd Frans en Engels. Bovendien was ze muzikaal; ze leerde piano en luit spelen. In 1929 leerde Luise Kulmus het literaire zwaargewicht Johann Gottsched kennen. De 16-jarige begon een briefwisseling, die in 1735 uitmondde in een huwelijk.In Leipzig werd Luise de vrouw van een beroemde professor en zij kreeg reeds snel de bijnaam “Die Gottschedin”. Luise Gottsched vertaalde uit het Engels en Frans. Voorbeelden hiervan zijn “Der Zuschauer” (1739-1743), “Herrn Alexander Popens Lockenraub” (1744) en “Der Aufseher oder Vormund” (1745). Net als haar man had Luise een grote passie voor het toneel. Voor de ontwikkeling van de Duitse komedie is zij van groot belang geweest. Zij stimuleerde, maakte vertalingen en stond het theatergezelschap met raad en daad ter zijde. Haar eerste werk verscheen reeds voor haar huwelijk in 1736. “Die Pietisterey im Fischbein-Rocke” verscheen echter anoniem. Later volgden “Die ungleiche Heyrath” (1743), “Die Hausfranzösinn oder die Mammsell” (1744), “Das Testament” (1745) en “Der Witzling” (1745).

Uit: Die Pietisterey im Fischbein-Rocke

“Jungfer Luischen. Zwey Jahre bin ich schon dem Herrn Liebmann verlobt; gleichwohl habe ich kaum die Erlaubniß ihn zu sprechen. Ich sehe niemanden, als allerley Arten von Heuchlern, Canditaten, Magisters, und lächerliche Beth-Schwestern. Zu Hause schwatzt man von lauter Orthodoxen und Ketzermachern; gehe ich aus, so muß ich eben wieder solch Zeug anhören. Du weist, daß ich der Mama zu gefallen Speners Predigten von der Wiedergeburt, und so viel anderes Zeug, gantz auswendig gelernet habe. Ich habe mich bisher gestellt, als wenn ich mit ihr einer Meinung wäre; damit ich sie nur gewinnen möchte: Aber nun bin ichs auch überdrüßig. Ich kanns nicht länger aushalten! Und wo mein Vater nach seiner langen Abwesenheit nicht bald wieder kömmt, und allen diesen Verwirrungen ein Ende macht; so – – –
Cathrine. O ja doch! Sie ist gewiß von den Leuten, die was rechts unternehmen. Sie hat ja nicht das Hertze der Mama ein Wort zu sagen.
Jungfer Luischen. Es ist wahr! Aber nun habe ich mir es vorgesetzt: Ich will nicht länger heucheln! Ich will ihr meine Meinung sagen, und wanns noch heute wäre.”

GOTTSCHEDIN

Luise Gottsched (11 april 1713 – 26 juni 1762)