Coen Peppelenbos, Willem Jan Otten, Oek de Jong, Cynthia Mc Leod, Matthieu Gosztola, Koos Schuur, Roy Alton Blount Jr., Mary Elizabeth Braddon, André Salmon

De Nederlandse dichter en schrijver Coen Peppelenbos werd geboren in Raalte op 4 oktober 1964. Zie ook alle tags voor Coen Peppelenbos op dit blog.

Uit: Victorie

“Ik had de dood van mijn broer nodig om zelf iemand te worden. `Schrijf het op,’ zei de een. ‘Houd een dagboek bij,’ zei een ander. Nu ik een paar weken vakantie heb, voel ik pas de rust om de afgelopen maanden te beschrijven. Ik ben fotograaf: ik denk in beelden, niet in letters. Maar de beelden hadden me de laatste tijd niets opgeleverd. Het is half twaalf. De tantes zijn allang naar bed. Het ritme hier is anders dan het ritme van de stad. Ik mis het geluid van de tram, de auto’s die dag en nacht langs mijn huis rijden. Hier hoor je bijna niets. Geritsel, het ruisen van de bladeren, ganzen die plotseling alarm slaan en weer stilvallen. Tegen vieren begint de eerste haan te kraaien. Ze zouden die beesten een horloge moeten geven. Gelukkig slaap ik tegenwoordig weer net zo vast als vroeger. Ik merk dat ik zomaar wat schrijf om te voorkomen dat ik met het echte verhaal start. Waar zal ik beginnen? Laat ik maar eerst vertellen dat ik hier in Salland zit.
Salland is vergeten land. Dorpjes en gehuchten met kerkjes in het midden. Van dorpskern tot dorpskern slingeren weggetjes die je uitnodigen je auto om een boom te vouwen. Het landschap wordt doorkruist door twee grote provinciale wegen. De weg van Deventer naar Hoogeveen en de weg van Zwolle naar Enschede vormen letterlijk een kruis. Het kruispunt ligt in Raalte, katholieke enclave in gereformeerd en Nederlands-hervormd gebied. Een paar kilometer buiten Raalte ligt Heino, een dorp van niks. De enige attractie was de provinciale weg die dwars door het dorp liep en soms voor een spectaculair ongeluk zorgde. Sinds de aanleg van de nieuwe weg aan de noordkant van het dorp zijn ook die onverwachte hoogtepunten in het jaar voorbij. Wie op de provinciale wegen rijdt, kent het karakter van de bewoners van deze streek niet. Dan moet je dieper het land in, over de klinkerwegen gaan. Populieren en eiken en soms een mooie lindenhaag onttrekken de boerderijen aan het zicht. Kleine boerderijen vind je er: wat veeteelt en wat akkerbouw. Gemengd bedrijf heette dat bij aardrijkskunde, en dat klonk alsof je alles dubbel had, terwijl in werkelijkheid de schraalheid van het ene deel van het bedrijf het andere aanvulde. Alles is kleinschalig. Klein zijn de geesten van de inwoners die zich door het klokgelui nog elke week naar de kerk laten roepen om daar hun wekelijkse portie schuld en boete te ontvangen. Voor slechts weinigen is het meer dan een ritueel. Tussen de IJssel en de Holterberg staat de wereld op de rem. En in Heino was de vooruitgang nog minder zichtbaar dan elders in het Sallandse land. Wie in deze streek naar kunst zoekt, moet lang zoeken. Aquarellen met bloemstillevens gemaakt door verveelde vrouwen van makelaars zijn de meest wufte uitbarstingen van artistieke geestdrift. Liever ziet men hier iets ambachtelijks. Mandenvlechters en klompenmakers trekken van jaarmarkt naar braderie en kunnen op veel bewondering rekenen.”

 

 
Coen Peppelenbos (Raalte, 4 oktober 1964)
Portret door Harriët Geertjes, 2006

 

De Nederlandse schrijver en dichter Willem Jan Otten werd geboren in Amsterdam op 4 oktober 1951. Zie ook alle tags voor Willem Jan Otten op dit blog.

 

Het wak van Eden

Van kindsbeen heb ik kennis van een wak.
Denk ik het in dan denk ik mij in
de voorbedachte winterdag waarop ik,
spijbelend, in de late ochtendschemering,
een onbeschaatste, mensverlaten wijde
Ankeveense Plas beging waarin mij wachtte
steeds hetzelfde en mij toegedachte wak.
Denk ik het in dan denk ik mij in
dit wak totdat het zingen gaat van zonk,
het zingt zich naar mijn oor een wak
en wordt niet waar ik nog naar snak, maar
wat ik hoor, een stem, een klank, een klacht.

 

Tegen de weemoed

Een karavaan voddenmannen
trekt al dagen klagend
langs het raam. Jaargetij
van stafrijm. De krant
die uit de schemering
de gang inglijdt is klam.
Commentaren vragen aandacht
voor de dodo, en je weet:
het is oktober. Valt een spin
het afwaswater in. Najaar,
vuurtje in de nevel, slaapje
van de luiheid, de wereld
wordt weer één, zelfs de spreeuwen
boven het station zijn onverdeeld,
waaiers, grandioos vertoon
van tucht, vereende turnsters
die zich voegen naar de beeltenis
van hun bejaarde leider: Weemoed,

vijand van de poëzie, de ogen
van de dichters zien alleen
hun eigen wimpers, druppels,
tranen mist, melancholie.

 

Sloot

Geen bel ontsnapt
zijn keurslijf; het wak
geslagen door een steen
groeit dicht: hij ligt
te hopen op een bui
die hem zijn huid
afstroopt.

 

 
Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)

 

De Nederlandse schrijver Oek de Jong werd geboren in Breda op 4 oktober 1952. Zie ook alle tags voor Oek de Jong op dit blog.

Uit: Mevrouw Len

“Op een zomeravond liep ik naar beneden om een luchtje te scheppen. Op de eerste verdieping werd een deur op een kier geopend en verscheen het gezicht van mijn onderbuurvrouw. Ik had gehoord dat ze een Poolse was. Ze moet iets aan me hebben opgemerkt die avond – een ongehaastheid misschien – want ze wenkte en vroeg me binnen te komen. Met tegenzin deed ik dat. Achter haar rug zag ik een paar schuwe katten naar de keuken vluchten. In de slaapkamer, waarvan de deur openstond, lagen nog eens vijf, zes katten op bed. In de voorkamer was het behang tot een meter boven de plint door kattenagels stuk – gekrabd. Ik hoef niet te zeggen dat het naar katten stonk, dat wil zeggen: naar kattebakken. Met een mengeling van afkeer en nieuwsgierigheid nam ik het allemaal in me op. Van exact hetzelfde appartement als het mijne had ze een hol gemaakt. Een hol vol katten, met tapijtjes, gordijnen en groen behang, stapels kranten in de gang, met kleren vol gepropte plastic vuilniszakken in de slaapkamer, en overal uit tijdschriften geknipte foto’s van halfnaakte meisjes en mooie mannen aan de muur. In de voor kamer, achter de halfgesloten gordijnen, stond het schuifraam op een kier en kwamen geluiden van de straat naar binnen. Ik hoorde de merel zingen die ik zo-even in mijn eigen huis ook had horen zingen. Maar ondertussen was ik in een ander universum beland.
Dicht bij me, te dichtbij, stond de Poolse: een korte en plompe vrouw van begin zestig, die vriendelijke en lokkende geluidjes maakte. Ze had hoge jukbeenderen en kleine, zich tot spleetjes vernauwende ogen, diep in het vlees verzonken, bijna als de ogen van Eskimo’s. Dik zwart haar, dat nog maar nauwelijks grijs werd. Ze had iets kinderlijks. Uit haar brabbeltaal wist ik met moeite een paar verstaanbare woorden te filteren.”

 

 
Oek de Jong (Breda, 4 oktober 1952)

 

De Surinaamse schrijfster Cynthia Henri McLeod werd geboren op 4 oktober 1936 in Paramaribo als Cynthia Ferrier. Zie ook alle tags voor Cynthia McLeod op dit blog.

Uit: Hoe duur was de suiker?

“Toen Elza een poosje later beneden de eetzaal binnenstapte, vond ze daar alleen haar vader aan de ontbijttafel zitten. ‘Morgen Papa’. ‘Morgen, meiske lief, zijn jullie klaar, we vertrekken stipt als het getij opkomt hoor, dat is over drie kwartier’. De oude slavin Ashana kwam binnen met een bord, waarop vers gebakken vlees, eieren en brood. Ze zette alles voor Elza neer en zei met goedkeurend knikje ‘Ai misi Elza, yu moi baya’
Zachte voetstappen en binnen kwam nu vanaf de achtergalerij, Rebecca. De 21-jarige Rebecca was de 2e dochter van tante Rachaël. Ze was doof, op 9-jarige leeftijd had ze tyfeuze koortsen gehad, die had ze overleefd, maar vanaf toen hoorde ze praktisch niets meer. Praten kon ze nog wel, maar zeer monotoon, en ze sprak heel weinig. Rebecca leefde helemaal haar eigen leven; stil, teruggetrokken, meest in haar kamer, waar ze las, schilderde, tekende, en poppen maakte. Prachtige poppen, iedereen die ze zag, zei dat ze er wel een handeltje in zou kunnen beginnen. Een enkele keer maakte Rebecca wel eens een pop in opdracht en nam daar dan ook wel geld voor, maar vaak gaf ze ze toch cadeau aan kennissen en de meeste poppen waren gewoon uitgestald in haar kamer. Niemand bemoeide zich veel met Rebecca, haar moeder zag ze nauwelijks en ook tegen haar zusje Sarith en stiefzusje Elza zei ze nooit meer dan ’t hoognodige. De enige personen met wie ze wel sprak, waren haar stiefvader oom Levi en haar slavin Caro. Toen de weduwe Rachaël Aäharon 10 jaar geleden verhuisde naar plantage Hébron had ze een aantal slaven meegebracht n.l. Kwasiba en haar 2 dochters Caro en Mini-mini, die waren toen 8 en 5 jaar oud, en verder haar eigen lijfslavin Leida en haar man Isidoor, en hun kleinzoon van 1 jaar, omdat diens moeder, Leida en Isidoors dochter, enkele maanden tevoren overleden was.
Caro was de slavin van Rebecca; ze volgde haar meesteres overal en hielp met penselen uitwassen, verf mengen, kleertjes van poppen naaien e.d. De 15-jarige Mini-mini was Kwasiba’s trots. Duidelijk een kleurlinge. Kwasiba had nooit gezegd wie Mini-mini’s vader was, maar men vermoedde dat die of Rachaëls overleden echtgenoot Jacob Aäharon of diens zoon Ishaak geweest moest zijn. In ieder geval was Mini-mini bruin van kleur, met zacht krullend haar, een smal gezicht en grote donkere ogen. Mini-mini was Sariths slavin en wie die twee bij elkaar zag kon niet aan de indruk ontkomen dat er een treffende gelijkenis was in gezichtsvorm en figuur.”

 

 
Cynthia McLeod (Paramaribo, 4 oktober 1936)
Cover

 

De Franse dichter en schrijver Matthieu Gosztola werd geboren op 4 oktober 1981 in Le Mans (Sarthe). Zie ook alle tags voor Matthieu Gosztola op dit blog.

Uit: Klimt

Je pense à toi. Viens. Dans un effleurement perpétuel, nous nous regarderons. « Tes yeux viendront graver ta grâce en moi ». Mes yeux. habitués aux splendeurs que ton âme, dans l’éloquente élocu-tion de sa vérité, a jetées à ma vue, à mon oreille, à ma vie, mes yeux pourront « souffrir l’étinceler de tes rayons » : mes yeux embrasse-ront avec leurs regards cette « lumière qui n’a point de nuit qui « est toujours lumière », qui « est de telle sorte qu’aucune personne, si intelligente qu’elle soit, ne pourra de sa vie se la représenter ». Mais pourquoi se la représenter ? Il suffit de la caresser doucement, cette lumière, d’effleurer l’ovale oraculaire de ton visage.

Viens. Nous « élaborerons nos pas / unis ». Viens. « Le réel tient à toi ». Tu es la « figure vocative ». Viens. Puisqu’il n’est rien de plus doux à notre pensée que l’idée de nous voir, aurons-nous l’adresse de nous en défendre, même maladroitement ? Viens. Puisqu’il ne sera rien de plus doux à notre pensée que l’idée de nous revoir, aurons-nous l’adresse de nous en défendre, même maladroitement? Viens. Reviens.

 


Matthieu Gosztola (Le Mans, 4 oktober 1981)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Jacobus Gerardus (Koos) Schuur werd geboren in Veendam op 4 oktober1915. Zie ook alle tags voor Koos Schuur op dit blog.

 

Besluiteloos sprookje

Diep in het bos achter de blonde bergen
met mijlenver geen dorpen in het rond
staat aan een vijver ’t huis der zeven dwergen,
waar eens een heks als appelvrouw vermomd

haar koopwaar aanbood, rood en rijp en glanzend,
waar kleine vogels en waar herten zijn,
de ree met ronde ogen, plechtig dansend,
de schildpad en het langorig konijn.

De dwergen zitten hopeloos verlegen
al jaren moe rondom de kleine kist,
waarvan het glas, verweerd door zon en regen,
zorgvuldig eens per week wordt afgewist.

En al die tijd is er geen prins gekomen
over de zeven bergen naar het woud.
De dwergen zitten lusteloos te dromen
en plukken aan hun baard en worden oud.
*
God, laat dit meisjeshart niet doelloos branden
tot smart van vogels, herten en konijn;
zijn er geen prinsen dadelijk voorhanden,
laat het dan een kantoorbediende zijn.

 

 
Koos Schuur (4 oktober 1915 – 1 december 1995)

 

De Amerikaanse schrijver, journalist, musicus en acteur Roy Alton Blount Jr. werd geboren op 4 oktober 1941 in Indianapolis, Indiana. Zie ook alle tags voor Roy Alton Blount Jr. op dit blog.

Uit: Save Room for Pie

“I grew up on food, among people who were devoted to the joy of getting plenty of it. Some years ago, I visited Mel Blount, the great Pittsburgh Steeler cornerback, on his family farm in Vidalia, Georgia, and wrote this:
“Keep ’em fed,” Mel’s father used to say about his offspring. “Keep ’em fed and they’ll work.” They’re still working—for instance, tossing a crop of fifty- or sixty-pound watermelons along a family bucket-brigade line (“And you can’t stop”) to load them into a truck. And every time I walked into Mel’s mother’s house, she, Alice Blount—at 9:00 a.m., 11:30 a.m., 4:30 p.m., or 9:30 p.m.—she was putting fried chicken, stewed chicken, butter beans, soupy white lima beans, grits, gravy, corn bread, rice, mashed potatoes, thick-sliced bacon, collard greens, biscuits, ham, black-eyed peas, sweet iced tea, and hot sauce onto the table and saying, “Y’all about let it get cold.” When I start eating food like that, it takes me back to when I was fourteen, could eat steadily for hours with impunity, and figured I’d be a sports immortal myself. Inside every thin Southern person is a fat person signaling to get out. Mine has partially emerged, as has Mel’s brother Bobby’s. One night Bobby leaned back from the table, slapped his stomach proprietarily with both hands, and said, “Roy, this is all the savings I got.” Mel has had the football glory, but Bobby (who some say was the best athlete in the family) may well have had more food, and he seems pleased with his end of the deal.
If Google can arrange something like that in perpetuity, farm to table, I’m in. Doesn’t have to be soul food, as long as it’s good. In a lifetime of eating, I have savored Madhur Jaffrey’s home cooking, Donald Link’s prizewinning hot tamales (I was a judge), and an eight-course banquet in the Palace of Versailles. And see “What We Ate in Japan.”
As to healthful eating, I take a positive approach. When I hear that something I like is good for me or anyway better than something else (for instance, that Velveeta has more protein and fewer bad fats than many real cheeses, because it is largely whey), I say, “Hey! Let’s see if we have some in the fridge.” (To mix with RO*TEL. I wouldn’t eat Velveeta without mixing it with something containing an asterisk.) When I hear that something I like is not so good (for instance, that Velveeta is rich in sodium), I say, “Let us not rush to judgment.”

 

 
Roy Alton Blount Jr. (Indianapolis, 4 oktober 1941)
Cover

 

De Engelse schrijfster Mary Elizabeth Braddon werd geboren in Londen op 4 oktober 1837. Zie ook alle tags voor Mary Elizabeth Braddon op dit blog.

Uit: Lady Audley’s Secret

“Of course, in such a house there were secret chambers: the little daughter of the present owner, Sir Michael Audley, had fallen by accident upon the discovery of one. A board had rattled under her feet in the great nursery where she played, and on attention being drawn to it, it was found to be loose, and so removed, revealing a ladder leading to a hiding-place between the floor of the nursery and the ceiling of the room below — a hiding-place so small that he who hid there must have crouched on his hands and knees or lain at full length, and yet large enough to contain a quaint old carved oak chest half filled with priests’ vestments which had been hidden away, no doubt, in those cruel days when the life of a man was in danger if he was discovered to have harboured a Roman Catholic priest, or to have had mass said in his house.
The broad outer moat was dry and grass-grown, and the laden trees of the orchard hung over it with gnarled straggling branches that drew fantastical patterns upon the green slope. Within this moat there was, as I have said, the fish-pond — a sheet of water that extended the whole length of the garden, and bordering which there was an avenue called the lime-tree walk; an avenue so shaded from the sun and sky, so screened from observation by the thick shelter of the over-arching trees, that it seemed a chosen place for secret meetings or for stolen interviews; a place in which a conspiracy might have been planned or a lover’s vow registered with equal safety; and yet it was scarcely twenty paces from the house.
At the end of this dark arcade there was the shrubbery, where, half buried among the tangled branches and the neglected weeds, stood the rusty wheel of that old well of which I have spoken. It had been of good service in its time, no doubt; and busy nuns have perhaps drawn the cool water with their own fair hands; but it had fallen with disuse now, and scarcely any one at Audley Court knew whether the spring had dried up or not. But sheltered as was the solitude of this lime-tree walk, I doubt very much if it was ever put to any romantic uses. Often in the cool of the evening Sir Michael Audley would stroll up and down smoking his cigar, with his dog at his heels, and his pretty young wife dawdling by his side; but in about ten minutes the baronet and his companion would grow tired of the rustling limes and the still water, hidden under the spreading leaves of the water-lilies, and the long green vista with the broken well at the end, and would stroll back to the white drawing-room, where my lady played dreamy melodies by Beethoven and Mendelssohn till her husband fell asleep in his easy-chair.”

 

 
Mary Elizabeth Braddon (4 oktober 1837 – 4 februari 1915)
Cover DVD tv-film uit 2000

 

De Franse dichter en criticus André Salmon werd geboren op 4 oktober 1881 in Parijs. Zie ook alle tags voor André Salmon op dit blog.

Fraternité

Nous rentrions très tard, mêlant
Des vers purs à des chants obscènes
Et l’on s’asseyait sur un banc
Pour regarder rêver la Seine.

Sur l’eau rien ne vivait encore ;
Ainsi qu’une ouvrière lasse
Pressant sur son flanc ses fils morts
La Seine dormait dans sa crasse.

Nos cœurs d’ivrognes s’emplissaient
D’une bienfaisante latrie
Si le soleil levant dorait
Les marronniers des Tuileries.

Pour mieux évoquer d’anciens soirs,
Le plâtre et le vin des tavernes
Égayaient nos vieux habits noirs
Et nos plastrons d’hommes modernes.

Alors ayant honte, vraiment
De nous connaître aussi lyriques
Nous offrions un coup de blanc
Au balayeur mélancolique.

Vaine ruse ! et l’on découvrait
Dans le balayeur un poète,
Si bien que les verres tremblaient
Sur le comptoir, autel de fête !

Et pour que ce soir sans égal
Fut perpétué, un pandore
En dressait le procès-verbal
Parsemé d’attendus sonores.

 

 
André Salmon (4 oktober 1881 – 12 maart 1969)
Portret door Josette Bournet, ca.1947

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e oktober ook mijn blog van 4 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 4 oktober 2015 deel 2.

Coen Peppelenbos, Oek de Jong, Cynthia Mc Leod, Matthieu Gosztola, Gabriel Loidolt, Koos Schuur, Roy Alton Blount Jr., Mary Elizabeth Braddon, André Salmon

De Nederlandse dichter en schrijver Coen Peppelenbos werd geboren in Raalte op 4 oktober 1964. Zie ook alle tags voor Coen Peppelenbos op dit blog.

Uit: De valkunstenaar

“Ik kan vliegen. Ik weet dat het een kwestie van definitie is, maar als je je zonder gebruik van mechanica kunt bewegen door de lucht, dan kun je vliegen. Ik weet elke seconde van mijn vlucht nog. Het uitzicht van het dak was feeëriek. Kun je dat zeggen? De zon was al bijna onder, maar je kon de akkers nog zien. In de tuin stonden tientallen kleine lampjes die het zonlicht dat ze die dag gevangen hadden teruggaven. Af en toe gloeide een sigaret op. Ik ging staan op de rand, draaide me om en wachtte op het fluitsignaal dat het teken was om me in beweging te zetten. Ik strekte mijn armen en toen, het leek minuten te duren, dan eindelijk het schelle gefluit klonk, kromde ik mijn rug, trok mijn armen terug voor mijn borst en liet me in een koprol achterover vallen. Daardoor kreeg ik vaart. Mijn schouders raakten de dakpannen het eerst en ik rolde door van de glooiende dakpannen over de knik naar het steile deel van het dak. Had ik bij de eerdere vlucht die avond nauwelijks respons gekregen, nu hoorde ik gekrijs, ik hoorde glazen op de tegels kletteren, ik hoorde de dakpannen in een trage lawine achter me aan schuiven, ik voelde aan mijn eigen lichaam dat ik me moest omdraaien zodat ik me kon afzetten onder aan het dak. Ik strekte me uit en vloog.
En vloog.
Ik vloog over de coniferen en zag de paniek in de gezichten onder mij; er gebeurde iets onverwachts en het leek of ik wel voor eeuwig door kon vliegen met dat lichaam van mij, dat lichaam dat voldeed aan al mijn eisen, dat lijf dat met ongeloof bekeken werd en ook wel met angst omdat er iets groots en donkers naar beneden kwam. En tussen de menigte zag ik een jongen die als enige voluit lachte en een meisje dat me met een brutale glimlach volgde.
En vloog.
Ik vloog en zag het zwembad onder me, in het midden dreef een strandbal en ik besloot dat ik me aan de wetten van de zwaartekracht zou overgeven, van de duizenden sprongen uit het verleden een ultieme duik zou maken en strekte mijn lichaam naar het water dat ik doorkliefde met slechts een kleine waterverplaatsing en terwijl het water boven me sloot en ik in de stilte van het water mijn vlucht afmaakte, eerst verder neerwaarts en daarna opwaarts, wist ik dat deze val perfect was en voor altijd zou bestaan in de hoofden van de toeschouwers die aanwezig waren geweest. En alleen daar.”

 
Coen Peppelenbos (Raalte, 4 oktober 1964)

Lees verder “Coen Peppelenbos, Oek de Jong, Cynthia Mc Leod, Matthieu Gosztola, Gabriel Loidolt, Koos Schuur, Roy Alton Blount Jr., Mary Elizabeth Braddon, André Salmon”

Coen Peppelenbos, Oek de Jong, Cynthia Mc Leod, Matthieu Gosztola, Gabriel Loidolt, Koos Schuur, Roy Alton Blount Jr.

De Nederlandse dichter en schrijver Coen Peppelenbos werd geboren in Raalte op 4 oktober 1964. Zie ook alle tags voor Coen Peppelenbos op dit blog.

De valkunstenaar
(i.m. Bas Jan Ader)

Vallen is loslaten
het moment bepalen
dat je je overgeeft
aan zwaartekracht.

Ik ben te verdrietig
om je te vertellen
dat.

Vasthouden is de voorbode
van vallen. Vasthouden
is onzekerheid in de vingers.

De oceaan opvaren is
horizontaal vallen
je laat de onzekerheid
achter bij de mensen
die je uitzwaaien.

Je ziet mij huilen
je ziet mij vallen
je ziet mij vertrekken
dit laat je niet los.

 

Skater

Ik wandel met de bedaarde gang van
een bejaarde langs het spoor naar huis
de avond valt en op het verlaten
parkeerterrein komt een skater
tot leven zijn benen bewegen
met zijn hersens
in zijn tenen
hij kruist en draait
heeft geen verleden
lijkt te zweven
de cameraman houdt
van hem in beelden
legt hem vast in licht
van lantaarnpalen
laat herhalen en herhalen
dansende silhouetten op het asfalt
van de nacht de stad is al in slaap en
de laatste trein naar het westen verdwenen.

 
Coen Peppelenbos (Raalte, 4 oktober 1964)
Cover

Lees verder “Coen Peppelenbos, Oek de Jong, Cynthia Mc Leod, Matthieu Gosztola, Gabriel Loidolt, Koos Schuur, Roy Alton Blount Jr.”

Coen Peppelenbos, Cynthia Mc Leod, Oek de Jong, Matthieu Gosztola, Gabriel Loidolt, Koos Schuur

De Nederlandse dichter en schrijver Coen Peppelenbos werd geboren in Raalte op 4 oktober 1964. Zie ook alle tags voor Coen Peppelenbos op dit blog.

Dubbelfocus

De straatstenen die jouw voeten
droegen wilde ik kussen,
maar we reden altijd door
en ‘later’ en ‘ooit’ haalden ons in.

Later reed ik met de dichter,
op zoek naar zijn jeugd,
over de paden van je step,
een routeplan waarbij ik
de lijnen trok.

De dichter keek uit over het Wad
en zag in de mist zijn leven als roman;
de Razende Bol, de feeëntrein.
Ik stond ernaast en zag je lopen,
in korte broek naar het strand:
‘voorkantje, achterkantje,
net een wentelteefje,’
alleen de handdoek je vriend,
slechts in de Noordzee vertrouwen.

De dichter vond bij de kerk,
het wijwater onder zijn zolen terug,
en ik zag je, vermoeide koorknaap,
na een doorwaakte nacht
bij de pastoor en zijn zwarte vriend;
jij ontving het zaad, je vader de zegen.

De dichter wees op de bunkers
verstopt in het gras
wachtend op een vijand van zee
die niet kwam. Ik herkende je wel.

En natuurlijk krijsende meeuwen.
God wat een krijsende meeuwen.
Laat ze hun bek houden.

 
Coen Peppelenbos (Raalte, 4 oktober 1964)

Lees verder “Coen Peppelenbos, Cynthia Mc Leod, Oek de Jong, Matthieu Gosztola, Gabriel Loidolt, Koos Schuur”

Coen Peppelenbos, Cynthia Mc Leod, Oek de Jong, Matthieu Gosztola, Charles Frazier, Gabriel Loidolt

De Nederlandse dichter en schrijver Coen Peppelenbos werd geboren in Raalte op 4 oktober 1964. Zie ook alle tags voor Coen Peppelenbos op dit blog.

Louis Couperus spreekt Gronings

Vriend Jaap voerde mij pepermuntjes
tijdens de rijtoer naar Paterswolde
opdat mijn Hollands-hoge stem
die avond, met affectie,
ritmisch huppelende dactyli zou zingen.

Ja, de boerse noordelingen, inboorlingen
met begrensde spreekstemmen staan versteld
van klankbevleugelde woordreeksen.

In hare drom’n, hare vizioen’n
lat’n zien en doen smacht’n

O vriend Jaap, dank voor de witte rozen,
dat ik nog eens in je tent kom overzomeren
te Terschelling, om de omelet te proeven
die je zo goed weet te bereiden.

 

Dijklichamen

De lijken liggen op Deltahoogte.
Het nageslacht trok het land in,
was de golven voor.

De namen op de stenen zijn
bijna verdwenen in zoutbeslag en regen
die familie Toxopeus wist wat sterven was.
Deze botten houden de dijk op orde
kraakbeen en knekelwering.

Ze liggen daar maar open en bloot,
missen de schaduw van de kerk
als schapen in de zomer de bomen.
Pak het zand vast, dijklichamen
en houd de zondvloed tegen.

 
Coen Peppelenbos (Raalte, 4 oktober 1964)

Lees verder “Coen Peppelenbos, Cynthia Mc Leod, Oek de Jong, Matthieu Gosztola, Charles Frazier, Gabriel Loidolt”

Coen Peppelenbos

De Nederlandse dichter en schrijver Coen Peppelenbos werd geboren in Raalte op 4 oktober 1964. In Raalte bezocht hij ook het Florens Radewijns College. Daarna studeerde hij Neerlandistiek in Groningen. Zijn doctoraalscriptie ging over de dichter A. Marja, uit wiens gedichten Peppelenbos samen met Nick ter Wal in oktober 2008 een bloemlezing samenstelde. Vanaf 1988 is hij werkzaam in het onderwijs. Sinds 1991 is hij als docent verbonden aan de NHL Hogeschool. Hij is co-auteur van drie verschillende literatuurmethodes voor het middelbaar en hoger onderwijs. Vanaf 1995 recenseert hij literatuur voor de Leeuwarder Courant. Zijn officiële debuut verscheen in maart 2007 onder de titel “Sing Sing”. In juni 2008 publiceerde hij “Victorie”, een roman waar zijn geboortedorp Raalte goed in te herkennen is. Peppelenbos was tot maart 2009 hoofdredacteur van het literair tijdschrift Tzum, dat hij in 1998 oprichtte. Met Doeke Sijens schreef hij de romans “Tavenier” (2003) en “Harde actie” (2005). Van 2003 tot 2006 stelde hij poëtische wandelingen samen door Amsterdam, Den Haag, Groningen, Rotterdam en Utrecht. Hij treedt geregeld op bij literaire festivals. Op Roze Zaterdag 2011 verschenen de, met Corrie Joosten samengestelde, bloemlezingen “Hij zag een kameraad in je” en “Zacht gezicht aan zacht gezicht”, over vriendschappen tussen respectievelijk mannen en vrouwen.

Witte Veder

Als ik later klein word
dan wil ik graag indiaan zijn
met een fors torso boven
en een lendenlapje onder.

Mijn moeder kreeg haar eerste
wee bij de dameskapper.
Dat had een teken moeten zijn.

Ik wil een stoere naam: Dappere Bison
of Sterke Spier en van me afslaan
als de grote jongens het voetbalveld
innemen, het enige doel veroveren,
mijn broer op het gras nagelen
en van mij Hijgend Hert maken
dat om zijn moeder roept.

Waarom gaat schaamte langer mee dan geluk?

Als padvinder verdwaalde ik, elk spoor
dat ik zocht liep dood in een overvol hoofd.
Hoe kwam het dat de indianen altijd verloren
bij de strijd om het fort op zolder,
het fort van plastic palen,
ze in verhalen en op tv
altijd aan de horizon verdwenen.
Elke keer moest ik wenen,
heimelijk verliefd op Witte Veder.

 
Coen Peppelenbos (Raalte, 4 oktober 1964)