Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Tsjip

“Trouwens, ginder ver is geen plaats voor kerels met een schorre stem, die weten hoe ’t in ’t leven gaat. Ook dáár voelt zoo een zich tenslotte verlaten. Ook dáár is hij eindelijk nog slechts een vieze vlek in een onbezoedeld landschap, een hoopje vuil in de feestzaal. En zal ik niet geruster bij den haard stinken dan in dat paradijs?
Ik heb dus mijn taak als razend aangepakt, mijn ridderorde weer opgestoken en mijn zaken gedreven als een die nooit dat land heeft bereisd. Ik schreef mijn rekeningen met vaste hand, groette al wie mij groette, had een minzaam woord voor vriend en vijand en liet mijn schuldenaars afmaken door een deurwaarder, zooals het hoort. Tot ik op een heilloozen dag dat mormel van een kleinzoon in huis gewaar werd, die met zijn gekraai en zijn bloote billen aan ons rotten een eind heeft gemaakt.
Toen heb ik mezelf betrapt bij ’t sluipen naar den zolder waar ik mijn stok heb opgezocht in stof en spinrag. En nu zullen mijn klanten wachten en niets zien komen. Die nog niet betaald hebben kunnen stikken in mijn geld. Ik heb eerst met de keel een toonladder geschraapt en dan met zijn kraaien ingestemd. En mijn beenen jeuken. Kom, jongen, vooruit is de weg.
Mogen vrouw en kinderen mij vergeven dat ik hen een laatste maal verloochen voor die vermaledijde heerlijkheid waar een gouden vogel jubelt, véél hooger dan de leeuwerik.
Ik herinner mij niet precies meer hoe en wanneer de vreemdeling in huis gekomen is, maar hij loopt hier nu voortdurend rond. Zeker heb ik zijn aanwezigheid in ’t begin niet opgemerkt en zat hij boven als ik beneden was. Nu echter ontmoet ik hem op de trap, bots in de gang tegen hem aan en zit tegenover hem aan tafel, want hij eet nu ook mee. Mijn oudste dochter, die hem in huis heeft gehaald, zit naast hem. Zij zijn beiden op de Handelsschool en ik geloof dat hij in ’t begin kwam om met haar te blokken. Hij was zwak in de Fransche taal en zij in Staathuishoudkunde en zij zouden trachten elkander te helpen. Ik heb toen tenminste zoo iets gehoord.
Mijn gesprekken met hem loopen steeds over ’t zelfde: het studeeren aan de Handelsschool en de Europeesche politiek, vooral in en rond Polen. Ik zou goed doen daar wat meer over te lezen want ik val nog al eens stil en kan dan soms, met den besten wil, niet opnieuw demarreeren. Maar tusschen ons in, als een dreigend vraagteeken, staat die dochter. Over haar wordt niet gerept, maar alleen aan haar denken wij beiden. En als ik hem zijn meening vraag over den Poolschen corridor dwars door Duitschland, dan verwacht ik dat hij eindelijk zeggen zal ‘ja, ik bemin Adele en verlang met haar te trouwen.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 
Cover

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Lijmen / Het been

“Ook de notaris scheen in te zien dat het nu uit was en nam zijn hamer in de hand. Driehonderd vijftig éénmaal, driehonderd vijftig andermaal.
Boorman was recht gestaan en had een arm opgestoken als een eerste Mussolini.
– Acht duizend vijfhonderd frank, sprak zijn zware basstem.
Het vrouwtje staarde hem aan met oogen die uitpuilden van verstomming, verslikte zich, hoestte geweldig, probeerde tevergeefs een opwellend gegichel te smooren en bevrijdde zich eindelijk in een onweerstaanbaren schaterlach die de heele zaal meesleepte, en de ruiten daveren deed.
Het publiek was opgesprongen.
– Huu, huu! jouwde een stem.
– Bui-ten, bui-ten, bui-ten, scandeerden de papiermenschen, zichzelf begeleidend met rhythmisch getrappel.
De notaris hamerde geweldig en toen even een windstilte intrad kon hij zich verstaanbaar maken.
– Mijnheer, riep hij, ik verzoek u dringend de orde niet te storen. Hetis hier geen kermistent.
De agent van politie had zich losgemaakt van den wand en slenterde in onze richting.
– Acht duizend vijfhonderd andermaal, brulde Boorman, of hoor jij niet goed? Toewijzen zeg ik!
– Eén millioen achthonderd vijftig duizend frank, schreeuwde opeens een mannetje met een bolhoed dat op een stoel was gesprongen.
Dat bod werd onthaald op een ontzaglijk hoera.
Wat Boorman toen riep was niet meer te verstaan, maar ik zag dat de radelooze notaris met zijn hamer een teeken gaf en de agent pakte Boorman bij den arm.
– Vooruit, beval hij verbeten.
Boorman was niet groot, maar sterk, want het borstbeeld van Leopold ii, een massief marmeren blok  dat voor mij geen vin wilde verroeren, had hij eens opgepakt en alleen van ’t Museum van Inlandsche en Uitheemsche voortbrengselen tot in de gang gedragen, bij gelegenheid van een schoonmaak.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning

 

Dolce far niente (Bij de Giro D’Italia in Nederland)

 

 
De Giro D’italia in Nijmegen

 

Uit: De Giro is honderdduizend keer mooier (Column)

“Vanwege de roze leiderstrui, want mooi roze is niet lelijk.
Vanwege Coppi.
Vanwege Bartali.
Vanwege de spaghetti, die de komende drie weken níet als één natte klomp in een pan wordt opgediend.
Vanwege de achtenveertig haarspeldbochten van de Stelvio.
Vanwege de Zoncolan, een berg zo steil dat je hoogtevrees krijgt als je achterom kijkt.
Vanwege de Gazzetta dello Sport, de enige krant die je dochter van twee ook mooi vindt (‘Oeeeeehhhh, roze!’).
Omdat er geen Bocht Zeven is, waar stomdronken carnavalssupporters in wortelpakken bier over renners smijten.
Omdat er geen zeshonderd ploegen zijn die van elke etappe een massasprint willen maken.
Omdat voor de televisie hangen op een regenachtige dinsdagmiddag in mei veel leuker is dan tv kijken bij vijfentwintig graden in juli.
Omdat er voor deze wedstrijd geen bedrijfstoto is die wordt gewonnen door de koffiejuffrouw die nooit naar wielrennen kijkt.
Vanwege de rondemissen.”

 

 
Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

Lees verder “Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

“De „Villa des Roses”, waarin het echtpaar Brulot te eten gaf en kamers verhuurde, stond in de rue d’Armaillé, een straat van weinig aanzien in het overigens breed aangelegde „Quartier des Ternes”.
En zooals de straat was, zoo was ook het huis, dat slechts één enkele verdieping had, terwijl de buurt heinde en verre volgebouwd was met huizen van vijf en zes verdiepingen, welke aan weerszijden torenhoog boven de „Villa” uitstaken. Hierdoor deed het pension wel eenigszins aan een gewezen landhuis denken, belegerd en ingesloten door den stuwenden vloed der groote stad, doch voor de nadere omschrijving welke opgesloten lag in de toevoeging „des Roses” had nooit iemand een gangbare verklaring weten op te duiken. Wel was er een tuin aan het huis, wat in Parijs toch reeds een zeldzaamheid is, doch sedert mijnheer en mevrouw Brulot de woning betrokken hadden — en zij woonden er nual meer dan zestien jaar — was er geen zorgzame hand meer naar uitgestoken, zoodat alle rozen en andere bloemen reeds lang tot het verleden behoorden. Ook kwam er maar weinig zon, omdat de naburige huizen met hunne reusachtige schaduwen het gansche terrein der Villa bestreken. Alleen het gras had het onder die omstandigheden weten uit te houden, het gras dat weliger tiert naar gelang men er minder naar omkijkt en dat een vriend is van vergeten steenen en bouwvallen in wording.
In verband met den toestand zooals die nu eenmaal was, had madame Brulot spoedig besloten kippen te houden, waarvan er een dertigtal in het „park” der Villa rondscharrelden. En alsof Parijs niet bestond en de zon in hun rijk niet onderging, legden die beestjes daar waarachtig eieren, welke door mevrouw in de stad verkocht werden à 20 centimes per stuk. Voor het garnizoen der Villa kocht zij er dan Italiaansche voor de helft van dien prijs, legde die ’s morgens hier en daar in den tuin te vinden, waarna zij overdag in triomf naar de keuken werden gebracht. Werd er dan ook al eens geklaagd over vleeschschotels of koffie, omtrent de eieren waren alle dames en heeren het eens: de weerga ervan was kort en goed in de heele stad niet te vinden.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Kaas

“Eindelijk schrijf ik je weer omdat er groote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke.
Je moet weten dat mijn moeder gestorven is.
Een nare geschiedenis natuurlijk, niet alleen voor haar maar ook voor mijn zusters, die er zich bijna dood aan gewaakt hebben.
Zij was oud, zeer oud. Op een paar jaar na weet ik niet hoe oud zij precies was. Ziek was zij eigenlijk niet, maar grondig versleten.
Mijn oudste zuster, waar ze bij inwoonde, was goed voor haar. Zij weekte haar brood, zorgde voor stoelgang en gaf haar aardappelen te schillen om ze bezig te houden. Zij schilde, schilde, als voor een leger. Wij brachten allemaal onze aardappelen bij mijn zuster en dan kreeg zij die van madame van boven en van een paar buren óók nog, want toen ze eens geprobeerd hadden haar een emmer reeds geschilde aardappelen nog eens te doen overschillen, wegens gebrek aan voorraad, toen had zij ’t gemerkt en warempel gezegd ‘die zijn al geschild’.
Toen zij niet meer schillen kon, omdat handen en oogen niet goed meer samenwerkten, toen gaf mijn zuster haar wol en kapok te pluizen dat door het beslapen tot harde nopjes verworden was. Het maakte veel stof, en moeder zelf was een en al pluis, van kop tot teen.
Zoo ging het maar steeds door, bij nacht zoowel als bij dag: dommelen, pluizen, dommelen, pluizen. En daar af en toe een glimlach doorheen, God weet tot wie.
Van mijn vader, die pas een jaar of vijf dood was, wist zij niets meer af. Die had nooit bestaan, al hadden zij negen kinderen gehad.
Wanneer ik haar kwam bezoeken sprak ik wel eens over hem om te probeeren zoodoende hare levensgeesten weer aan te wakkeren.
Ik vroeg haar dan of zij waarachtig Krist niet meer kende, want zoo had hij geheeten.
Zij deed zich vreeselijk geweld aan om mij te volgen. Zij scheen te begrijpen dat zij iets begrijpen moest, kwam voorover in haren zetel en staarde mij aan met een gespannen gezicht en zwellende slaapaders: een uitgaande lamp die dreigt te ontploffen bij wijze van afscheid.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)
Laarmans (Willem Elsschots alter ego) op de stripmuur in de Antwerpse beeldverhaalroute.

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

 

 

De Klacht van den Oude

 

Ik word aan ’t oud zijn niet gewend.

De lichtelaaie die ‘k heb gekend

zit nog te diep in mijne knoken

en blijft mij dag en nacht bestoken.

 

Mij beetren heb ik steeds gewild,

en menig, menig uur verspild

aan op te zien naar ginder boven,

aan bidden leeren en gelooven.

 

Helaas, ik schaam mij en beken

dat ik wel diep verdorven ben.

Want God en Ziel en andere dingen

waarvoor de menschen psalmen zingen,

 

Geweten, Vaderland in nood,

de Sterrenhemel en de Dood,

het wil, het wil tot mij niet spreken,

wat ik ook tracht het ijs te breken.

 

Maar waar ik wèl toe ben bereid,

dat is voor elke jonge meid

zooals er honderdduizend loopen,

de kleeren van mijn lijf verkoopen

           

en heel mijn huis en heel mijn vrouw.

Ik zou het doen, en geen berouw

zou in mijn oogen staan te lezen,

en ’t zou nochtans een misdaad wezen.

 

Wanneer ik langs de huizen trek

loert men mij na, als ware ik gek,

alsof mijn plannen en mijn zonden

op mijnen rug te lezen stonden.

 

Ik ben een schurk, ik ben een hond,

geen rustplaats waard in heil’gen grond,

en ‘k wil een hoog rantsoen betalen

voor elken bundel zonnestralen:

 

Maar laat mij doen met eigen vuur

wat ik verkies, zoolang ik duur.

En plaag ons niet: mij arme stakker,

en Satanlief, mijn laatste makker.

 

 

 

De zee

 

Wat een machtig en woelerig deinen
van baar op baar,
bruisend opstaand en bruisend verdwijnend
over elkaar.

De stemklank der mensen die zingen
maakt mij zo wrang;
van verouderde krachtloze dingen
spreekt mij hun zang.

Doe uw geesten mij bouwen een woning
diep in uw schoot,
waar ik zingen zal als barenkoning
tot mijne dood.

Want geen keel die aan wal uwe zangen
ooit navertelt,
en geen mensenbrein ooit zal vervangen
uw effen geweld.

 

 

 

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

Standbeeld in Antwerpen 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Horst Bienek

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

 

Uit: Tsjip

 

“Opdracht

Voor de zooveelste maal kom ik thuis van de reis en weer staat mijn stoel gereed, tafel en bed gedekt, pantoffels bij ’t vuur, alsof ik iederen dag verwacht werd. Mijn kinderen hebben heel gewoon ‘Pa’ gezegd en mijn vrouw heeft gevraagd wat ik verkoos, lever of haring. Ik heb niet geantwoord omdat ik den moed niet had mijn eigen stem aan te hooren, heb de hand uitgestoken naar wat het dichtst bij stond en zwijgend mijn maag gevuld. Hun gerustheid, hun zekerheid dat ik ook ditmaal terugkeeren zou heeft mij beschaamd en diep gegriefd. Maar was ik aan ’t bulderen gegaan dan had er niets op overgeschoten dan met weerzin weer op te staan. En het trekken lokt mij niet meer.

Ben ik vermoeid of kan ik het licht van gindsche land niet meer verdragen? Ik voel in ieder geval dat van een volgenden tocht niets meer terecht komt. En dat is maar goed ook, want mij rest nog maar net de tijd om eindelijk met vrouw en kinderen wat mee te leven, mij te koesteren aan de warmte van den haard en te werken voor onzen ouden dag die voor de deur staat. Zoolang ik ginder dwaalde heb ik mijn kinderen niet opgevoed maar met hen gespeeld, voor mijn vrouw niet gezorgd maar van haar genoten.

Die Meimaandjes zijn nu voorbij. Hier bij ’t vuur, in onze kooklucht, komt het er op aan mijn plicht te doen als een doodgewoon mannetje dat ik tenslotte ben. Want hun oogen zijn op mij gericht. Doet mijn vrouw haar plicht niet als zij wascht en plast, als zij op griezelige regendagen op de vischmarkt loopt te dwalen zonder acht te slaan op haar aderspatten noch op haar slechten stoelgang? Doen niet die kinderen eveneens hun plicht wanneer zij achter schoolmuren hun zonnigste dagen slijten?

Dit is mijn laatste kans want zij groeien als kool en steken de koppen bijeen. Een heeft al een snor en een ouwelijke trek om den mond. Als ik mij nu niet aanpas word ik uitgestooten door die uit mij zijn ontstaan, want zij zien in mijn dolen een verraad en scharen zich zwijgend om hun moeder. En zij hebben gelijk. Als ooit het huis vuur vat dan worden zij door haar gewekt en niet door mij.

 

 

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Horst Bienek”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Horst Bienek, Dorit Zinn, Angela Carter, Peter Carey, André du Bouchet

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot  werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007 en ook mijn blog van 7 mei 2008.

 

 

Moeder

 

Mijn moederken, ik kan het niet verkroppen,

dat gij gekromd, verdroogd zijt en versleten,

zooals een pop waarin een hart zou kloppen,

door ’t volk bij ’t heengaan in een huis vergeten.

 

Ik zie uw knoken door uw kaken steken

en uwe oogen diep in ’t hoofd gedrongen.

En ik ben gansch ontroerd en kan niet spreken,

wanneer gij zegt: ‘kom zit aan tafel, jongen’.

 

Ik hoor u ’s avonds aan de muren vragen

of gij de vensters wel hebt toegesloten.

Gij kunt de schemering niet uit uw hersens jagen.

Uw lied is uit, gij kreunt de laatste noten.

 

Daar in de verte wordt een put gegraven;

ik hoor zoo goed het ploffen van de kluiten.

En achter ’t huis zie ik een schimme draven:

hij staat waarachtig reeds op haar te fluiten.

– Kom in, Mijnheer, ik stel u voor aan Moeder.

– Vrees niets, kindlief, al heeft hij naakte beenen:

 ij is een vriend, een goede vriend, een broeder:

hij is niet ruw, hij wandelt op de teenen.

 

Tot weerziens dan. Ik kom vannacht of morgen.

Gij kunt gerust een onze-vader lezen,

en zet uw muts wat recht. Hij zal wel zorgen

dat gij geen kou vat en tevreê zult wezen.

 

 

 

 

De Klacht van den Oude

 

Ik word aan ’t oud zijn niet gewend.

De lichtelaaie die ‘k heb gekend

zit nog te diep in mijne knoken

en blijft mij dag en nacht bestoken.

 

Mij beetren heb ik steeds gewild,

en menig, menig uur verspild

aan op te zien naar ginder boven,

aan bidden leeren en gelooven.

 

Helaas, ik schaam mij en beken

dat ik wel diep verdorven ben.

Want God en Ziel en andere dingen

waarvoor de menschen psalmen zingen,

 

Geweten, Vaderland in nood,

de Sterrenhemel en de Dood,

het wil, het wil tot mij niet spreken,

wat ik ook tracht het ijs te breken.

 

Maar waar ik wèl toe ben bereid,

dat is voor elke jonge meid

zooals er honderdduizend loopen,

de kleeren van mijn lijf verkoopen

 

 

Willem_Elsschot

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

 

 

De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook alle tags voor Almudena Grandes op dit blog.

 

Uit: The Wind from the East (Vertaald door Samantha Schnee)

 

„When the Olmedo family arrived at their new home a strong easterly wind, the Levanter, was blowing. It blew the house’s canvas awnings so high it appeared they would come free of their aluminum frames, then let them drop for a moment before inflating them again, producing a monotonous sound, muffled and heavy, like the beating wings of a flock of monstrously large birds. A rhythmic sound, metallic, much sharper, conveying the roughness of rust, could be heard now and again when the wind ceased. The neighbors were rolling up their own awnings, all green, all the same, as quickly as possible. Juan Olmedo immediately recognized the echo of the steel rings which spun on the awnings’ rods and thought to himself that he’d had rotten luck. The contrast between the blue sky-its brilliant sun reflected off the facades of identical white houses like a balloon of light-and the hostility of that wild wind had something sinister about it. A few times, during the trip from Jerez while they were isolated in the car, the windows closed, the air conditioner blowing, Juan had promised Tamara that he would go swimming with her before dinner, but the perfect beach day that had beckoned to them through glass had suddenly turned into a nightmare of a hurricane. Now she walked a step behind him, looking at everything suspiciously with her new, cold eyes, but without venturing a word. Alfonso hadn’t followed him, but Juan didn’t notice till he had unlocked the door, marked Number 37, and entered the house that was his despite the fact that he’d never seen it. Then, while the distinct odor of recently completed construction assaulted him like a cat that has been dipped in paint and varnish, a yellowed old sports paper, stiff with age, rustled before it was swept out the door and into the open air. Juan’s eyes followed the dance of the loose pages, which ascended suddenly in spirals or fell dramatically toward the ground, and in the distance made out the figure of his brother, standing stock-still in the middle of an intersection paved with red stones. Alfonso’s arms hung at his sides, his legs apart, very still, but he rocked his head slowly from right to left, his face lifted toward the Levanter, brow furrowed, mouth ajar.“

 

 

 

Almudena_Grandes

Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )

 

 

 

 

De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Zie ook alle tags voor Christoph Marzi op dit blog.

 

Uit: Fabula

 

„Die meisten Lügen sind wahr und spinnen sich von ganz allein, kaum jemand kannte diese Wahrheit besser als Colin Darcy. Wenn man erst einmal der Melodie der Worte zu lauschen beginnt, dann pfeift man sie bald selbst. Und wenn Lügen wie kunstvolle Lieder sind, dann gehörte Helen Darcy, Colins Mutter, zu jenem seltenen Menschenschlag, der allzeit eine beschwingte Melodie auf den Lippen trägt. Dessen eingedenk hatte Colin Darcy seinen Heimatort und alles, was ihn mit Vergangenheit, Familie und den Liedern von einst verband, hinter sich gelassen. Nicht ein einziges Mal hatte er zurückgeschaut, nein, nicht wirklich.Seit sieben Jahren schon war er nicht mehr in Ravenscraig gewesen, dem Anwesen nahe Portpatrick, eine Ewigkeit und mindestens drei neue Leben lang. Danny, sein kleiner Bruder, lebte irgendwo jenseits des Atlantiks, rief nie an, schrieb weder Briefe noch Mails, nichts. Am Ende hatten sie alle das Haus ihrer Kindheit verlassen, weil Helen Darcy noch immer dort lebte. Die beiden Jungs hätten auch jeden anderen Ort auf der Welt verlassen, wenn Helen Darcy an jedem anderen Ort der Welt gelebt hätte, da war sich Colin Darcy sicher.Jetzt lebte Darcy, wie ihn seine wenigen Freunde nannten (oder Mr. Darcy, wie er von seinen Kollegen und Studenten gerufen wurde – was er, nebenbei bemerkt, überdies gar nicht mochte, weil es klang, als sei er ein alter Mann), in London.»Bist du sicher, dass du wirklich dorthin ziehen willst?« Eigentlich war es keine Frage gewesen. »Du wirst allein in London leben«, hatte Helen Darcy ihn gewarnt, als sie ihm einen Besuch in Cambridge abgestattet hatte.

 »Du wirst kaum mehr zu Hause sein.«

»London wird mein Zuhause sein.« Colin hatte seine Mutter weder eingeladen noch um ihre Meinung gebeten. Sie war einfach vor der Tür seiner Studentenbude aufgetaucht, als er gerade dabei war, sein Hab und Gut in Umzugskisten zu verpacken.“

 

 

Marzi

Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)

 

 

 

 

De Surinaamse schrijver Edgar Eduard Cairo werd geboren in Paramaribo op 7 mei 1948. Zijn ouders waren afkomstig van een voormalige plantage in het district Para. Hij volgde de lagere school bij de fraters, en haalde het diploma aan de Algemene Middelbare School (AMS). Vervolgens vertrok hij in 1968 naar Amsterdam waar hij Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap studeerde. In zijn laatste boeken openbaarde zich een ernstige psychose. Cairo debuteerde in 1969 met Temekoe, een sterk autobiografische novelle in het Sranan over een vader-zoonrelatie, later herschreven in het Surinaams-Nederlands aIs Temekoe/Kopzorg (1979) en nogmaals in het Algemeen Nederlands als Kopzorg (1988). Hij hanteert in veel van zijn werken een Surinaams-Nederlands dat hij met zijn eigen vondsten heeft verrijkt tot het “Cairojaans”. Vooral uit Surinaamse hoek werd dit nogal bekritiseerd. In Suriname is zijn meest gelezen boek Kollektieve schuld (1976) over winti-perikelen in een familie.

Cairo was sterk beïnvloed door de orale tradities van stads- en Para-negers en was zelf een bekend voordrachtskunstenaar. Hij publiceerde in totaal een tiental dichtbundels, zeven toneelstukken, een tiental forse romans, twee bundels columns en voorts verspreide verhalen en essays. Zijn hele werk draait om het negerschap in al zijn facetten.

 

Uit: De Negerhaan

 

« Het erf waarop wij als gezin woonden was, zoals in die tijd met de vele woonerven te Paramaribo het geval was, breed, en diep naar achteren gelegen, met een lange rij erfhuizen in de vorm van een in stukken verdeelde loods die zich van voor tot achter uitstrekte. Het maakte deel uit van een familiecomplex van de Baas Eigenaar, van wie ik de naam niet noemen zal, hij en de zijnen, die een drietal aaneengesloten erven bezaten, met een klein weggetje ertussen dat achter de houtopslagplaats achter ons huis liep. Een klein stuk erf hoorde niet bij het familiebezit, althans niet eerst. Een ingeklemd stuk terrein, waar de houtopslag, piepklein voordien, zich later naar voren uitbreidde, tot bijna aan de straat. Maar eerst stonden er op die plek ook huizen, op sommige bewoners waarvan mijn verhaal betrekking heeft.

Die woonloods op ons eigen erf was keurig opgedeeld in hokjes en die droegen bijna sarcastisch de edele benaming van ‘huisjes’. In feite waren dat niet meer dan primitieve huiskamer-keukencombinaties, volgestouwd met armenaren, van wie een meer dan hoge en moeilijk op te brengen huur werd vereist. Aangezien de huizenrij een naar beide zijden nogal schuin aflopend dak had, kreeg de ‘woonkamer’ – doorgaans niet groter dan zo’n vier bij drie meter en volgestouwd met een stuk of zes, acht kinderen plus nog hun ouders en permanente logées als opa en oma – er een krapeerzolder bij. Deze zolder, de uitspaarruimte onder het schuine dak, was zeker niet groter dan een ruim uitgevallen kippenhokje, waar een volwassene alleen gebukt doorheen kon gaan.“

 

 

cairo

Edgar Cairo (7 mei 1948 – 16 november 2000)

 

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

O Chicago! O Widerspruch!

 

O CHICAGO! O WIDERSPRUCH!

Brecht, ist Ihnen die Zigarre ausgegangen?

Bei den Erdbeben, die wir hervorriefen

In den auf Sand gebauten Staaten.

Der Sozialismus geht, und Johnny Walker kommt.

Ich kann ihn nicht an den Gedanken festhalten

Die ohnehin ausfallen. Die warmen Straßen

Des Oktobers sind die kalten Wege

Der Wirtschaft, Horatio. Ich schiebe den Gum in die Backe

Es ist gekommen, das nicht Nennenswerte.

 

 

 

 

Das Eigentum

 

Da bin ich noch: mein Land geht in den Westen.

KRIEG DEN HÜTTEN FRIEDE DEN PALÄSTEN

Ich selber habe ihm den Tritt versetzt.

Es wirft sich weg und seine magre Zierde.

Dem Winter folgt der Sommer der Begierde.

Und ich kann bleiben wo der Pfeffer wächst.

Und unverständlich wird mein ganzer Text.

Was ich niemals besaß, wird mir entrissen.

Was ich nicht lebte, werd ich ewig missen.

Die Hoffnung lag im Weg wie eine Falle.

Mein Eigentum, jetzt habt ihrs auf der Kralle.

Wann sag ich wieder mein und meine alle.

 

 

 

braun

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Horst Bienek werd geboren op 7 mei 1930 in Gleiwitz. Zijn beroemdste werk is de vierdelige romancyclus Gleiwitz, Eine oberschlesische Chronik in vier Romanen, die handelt over de tijd voorafgaand aan WO II. Bienek ontving talrijke prijzen waaronder de Nelly-Sachs-Preis (1981). Bienek moest na de intocht van de Russische troepen dwangarbeid verrichten. In 1951 werd hij wegens spionage en samenzwering tegen de DDR tot 25 jaar dwangarbeid veroordeeld. In 1955 kreeg hij amnestie en kon hij naar de BRD vertrekken.

 

Uit: Gleiwitz (Die erste Polka)

 

Valeska war in einer kleinen Stadt an den Ufern eines Flusses aufgewachsen, in deren östlichem Teil polnisch gesprochen wurde, über den Fluss hinweg auf der westlichen Seite, wo sie zu Hause war, hauptsächlich deutsch, jenes breite, die Konsonanten rollende und die Lippen nach unten ziehende Deutsch, das mit vielen polnischen Wörtern durchsetzt war, aber sich nach dem deutschen Satzbau richtete, worauf man gerade in ihrer Familie stolz war, denn die meisten Leute dieser Gegend balancierten ihre Sätze halb in der deutschen, halb in der polnischen Syntax, und denen gegenüber fühlten sie eine gewisse Überlegenheit, die sie freilich nicht hervorkehrten – denn der Vater, als Tuchhändler, war auf sie als Kunden angewiesen -, oder jedenfalls nur ganz selten, bei besonderen Gelegenheiten, in amtlichen Gesprächen, bei Behörden etwa oder am Sedanstag, oder wenn Besuch aus dem Reich da war. Dann spitzten sie ihren Mund, befeuchteten ununterbrochen die Lippen, aus Nervosität: später würde man die Kinder für ein oder zwei Jahre nach Breslau schicken oder nach Berlin, und dort würden sie schon ihre falschen Betonungen verlieren.
In der Schule wurde der Unterricht deutsch abgehalten, aber wenn ein Schüler auf die Fragen eines Lehrers polnisch antwortete, so wurde das ohne Aufhebens akzeptiert, die Lehrer waren mit der eigenen Sprache ebensogut vertraut wie mit der andern, und der Hauptlehrer Grabowski war es, der immer sagte: Mir ist es wschistko jedno, ob ihr ein polska ksiazka oder ein deutsches Buch lest, Hauptsache dzieci ist es, dass ihr überhaupt lest. Aber nach 1900 wurde das anders, da kamen strengere Vorschriften aus Berlin, und als sogar der Religionsunterricht nicht mehr in polnisch abgehalten werden durfte, gab es in Posen Schülerstreiks, und auch in ihrer Stadt waren die Kinder von rein polnischen Eltern wochenlang nicht mehr in die Schule gegangen. In der Kirche wurde mehr polnisch als deutsch gesprochen, das hing auch von der Zusammensetzung der Gläubigen ab, die da gekommen waren, der Pfarrer Starczewski übersah das mit einem Blick, wenn er aus der Sakristei in seine kleine Kirche eintrat, und richtete sich danach.““

 

 

Bienek

Horst Bienek (7 mei 1930 – 7 december 1990)

 

 

 

De Duitse schrijfster Dorit Zinn werd geboren in Dessau op 7 mei 1940. In 1958 werd zij, kort voor het eindexamen, om politieke redenen, van school gestuurd. Om zich opnieuw te bewijzen moest zij produktiewerk gaan doen. Daarna volgde zij een opleiding tot medisch-technisch assistente. In 1964 vluchtte zij naar West-Berli
jn. Sinds 1979 werkt zij als zelfstandig schrijfster. Tegenwoordig woont zij in Darmstadt. Werk o.a.: Mit fünfzig küssen Männer anders, 1995, Küß keinen am Canale Grande, 1997, Ostzeitstory, 2003.

 

Uit: Mein Sohn liebt Männer (1992)

 

“Als er es sagt, will ich es nicht glauben. Er sagt es einfach in die Küche hinein, steht da in seinen weißen Shorts, braungebrannt, lächelt und sagt: Du, Dorit, ich bin schwul.

Nein! Ich lache. Doch, sagt er und hält mir ein Buch entgegen, Pasolini. Mein Sohn nicht, will ich und beginne zu betteln: Eine fixe Idee! Das passiert in deinem Alter vielen! Ich nehme ihn bei den Schultern, schüttele, küsse ihn, stammle irgendwas Beschwörendes. Er steht da, sanft, und sagt das Unglaubliche noch einmal: Dont, ich bin schwul!

Ich bin in den glühenden Augustnachmittag hinausgefahren, über die Autobahn geirrt und irgendwann in Frankfurt angekommen. Ich bin durch die Straßen gerannt und wollte an der Sommerluft ersticken. In einem Spielwarengeschäft habe ich Puppen aus Regalen gegriffen, einer jungen Verkäuferin vor die Nase gehalten und sie gefragt: Finden Sie es richtig, einem Jungen eine Puppe zu schenken?

Im Cafe auf dem Opernplatz die ersten argwöhnischen Blicke. Welcher von diesen Männern ist wohl schwul? Der Ober? Klar, der ist es bestimmt, die Haartolle, das blasse Gesicht, die blauschwarzen  Ringe um die Augen und dieses Schmuckgeklimper an  Hals und Handgelenken. Der Campari schmeckt bitter. Ich spiele das Spiel des Zuordnens: Schwul, nicht schwul, lesbisch, vielleicht bi… Als ich zahle,  ertappe ich mich bei einem viel zu hohen Trinkgeld. Und der Ober hat nichts Eiligeres zu tun, als ein  schwarzmähniges Weib zungenküssend zu bedienen.”

 

 

Zinn

Dorit Zinn (Dessau, 7 mei 1940)

 

 

 

De Britse schrijfster en journaliste Angela Carter werd geboren in Eastbourne op 7 mei 1940. Zij begon haar carrière als journaliste bij de Croydon Advertiser. Ze is twee keer getrouwd geweest. Met haar eerst man, Paul Carter, huwde zij in 1960, maar in 1969 vertrok zij naar Japan, daartoe in staat gesteld door het geld dat ze won met de William Somerset Maugham-Award voor literatuur. Zij woonde twee jaar in Tokio, en trok vervolgens door de Verenigde Staten, Azië en Europa. Na twaalf jaar huwelijk scheidde zij officieel van haar eerste echtgenoot. Het grootste deel van de jaren 1970 en 1980 verdiende zij haar brood als schrijfster verbonden aan universiteiten, waaronder de Universiteit van Sheffield en de Universiteit van East Anglia in het Verenigd Koninkrijk. Carter schreef ook artikelen voor de Britse kranten The Guardian en The Independent en voor het tijdschrift New Statesman. Tot dusver zijn er twee verfilmingen van haar werk verschenen, namelijk The Company of Wolves (1984) en The Magic Toyshop (1987).

 

Uit: The Company of Wolves

 

„It is midwinter and the robin, friend of man, sits on the handle of the gardener’s spade and sings. It is the worst time in all the year for wolves, but this strong-minded child insists she will go off through the wood. She is quite sure that wild beast cannot harm her although, well warned, she lays a carving knife in the basket her mother has packed with cheeses. There is a bottle of harsh liquor distilled from brambles; a batch of flat oak cakes baked on the hearthstone; a pot or two of jam. The flaxen-haired girl will take these delicious gifts to a reclusive grandmother so old the burden of her years is crushing her to death. Granny lives two hours’ trudge through the winter woods; the child wraps herself up in her thick shawl, draws it over her head. She steps into her stout wooden shoes; she is dressed and ready and it is Christmas Eve. The malign door of the solstice still swings upon its hinges, but she has been too much loved to ever feel scared.

Children do not stay young for long in this savage country. There are no toys for them to play with, so they work hard and grow wise, but this one, so pretty and the youngest of her family, a little latecomer, had been indulged by her mother and the grandmother who’d knitted the red shawl that, today has the ominous if brilliant look of blood on snow. Her breasts have just begun to swell, her hair is like lint, so fair it hardly makes a shadow on her pale forehead; her cheeks are an emblematic scarlet and white and she has just started her woman’s bleeding, the clock inside her that will strike, henceforth, once a month.“

 

 

Carter

Angela Carter (7 mei 1940 – 16 februari 1992)

 

 

 

 

De Australische schrijver Peter Carey werd geboren in Bacchus Marsh, Victoria, op 7 februari 1943. Hij woonde in Melbourne, Londen en Sydney, maar woont en werkt nu in New York waar hij verbonden is aan Hunter College, een onderdeel van de City University of New York. Aan het begin van zijn literaire carrière schreef hij copy voor reclamebureaus. Zijn boeken zijn vele malen bekroond, onder meer met de Booker Prize. Carey heeft ook meegewerkt aan de screenplay voor de film Until the end of the world van Wim Wenders.

 

Uit: Theft

 

„I don’t know if my story is grand enough to be a tragedy, although a lot of shitty stuff did happen. It is certainly a love story but that did not begin until midway through the shitty stuff, by which time I had not only lost my eight-year-old son, but also my house and studio in Sydney where I had once been about as famous as a painter could expect in his own backyard. It was the year I should have got the Order of Australia–why not!–look at who they give them to. Instead my child was stolen from me and I was eviscerated by divorce lawyers and gaoled for attempting to retrieve my own best work which had been declared Marital Assets.

Emerging from Long Bay Prison in the bleak spring of 1980, I learned I was to be rushed immediately to northern New South Wales where, although I would have almost no money to spend on myself, it was thought that I might, if I could only cut down on my drinking, afford to paint small works and care for Hugh, my damaged two-hundred-and-twenty-pound brother.

My lawyers, dealers, collectors had all come together to save me. They were so kind, so generous. I could hardly admit that I was fucking sick of caring for Hugh, that I didn’t want to leave Sydney or cut down on drinking. Lacking the character to tell the truth I permitted myself to set off on the road they had chosen for me. Two hundred miles north of Sydney, at Taree, I began to cough blood into a motel basin. Thank Christ, I thought, they can’t make me do it now.

But it was only pneumonia and I did not die after all.“

 

 

Peter_Carey

Peter Carey (Bacchus Marsh, 7 mei 1943)

 

 

 

De Franse dichter André du Bouchet werd op 7 mei 1924 geboren in Parijs. Hij studeerde o.a. aan het Amherst Collge en aan Harvard in de VS. In zijn eerste bundels Air {Lucht, 1951) en Sans couvercle {Zonder deksel, 1953) overheerst nog duidelijk de bekommernis om de notities tot gedichten om te smeden; de teksten zien er ook uit als gewone prozagedichten of gedichten waarvan de verzen aan de linkerkant mooi op een lijn zijn gezet. Maar in Défets (1981) werden de aantekeningen als aantekeningen overgenomen.

 

 

Loin du souffle

 

  M’étant heurté, sans l’avoir reconnu, à l’air,

je sais, maintenant, descendre vers le jour.

Comme une voix, qui, sur ses lèvres même,

assécherait l’éclat.

Les tenailles de cette étendue,

                                   &nbsp
;    perdue pour nous,

mais jusqu ‘ici.

 

J’accède à ce sol qui ne parvient pas à notre

bouche, le sol qui étreint la rosée.

Ce que je foule ne se déplace pas,

                                           l’étendue grandit. 

 

 

 

Bouchet

André du Bouchet (7 mei 1924 – 19 april 2001)

 

De 7e mei bleek een vruchtbare dag voor schrijvers. Zie ook mijn vorige blog van vandaag.