Dirk Stermann, Michael Krüger, Bernard Wesseling

De Duits-Oostenrijkse schrijver, presentator en cabaretier Dirk Stermann werd geboren op 7 december 1965 in Duisburg. Zie ook alle tags voor Dirk Stermann op dit blog.

Uit: Maksym

„In dieser Geschichte komme ich nicht gut weg. Vielleicht hätte ich ja doch meine Handschuhe ausziehen sollen?
Auf der Kärntner Straße hatte mich eine Wahrsagerin angesprochen. Die Dame mit dem bunten Halstuch und der tiefen Stimme fragte mich freundlich und in gebrochenem Deutsch, ob sie mir aus der Hand lesen dürfe. Es war Winter, und ich trug Handschuhe. Die Wollhandschuhe, die ich zu heiß gewaschen hatte. Jetzt waren sie verfilzt und eigentlich eine Nummer zu klein, aber ich trug sie trotzdem, obwohl ich meine Finger in dem steifen Gewebe kaum bewegen konnte. Handschuhe wie in Schockstarre. Trotzdem wärmten sie besser als keine Handschuhe, und ich wollte sie nicht ausziehen, und durch den Handschuh konnte sie nicht lesen.
«Ausziehen», sagte sie.
«Nein, zu kalt», entgegnete ich.
«Doch, ich will deine Hand sehen!»
«Nein, ich will nicht, dass Sie meine Hand sehen und dann irgendetwas Schlimmes vorhersagen. Ich will es lieber nicht wissen.»
«Doch, ich sage dir die Zukunft voraus. Ich bin Hellseherin.» Kalte Atemwolken drangen aus ihrem Mund. Als rauchte die Hexe ohne Zigarette.
«Nein, danke. Sehr freundlich. Und wenn Sie wirklich die Zukunft kennen, wissen Sie ja, dass ich meinen Handschuh nicht ausziehen werde.»
«Ich sehe die Zukunft, und ich sehe deine Hand in der Zukunft.»
«Na ja, vielleicht im Sommer mal. Aber jetzt hat es Minusgrade. Ich zieh den Handschuh nicht aus. Und wie gesagt, ich will es überhaupt nicht wissen.»
Sie starrte mich wütend an. I ihren überschminkten Wimpern funkelten Eiskristalle.
«Tja, also dann», sagte ich fröhlich und schritt ungelesen davon.
«Du wirst an der nächsten Straßenkreuzung totgefahren», schrie sie mir nach.
Vermummte Passanten schauten mich neugierig an. Ein Todgeweihter.
Ich ging über die nächste Straßenkreuzung bei der Staatsoper. Kein einziges Auto ringsumher. Vielleicht war sie gar keine echte Hellseherin, sondern einfach nur eine arme Frau aus einem südosteuropäischen Land. Ihr Fluch hatte auch eher etwas von Dunkelsehen. In Ungarn, der
Ostslowakei oder Rumänien hatte sie sich entscheiden müssen, ob sie als Hellseherin oder beinlos bettelnde Frau arbeiten wollte. Sie hatte sich für Beine entschieden.
Statt des Autos, das mich totfuhr, kam ein Anruf aus New York.“

 

Dirk Stermann (Duisburg, 7 december 1965)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Michael Krüger werd geboren op 9 december 1943 in Wittgendorf. Zie ook alle tags Michael Krüger op dit blog.

 

De reis naar Jeruzalem

Griekenlands stenen vuist zag ik
in de Middellandse Zee liggen en een schip
die het blauw uit het water trok
in gekrulde strepen. Verder naar het oosten
Turkse gedichten, onuitsprekelijk,
door golven ritmisch bewogen.
Ik zag hoe het water zich losmaakte
van het zout aan de boetvaardige kust.
Tussen alle knorrige stenen
ontstonden de heldendichten: het verhaal
van de distel en van het brood,
door de zon gebakken.
Daar beneden ging de taal aan land,
en elk ding kreeg een naam.
Ik kon het duidelijk zien –
de woorden beefden als een zwerm vogels
boven de woeste grond.
We moesten onze riemen vastmaken, vastgesjord,
met ingehouden adem,
bereikten wij het beloofde land.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Krüger (Wittgendorf, 9 december 1943)

 

Rectificatie. De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 7 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Uit: Gezelschapsjongen

“Ik betrapte haar op de uitvaart. Na veel vijven en zessen was ik toch gekomen. `Om de grond aan te stampen,’ had ik tegen de taxichauffeur, een prater, gezegd. Bij een rotonde aan de rand van de stad was ik uitgestapt. Begonnen de laan uit te wandelen die leidde naar de begraafplaats. Veel te laat, maar zonder haast. Toen viel zij me op, onder een van de platanen stond ze, ertegenaan gedrukt, omgeven door schaduw. Ze was bezig door de split van haar jurk een geblindeerd been omhoog te brengen en krabde haar enkel door de panty. Ik geef toe, het gebaar dreigde even mijn medelijden te wekken.
De parasiet had schoonheid. Net als de rest van haar soort, zei ik bij mezelf. Nee, van een cultus was ze — de cultus van de huisvredebreuk. Vrouwen met onheilige dagboeken die bij het openslaan in vlammen zouden uitbarsten. Monddood, maar springlevend in testamenten. Achter de valse sluier die ze droeg, wist ik nu zeker dat haar mondhoek ironie spelde.
Ik had de drang om haar aanwezigheid vast te leggen als bewijslast. Wettelijk gezien was ze niet in overtreding. Een chantagemiddel dan misschien of beter: aan de digitale schandpaal met haar. Ik verborg me achter een heg vol kwetterende mussen. Fouilleerde mezelf, vond mijn telefoon, maakte een kijkgat tussen de bladeren. Sloot het scherm over haar persoon, als een net. Terwijl verderop de stoet zo’n beetje richting aula begon uit te waaieren (waartussen ook mijn moeder, geflankeerd door twee dragers), duwde ze zich van de boombast af. Geboren op hakken, liep ze zonder moeite over het grind. Wat evenmin verboden was: haar nu te schaduwen, te kijken waar ze ons heen zou leiden. Daarom besloot ik mezelf van andere verplichtingen te ontslaan. Dat was nog niet eerder vertoond. Ik was vooral braaf geweest. Na de middelbare school had ik kunstgeschiedenis gedaan, was afgestudeerd op oosterse kalligrafie, ik verzin het niet (mijn verwekker, de Grote Etymoloog, had zich nog laten ontvallen of ik niet liever wat `waardevaste kennis’ wilde opdoen), en voor ik er erg in had stond ik voor een collegezaal. Jongste docent van de universiteit. Van mijn eenendertigste tot mijn zesendertigste — voorbij in een vloek en een zucht.
Volgens de statuten was het lente. Ik smoorde in een zwart overhemd, de stropdas had ik in mijn zak gestoken. Ik bleef haar met gemak bij, verkoos het hoogpolige gras, verschanste me om de andere boom, al schuurden de broekspijpen van mijn pantalon bij het kruis zodat ik een bijna fluitend geluid voortbracht, en gedwongen was zo’n twintig meter afstand te houden. Ik volgde haar de laan uit, terwijl ze de zindering in liep aan het eind van de weg. Even stonden we stil nog — zij als alert wild, dat ergens van ophoort — alsof we overwogen toch een scène te maken, onze motieven onderzochten, ons verbeten en de kloof tussen doen en laten groeide, of om te luisteren naar een verdacht geluid, naar het koningsdrama van mijn ademhaling, waarna we verder liepen, merkbaar sneller.
Na laan, rotonde en twee straten met huizenrijen ontglipte ze me door een banketbakker binnen te stappen.”

 

Bernard Wesseling (Amsterdam, 7 december 1978)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e december ook mijn blog van 7 december 2020 en eveneens mijn blog van 7 december 2018 en eveneens mijn blog van 7 december 2014 deel 2.

Bernard Wesseling, Alexander Gumz

Rectificatie. De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 7 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Uit: Midzomer, stadsmoe

“Ik nader mijn bestemming, steek mijn telefoon weg en zoek de huisnummers af. Een spoedje, las ik in de order. Ik glijd behoedzaam de stoep op, temporiserend, en hang de laatste meters op één pedaal, in de stijl van boodschappende moeders.
Ik werd nageroepen, dat weet ik zeker. Voor ik me om kan draaien heeft een mevrouw van een zekere leeftijd in feite de moeite genomen om me achterlangs voorbij te snellen en voor me te gaan staan en begint me hier uit te foeteren. Aan haar zijde gapen beurtelings drie keffertjes, als een piepklein pijporgeltje.
Wat voor idioot of ik ben, om zomaar ‘het trottoir’ op te rijden! Ze had wel dood kunnen zijn. Welke achterlijke imbeciel het in zijn hoofd haalt zich zo in het verkeer te begeven? Door wie ik ben opgevoed, áls ik al ben opgevoed, en of ik soms een wolfskind ben?
Ondertussen bevingert ze haar kruisje, dat glimmend tussen haar zonverbrande borsten rust.
Ik wijs met een duim naar de tas op mijn rug die aan de oplettende waarnemer verraadt dat ik een fietskoerier ben, een soort postbezorger, en dus werkachtig in de logistiek (getuige het kwartaalkrantje dat ik ontvang, waaruit blijkt dat ik ook collega’s heb onder vrachtwagenchauffeurs). Verkeersregels gelden voor mij als voor ieder ander, zeker, maar ik permitteer me nu en dan, als de kust veilig is, een aanloopje stoep om mijn klant te behagen. Snelle service heet dat. Waarvan akte, tot uw dienst.
De confrontatie verslechtert snel. Waarschijnlijk herinner ik haar aan een lange lijn verlopen liefdes. Of ze heeft een afvallige zoon, hij wil haar geld zonder haar affectie of haar affectie maar dan met geld toe. Als er maar geld loskomt. Dat haar roedel is uitgekeken op de situatie en onrustig om haar heen drentelt, helpt de spanning alleen te verhogen. Je had liever dat ze begonnen te janken.
– Ja, jij denkt laat maar blèren, dat malle mens, het zal mijn tijd wel duren!
– Mevrouw, het spijt me, u hebt gelijk. Maar nu moet ik verder met mijn werk.
De stoep is trouwens zo breed als een boulevard. Er kan nog zeker een Deense dog langs met zijn baas, zo wordt ondertussen bewezen, en nog blijft er armslag over.
Alles aan haar staat me nu tegen: haar verwrongen gezicht, de kakel in haar stem, haar sieraden, haar honden, maar vooral haar blik, die zegt: ik zal je laten boeten voor alles wat ik niet kan bevatten, jongen.
Er is een onontkoombare intimiteit tussen ons ontstaan.”

 

Bernard Wesseling (Amsterdam, 7 december 1978)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Alexander Gumz werd geboren op 19 december 1974 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Alexander Gunz op dit blog.

 

Hopen op de achterhoede

de zomer is afgelast, de houwdegens komen dichterbij
(wie hangen ze vandaag aan de goot) hun strijdkreten
in de tuinen van de kameraden

dat de tijdrekening met elk refrein krommer wordt
(er tussenin een gat: afgedekt met netten
zodat de arbeidsmarkt niets ziet)

Patroonhulzen klikken tussen noodlampen heen en weer
iemand jongleert met grote handen
soms uitvalswegen, soms piratenzenders

(zijn eigen uitsluitingszone) wat was daaraan
even gevaarlijk (herhalingen) oh ja: het onmogelijke
in telbare gestalten

de trailers worden er uitgesneden
of passend bij de aardkromming overgeschilderd (daar alsjeblieft
een ondertitel: gebruik van middelen die men niet begrijpt)

naar lege bibliotheken joggen (wazige blik
op een rivier waarin de bruggen elkaar overtreffen)
in het donker staat het insectenleger

(de argumenten tegen een stap in het water
worden dunner) snel trappelen (de hele tijd
van zijde wisselen) desondanks hardop schreeuwen

en hopen dat het water zal dragen

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Alexander Gumz (Berlijn, 19 december 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e december ook mijn blog van 27 december 2018 en ook mijn blog van 27 december 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook deel 3.

Bernard Wesseling, Alexander Gumz

Rectificatie. De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 7 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Uit: Gezelschapsjongen

“Vijf minuten later kwam ze naar buiten met een gestrikte doos onder haar arm. Ze liep kalmer nu, alsof het leven nieuwe betekenis had gekregen met wat er in die doos zat. Ik dacht een veer in haar verderfelijke stap te zien. Het begin van een ladder in haar panty, boven haar hiel. En toen, bij een zebrapad, keek ze in mijn richting.
Ik dook weg, een portiek in, en riskeerde juist op te vallen door me zo plotseling uit haar gezichtsveld te bewegen.
Stom, stom.
Het volgende moment was ik haar kwijt. Ik bevond me op een drukke winkelstraat. Een broeierige Marokkaanse jongen met zachte ogen, boos om zijn eigen verlegenheid, stootte me aan – liep snel verder. De ruit van een bushok trilde licht in zijn sponningen. Een bus draaide in, de deuren sisten open. Niemand stapte uit of in. Tenzij ik, begreep ik even uit de vorsende blik van de buschauffeur. Deel van de stoep was opgebroken. Een geel gehelmde bouwvakker verdween in een tent in de grond.
De omgeving leek erop uit me oneindig af te leiden. Ik was dan ook bang dat een levend standbeeld waar ik vervolgens langsliep, een slordige Centurion van uitgeslagen koper, een schijnachtervolging zou inzetten – toch bleef hij staan.
Maar, en dit was mijn geluk, niemand kleedde zich op deze verhitte dag in het zwart. Een tweede keer verscheen ze, nu voor een winkel. Daar bekeek ze iets in de etalage: een niemendalletje, een negligé, de mannequin of de man die haar ontkleedde.
Toen pas schoot de term me te binnen die gebruikt wordt om vrouwen zoals zij te beschrijven: schaduwweduwe. En het was even alsof ik vat kreeg op haar wezen.
Bij een drukbezocht stoplicht kwam ik zo dichtbij dat ik, een heerlijk oneerbiedig moment lang, op haar door een muur geknakte slagschaduw stond.
Voor een statig gebouw, uiteindelijk, hief ze een knie waar ze haar schoudertas op rustte en viste haar sleutels te voorschijn, de gebakdoos hing aan het touwtje tussen haar tanden.
Dit was mijn kans.
Maar voordat ik mijn voet in haar deuropening kon steken, voordat ik haar huis binnen kon dringen, werd mij nog één keer de weg versperd door een leeglopende balletschool: balletdanseressen hadden ineens de stoep in beslag genomen, binnen enkele seconden stonden ze tot midden op straat. Overal knotjes en pezige schouders, overal ranke benen en benige armen. Ze hadden zich allemaal gewend tot de artiestenuitgang waar ze net uit kwamen; een zwart vierkant gat naast een opengezwaaide ijzeren deur. Geen van hen leek mij op te merken toen ik ze passeerde, met mijn handen omhoog (om me smal te maken, te laten zien dat ik niets ongepasts deed) terwijl ze toch weken voor mij, een voor een, als wuivend graan. Ik trok een sprint, stopte, wandelde in snel tempo verder en was op tijd – ze schouderde haar tasje, klaar met het bekijken van een behulpzame envelop – om me haar achternaam toe te eigenen.”

 

Bernard Wesseling (Amsterdam, 7 december 1978)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Alexander Gumz werd geboren op 19 december 1974 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Alexander Gunz op dit blog.

 

Op adem komen

zeg je in deze kokende maand
laat de kinderen maar schreeuwen op de binnenplaats

de apparaten uitzetten kaal voor elke blik elk
overvol metrocompartiment dat “s morgens door onze slaap

trekt een tijdje bodemloos zeg je maar dan
vier weken zijn ook maar wat we ‘doorgaan’ noemen

wanneer iemand zijn hand op onze schouder legt
in de overbevolkte omgeving blijft staan

voor jouw kamer tussen ongenode gasten
in mijn hoofd met steeds verder verwijderde zinnen

een nieuw uitgevonden accent in het oor twee tonen
die in jou net als stroom elke paar seconden wisselen

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Alexander Gumz (Berlijn, 19 december 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e december ook mijn blog van 27 december 2018 en ook mijn blog van 27 december 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook deel 3.

Bernard Wesseling, Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Mariella Mehr, Markus Werner, Malin Schwerdtfeger, Louis Bromfield, Carl Zuckmayer

Rectificatie. De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 7 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Uit: Gezelschapsjongen

“Ik betrapte haar op de uitvaart. Na veel vijven en zessen was ik toch gekomen. `Om de grond aan te stampen,’ had ik tegen de taxichauffeur, een prater, gezegd. Bij een rotonde aan de rand van de stad was ik uitgestapt. Begonnen de laan uit te wandelen die leidde naar de begraafplaats. Veel te laat, maar zonder haast. Toen viel zij me op, onder een van de platanen stond ze, ertegenaan gedrukt, omgeven door schaduw. Ze was bezig door de split van haar jurk een geblindeerd been omhoog te brengen en krabde haar enkel door de panty. Ik geef toe, het gebaar dreigde even mijn medelijden te wekken.
De parasiet had schoonheid. Net als de rest van haar soort, zei ik bij mezelf. Nee, van een cultus was ze — de cultus van de huisvredebreuk. Vrouwen met onheilige dagboeken die bij het openslaan in vlammen zouden uitbarsten. Monddood, maar springlevend in testamenten. Achter de valse sluier die ze droeg, wist ik nu zeker dat haar mondhoek ironie spelde.
Ik had de drang om haar aanwezigheid vast te leggen als bewijslast. Wettelijk gezien was ze niet in overtreding. Een chantagemiddel dan misschien of beter: aan de digitale schandpaal met haar. Ik verborg me achter een heg vol kwetterende mussen. Fouilleerde mezelf, vond mijn telefoon, maakte een kijkgat tussen de bladeren. Sloot het scherm over haar persoon, als een net. Terwijl verderop de stoet zo’n beetje richting aula begon uit te waaieren (waartussen ook mijn moeder, geflankeerd door twee dragers), duwde ze zich van de boombast af. Geboren op hakken, liep ze zonder moeite over het grind. Wat evenmin verboden was: haar nu te schaduwen, te kijken waar ze ons heen zou leiden. Daarom besloot ik mezelf van andere verplichtingen te ontslaan. Dat was nog niet eerder vertoond. Ik was vooral braaf geweest. Na de middelbare school had ik kunstgeschiedenis gedaan, was afgestudeerd op oosterse kalligrafie, ik verzin het niet (mijn verwekker, de Grote Etymoloog, had zich nog laten ontvallen of ik niet liever wat `waardevaste kennis’ wilde opdoen), en voor ik er erg in had stond ik voor een collegezaal. Jongste docent van de universiteit. Van mijn eenendertigste tot mijn zesendertigste — voorbij in een vloek en een zucht.
Volgens de statuten was het lente. Ik smoorde in een zwart overhemd, de stropdas had ik in mijn zak gestoken. Ik bleef haar met gemak bij, verkoos het hoogpolige gras, verschanste me om de andere boom, al schuurden de broekspijpen van mijn pantalon bij het kruis zodat ik een bijna fluitend geluid voortbracht, en gedwongen was zo’n twintig meter afstand te houden. Ik volgde haar de laan uit, terwijl ze de zindering in liep aan het eind van de weg. Even stonden we stil nog — zij als alert wild, dat ergens van ophoort — alsof we overwogen toch een scène te maken, onze motieven onderzochten, ons verbeten en de kloof tussen doen en laten groeide, of om te luisteren naar een verdacht geluid, naar het koningsdrama van mijn ademhaling, waarna we verder liepen, merkbaar sneller.
Na laan, rotonde en twee straten met huizenrijen ontglipte ze me door een banketbakker binnen te stappen.”

 

 
Bernard Wesseling (Amsterdam, 7 december 1978)

 

De Franse dichter, schrijver, schilder en musicus Marc-Édouard Nabe (eig. Alain Zannini) werd geboren in Marseille op 27 december 1958. Zie ook alle tags voor Marc-Edouard Nabe op dit blog.

Uit: Morceaux choisis

« Je n’en suis pas, mais j’y étais ! À la grande parade des tantes, à la sarabande des goudous, à la bamboula des pédales ! Plus aucun mot n’est péjoratif, aujourd’hui c’est « homosexuel » qui blesse les sensibilités. Quand votre femme vous fait la gueule, rien de tel qu’un bon bain d’homosexualité ! Dès Jussieu, je me suis laissé pénétrer par la longue chenille bavante et bariolée. C’est fou ce qu’un hétéro ne passe pas inaperçu. Les gays ont bien compris la différence. Eux, ils aiment les femmes, moi j’en ai besoin…
Les chars, ce sont de lourds camions turbo 2300. Chacun fait la pub d’une discothèque ou d’un bar homo. Par dizaines dessus, ils se trémoussent tous sous une techno de tous les diables. D’ailleurs, en voici un : Mephisto antillais, torse nu, aux ailes rouges, avec une fourche et de petites cornes, il fait lascif : il se croit en enfer. L’enfer, c’est pas ça. La Gay Pride ? C’est la boîte de nuit en plein jour. Boum ! Boum ! Boum ! Danser, c’est parfait pour ne pas penser.
Non, p. 239 – 24/06/96
…………………..

Balancer un à un les numéros de son Journal d’un écrivain n’a pas empêché Dostoïevski d’écrire Les Frères Karamazov ! Il s’agit de dire non pas ce qu’on a à dire (tout le monde s’en fout), mais ce qu’il fallait dire. Devant chaque événement, il n’y a pas trente-six choses à dire comme essaie de vous le faire croire le journalisme pluraliste, il n’y en a qu’une, et toutes les formes sont à la disposition de celui qui veut bien s’en charger.
Non, p. 247 – 02/97 »

 

 
Marc-Édouard Nabe (Marseille, 27 december 1958)

 

De Amerikaanse schrijfster Wendy Coakley-Thompson werd geboren op 27 december 1966 in Brooklyn, New York. Zie ook alle tags voor Wendy Coakley-Thompson op dit blog.

Uit: What You Won’t Do for Love

“He sighed. “Chaney, I’m tired, and my head hurts,” he said. “I don’t have time for the sugar coating. I like you. We have a lot in common. Even my dad likes you. But this age thing with you is like pushing a rock up a hill.”
“So, I’m the one with the problem… again.”
He shrugged. “Well, yeah.”
This was too much. She had to get away, think this through like the level-headed older woman that she was. “I’ve said my piece,” she announced. “I’m going home.”
He threw up his hands. “Wha…?”
She headed towards the stairs like a caged bird. “I’m going home.”
He was behind her like a shot. “Wait!” he commanded.
She turned around to face him, her face practically in his chest. “What?!”
He took her hand in his. She looked down and saw the cuts and bruises on his knuckles. “Wait,” he pleaded.
She looked up into that face was mere inches from hers. Her heart squeezed in her chest. He wrapped his arms around her and held her close. A contented sigh rumbled from his chest to hers. He felt so good, so hard, so close. Slowly, she relaxed into him, opening the fists she’d made and pressing her hands against his broad back. Let it go, girl…”

 


Wendy Coakley-Thompson (New York, 27 december 1966)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Louis de Bourbon werd geboren in Renkum op 27 december 1908. Zie ook alle tags voor Louis de Bourbon op dit blog.

Uit: Twaalf maal Azië (De man met den hoed)

“Tijd van groote ontroeringen, de jeugd! Waar ging ik heen en waar kwam ik vandaan, met dien trein, waarin ik hem voor het eerst ontmoette?
Ik had een week gelogeerd in het noorden des lands, bij een vriend, op een vorstelijk buiten met gazons en een vijver en bosschen. In die gastvrije woning had ik de eerste schuchtere en onschuldige jeugdliefde beleefd, die mijn gansche wezen vervulde. Mijn hart zong en mijn hart weende, in één rythme met het treurige zingen der wielen. Ik keerde terug naar de kostschool, die in mijn herinnering ligt als een oase, de groote, koele, grazige vlakte, omgeven door de gevaarlijke bergen van het leven, die ik spoedig beklimmen zou. Drie maanden scheidden mij van het groote examen, dat de drempel zou zijn naar een nieuw leven, waarnaar ik verlangde en waarvoor ik vreesde. Met den weemoed om het afscheid van mijn vriend en zijn zuster vermengde zich reeds de weemoed om het afscheid van mijn jeugd, van dat tehuis der groote en vrome ontroeringen. Van deze gevoelens vervuld zat ik in den hoek van mijn coupé en staarde droefgeestig naar de wegglijdende landschappen. Dan nam ik uit mijn binnenzak het boekje met moeilijke Latijnsche woorden, waarvan ik mij te pas en te onpas bediende. Altijd en overal droeg ik het bij mij. Zelfs tijdens de wekelijksche oefeningen, die ik bijwoonde als vrijwilliger bij den Kaderlandstorm lag het geborgen in mijn broodzak! En als ik de wacht had betrokken in de hoofdweerstandsstrook en mijn posten had uitgezet of als de ransels waren afgehangen en rust langs den weg werd gehouden, als ik wachtte op mijn beurt bij het schijfschieten, dan kwam het onoogelijke grijze boekje te voorschijn, en begon ik de reeksen opnieuw te lezen, voor de tiende, twintigste, honderdste maal. Al lang kende ik al de woorden van buiten, maar het gaf mij een zedelijke kracht, het verhoogde mijn zelfvertrouwen, het was mij een troost en een voldoening van eerzucht in dien schuchteren tastenden tijd, dat het jongen-zijn verleden en het man-zijn nog toekomst is, het telkens weer vast te stellen, dat niet één enkel woordje mijn geheugen ontgleden was.
Aan het vijfde rijtje was ik bezig, toen hij binnentrad. En opeens was het leven in de coupé veranderd. Het oudere heertje, dat tot dan toe had zitten sluimeren in de lentezon, het meisje, opgesmukt en frivool, dat verdiept was geweest in een goedkoop romannetje, de oudere dame, die recht voor zich uit staarde en naar niemand keek, ikzelf, wij allen schoten in een andere houding. Het was of wij uit een droom werden opgewekt, waarin wij, ieder voor zich, waren gedompeld geweest, om nu, onder zijn leiding, een gemeenschappelijk leven te beginnen, alsof een gemeenzaam doel, een gemeenzame geestdrift ons bezielden. Zijn binnenkomen was als een alarm, als een verkwikkende zeewind, als een meesleepend volkslied, opwindend en verleidelijk. Hij was een berg. Een demi-saison hing los en breed om zijn geweldige lichaam en wij allen keken recht omhoog, toen hij daar eensklaps tusschen ons stond, midden in de coupé, het hoofd boven het bagagenet uit.”

 


Louis de Bourbon (27 december 1908 – 8 januari 1975)
Illustratie uit “Twaalf maal Azië”

 

De Zwitserse dichteres en schrijfster Mariella Mehr werd geboren op 27 december 1947 in Zürich. Zie ook alle tags voor Mariella Mehr op dit blog.

Uit: Widerworte

„Das war es doch immer. Die Suche nach einem verlorenen Land. Die Liebe. Diese verschissene Jugend, immer ausgenützt, verraten, bestochen, verloren. Lügen, Sadismus, das hämische Lachen der Stärkeren. Liebe, unnützer Zeitvertreib, schlecht genug, Heimkinder zu ernähren. Tagsüber war man hart, zerstümmelte in massloser Wut das wenig Menschliche. Nachts dann, wie Embryos zusammengerollt, in fremden Tüchern vollzog sich eine andere Welt. Schlafsäle, alles Embryosüchtige in den Betten. Blaues Nachtlicht (Auge des Gerechten, richtend), jeder Atemzug eine kargbemessene Zärtlichkeit an den fremden Embryo nebenan. Nacht; das waren tastende Hände in der Dunkelheit, Nachtfaltergedanken, in eine unmenschliche Leere hinausgeträumte Sehnsüchte, schreiende Kindergebete, Eis, Eisberge, Bewusstlosigkeit. Nacht; das war grosses Niemandsland der Kinder. Auch wir waren liebenswert. Doch wir wollten nicht leben. Nacht, das war auch die Metallstimme der Wächterin. Zitternd warteten wir auf den Ruf, und alle Embryos krochen in ihre eigenen Fremdbetten zurück. Es gab nur Einzelkinder – wir waren keine Familie! Die Nächte in diesen Räumen, diese verfluchten Nächte der Überflüssigen. Luzern 1950. Kinderheim am Waldrand. Hauseigener Park, Hühnerhof, Schwestern vom Seraphischen Liebeswerk. Die Treppe vor dem Haus, ein Kindermatterhorn, riesig in der Erinnerung, unüberwindbar. Nicht hinuntersteigen auf die Strasse der Menschen, wo es Kinder gab und Spielbälle, Eltern und starke Jungen. Nicht hinuntersteigen, Gefahr am untersten Treppenabsatz. Dort stand eine Frau, die ein hübsches Kind wollte.“

 


Mariella Mehr (Zürich, 27 december 1947)

 

De Zwitserse schrijver Markus Werner werd geboren op 27 december 1944 in Eschlikon (Kanton Thurgau). Zie ook alle tags voor Markus Werner op dit blog.

Uit: Der ägyptische Heinrich

„Nach Tell-el-Kebir erreichten wir bald die östliche Flanke des Deltas, linkerhand der Straße erstreckte sich fruchtbar das biblische Land Gosen und rechterhand ein kilometerlanger und rauchender Müllgürtel, in dem zerlumpte Menschen nach Nützlichem wühlten und der die Provinzhauptstadt Zagazig ankündigte, wo Heinrich, bevor er Postdirektor von Ismailiya wurde, zuletzt noch gewohnt hatte und wo Catherine mit Georg, dem jüngsten der drei Söhne, niederkam. Trotzdem stieg ich, schockiert von Zagazigs Häßlichkeit, nicht aus. Ich hätte es getan und Georgs Enkel von Zagazig aus eine Karte geschickt, wenn mir die Existenz dieses Enkels damals schon bekannt gewesen wäre. Aber man hatte mir auf dem Zivilstandsamt Zürich nur die Namen und Lebensdaten von Heinrichs und Catherines Söhnen ausgehändigt, nicht aber die Namen und Daten von deren Nachkommen, da diese in blutsverwandtschaftlicher Hinsicht nur einen sogenannten Seitenzweig bildeten. Um an den Seitenzweig heranzukommen, bedurfte es einer Bewilligung der Direktion des Innern, und die letztere hatte mir auf mein sofortiges und diesbezügliches Gesuch hin noch ein geeignetes Identifikationspapier abverlangt und mir orientierungshalber mitgeteilt, daß die Gebühr fünfzig Franken betrage und die Bewilligung zur Einsichtnahme in den Seitenzweig nur soweit erteilt werden könne, als es sich nicht um lebende Personen handelt. — Hätte mich die Bewilligung noch vor meiner Abreise nach Kairo erreicht, so hätte ich mir und der Schweizer Botschaft die Suche nach möglichen Bluntschlis in Ägypten ersparen können, und hätte das Zivilstandsamt, das mir nach meiner Heimkehr die benötigten Auszüge aus dem Familienregister ausgefertigt hat, darin versehentlich nicht auch eine lebende Person aufgeführt, so würde ich bis heute glauben, daß Heinrichs Geschlecht im Mannesstamm erloschen sei. — Georg, der Frühverstorbene, hat ja, wie schon einmal berichtet, fünf Kinder hinterlassen, die seine französische Frau dann von Kairo nach Zürich ins Waisenhaus brachte, und eines davon, das jüngste mit Namen Jean Baptiste, ist später Konditor geworden und hat einen Sohn gezeugt, bei dem es sich um die lebende Person handelt, die man mir hatte vorenthalten wollen und die ich in Ägypten nicht hätte finden können, da sie in Zürich wohnt, wo wir inzwischen ein Glas getrunken haben im Gedenken an den gemeinsamen Ahnen. Keine Karte also aus Zagazig an meinen Verwandten und Weiterfahrt Richtung Tanta im Herzen des Deltas, links und rechts grüne Felder, topfeben alles, monoton und ohne den erhofften Reiz. Bei Mit-Ghamr Überquerung des Damietta-Nilarms und eine halbe Stunde danach Einfahrt und kurze Pause in Tanta, von dem mir nur ein einziges Bild geblieben ist.“

 

 
Markus Werner (27 december 1944 – 3 juli 2016)
Cover

 

De Duitse schrijfster Malin Schwerdtfeger werd geboren op 27 december 1972 in Bremen. Zie ook mijn blog van 27 december 2008. Zie ook alle tags voor Malin Schwerdtfeger op dit blog.

Uit: Asiatische Massage

„Ich widmete den Schnitt in meinem Kinn dem asiatischen Mädchen, das mich so früh am Morgen verlassen hatte. An ihrem nassen T-Shirt, das mir um den Hals hing, wischte ich den Rasierer ab. Ein riesiges Comic-T-Shirt hatte ich am Hals, dank Benno, der mir ein ungewöhnlich großes und fettes asiatisches Mädchen ausgesucht hatte, ein Mädchen mit Tschuktschenwangen, mit Schenkeln, so fett wie Robbenleiber, eine Kamtschatkaschönheit, ein Eskimomädchen mit Öl in den Augen und Tran im Blut und mit einem einsilbigen Namen. Langsam, laut und gründlich war sie gewesen, und als eine Meisterin des Daliegens hatte Benno sie mir angekündigt. Der gelbe Talg des Mädchens bedeckte mich noch immer, und auf dem Laken ließ er sich zu kleinen gelben Spindeln reiben.
Erst hatte Aga dort gelegen, in dem neuen weißen Bett, als es noch sauber gewesen war, und ich hatte viel vorgehabt mit Aga, hatte sie einwickeln wollen in dieses Laken, hatte sie wie einen Sack Muscheln herumtragen und ihr alles zeigen wollen, das neue Telefon, das neue Sofa, das frisch gestimmte Klavier und die vielen Siebe in der Küche. Aber als Aga gegangen war in der Nacht, hatte sie es noch eiliger gehabt als das asiatische Mädchen am Morgen.
Ich hatte auf Aga gewartet, erst ein Jahr, dann einen Tag. Den Tag, an dem Aga wiederkommen sollte, hatte ich als ein Punkt auf den klebrigen Wabenkoordinaten der Wartefalle von Tegel verbracht, den ganzen Tag, Aga hatte mir ihre Ankunftszeit nicht verraten wollen, und ihre Mutter ging seit einer Woche nicht ans Telefon. Ich wusste nicht einmal, mit welcher Fluggesellschaft Aga flog, wo sie hatte umsteigen müssen, ich konnte nur darauf warten, dass mein Mädchen endlich wiederkäme aus Amerika. Den ganzen Tag lang ließ ich blauschwarze Menschenwolken über mich hinwegrasen, und als am Abend endlich Aga vor mich hingehagelt wurde, kam ihre Mutter und schnappte sie mir weg.
“Nichts mit dir zu tun”, sagte Agas Mutter, als sie den Arm um Aga legte, “Aga muss sich jetzt ausruhen.”
Mein Telefon klingelte, und Benno fragte: “Hast du sie?”, denn Benno wartete vor der Ankunftshalle darauf, mich und Aga nach Hause zu fahren, und ich musste nein sagen, obwohl Aga ja vor mir stand, fremd, glatt, braun an Armen und Beinen zwar, aber doch Aga. Ich musste nein sagen, obwohl ich das Gesicht unter dieser Institution eines Scheitels hätte anfassen können.“

 


Malin Schwerdtfeger (Bremen, 27 december 1972)

 

De Amerikaanse schrijver Louis Bromfield werd geboren op 27. Dezember 1896 in Mansfield, Ohio. Zie ook alle tags voor Louis Bromfield op dit blog.

Uit: The Rains Came

“Even the jackals and the vultures had to be out early to fall upon the dead, upon man and donkey, sacred cow and pariah dog alike, if they were to survive. If you rose early in the morning to ride out of the city into the open country you would see here and there, over the whole brown plain, small writhing quarreling black masses of life devouring the dead. They were vultures. If you set out even half an hour later they would be gone and in their places you would find only little piles of white bones picked clean, all that was left of a cow or a donkey or sometimes of a man.
Beyond the maze of his lazy thought he listened to John the Baptist’s simple melody. It was an improvisation which went on endlessly, and to Ransome’s Western ear it was always the same. So far as he could discover it was the sole means of release for John’s soul the music and the arranging of the marigolds and the blue lilies which were all that was left of the garden so late in the year. John had no girl, or if he had one he saw her in secret dubious ways. His whole life was his master’s life his master’s tea when he wakened, his master’s breakfast, luncheon and dinner, his master’s shirts and socks, his jodhpurs and his shorts, his brandy and his cigars. He was a Christian boy, a Catholic from Pondicherry who spoke French more easily than Hindustani or the Gujerati native to Ranchipur a curious French which, softened and rounded by his tongue, he made somehow into an Indian language, unfitting it for use in salons, dressmaking establishments and diplomacy. His proper name was Jean Batiste, but to Ransome he was always John the Baptist* The Prophet, he sometimes thought, with his skinny body nourished on wild locusts and honey, must have looked like this skinny miniature servant.”

 


Louis Bromfield (27 december 1896 – 18 maart 1956)

 

De Duitse dichter en schrijver Carl Zuckmayer werd op 27 december 1896 geboren in Nackenheim am Rhein. Zie ook alle tags voor Carl Zuckmayer op dit blog.

Uit: Des Teufels General

„Reserviertes Zimmer in OTTOS Restaurant. Solide ›altdeutsche‹ Einrichtung. In der Mitte ein festlich gedeckter Büfetttisch, zur Selbstbedienung für etwa fünfzehn Personen. Im Hintergrund, durch geraffte Portieren halb verdeckt, eine ›gemütliche‹ Ecke, mit Rauchtischchen, Klubsesseln, Likör- und Zigarrenservice. Wenn der Vorhang aufgeht, brennt noch die volle elektrische Deckenbeleuchtung, aber FRANÇOIS und HERR DETLEV, die an die Tischdekoration letzte Hand anlegen, Flaschen entkorken und Aperitifgläser füllen, beginnen eine Menge großer Kerzen in silbernen Tisch- und Wandleuchtern anzuzünden und drehen später das grelle Hauptlicht ab. Alle Fenster sind mit dicken schwarzen Vorhängen verhüllt. Ein Ventilator summt leise.
DETLEV Wie spät?
FRANÇOIS Minuit moins le quart.
DETLEV Wird ne lange Nacht geben.
FRANÇOIS Ça y est. Dicke Marie, pour nous.
DETLEV Wenn Harras mal wieder richtig auffahren lässt – Mensch – das ist noch alte Schule. Da bleibt kein Auge trocken.
FRANÇOIS Que fais-tu donc? Pas de Porto, pour Harras. Il va commencer avec un Armagnac. Double. Donne-moi le grand verre.
DETLEV Woher weißt du, Sibylle?
FRANÇOIS Je le connais. Il vient de la Reichskanzlei – d’une réception officielle d’Etat. Alors – il lui faut plus fort que du Porto. C’est logique. N’est-ce pas?
DETLEV Stimmt wie ne Bassgeige. Wenn er seinem Führer ins Auge geschaut hat, dann braucht er ne innere Spülung.
FRANÇOIS (mit einem Blick über die kalten Platten) Dieu merci, que nous avons des pays occupés. C’est le confort du patron. On ne mange que des fruits… les fruits de la victoire. Voilà: Les hors-d’œuvres – de Norvège. Le homard – d’Ostende. Le gibier – de Pologne. Le fromage – de Hollande. Le beurre – du Danemark. Et les légumes – d’Italie. Pas de caviar – de Moscou… “

 

 
Carl Zuckmayer (27 december 1896 – 18 januari 1977)
Scene uit een opvoering in Kiel, 2008

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e december ook mijn blog van 27 december 2017 en ook mijn blog van 27 december 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook deel 3.

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Malin Schwerdtfeger, Mariella Mehr, Markus Werner, Mirza Ghalib, Carl Zuckmayer

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Club Artis

De dieren in de dierentuin slapen er niet lichter om
als ik de nacht uit kom

het hoofd losgeschroefd onder de arm gestoken
als een vissenkom vol
vissenvoer

Wreed klinkt de lachband steeds
pleng koosjere biggels voor me dan spoel ik eroverheen

Een dimensie dicht bij deze ontstaat waarin iedereen
sterrenstatus heeft
en ze voor ons grijze muizen naar behoren terugdeinzen
als torens olifanten
in elkaars armen wankelen

Wat de een verdraagt drukt de ander naar omlaag

Ook bestaat er liefde onder de mensen
voorliefde

 

Leidsman

Voorlopig zit het hem in de snit:
een leerling zonder meester draag ik zijn kleren af,
de kleren van een afgelegde.

Buig, buig diep voor het onbekende. Recht me.
Ik steek zijn kraag op, beklop mezelf, zoekend naar-
sleutels, de mijne.

Het is te wijten aan mijn rusteloosheid dat het lijkt
of mijn geest niet aankomt, nog niet is uitgevaren.
Tot die tijd heb ik me tevreden te stellen met een beeltenis
zonder stem.

Noem het gebrek aan inzicht in de aard van een schim.
Vergelijk Vergilius. Door hem verder te verzinnen
kon Dante zijn eigen leidsman zijn,
kon hij zichzelf de hel uit wijzen en zich tegelijk
door haar laten afleiden.

Dus vertel ik mezelf weer eens
van de zomer die nog maar pas begon. Hoe in het hart
van de kamer een vlieg gonsde die
op zijn gezicht landde en zijn mondholte in kroop.

Wat kon ik doen? Uit het dodenrijk heeft men
niets te verjagen.

Hem aanraken durfde ik niet: zijn voorhoofd
zou barsten onder een kus van mij.

 
Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Malin Schwerdtfeger, Mariella Mehr, Markus Werner, Mirza Ghalib, Carl Zuckmayer”

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan, Malin Schwerdtfeger

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Naar de daken

Als ik opkijk is het nacht.
De maan verschijnt, het is die uit de kindertijd:
pips maar bont gemutst. Nu dwaalt mijn blik
naar mijn werkeloze handen als gaf een herinnering af.
Had ik al gezegd dat ik geen ondragelijk geheim heb?
Soms waan ik me onderwerp van twist tussen deze of gene listige goden.
Mijn onbegrip een ode aan hun almacht,
als ik dat eens durfde geloven. Dan weer denk ik de holle lach
van de alleman te horen, maar het blijkt slechts de wereld
van de verrekijk en de uitgekiende gein van elkaar opzettelijk
verkeerd begrijpen. Niets doet minder pijn of het is doodgeboren.
Inenen wens ik mijn vod van een gemoed uitgeslagen
en ik vraag me af: wat wacht ons op het dak?
Welke overheerlijke vloek rijpt daar in de sferen?
Naar de daken ja! En dan maar wachten tot morgen de luchten
van postmodern blauw – het oude grijs – naar een trouwer blauw
verschieten en mij de staar wegnemen, in het kraaiennest
van de antenne gezeten, want op mijn plek
ben ik de vogel in de krok zijn bek en
het is begonnen te hongeren.

 

Stomme vogel

Ik had me teruggetrokken om ergens op te mediteren,
waarop weet ik niet meer. Toen hij me eindelijk belde.

Ik zei dat ik me gevangen voelde in deze kersenboomgaard
– hij zei dat het hem niks verbaasde – en er een joekel
van een boom was hier, met een net erover waar
een vogel in vastzat die zich vol had gevreten van de
kersen en nu onder het net uit wilde maar niet kon,
hoe ik ook probeerde te helpen door het net te lichten.

Ik was almaar moe. In mijn hoofd deden namen de
ronde, gezichten ook. Wat ik nodig had, ik kon er niet
opkomen. Wat ik niet nodig had, ik zag het overal.
In de smalende groene velden, in de kersen rondom
de bomen die de geur van likeur verspreidden.

Er was een betekenisloze stilte.
Hij zei: en je weet het, altijd een steen los in
de muur achterlaten voor mij.

Bernard Wesseling, Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan, Malin Schwerdtfeger, Romenu
Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan, Malin Schwerdtfeger”

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Uit: Portret van een onaangepaste

“Voorlopig gesterkt door je nieuwe voorkomen als ondergrondse rebellenleider uit de toekomst is het nu zaak om ook een en ander uit te dragen. Want bekeken word je en besproken ook en de mensen hè, de mensen, ik vraag ’t je, wat valt er eigenlijk nog van ze te vinden? In hun goeie bedoelingen geloof je al niet meer sinds je over dat ongeluk hebt gehoord van die vrouw die overstak en werd aangereden, niet omdat ze van zichzelf te traag was, maar omdat een gek vanaf de stoep ‘Kijk uit!’ riep en daarmee d’r gang had onderbroken. Daarna zie je alleen nog maar de legio dooie slachtoffers voor je, de slachtoffers van het goedbedoelde ‘Kijk uit!’ sinds het allereerste Begin Der Moderne Tijden, een uitdrukking van holle verbazing op hun gezichten. Koeristus, dat onsterfelijke ‘Kijk uit!’ galmt zowat door de eeuwen heen, rechtstreeks je oren in.”
(…)

Nee, dat was niet zomaar een dag geweest, achteraf, dat was de dag dat hij zijn grootste geheim prijsgaf en je wist ’t eigenlijk al toen ie ’t vertelde. Een groter geheim heeft ie nooit gehad. Wat ’t precies met jou te maken heeft, weet je niet, maar je besluit genoegen te nemen met je vermoedens, geloven heet dat, en in ene ben je kalm op dat moment.”

 
Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan”

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Icarus, dat is pas een klassieker
zeker als hij het vertelde

Van de verbaasde adelaar voorbij

En dan dat: van was! dus
kijk uit Icarus – te laat
Icarus

Langer dan het levend verkolen
het vallen zelf
duurde eindeloos

 

Houd het luchtig

De hartenboer werd ik genoemd
Ik droomde dat ik tussen de zigeuners wandelde.
Zij hadden hun verhalen en een oude chirurgijn
tegen de ergste pijn.

Uit een woonwagen leefde ik
voor het dobbelspel en de accordeon
terwijl ik een bok mijn hok liet trekken.

De gevallen kinderen met hun tronies
toonden mij hun potten vol glimwormen.
Het wonder gedoofd, vertelde ik ze
van de afgod schaamte.

Ik doorleefde mijn driften en was niet langer
vrekkig met het levenslied.

Langs de weg verschenen alle beesten
uit de zodiak,
om ons roerloos aan te zien.

 
Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan”

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Bob Flanagan, Louis de Bourbon

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Etiquette voor een stervende

Allereerst is het goed om te beseffen dat je de dood
momenteel gezicht geeft.

Mocht je nog tot praten in staat zijn, zie dan af
van spreekwoordelijke gezegdes. Zing liever
een mopje uit de kindertijd, maar let erop
dat de woorden zonder context blijven. Houd het
luchtig.
Bij twijfel mompel je, dit combineert ook prima
met respiratie-apparatuur.

Laatkomers dienen voor de gelegenheid meteen
vergeven.
In plaats van nu te opteren voor de dubieuze glimlach,
neem je je sentimentele verantwoordelijkheid waar
door bij het slaken van de laatste adem
de duim omhoog te steken.

Een universele geruststelling in rigor mortis
die het de nabestaanden verwaardigd is te bewaren
achter glas als relikwie van de familie.

In geval van een onverhoopt afscheid onder vreemden
zoals zich dit wel voordoet bij een verkeersongeluk:
lieg de laatste blik als je niet in de positie bent
het hoofd af te wenden.

Voel je je onverwachts avontuurlijk? Lach eens hardop.
Maar kijk uit voor de kakel. Neem een ruim getal
als je voelt dat je moet aftellen, je hoeft niet uit te
komen.

Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Bob Flanagan, Louis de Bourbon”

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Malin Schwerdtfeger, Markus Werner

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook mijn blog van 3 april 2006 en ook mijn blog van 27 december 2010.

Laatste natuurervaring

Het had even geleken of een vogel me vanochtend
toezong vanuit een plantsoen. Dus trok ik erop uit.
Nu sta ik naast een niervormig ven
voor een loofbos dat dienst doet als vluchtheuvel,
pech, telefoon dood, tot voor kort nog door de bomen
zwaaiend naar een tankstation.
Een en ander in overweging genomen,
kan ik zeggen dat mijn ongeluk, zoals dat gaat
bij kleine mensen, nooit meer was dan
een aangemeten verontwaardiging.
Maar hier in de ruis van de ring, afslag Amersfoort,
met een onbewegelijk luchtruim als mijn getuige,
is mijn schreeuw eenmalig subliem.
Mijn waanzin een verheffend feit.

 

Omstandigheden uit te breken

Neem een personage
geef dat personage een virus om zijn antivirus te redden
(bedenk iets – iets)

Ontwerp hem net zo intelligent nee véél intelligenter nee
morsig wiskundige
die zijn theorie op viltjes pent en opzichtig laat verdwijnen
in zijn binnenzak tot postuum aangezien
voor genie eigen

Nadat er niets onvoorziens meer gebeurde
toonde ik me een week lang bereidwillig lijk

Lag daarvoor stil op de bank onder afbakpizzakorsten
concentreerde me op het aanmoedigen van maden
mijn verborgen organen te proberen

Schoor me maandag boven de wasbak bloedeloos glad


Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Malin Schwerdtfeger, Markus Werner”