Maart (Jacqueline van der Waals), Jan Eijkelboom, Elisabeth Borchers

 

 

Koude maart door Rafael Sander, 2011

 

Maart

’t Is pas Maart, de winterweiden
Dragen nog een waasje wit
En de zwarte akkers beiden
’t Zaad nog naakt en omgespit.

Maar de musschen in de boomen
Piepen al met luid misbaar
En de fijne katjes komen
Reeds aan wilg en hazelaar.

’t Is al Maart, de dagen lengen
En de zon begint alvast,
Op de wei wat kleur te brengen
Met een lichte schilderskwast.

Nog een maand en allerwegen
Kiemt het veld en kleurt de wei;
Nog een maand of twee gezwegen,
Dan is ’t bloeimaand, dan is ’t Mei!

 

Jacqueline van der Waals (26 juni 1868 – 29 april 1922)
Den Haag, de geboorteplaats van Jacqueline van der Waals

 

De Nederlandse dichter, vertaler en journalist Jan Eijkelboom werd op 1 maart 1926 in Ridderkerk geboren. Zie ook alle tags voor Jan Eijkelboom op dit blog.

 

Wijnhaven

Stutten, die ook alweer gaan rotten,
verhindren ’t huis om in te storten.

Klimop drong door de ramen heen
zodat het in november scheen

of in die wankele warande
nog mensen zorgden voor hun planten.

Maar dat bedrieglijk groenfestijn
is nu van een verschrompeld bruin,

terwijl van buiten kale ranken
het huis omknellen en verankren.

Tot aan dit wankel evenwicht
een kat, een zwerver, ik wellicht

een einde maakt en mét de stenen
straks in de haven is verdwenen.

Een lauwe vloedgolf geeft nog aan:
hier heeft een deftig huis gestaan

waar eens bepruikte kooplui zagen
hoe in de wemelende haven

het lager volk de winst opbracht
die bij droeg tot hun kalm gezag.

Alleen het water bleef in leven,
en ’t huis. Maar dat nog slechts voor even.

 

Afloop

1
Op oude paden ligt het blad
in slijk tot pulp verplet.
Wij hadden samen nog gezien
hoe het tot rood en goud verschoot
eer het verstoten werd.

Niet meer de blote takken
met in december al aan ’t end
de knop die blinkt als nieuw metaal
in winterzon, voorjaarsmachinerie
die geen break down kent.

2
De opgezette man stond voor het raam,
zag in de tuin de vuurdoorn beven.
Er zat een gele vogel in
die van de bessen at.
De man wou wel weer leven.

Kan troost zo simpel zijn?
Er is een pijn die bijna
zichzelf verdooft, er is een weten
dat geen behoefte heeft het liefste,
als ’t voorbij is, te vergeten.

 

Jan Eijkelboom (1 maart 1926 – 28 februari 2008)
Portret door Janus Nuiten, 2003

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

hoor en zie

hoor en zie
deze tijd
deze plotselinge
rooddoornige tijd
wanneer de vrouwen naar de rivier willen
wanneer de mannen naar de rivier willen
wanneer iemand zegt
het leven is mooi geworden
en ik ben mooi

maar wanneer het nacht wordt
maar wanneer de nacht levendig wordt
maar wanneer de nacht een kooi wordt
maar wanneer de vogels
door open monden vliegen
en de stemmen luider zijn dan de stemmen

hoor
wanneer er iemand is
en iemand zal er altijd zijn
die sprakeloos zichzelf ziet weggaan
hij
de vleugelloze
op straat
de vleugelsnelle
in het blauwe blauw

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e maart ook mijn blog van 1 maart 2021 en ook mijn blog van 1 maart 2020 en ook mijn romenu blog van 1 maart 2019  en ook mijn blog van 1 maart 2015 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Cynan Jones, Elisabeth Borchers

De Welshe schrijver Cynan Jones werd geboren op 27 februari 1975 in Aberystwyth, Wales. Zie ook alle tags voor Cynan Jones op dit blog.

Uit: De lange droogte (Vertaald door Jona Hoek)

“HET KALF
Hij was eerder wakker geworden en naar buiten gegaan om bij de koeien te kijken. De nacht was stil geweest en hij had weer niet kunnen slapen door alle gedachten die de stilte van de bewegingloze nacht vulden; dus was hij opgestaan en de heldere, stille ochtend in gelopen. Een hele tijd lang was het heel stil geweest. Dat was voordat het licht werd.
Met het licht van de zaklamp vond hij het doodgeboren kalf in het stro van de stal. Hij wreef over het stompje van zijn ontbrekende vinger. Hij kon de adem van de koeien zien in de ochtendlucht – die zelfs toen koud was – en de warme damp die van sommige lichamen af sloeg. De moeder van het doodgeboren kalf was ernaast neergeknield en loeide zacht en treurig. De andere dieren sisten en briesten en kauwden stro.
Hij pakte het dode kalf bij de enkels en tilde het uit het stro dat bebloed was geraakt door de geboorte, niet door de dood van het kalf. Het was vreemd omdat de moeder het kalf had schoongelikt. Hij dacht aan hoe de moeder haar kalf likte en maar niet begreep waarom het niet onhandig opstond, de poten buiten proportie, de ogen wijd. Waarom het ongelooflijke wankele nieuwe leven ervan uitbleef.
Hij droeg het kalf de stal uit, telde ondertussen de koeien binnen, en ging het veld in. Kate zou verdriet hebben om het kalf. Er stierven maar zelden kalveren bij hen.
Boven de heuvels achter de boerderij begon het langzaam licht te worden. Het was slechts een dunner worden van de erg zwarte nacht waardoor de sterren meer schitterden, vibreerden als de hals van een vogel en een licht verspreidden dat schreeuwerig was vergeleken met hun nietigheid. Hij had gezien dat er een koe ontbrak.
Hij hoopte dat ze de stal uit was geglipt en het veld in was gegaan, waar andere koeien met oudere kalveren stonden. Ze stond op het punt te kalven en was zwaar en was mogelijk vertrokken vanwege de verschrikking van het doodgeboren kalf.
In het donker kon hij de koe nergens zien en hij droeg het dode kalf over het veld, zwaar begraasd omdat het niet had geregend. Ergens, in de buurt van het land waar hij zijn oog op had laten vallen, ging een grote vrachtwagen grommend over de weg. Hij liet het kalf in de put achter in het veld vallen omdat hij niet wilde dat Kate het zou zien en omdat het duur was dode kalveren op te sturen om te laten uitzoeken waaraan ze gestorven waren. Je raakt er altijd een paar kwijt, wist hij. Er is geen reden voor. Je raakt er gewoon een paar kwijt. Hij hoopte dat de koe niet verdwenen was.”

 

Cynan Jones (Aberystwyth, 27 februari 1975)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

Montmartre

De wolken zwermen uit
de wind beweegt de kronen
Brancusi’s kus, nog steeds
tot in de dood.
De regen verblindt mij
en mijn ingewanden
het hart is van steen
en nog zwaarder
Ik wil dat je het zachter maakt
bespreek het zoals op de jongste dagen.
De klok van de Saint-Jean
is gemaakt van plaatstaal.
Hoe moet het verder
als de brokstukken vallen
Het is pas twee
en dan al drie uur.
Het is het wachten
dat mij moe maakt
en ziek.
Hoe lang nog
tel ik de poorten van de hemel.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor de schrijvers van de 27e februari ook mijn blog van 27 februari 2021 en ook mijn blog van 27 februari 2019 en eveneens mijn blog van 27 februari 2016 deel 2.

Abbas Khider, James Merrill, Elisabeth Borchers

De Duits-Iraakse schrijver Abbas Khider werd geboren op 3 maart 1973 in Bagdad. Zie ook alle tags voor Abbas Khider op dit blog.

Uit: Ohrfeige

„Stumm und starr vor Angst hockt sie in ihrem Drehstuhl, als hätte die Ohrfeige sie betäubt.
»Sie ruhig sind und bleiben still!«
Ich greife nach dem Packband in meiner Jackentasche, fessle ihre Hände an die Armlehnen und die Fußgelenke an die Stuhlbeine. Mit mehreren Streifen klebe ich ihren rot geschminkten Mund zu.
»Nix ich will hören!«
So langsam beginne ich, mich zu entspannen. Ich setze mich ihr gegenüber auf den Besucherstuhl, nehme mir ein Blatt Papier von ihrem Schreibtisch, mische etwas Hasch in meinen Tabak und drehe mir eine Zigarette. Ich zünde sie an und atme tief ein. Ganz genüsslich.
Das Papier schmeckt verbrannt und im ersten Moment will ich würgen, aber ich zwinge mich dazu, diese besondere Zigarette zu genießen. Ich ziehe daran, als wolle ich sie aussaugen, inhaliere den Rauch bis tief in meine Lungen und freue mich über den leicht brennenden Schmerz in meiner Brust. Ich fühle mich so lebendig wie schon lange nicht mehr.
Ich stehe auf, beuge mich zu ihr, gehe ganz dicht an sie heran und puste ihr den Rauch mehrmals mitten ins Gesicht. Da ihr Mund zugeklebt ist, muss sie den Qualm durch die Nase einatmen. Sie versucht den Kopf wegzudrehen und muss so sehr röcheln, dass sich das Klebeband auf und ab wölbt. In einer Behörde zu kiffen, das fühlt sich irrsinnig gut an.
»Frau Schulz, wir reden zusammen. Ich wollte immer, und Sie haben keine Zeit oder Wille für mich, wenn ich vor Ihrem Zimmer warten. Jetzt endlich ist so weit! Ob Sie wollen oder nicht, wir reden. Aber Deutsch ist schwer für mich und will ich viele Sachen erzählen. Ich muss Arabisch mit Ihnen reden, so ich kann frei reden. Leider!«
Ich will mich nicht länger durch die deutsche Sprache quälen, durch diesen Dschungel aus Fällen und Artikeln, die man sich nie merken kann. Es ist natürlich Quatsch, jetzt mit ihr Arabisch zu sprechen, aber was soll’s. Auch wenn Arabisch ihre Muttersprache wäre, würde sie mich nicht verstehen. Sie stammt aus einer ganz anderen Welt als ich. Ein Erdling spricht gerade mit einem Marsianer.
Oder umgekehrt.
Das hier ist für mich eher wie die christliche Beichte, die ich mir einmal habe erklären lassen. Dabei sitzt man auch auf einem Stuhl in einem viel zu kleinen Raum. Auf jeden Fall kann ich mir jetzt meine Sorgen von der Seele reden.
Also, meine erste Frage: Wie lautet Ihr Vorname?“

 

Abbas Khider (Bagdad, 3 maart 1973)

 

De Amerikaanse dichter James Merrill werd geboren op 3 maart 1926 in New York. Zie ook alle tags voor James Merrill op dit blog.

 

THE GREENHOUSE

So many girls vague in the yielding orchard,
None at my pausing but had seemed therefore
To grow a little, to have put forth a tentative
Frond, touch my arm and, as we went,
Trailingly inquire, but smilingly, of the greenhouse —
One had heard so much, was it never to be seen?
So that it would always have appeared possible
To be distinguished under glass
Down femed-faint-steaming alleys of lady-slipper,
Camellia, browning at the finger-tip,
Yet always to find oneself, with a trace of humor,
In perhaps the least impressive room.
It was hotter here than elsewhere, being shadowed
Only by bare panes overhead,
And here the seedlings had been set to breeding
Their small green tedium of need:
Each plant alike, each plaintively devouring
One form, meek sprout atremble in the glare
Of the ideal condition. So many women
Oval under overburdened limbs,
And such vague wants, each witlessly becoming
Desire, individual blossom
Inhaled but to enhance the fiercer fading
Of as yet nobody’s beauty—
Tell me (I said ) Among these thousands which you are!
And I will lead you backwards where the wrench
Of rifling fingers snaps the branch,
And all loves less than the proud love fastened on
Suffer themselves to be rotted clean out of conscience
By human neglect, by the naked sun,
So none shall tempt, when she is gone.

 

POEM IN SPRING

Being born of earth, we’ve come to sit
On fecund ground and fondle it —
A filial diversion this.
Then brother-sisterly we kiss

Who cannot tell one branch for buds
Nor see, for trees, the April woods
Cloudy with green nor, amorous,
Think autumn looks askance at us.

 

ITALIAN LESSON

It will not do Luigi
You in this fireless room
Tirelessly expounding
The sense of so much sound

As if to speak were rathcr
Those promenades in Rome
Where each cool eye plays moth
To flames largely its own

Than the resounding Latin
Catacomb or labyrinth
Corinthian overgrown
With French sphinx or the heated tones

Of all these quenched at nightfall
Yet sparkling on a lip
At whose mute call I turn
To certain other lessons hard to learn.

 

James Merrill (3 maart 1926 – 6 februari 1995) 

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

September

Er komt een tijd
dan heeft de zon
al het werk gedaan
De appels zijn rood
De peren zijn geel
en de marktvrouwen roepen
pruimen mooie pruimen
Er komt een tijd
dan wordt de zon moe
en steeds kleiner
Zo klein als een sinaasappel

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e maart ook mijn blog van 3 maart 2020 en ook mijn blog van 3 maart 2019 en ook mijn blog van 3 maart 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Maart (Hein Boeken), Jan Eijkelboom, Elisabeth Borchers

 

Bij het begin van maart

 

Maart zon, Pontoise door Camille Pissarro, 1875

 

Maart

Des daags scheen ’t helle licht uit ’t volop-blauw
En flikkerde op het water, en de stenen
Van huizen en straten waren wit beschenen
En grijs bestrepeld met der takken schauw*,

En in de ganse stad waren door-énen
De warmte en schaduw, ’t zonne-licht en kou,
En waar de warmte lag in de luwte lauw
Woei felle wind om huizen-hoeken henen.

Wit scheen de maan uit donker-blauwe nachten
Over de stad, die lag met wijde grachten,
Waar noorden-wind kwam over-heen geblazen,

Dat ’t zilver krinkelde over ’t water blauw
Tussen de huizen-blokken in donkere schauw
En witte muur met glinsterende glazen.

 

Hein Boeken (2 december 1861 – 19 oktober 1933)
Krokussen in Het Vondelpark in Amsterdam, de geboorteplaats van Hein Boeken

 

De Nederlandse dichter, vertaler en journalist Jan Eijkelboom werd op 1 maart 1926 in Ridderkerk geboren. Zie ook alle tags voor Jan Eijkelboom op dit blog.

 

Toch

Vanaf de schilferige bank
staar ik in een te strakke hemel
en later in de lange gang
tuur ik op uitgesleten steen.
Er wordt mij niets geopenbaard
over ’t waarom en het waarhe
en.

Toch lijkt dit hechte oude huis
gemaakt voor wie heel zeker weten
wat recht en slecht is en
wat men beter kan vergeten.
Wel aarzelt tussen zaal en kamer
soms een vertrek. En ook niet thuis

te brengen is het perspectief
van in elkaar geschoven eeuwen.
Toch namen wij dit graag voor lief.
Ieder voor zich stoffeerde
hier zijn hol en hield
daar hof, tot het verkeerde.

Kunstig gedraaid zijn de kolommen
van het centrale hemelbed.
Ik hoor vanaf de zolder komen
wat fluitmuziek en licht gestep:
een meisjesvoet die zoet de maat,
de vastgestelde maat blijft slaan.

Toch weet ik dat ik weg zal gaan.

 

Achteraf

1
Met moeite weet ik nog
dat ik je vreselijk kon haten
als ik je knoken hoorde kraken
op je te punctuele tocht
naar bed, en hoe ik vocht
om zelf maar niet in slaap te raken,
want wat ik van mezelf niet mocht
was alles wat jij niet kon laten:

de stipte plicht, het strikt geloof.
Hoewel ik toch mijn hoofd meeboog
voordat wij onze speklap aten,
want grieven wilde ik je niet.
Maar ik kon niet meer met je praten,
ik vreemdeling, die van je hield.

 

2
Toen werd je ziek op gruwelijke wijze.
Geliefden sprak je toe op barse toon.
Ik was degeen die je weer kalm kon krijgen.
Ik werd de vader, jij de zoon.
Nog later lag je hulpeloos te hijgen
door buizen in je strottehoofd.
Je kon me met geen woord bereiken,
al wou je wel: je mond bewoog.

Pas later durfde ik beseffen
dat je me over sterven sprak,
en of ik dat niet kon beletten.
Maar toen dan toch de dood aanbrak
was je opeens zo indrukwekkend
als een Romein, uit steen gehakt.

 

Jan Eijkelboom (1 maart 1926 – 28 februari 2008)
Cover biografie

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

Mei

Er komt een tijd
dan trouwen de vogels
Nachtegaal en leeuwerik
Winterkoninkje en Mus
Roodborstje en Merel
Het ene lied vliegt naar het andere
De bomen dragen wijde kleding
De wind luidt de bloemen
De bijen hebben gouden schoentjes
De kat
de grijze de zwarte de witte
zij mag het niet doen
Zij mag de bruiloft
niet verstoren

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e maart ook mijn blog van 1 maart 2021 en ook mijn blog van 1 maart 2020 en ook mijn romenu blog van 1 maart 2019  en ook mijn blog van 1 maart 2015 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Cynan Jones, Elisabeth Borchers

De Welshe schrijver Cynan Jones werd geboren op 27 februari 1975 in Aberystwyth, Wales. Zie ook alle tags voor Cynan Jones op dit blog.

Uit: Stillicide

“The dream is like a dry mouth.
The hiss in his earpiece brought Branner round, and he saw the red dot flash on the grid scanner in his hand. He was sheltered from the rain partially, pushed in against the willow at the fifty-metre line. The rain came down heavily. Subdued the dawn light.
The distraction was a relief. When he’d heard the doctor’s words, they seemed spoken through water. Had grown every moment since in volume and solidity. Seemed now to knock against the shell of the dream he’s had for weeks. A recurrence he braces for in sleep. The dream now like a premonition.
‘I’ve seen it,’ Branner said into his mic.
He watched the red dot shift across the scanner, hesitate, then apparently settle. A slight condensation come to the edges of the screen.
There was no way of knowing what the red dot was, but it was in the sector and big enough to trigger the sensors.
Deer. Dog. Man. If it was still alive and present when the water load passed, the defence guns of the train would fire automatically.
They weren’t taking any chances now. Attacks on the line had increased.
Branner had the choice to stay out of the way or neutralise the risk himself. He could take the shot, or, if he could identify it as nothing threatening, call it in to the tower and they could stand the train guns down.
‘Can you get there?’ The sergeant’s voice came through the earpiece, through the snap of rain on Branner’s hood.
‘I can get there,’ Branner replied. It was relatively close. The opposite side of the track.
‘Let the train guns take it,’ said the sergeant.
Branner felt the old scar on his jaw catch slightly against the nap inside his hood.
‘No. I’ll go.’
It will be an animal, Branner thought. There’s no need for it to pointlessly die.”

 

Cynan Jones (Aberystwyth, 27 februari 1975)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

Januari

Er komt een tijd
dan worden de koningen onrustig
en ze vragen aan hun dienaren
Waar zullen we naar toe gaan

De bedienden kijken elkaar aan
en vragen
Waarheen

Dan staan de koningen op
en gaan

Er komt een tijd
dan worden de sterren onrustig
en vragen
Wie is de mooiste onder ons

En de sterren kijken elkaar aan
en vragen
Wie zou het zijn
Maar de koningen zeggen
Ik heet Balthasar
Ik heet Melchior
Ik heet Caspar

En Caspar roept
Daar vliegt een ster
met lang goudkleurig haar

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor de schrijvers van de 27e februari ook mijn blog van 27 februari 2021 en ook mijn blog van 27 februari 2019 en eveneens mijn blog van 27 februari 2016 deel 2.

Carnaval (Nyk de Vries), Elisabeth Borchers

 

Bij Carnaval

 

Amor de Carnaval door Camile Aquino,, z.j.

 

Carnaval

Een donkere wagen kwam aangereden en een klein meisje stapte uit. Ze kreeg een tasje aangereikt en vrolijk verkleed als clowntje liep ze over het schoolplein. In de school bleek echter dat carnaval pas volgende week was. Het meisje was als enige geschminkt en de hele ochtend moest ze ontroostbaar huilen. Tegen drieën haalde haar moeder haar weer op. Die schrok hevig toen ze het verhaal hoorde en uitvoerig en met tranen in haar ogen vertelde ze wat er die ochtend allemaal mis was gegaan. Ze had misschien maar beter kunnen zwijgen. Dingen uitleggen, daar zijn we allemaal erg goed in.

 

Nyk de Vries (Noordbergum, 2 januari 1971)
Pastorie en Hervormde kerk in Noordbergum

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

November

Er komt een tijd
dat de bomen hun bladeren
laten vallen.
De huizen kruipen dichter bij elkaar.
Uit de schoorsteen komt rook.

Er komt een tijd
dat de dagen klein worden
en de nachten groot,
en elke avond heeft
een mooie naam.

Een daarvan heet Hans en Grietje.
Een daarvan heet Sneeuwwitje.
Een daarvan heet Repelsteeltje.
Een daarvan heet Katerliesje.
Een daarvan heet Gelukkige Hans.
Een daarvan heet Sterrendaalders.

Op de vensterbank
in het donker,
zodat niemand hem ziet,
zit een kleine ster
en luistert.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e maart ook mijn blog van 1 maart 2021 en ook mijn blog van 1 maart 2020 en ook mijn romenu blog van 1 maart 2019  en ook mijn blog van 1 maart 2015 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Jan Eijkelboom, Elisabeth Borchers

De Nederlandse dichter, vertaler en journalist Jan Eijkelboom werd op 1 maart 1926 in Ridderkerk geboren. Zie ook alle tags voor Jan Eijkelboom op dit blog.

 

In het park

Zoals de schemering de stammen
vervaagt maar zelf nog vager is
zo hangt een dunne groene mist
tussen de nog te volgen takken.

Geen mens dan wij. Hoor onze stappen:
zoals gewoonlijk doelgericht
en tegelijk zo vederlicht.
Zin om te leven klinkt erin
en ook iets van de nieuwe plicht
om oude onrust af te vlakken.

Maar ’t is mij liever als verwarring
ons straffe lopen onderbreekt.
Hoor hoe een haan de maan toeschreeuwt.
Zie uit die boom zijn pluimstaart hangen.

 

Genezen

Toen uit het schimmenrijk
ik was teruggekomen
vielen de blaadren van de bomen,
stond hun skelet alweer te kijk.

Tegen een mast van roestvrij staal
klepperen hel twee nylon koorden,
geluid dat je als kind nooit hoorde.
Toen stond er nog een houten paal
en woei de wind ook uit een noorden
dat minder kil leek, minder schraal.

Toch dreven op het water schotsen
wanneer het later winter werd.
De haven werd ermee versperd
als nu mijn schrijftafel met
slordige papieren rotsen
vol dreiging, woede en verwijt,
die ik weer slim en koel bestrijd.

Ik ben, kortom, geheel terug.
God hielp mij toch de brug weer over,
de ijzige bedoening in
van leven-met-een-zin.

 

Meeuw

Een onverzettelijke speelbal, rijdt de meeuw
op golf na golf, de snavel in de wind,
zoals een kind hem op papier verzint.

Zijn oog kijkt roerloos om zich heen,
naar voren en tegelijk opzij.
De broodheer ziet hij ook meteen.

Zwijgend of krijsend, in de lucht
zie ik hem later
zoals hij toch maar liever is:

tegen de wolken als een vis
in het doorzichtigst water.

 

Jan Eijkelboom (1 maart 1926 – 28 februari 2008)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

Maart

Er komt een tijd
dat het slecht afloopt
met de sneeuwman.

Hij verliest zijn zwarte hoed
hij verliest zijn rode neus,
en de bezem valt uit zijn hand.
Kleiner wordt hij van dag
tot dag.

Naast hem groeit iets groens
en nog iets groens
en nog iets groens.

De zon jaagt
vogels voor zich uit.
Die wensen de sneeuwman
een goede reis.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e maart ook mijn blog van 1 maart 2020 en ook mijn romenu blog van 1 maart 2019  en ook mijn blog van 1 maart 2015 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Cynan Jones, Elisabeth Borchers

De Welshe schrijver Cynan Jones werd geboren op 27 februari 1975 in Aberystwyth, Wales. Zie ook alle tags voor Cynan Jones op dit blog.

Uit: De wetten van water (Stillicide, vertaald door Jona Hoek)

“De droom is als een droge mond.
Het gesuis in het oortje bracht Branner bij zinnen, en hij zag de rode stip knipperen op de omgevingsscanner in zijn hand. Zo tegen de wilg bij de vijftigmetergrens aangedrukt was hij gedeeltelijk tegen de regen beschut. De regen kwam met bakken omlaag. Temperde het ochtendlicht.
De afleiding was een verademing. Toen hij de woorden van de dokter hoorde, klonken ze alsof ze onder water werden uitgesproken. Waren nadien elke seconde in omvang en soliditeit toegenomen. Leken nu te tikken tegen de schaal van de droom die hij al weken had. Een herhaling waartegen hij zich bij het slapen schrap zet. De droom lijkt inmiddels een waarschuwing.
‘Ik heb het gezien,’ zei Branner in zijn microfoontje.
Hij zag hoe de rode stip over de scanner gleed, aarzelde en toen schijnbaar tot rust kwam. Hoe een lichte condens aan de randen van het scherm ontstond.
Je kon op geen enkele manier weten wat de rode stip was, maar het was in de sector en groot genoeg om de sensoren te activeren.
Hert. Hond. Mens. Als het nog leefde en aanwezig was wanneer de watervracht passeerde, zou het afweergeschut van de trein automatisch vuren.
Ze namen nu geen enkel risico meer. Aanvallen op de spoorlijn waren toegenomen.
Branner stond voor de keuze om uit de buurt te blijven of om zelf het gevaar te neutraliseren. Hij kon schieten, of, als hij het als ongevaarlijk kon beoordelen, het bij de toren melden en dan konden zij het geschut van de trein uitschakelen.
‘Kun je er komen?’ De stem van de brigadier klonk door het oortje, door het tikken van de regen tegen Branners capuchon.
‘Ik kan er komen,’ antwoordde Branner. Het was redelijk dichtbij. Aan de andere kant van het spoor.
‘Laat het geschut van de trein het pakken,’ zei de brigadier.
Branner voelde hoe het oude litteken op zijn kaak lichtjes aan de voering van zijn capuchon bleef haken.
‘Nee, ik ga wel.’
Het zal een dier zijn, dacht Branner. Het hoeft niet onnodig te sterven.
De druppels kwamen samen en vielen log van de lange wilgenbladeren.
Branner controleerde zijn geweer en liep de regen in.”

 

Cynan Jones (Aberystwyth, 27 februari 1975)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

Februari

Er komt een tijd

dan zegt de kraai
Ik maak nu een lange reis

Hij gaat op een ijsschots zitten
en drijft de rivier af
De wereld is wit

van louter sneeuw
alleen ik ben zwart

Krah-krah zegt de kraai
dit betekent
Zwart zwart
In de zomer wil ik wit zijn
sneeuwwit

In de zomer wil ik
een meeuw zijn
die zijn witte veren
over blauwe zeeën draagt

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e februari ook mijn blog van 27 februari 2019 en eveneens mijn blog van 27 februari 2016 deel 2.

Cynan Jones, Mischa Andriessen, John Steinbeck, Ruy Belo, Lawrence Durrell, André Roy, Elisabeth Borchers, James T. Farrell, Irwin Shaw

De Welshe schrijver Cynan Jones werd geboren op 27 februari 1975 in Aberystwyth, Wales. Zie ook alle tags voor Cynan Jones op dit blog.

Uit: The Long Dry

“He comes in, scraping his feet on the metal grill outside the back door, not because he needs to, but from habit. Or perhaps it is his announcement—a signal they have always had but never spoken of. They had many of these when they were younger.
She rinses the cafetière and warms the cup with water from the kettle, which she’s boiled several times while she has waited for him. She does not make the coffee. Some things she mustn’t do. She’s threatened by the coffee, about how strong to make it, how it tastes when it is made. He makes coffee every day, just for himself as no one else drinks it. He makes a strong potful of coffee at this time of the morning and it does him for the day, warming up the cupfuls in a pan as they are needed, which makes them stronger as the day goes on. No one else touches the pan. She says it’s why he does not sleep. His first coffee each morning is the remnants of the night before because he does not want to wake the house grinding the beans, and the children sleep above the thin ceiling of the kitchen.
He sits at the table with a loose fist and runs his thumb over the first joint of his forefinger in the way he has, so it makes a quiet purring sound, like rubbing leather.
“What about the dosing?”
“It’ll have to wait,” he says.
He rubs his finger. He does this always at the table, talking or reading a paper, even with the handle of a cup held there, so that this part of his finger is smooth and shines. Whenever he’s at rest.
“I don’t know,” he says. “I’ve checked the obvious places and she’s not there. She’s got her head down and gone.”
He does not tell her about the stillborn calf.
“It’s typical. It has to be today,” she says. “I should have gotten up to check.”
“She would have gone anyway,” he says quietly.
He looks down at the missing part of his little finger on his right hand and makes the sound against his thumb again. She still blames herself for this damage to him. He was trying to free the bailer from the new tractor and she had done something and the catch had just bit down. He takes a mouthful of coffee. It was a clean cut and it healed well and he could have lost his hand instead. That’s how he looks at it. In some ways he loves it.”

 


Cynan Jones (Aberystwyth, 27 februari 1975)

 

De Nederlandse dichter Mischa Andriessen werd geboren in Apeldoorn op 27 februari 1970. Zie ook alle tags voor Mischa Andriessen op dit blog.

 

De vogelkoning

Het zijn normaal jonge jongens.
In de lente verlaten ze hun huizen
halsoverkop, alsof iemand hen riep.
Wie overleeft, herinnert zich niet
wat het was – het zachte wieken
van wijd uitgestrekte vleugels
een stille roep, zoals stenen zingen
in de hoofden van krankzinnigen.
Van sommigen zijn de vaders
eerder gegaan, er is geen kaart
een richting, geen route; soms
komt er een aan, keert terug
naar waar hij eens vertrok
vertelt het na, vervormd, gehavend
kleren tot op de draad kapot
de blik spreekt louter waanzin:
Een arendsnest op de rotsen
weggedraaide ogen, paarse lippen
heel het gastpad afgedwaald
om weer hier te zijn.
De mare wil dat ze luisteren.

 

Portaal

Vader stond buiten voor de deur.
De zoon stuurde hem weg, wachtte
lange dagen tot hij terugkwam
verjaagde hem telkens opnieuw
maar keek bij elke terugkeer langer
prentte zijn trekken in als zocht hij
ten slotte iets om zich te kunnen herinneren.
Toen vader toch weer op het tuinpad stond
schoot hij ogenblikkelijk zijn jas aan, ging
naar buiten, trok de deur achter zich dicht.
Ze liepen samen op, kenden de richting.

 


Mischa Andriessen (Apeldoorn, 27 februari 1970)

 

De Amerikaanse schrijver John Steinbeck werd geboren in Salinas, Californië, op 27 februari 1902. Zie ook alle tags voor John Steinbeck op dit blog.

Uit: The Grapes of Wrath

“And all the time the farms grew larger and the owners fewer. And there were pitifully few farmers on the land any more. And the imported serfs were beaten and frightened and starved until some went home again, and some grew fierce and were killed or driven from the country. And farms grew larger and the owners fewer.
And the crops changed. Fruit trees took the place of grain fields, and vegetables to feed the world spread out on the bottoms: lettuce, cauliflower, artichokes, potatoes–stoop crops. A man may stand to use a scythe, a plow, a pitchfork; but he must crawl like a bug between the rows of lettuce, he must bend his back and pull his long bag between the cotton rows, he must go on his knees like a penitent across a cauliflower patch.
And it came about that owners no longer worked on their farms. They farmed on paper; and they forgot the land, the smell, the feel of it, and remembered only that they owned it, remembered only what they gained and lost by it. And some of the farms grew so large that one man could not even conceive of them any more, so large that it took batteries of bookkeepers to keep track of interest and gain and loss; chemists to test the soil, to replenish; straw bosses to see that the stooping men were moving along the rows as swiftly as the material of their bodies could stand. Then such a farmer really became a storekeeper, and kept a store. He paid the men, and sold them food, and took the money back. And after a while he did not pay the men at all, and saved bookkeeping. “These farms gave food on credit. A man might work and feed himself; and when the work was done, he might find that he owed money to the company. And the owners not only did not work the farms any more, many of them had never seen the farms they owned.
And then the dispossessed were drawn west–from Kansas, Oklahoma, Texas, New Mexico; from Nevada and Arkansas families, tribes, dusted out, tractored out. Carloads, caravans, homeless and hungry; twenty thousand and fifty thousand and a hundred thousand and two hundred thousand.”

 


John Steinbeck (27 februari 1902 – 20 december 1968)
Poster voor de gelijknamige film uit 1940

 

De Portugese dichter, vertaler en essayist Ruy de Moura Belo werd geboren op 27 februari 1933 in São João da Ribeira, nabij Rio Maior. Zie ook alle tags voor Ruy Belo op dit blog.

 

Anniversary Mass

It’s been one year since your steps
last walked in our parish
Where do you who belonged to these fields
whose wheat is again turning ripe
belong now?
What’s your new name?
Can there be a more unusual weekend
than a saturday like this one that never ends?
How do you fill your time
now that all the time ahead of you is free?
What sort of steps might take you
behind the cooing of a dove in our skies?
Why have you never again had a birthday
even though the table is set and waiting for you
and the mulberry trees along the road are in bloom again?

That’s what his voice was like that’s how he talked
says the yellow-flowered broom that grows here
and that saw him walk on the pathways of childhood
next to his first flight of partridges

Now only in our neckties do we take you who are dead
to those paths where you left the mark of your feet
Only in our neckties. Your death
has stopped dressing us up completely
The summer you departed I clearly remember
thinking profound things
It’s summer again. You have ever less place
in this corner of us where every year
we will piously unearth you
Until the death of your death

 

Vertaald door Richard Zenith

 


Ruy Belo (27 februari 1933 – 8 augustus 1978)
Cover

 

De Britse dichter en schrijver Lawrence George Durrell werd geboren op 27 februari 1912 in Jalandhar in India. Zie ook alle tags voor Lawrence Durrell op dit blog.

Uit: Bitter Lemons of Cyprus

“Journeys, like artists, are born and not made. A thousand differing circumstances contribute to them, few of them willed or determined by the will — whatever we may think. They flower spontaneously out of the demands of our natures — and the best of them lead us not only outwards in space, but inwards as well. Travel can be one of the most rewarding forms of introspection … These thoughts belong to Venice at dawn, seen from the deck of the ship which is to carry me down through the islands to Cyprus; a Venice wobbling in a thousand fresh-water reflections, cool as a jelly. It was as if some great master, stricken by dementia, had burst his whole colour-box against the sky to deafen the inner eye of the world. Cloud and water mixed into each other, dripping with colours, merging, overlapping, liquefying, with steeples and balconies and roofs floating in space, like the fragments of some stained-glass window seen through a dozen veils of ricepaper. Fragments of history touched with the colours of wine, tar, ochre, blood, fire-opal and ripening grain. The whole at the same time being rinsed softly back at the edges into a dawn sky as softly as circumspectly blue as a pigeon’s egg. Mentally I held it all, softly as an abstract painting, cradling it in my thoughts — the whole encampment of cathedrals and palaces, against the sharply-focused face of Stendhal as he sits forever upon a stiff-backed chair at Florian’s sipping wine: or on that of a Corvo, flitting like some huge fruit-bat down these light-bewitched alleys … The pigeons swarm the belfries. I can hear their wings across the water like the beating of fans in a great summer ballroom. The vaporetto on the Grand Canal beats too, softly as a human pulse, faltering and renewing itself after every hesitation which marks a landing-stage. The glass palaces of the Doges are being pounded in a crystal mortar, strained through a prism. Venice will never be far from me in Cyprus — for the lion of Saint Mark still rides the humid airs of Famagusta, of Kyrenia. It is an appropriate point of departure for the traveller to the eastern Levant … But heavens, it was cold. Down on the grey flagged quay I had noticed a coffee-stall which sold glasses of warm milk and croissants. It was immediately opposite the gang-plank, so that I was in no danger of losing my ship. A small dark man with a birdy eye served me wordlessly, yawning in my face, so that in sympathy I was forced to yawn too. I gave him the last of my liras. There were no seats, but I made myself comfortable on an upended barrel and, breaking my bread into the hot milk, fell into a sleepy contemplation of Venice from this unfamiliar angle of vision across the outer harbour. A tug sighed and spouted a milky jet upon the nearest cloud.”

 


Lawrence Durrell (27 februari 1912 – 7 november 1990)
Cover

 

De Canadese dichter, schrijver en essayist André Roy werd geboren op 27 februari 1944 in Montréal. Zie ook alle tags van André Roy op dit blog.

 

Het is nog nacht

Het is nog nacht
de actieve droom,
de machine van actie;
de nacht in de bossen, de woestijnen, de steden.
Ik droomde van twee werelden:
een, zichtbaar en sterfelijk;
de andere, onzichtbaar, met fantomen
moe sinds de geboorte.
Ik observeer, ik zie de dans van de tijd,
de criminelen die ’s nachts terugkwamen.

 

In de nacht houden wij ons op

In de nacht houden wij ons op
jij, ik, wij, de anderen, die zijn zoals wij.
Nogmaals de actie,
de structuur van het denken in actie.
Moderne wereld van bossen en water.
Je behoort tot de reizende kooplieden,
onze voorouders de vampieren.
De steden, de huizen, de bedden,
waar we ons mysterieus, onmogelijk,
onsterfelijk waanden
wat een waanzin!
Het verlangen stroomt;
we zouden onszelf kunnen doden
voor de kennis van het verlangen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

 
André Roy (Montréal, 27 februari 1944)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

Niemand behaupte

Niemand behaupte
ich sei taub.
Allabendlich höre ich
die Unrast der Sterne.

Niemand behaupte
ich sei blind oder lahm.
Ich nehme Stock und Stein
bis zum jähen Ereignis.

Niemand behaupte
ich hätte zu träumen versäumt.
Ich werde nicht nach Tibet reisen
und auch nicht nach Tanger.
Mir träumte
ich fände den Weg
nicht zurück.

 

An ein Kind

Wenn wir lange genug warten,
dann wird es kommen.
Heute noch, fragt das Kind.
Heut oder morgen. Ein Schiff,
mußt du wissen, braucht Zeit.
So weit und breit wie das Meer.
Dann bist du groß.
Dann steigen wir ein
und machen die Reise.
Zusammen. Wir beide.
Und jeder auf seine Weise.

 


Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

De Amerikaanse schrijver James Thomas Farrell werd geboren op 27 februari 1904 in Chicago. Zie ook alle tags voor James T. Farrell op dit blog.

Uit: Father and Son

“When he’d come home, Bill was there, white and scared. But he hadn’t hit him. He’d talked to Bill like a father. Lizz had gone to see McCarthy, the police sergeant whose boys played with Bill and Danny, and McCarthy had quashed it all. He’d paid for the pocketbook, and it was all forgotten. After that, Bill had settled down. Now, you couldn’t want for a decenter boy. He looked at his leathery face in the mirror. He washed it, dried himself, cleaned out the wash bowl, and left the bathroom. He put on his khaki shirt, passed through the small hallway to the dining room, and was ready to eat. The dining-room table was covered with dishes and papers. In the center of it there was a large glass cake-dish, which contained crumbs and a stale chunk of cake. Lizz pushed dishes aside and set coffee, sugar buns, and a plate of ham and eggs before him. She wore an old apron and had a rag tied under her chin. She looked sloppy. Jim pitched into the ham and eggs. “I was over to see my mother yesterday,” Lizz remarked, sitting down to talk with him. He nodded, but said nothing. He bit into a sugar bun. He was waiting to see whether or not she’d had another scrap with her people. “Mother said that Al isn’t well,” she said. “You wouldn’t think he would be, having a doctor like Mike Geraghty,” Jim said, suddenly bitter. His face clouded. He remembered his Little Arty, now three years dead. All their good luck had to come after Arty was long since dead. He wiped up the yolk from the plate with a bun and ate it, and then he shoved his plate aside and handed Lizz his cup for more coffee. She returned with a filled cup and sat down. “Lizz, it’s a long time since the little fellow left us. You really ought to take off your mourning. If you do that you won’t be sad so often. You have to let time heal old wounds,” he said, his voice kindly. “Oh, Jim, I see the children playing on Calumet Avenue, and it breaks my heart. Not one of them is as beautiful as our Arty was.” “Come on now, Lizz, we’ve got to brace up. We’ve got lots to be thankful for, even with the tough breaks we had in the past,” he said, but the image of little Arty stood in his mind, a lovely, light-haired boy in a dirty dress, staring with those wonderful sad eyes and saying “Fither.” Lizz wiped her eyes with her apron. “Jim, I can’t help it. I look at our new house and I think of him. Oh, how he would have loved it. He’d be going to school this year or next. Everywhere I see, Jim, makes me think of him. I can’t help it. I can’t take off my mourning,” she said in tears.”

 

 
James T. Farrell (27 februari 1904 – 22 augustus 1979)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Irwin Shaw werd geboren op 27 februari 1913 als Irwin Gilbert Shamforoff in New York. Zie alle tags voor Irwin Shaw op dit blog.

Uit: Rich Man, Poor Man

“Boylan was standing at the bar in his tweed topcoat, staring at his glass, when Rudolph came down the little flight of steps from Eighth Street, carrying the overnight bag. There were only men standing at the bar and most of them were probably fairies. “I see you have the bag,” Boylan said. “She didn’t want it.” “And the dress?” “She took the dress.” “What are you drinking?” “A beer, please.” “One beer, please,” Boylan said to the bartender. “And I’ll continue with whiskey.” Boylan looked at himself in the mirror behind the bar. His eyebrows were blonder than they had been last week. His face was very tan, as though he had been lying on a southern beach for months. Two or three of the fairies at the bar were equally brown. Rudolph knew about the sun lamp by now. “I make it a point to look as healthy and attractive as I can at all times,” Boylan had explained to Rudolph. “Even if I don’t see anybody for weeks on end. It’s a form of self-respect.” Rudolph was so dark, anyway, that he felt he could respect himself without a sun lamp. The bartender put the drinks down in front of them. Boylan’s fingers trembled a little as he picked up his glass. Rudolph wondered how many whiskies he had had. “Did you tell her I was here?” Boylan asked. “Yes.” “Is she coming?” “No. The man she was with wanted to come and meet you, but she didn’t.” There was no point in not being honest. “Ah,” Boylan said. “The man she was with.” “She’s living with somebody.” “I see,” Boylan said flatly. “It didn’t take long, did it?” Rudolph drank his beer. “Your sister is an extravagantly sensual woman,” Boylan said. “I fear for where it may lead her.” Rudolph kept drinking his beer. “They’re not married, by any chance?” “No. He’s still married to somebody else.” Boylan looked at himself in the mirror again for a while. A burly young man in a black turtle-neck sweater down the bar caught his eye in the glass and smiled. Boylan turned away slightly, toward Rudolph. “What sort of fellow is he? Did you like him?” “Young,” Rudolph said. “He seemed nice enough. Full ofjokes.” “Full of jokes,” Boylan repeated. “Why shouldn’t he be full of jokes? What sort of place do they have?” “Two furnished rooms in a walkup.” “Your sister has a romantic disregard of the advantages of money,” Boylan said. “She will regret it later. Among the other things she will regret.” “She seemed happy.” Rudolph found Boylan’s prophecies distasteful.”

 


Irwin Shaw (27 februari 1913 – 16 mei 1984)
Cover voor een omnibus

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e februari ook mijn blog van 27 februari 2018 en eveneens mijn blog van 27 februari 2016 deel 2.

Cynan Jones, John Steinbeck, Ruy Belo, Lawrence Durrell, André Roy, Henry Longfellow, Elisabeth Borchers, James T. Farrell, Irwin Shaw

De Welshe schrijver Cynan Jones werd geboren op 27 februari 1975 in Aberystwyth, Wales. Zie ook alle tags voor Cynan Jones op dit blog.

Uit: Cove

He swings the fish from the water, a wild stripe flicking and flashing into the boat, and grabs the line, twisting the hook out, holding the fish down in the footrests. It gasps, thrashes. Drums. Something rapid and primal, ceremonial, in the shallow of the open boat.
Flecks of blood and scales loosen, as if turning to rainbows in his hands as he picks up the fish and breaks its neck, feels the minute rim of teeth inside its jaw on the pad of his forefinger, puts his thumb behind the head and snaps.
The jaw splits and the gills splay, like an opening flower. He was sure he would catch fish. He left just a simple note, ‘Pick salad x’.
He looks briefly towards the inland cliffs, hoping the peregrine might be there, scanning as he patiently undoes the knot of traces, pares the feathers away from each other until they are free and feeds them out. The boat is flecked. Glittered. A heat come to the morning now, convincing and thick.
The kayak lilts. Weed floats. He thinks of her hair in water. The same darkened blonde colour.
It’s unusual to catch only one. Or it was just a straggler. The edge of the shoal.
He retrieves a carrier bag from the drybag in back and puts the fish safe, the metal of it dulling immediately to cloth in his hands. Then he bails out the blood-rusted water that has come into the boat.
Fish don’t have eyelids, remember. In this bright water, it’s likely they are deeper out. He’s been hearing his father’s voice for the last few weeks now. I’ve got this one, though. That’s enough. That’s lunch anyway. The bay lay just a little way north. It was a short paddle from the flat beach inland of him, with the caravans on the low fields above, but it felt private. His father long ago had told him they were the only ones that knew about the bay and that was a good thing between them to believe.
You’ll set the pan on a small fire and cook the mackerel as you used to do together, in the pats of butter you took from the roadside cafe. The butter will be liquid by now, and you will have to squeeze it from the wrapper like an ointment.
He smiled at catching the fish. That part of the day safe.
I should bring her here. All these years and I haven’t. It’s different now. I should bring her.
The bones in the cooling pan, fingers sticky with the toffee of burnt butter.

 

 
Cynan Jones (Aberystwyth, 27 februari 1975)

Lees verder “Cynan Jones, John Steinbeck, Ruy Belo, Lawrence Durrell, André Roy, Henry Longfellow, Elisabeth Borchers, James T. Farrell, Irwin Shaw”