Toon Tellegen, Joost Zwagerman, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Eugenio Montejo

De Nederlandse dichter Toon Tellegen werd geboren op 18 november 1941 te Brielle. Zie ook alle tags voor Toon Tellegen op dit blog.

 

Hoe meer zielen

Ik heb een ziel
die precies in mij past-

ik doe alles met mijn ziel
klop op mijn ziel en stof hem af
schaaf aan mijn ziel en blaas de krullen weg
boor gaten in mijn ziel en vul ze weer op
met nuchtere gedachten.

Ik wou dat ik meer zielen had
en van een andere soort
oneffen zielen kromme zielen
zielen als spartelende zilvervisjes
als meisjes in een winterjas
zwarte zielen.

Maar mijn ene ziel-
een tamelijk vierkante effen en solide ziel-
vult reeds alle beschikbare ruimte
en krimpt geen milimeter
zolang ik leef.

 

Aan het einde van de dag

Aan het einde van de dag,
als iemand aan komt hollen met de liefde,
als je moe bent en onhandig en toevallig net verward in een warnet
van angsten –
wat moet je doen,
wat moet je met de liefde doen, donzig, schrikachtig,
die iemand je nog brengt?

 

Twee koorddansers

Twee koorddansers.
Zonder publiek.
Onder een blauwe hemel, over een afgrond heen.
Zwaluwen, springerig gras, hier en daar
iets geels.
De een zegt, bijna jubelend, met vuurrode wangen:
‘Niemand zal kunnen zeggen dat wij…’
Een vleugje wind, een rafelig wolkje, een krekel. Niets
bijzonders.
De ander zegt:’…niet diep gevallen zijn.’

Veel later pas gevonden, spreeuwen, modder.

 

 
Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook alle tags voor Joost Zwagerman op dit blog.

Uit: Gimmick!

“Toen ik Groen over die armetierige shows van twee jaar geleden had verteld, keek ’ie me verbaasd aan. ‘Shit, jij moet gewoon onmiddellijk naar 42nd Street, Walter Raam!’ zei ’ie. ‘Wat heb jij hier de vorige keer gedáán, man? Kom op!’ Dat plan bracht de stemming er weer een beetje in. Want de eerste dag van ons bezoek aan New York was nou niet echt een succes geweest. Groen had in Amsterdam een lijstje met trendy New Yorkse hotels gekregen van een of andere West-Duitser die er kort tevoren was geweest. Maar behalve dat die hotels stuk voor stuk meer dan honderdvijftig dollar per persoon per nacht bleken te kosten, waren ze ook niet echt centraal gelegen. En omdat we allebei weinig zin hadden om met onze bagage rond te banjeren, kwamen we terecht in een ymca vlak bij Columbus Circle en Times Square. Voor Groen was er voor veertig dollar per nacht in die ymca nog een kamer op de derde, en voor mij eentje voor anderhalf keer die prijs op de twaalfde verdieping.
Toen we hadden ingecheckt en eenmaal in de lift stonden, zei Groen: ‘Zo zie je maar weer hoe diep een mens kan zinken. Zitten we godverdomme in een ymca.’
We inspecteerden de kamers, die allebei zo’n beetje even weerzinwekkend waren. Twee bij drie, groezelige matrassen, macabere verlichting, bruin uitgeslagen wasbakken en tralies voor de piepkleine ramen.
‘Nou ja, only prisoners can swing, zal ik maar zeggen,’ mompelde Groen. En: ‘Die ymca’s zijn toch trouwens allemaal nichtenkitten? Als je hier op een liftknop drukt, heb je er volgens mij een ziekte bij.’
Ik had over die New Yorkse ymca’s ook weleens gehoord dat je er soms over neukende groepjes homo’s moest stappen als je over de gang liep. Maar dat bleken geruchten uit vervlogen jaren, de jaren van vóór de aids. Eigenlijk zagen we voornamelijk tandeloze ouwe mannetjes die vierentwintig uur per dag door de talloze gangen en gangetjes liepen te mummelen. En telkens als we de lift instapten, troffen we een onvervalste shopping-baglady die naar aangekoekte braadpannen en naar pis stonk en die keer op keer met grommende stem vroeg naar welke verdieping we moesten. De lift bleek haar onderkomen – ze had in ieder geval haar territoriumgeur doelmatig uitgezet.”

 

 
Joost Zwagerman (18 november 1963 – 8 september 2015)

 

De Nederlandse dichter Joost Oomen werd geboren in De Bilt op 18 november 1980. Zie ook alle tags voor Joost Oomen op dit blog.

 

Berenklauw

Mijn leven lang hebben ze me gewaarschuwd
voor de berenklauw
Het is de gevaarlijkste onder de planten
Sommige slachtoffers zijn bekend
die gingen dood

Maar nu trek ik mijn trui op naast de grootste struik
En gooi me in één klap tussen
zijn groene reikende vingers
De zon is op dit uur op zijn felst

Ik voel een felle pijn tussen
mijn beide oksels schieten
Mijn buik wordt bekrast en opgezwollen
vol met koperrode blazen
Ik heb zo’n pijn wanneer ik huil
en ik huil als ik mezelf
weer op het gras wil rollen

Hinkend en snotterend
hol ik langs de vijver naar mijn ouderlijk huis
Ik krijg van de dokter een pil voor de pijn
een zalf voor mijn huiden en een capsule om te slapen
Hij vraagt aan mijn ouders hoe dit heeft kunnen gebeuren
Zij weten het niet, denken na over spelen en vallen

Maar ik weet hoe het zit
Ik weet hoe het was
En ik weet het waarom

Mijn leven lang hebben ze me gewaarschuwd
voor de berenklauw
Het is de gevaarlijkste onder de planten

 


Joost Oomen (De Bilt, 18 november 1980)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Thomas Möhlmann werd geboren in Baarn op18 november 1975. Zie ook alle tags voor Thomas Möhlmann op dit blog.

 

Elke koplamp zijn konijn

Ergens in de verte gaan altijd wel
de lichtjes aan een vierpersoonskamer
met een man die over het asfalt nadert

gaan altijd wel de lichtjes aan
als je de deur dicht trekt de motor start
na het zoeken naar de juiste zender
weer rechtop achter het stuur
opnieuw bedenken moet waarheen

de lichtjes aan een vierpersoons
tafel met twee stoelen twee borden
in een kamer met een man die nu alleen
het zout voor de wijn zoekt de weg
voor de wielen moet elders een man
zijn die altijd wel ergens nadert.

 

Momo’s globe

Hij laat alles draaien, laat zijn benen
onder het tafeltje bungelen, om hun as
tollen de continenten en oceanen

de blauwe, bruine en groene vlakken
de miljoenen in het westen, de miljarden
in het oosten, alles draait en verwaait

onder zijn vlakke hand wentelt de wereld
zich geleidelijk stil, richten de bergketens
zich zwaar uit de heuvels op, duikt onder

het water het blauwere water, zingen onder
donker groen de ondoordringbare bossen
stippen de steden zich tegen de voorsteden

tegen de meren en rivieren aan, hij kijkt op
alsof hij je iets laat zien, alsof je iets moet
zien gebeuren, in het stilgevallen klaslokaal

fronst hij kort, controleert geconcentreerd
je ogen, richt zijn blik koppig weer op
de bol als je schudt, dat zijn de mensen niet

zwaait opnieuw de aarde aan, laat zijn vinger
ritmisch over het oppervlak gaan: hier.
En hier. En hier. En hier. En hier.

 

 
Thomas Möhlmann (Baarn, 18 november 1975)

 

De Nederlandse schrijfster Pauline Genee werd geboren op 18 november 1968 in Heemskerk. Zie ook alle tags voor Pauline Genee op dit blog.

Uit: Russische stilte

“Op een heldere junidag waren we vanaf Sint-Petersburg noordwaarts gegaan, en een witte nacht varen later legde onze boot aan in Petrozavodsk. We zaten net op het muurtje in de haven te bedenken wat we met onze vrije tijd op de wal zouden doen, toen een man van een jaar of veertig, ongeschoren en een slecht gebit, hinkend op ons af kwam.
‘Willen de dames de absolute stilte horen?’
We waren al een tijdje in dit land en verbaasden ons niet meer zo snel. Je zit in een haven ergens in het Noorden van Russisch Karelie en een onbekende, sjofel uitziende man met een houten been stelt je voor om je de absolute stilte te laten horen – wat is daar zo raar aan dan?
‘We hebben al best veel stilte gehoord’, zei Mop blasé.
Ja, dat vond ik ook. Op de meren was het heel stil geweest. Doodstil. Maar toch, als je echt goed luisterde was er altijd wel iets: gezoem van de motor, voetstappen van de medepassagiers, gedempte gesprekken in de belendende hut, gepiep van de bungelende scheepslampen.
De man schudde zijn hoofd. ‘Jullie begrijpen het niet, dit is anders.’
Hij zou ons met een bootje meenemen naar de andere kant van de inham, daar was een eilandje met een kale berg. Die zouden we beklimmen, en daar, ergens op de top, op een plek tussen de bomen die alleen hij kon vinden, heerste die absolute stilte die hij ons wilde laten horen.
‘Ik zorg er voor dat jullie op tijd terug zijn bij dit schip.’
Het tochtje in de motorboot duurde een minuut of tien. Het was fris, we stonden rechtop in de boot, zittend hadden we nog nietiger afgestoken tegen de groene bergwand. Het meer lag bewegingsloos en als een gladde spiegel om ons heen. De kleine rimpeling die ons bootje in het oppervlak maakte was maar heel even te zien, alsof het door een onzichtbaar vlies meteen weer werd gladgetrokken.
We legden aan bij een kleine steiger. Langzaam stierf het geluid van de motor weg. Er daalde iets op ons neer: dit was stiller dan ik het ooit had gehoord. Maar de man zei: ‘njet zdjesj, davaj’- hier niet, kom. Hij legde een vinger over zijn lippen en wenkte ons achter hem aan te lopen.”

 

 
Pauline Genee (Heemskerk, 18 november 1968)
Heemskerk – Kasteel Assumburg

 

De Duitse schrijver Klaus Mann werd op 18 november 1906 geboren in München als oudste zoon van Thomas en Katia Mann. Zie ook alle tags voor Klaus Mann op dit blog.

Uit: Mephisto

„Kolossal“, sagte schließlich einer von den beiden jungen Leuten leise – diesmal ohne jeden Sarkasmus, sondern wirklich beeindruckt, beinah verängstigt von dem riesenhaften Aufwand, der ihn umgab. Das Flimmern der von Lichtern und Wohlgerüchen gesättigten Luft war so stark, dass es ihm die Augen blendete. Ehrfurchtsvoll, aber misstrauisch blinzelte er in den bewegten Glanz. ,Wo bin ich nur?’ dachte der junge Herr – er kam aus einem der skandinavischen Länder —. ,Der Ort, an dem ich mich befinde, ist ohne Frage sehr lieblich und verschwenderisch ausgestattet; dabei aber auch etwas grauenhaft. Diese schön geputzten Menschen sind von einer Munterkeit, die nicht gerade vertrauenerweckend wirkt. Sie bewegen sich wie die Marionetten – sonderbar zuckend und eckig. In ihren Augen lauert etwas, ihre Augen haben keinen guten Blick, es gibt in ihnen soviel Angst und soviel Grausamkeit. Bei mir zu Hause schauen die Leute auf eine andere Art – sie schauen freundlicher und freier bei mir zu Hause. Man lacht auch anders bei uns droben im Norden. Hier haben die Gelächter etwas Höhnisches und etwas Verzweifeltes; etwas Freches, Provokantes, und dabei etwas Hoffnungsloses, schauerlich Trauriges. So lacht doch niemand, der sich wohl fühlt in seiner Haut. So lachen doch Männer und Frauen nicht, die ein anständiges, vernünftiges Leben führen…’
Der große Ball zum dreiundvierzigsten Geburtstag des Ministerpräsidenten fand in allen Räumen des Opernhauses statt. In den ausgedehnten Foyers, in den Couloirs und Vestibülen bewegte sich die geputzte Menge. Sie ließ Sektpfropfen knallen in den Logen, deren Brüstungen mit kostbaren Draperien behängt waren; sie tanzte im Parkett, aus dem man die Stuhlreihen entfernt hatte. Das Orchester, das auf der leergeräumten Bühne seinen Platz hatte, war umfangreich, als sollte es eine Symphonie aufführen, mindestens von Richard Strauss. Es spielte aber nur, in keckem Durcheinander, Militärmärsche und jene Jazzmusik, die zwar wegen niggerhafter Unsittlichkeit verpönt war im Reiche, die aber der hohe Würdenträger auf seinem Jubelfeste nicht entbehren wollte.
Hier hatte alles sich eingefunden, was in diesem Lande etwas gelten wollte, niemand fehlte – außer dem Diktator selbst, der sich wegen Halsschmerzen und angegriffener Nerven hatte entschuldigen lassen, und außer einigen etwas plebejischen Parteiprominenten, die nicht eingeladen worden waren. Hingegen bemerkte man mehrere kaiserliche und königliche Prinzen, viele Fürstlichkeiten und fast den ganzen Hochadel; die gesamte Generalität der Wehrmacht, sehr viel einflussreiche Finanziers und Schwerindustrielle; verschiedene Mitglieder des diplomatischen Korps – meistens von den Vertretungen kleinerer oder weit entfernter Länder —; einige Minister, einige berühmte Schauspieler – die huldvolle Schwäche des Jubilars für das Theater war bekannt – und sogar einen Dichter, der sehr dekorativ aussah und übrigens die persönliche Freundschaft des Diktators genoss.“

 

 
Klaus Mann (18 november 1906 – 21 mei 1949)
Portret, geschilderd door Manns tante, Olga Pringsheim, 1926

 

De Venezolaanse dichter en schrijver Eugenio Montejo werd geboren in Caracas op 18 november 1938. Zie ook alle tags voor Eugenio Montejo op dit blog.

 

Meine Liebe

In einem anderen Körper geht meine Liebe durch diese Straße,
ich spüre ihre Schritte im Regen,
sie geht und träumt schon seit einiger Zeit in mir…
In ihrem Flüstern erklingen Echos meiner Stimme,
ich erkenne sie wieder.
Sie ist jetzt so alt, wie ich damals war,
eine Lampe, die aufleuchtet, wenn wir uns begegnen.
Meine Liebe, die schöner wird durch das Übel der Zeit,
meine Liebe auf der Terrasse eines Cafés,
weiße Hibiskusblüten in den Händen,
gekleidet, wie es im neuen Jahrtausend üblich ist.
Meine Liebe, die bleiben wird, wenn ich aufbreche,
mit einem anderen Lächeln und anderen Augen,
wie eine Flamme, die von einer Kerze auf eine andere überspringt,
um weiter die blaue Erde zu erhellen.

 

Vertaald door Timo Berger

 

Die Bäume

Die Bäume sprechen wenig, wie man weiß.
Ihr ganzes Leben verbringen sie meditierend
und bewegen ihre Äste.
Es genügt, sie im Herbst zu betrachten,
wenn sie sich in den Parks versammeln:
es unterhalten sich nur die Ältesten,
die, die Wolken und Vögel verteilen,
aber ihre Stimme verliert sich im Laub
und sehr wenig erreicht uns, fast nichts.

Es ist schwierig, ein schmales Buch zu füllen
mit den Gedanken der Bäume.
In ihnen ist alles vage, bruchstückhaft.
Heute zum Beispiel, beim Hören des Schreis
einer schwarzen Drossel, bereits auf dem Weg nach Hause
(des letzten Schreis von ihr, die keinen Sommer mehr erwartet),
verstand ich, dass aus ihrer Stimme ein Baum sprach,
einer von so vielen,
aber ich weiß nicht, was ich mit jenem Schrei anfangen soll,
weiß nicht wie ihn aufschreiben.

 

Vertaald door Helwig Brunner en Susana Romano-Sued

 


Eugenio Montejo (18 november 1938 – 5 juni 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e november ook mijn vorige blog van vandaag.

Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Eugenio Montejo

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook alle tags voor Joost Zwagerman op dit blog.

Uit:Don Bovary

Op de vraag wat een grootse roman zo groots maakt zijn veel kleine antwoorden gegeven. Een grootse roman wil je telkens weer herlezen. Een grootse roman geeft zichzelf nooit helemaal prijs. Over een grootse roman raak je nooit uitgepraat. En, uit de dossiermappen van de leesbevordering: een grootse roman verrijkt je leven.
Het is allemaal even waar als weinigzeggend en afgesleten. En dan nog: ik ken mensen – schrijvers vooral, en ook een bepaald soort criticus – die juist over apert slechte romans nooit uitgepraat raken; de grootse laten ze bij voorkeur onbesproken omdat dan onvermijdelijk hun eigen kleinheid aan het licht komt. En verleidt een grootse roman inderdaad altijd tot herlezen? Achttien jaar geleden las ik Moby Dick. Ja ja, onovertroffen, natuurlijk, natuurlijk – maar nóg een keer lezen, integraal? In vergelijking met Oorlog en vrede wordt Tolstojs novelle De dood van Ivan Iljitsj beschouwd als een wat kleinere prestatie, en niet alleen voor wat betreft omvang. Kan zijn. Ivan Iljitsj heb ik vier of vijf keer gelezen, en ik zal het blijven herlezen.
Een secundair kenmerk van de ‘grootse roman, is dat er in de loop van de tijd een onuitputtelijk aantal interpretaties op is losgelaten. Van een afstand lijken grootse romans in dat opzicht soms op hologrammen, op te vullen met de meest spectaculaire en elkaar tegensprekende duidingen. In het voorjaar van 2002 gaven honderd schrijvers, onder wie Milan Kundera, Salman Rushdie, V.S. Naipaul en Nadine Gordimer, antwoord op de vraag wat de beste en grootste roman aller tijden is. Don Quichot van Cervantes kwam met grote meerderheid van stemmen als eerste uit de bus. In Vrij Nederland stond eens een opmerkelijk stuk over de manieren waarop ieder tijdvak zich zijn eigen Don Quichot had toegeëigend. Wij dachten altijd dat Don Quichot een echte picareske is, een schelmenroman die is opgebouwd uit een carrousel van vertellingen en avonturen van twee hartveroverende antihelden, de onfortuinlijke ridder Quichote en zijn trouwe metgezel Sancho Panza. Maar zo eenvoudig is het kennelijk niet. Aan het einde van de zeventiende eeuw gold de waardering voor Don Quichot inderdaad de hilarische enormiteiten, de dwaasheid en de spot. In Engeland mocht het boek gedurende een groot deel van de zeventiende eeuw niet worden verspreid, omdat van alle grappen en grollen in Don Quichot geen moreel zuivere boodschap uitging. Na opheffing van het verbod kregen Britse lezers echter vooral oog voor de ernst achter de satire, de tragedie achter de picareske. Weer later groeide Don Quichot uit tot het beslissende boek voor satirici als Alexander Pope, Henry Fielding en Laurence Sterne.”

 

 
Joost Zwagerman (18 november 1963 – 8 september 2015)

Lees verder “Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Eugenio Montejo”

Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Richard Dehmel, Jaap Meijer, Eugenio Montejo

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook alle tags voor Joost Zwagerman op dit blog.

 

Voor en na het meesterwerk 2

In de trein en oortjes van de iPod in
gaf je, lijfblad in je weergaloze hand,
een ingekeerde remix weg van
Gerhard Richter en good old Vermeer,
Lezende, zoals de trein jou
zonder moeite lezen kon,
bij het gesloten raam, tweede klasse,
intercity, neigend naar het eertijds
lezend meisje bij het open raam,
haar pofmouw twinkelend van
schier denkbeeldig groengoud geel.
Hier intussen groet het landschap ons
alsof wij beiden lezend simultaan
de wereld wuiven – en ook buitensluiten.
Dit gebeurt nu, weet ik, en kan niet
nog een keer. Gerhard Richter heeft
jouw inlogcode maar jij stuurt een sms’je
waarin je zegt ik zie je nu, ik zie je
als mijzelf, midden in het eeuwig licht
naar digitale iTuneswetten binnenzeilend
door het gulle venster van Vermeer.

 

De dichter heeft te regelen

Ik heb te regelen een kindjelief,
een woning en natuurlijk spullen ook.
Het moet aanwendbaar zijn mijn bezit,
ik moet het nu en dan alleen kunnen laten
zonder even later roerloosheid aan te treffen.

Stel ik kom thuis
het kind is versteend, het huis
verlamd en de spullen nog veel erger.
Geen andere beweging dan deze thuiskomst.
Dan zou ik denk ik moeten maken
een wet zó waterdicht dat stilstand
achteruitgang is en ook naar voren nog een beetje.
Mijn hanteerbare, goedgeefse bezittingen
hoeven niet meer in de houding
want er is dan een geschreven wet.

 

Kijk

Kijk.

Kijk dan. Roerloos ben ik nu,
als in een goed gedicht van iemand anders.
Te grabbel gooit zich niet de looppas, nee,
een daad is niet langer volzang vijftig de bevestiging.

Als ding houd ik mijn mond
en nagel alle grond gelijk.
Ik ben er niet en kijk.

 


Joost Zwagerman (18 november 1963 – 8 september 2015)

Lees verder “Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Richard Dehmel, Jaap Meijer, Eugenio Montejo”

Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Klaus Mann, Seán Mac Falls, Richard Dehmel, Eugenio Montejo

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook alle tags voor Joost Zwagerman op dit blog.

Uit: Chaos en Rumoer

“En er veranderde niets. Je blééf slap en laf en bang – met dit verschil dat aan de andere kant van de lijn iemand aan je stem kon horen hoe slap en laf en bang je was. Een antwoordapparaat leek het perfecte redmiddel. Maar vrijwel iedereen die een boodschap insprak, eindigde met het verzoek om terug te bellen. Zo schoot je nóg niets op. Als het aan hem had gelegen, waren Karin en hij indertijd telefoonloos gaan samenwonen. Maar kennissen hadden hem bezworen dat je dat een vrouw niet kon aandoen.
Uiteindelijk bleek Otto’s bekentenis over zijn beschamende improductiviteit toch nog ergens goed voor te zijn, want Karin en hij bereikten een compromis inzake de telefoon. Het toestel ging niet de deur uit – dat weigerde Karin – maar wel vroegen zij een geheim nummer aan. Verder annuleerde Karin namens Otto, die zich al drukbezet en geclaimd voelde met één afspraak in het verschiet, de twee lezingen die hij had staan voor de komende maanden. Zo vielen ook de laatste drukkende verplichtingen weg, en Otto had goede moed dat het schrijven alsnog zou gaan lukken.
Maar toen de telefoon stil bleef en zijn agenda bevrijdend leeg was, begon hij zich te ergeren aan het zoemen van de ventilator in zijn computer. Bovendien was het licht in zijn werkkamer niet goed.
Tussen tien en twaalf uur viel een hinderlijke streep ochtendlicht diagonaal over zijn tafelblad en ’s middags scheen de zon vol op het raam. Zo zou het niemand lukken iets van belang te schrijven. En hij moest ook nodig een nieuwe bureaustoel.
Otto bevestigde een donkerblauw rolgordijn voor het raam. Nu kwam er een onheilspellende duisternis in zijn werkkamer te hangen. Dat was ook weer niet de bedoeling. Hij kocht tweedehands lamellen. Maar die maakten een hinderlijk flappend geluid wanneer het tochtte in huis.”

 


Joost Zwagerman (Alkmaar, 18 november 1963)

Lees verder “Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Klaus Mann, Seán Mac Falls, Richard Dehmel, Eugenio Montejo”

Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Klaus Mann, Seán Mac Falls, Richard Dehmel, Eugenio Montejo

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook alle tags voor Joost Zwagerman op dit blog.

Uit: Vals licht

“Uiteindelijk, toen zij dagenlang in de onderwaterkamer vertoefden, loste alles zich vanzelf op door de ontdekking van een gedeelde voorliefde: kinderspel. Niets wekte zoveel vertrouwen als een gezamenlijke verjonging, tot op het kleuterachtige af. Steeds vaker spraken zij elkaar liefkozend toe in een nagebootste kindertaal, gevat in poezelige verkleinwoorden en brokstukken van zinnen. Zij speelden Klein Arcadië. Schmierend en toegewijd blonk Lizzie uit in pruilende vragen om aandacht, koket geloken ogen en in falset geslaakt gekir. Zij werd Shirley Temple aan de Sarphatistraat, met af en toe een halve stap naar volwassenheid als híj het was die kleuter werd en zij zijn gezicht opmaakte met de indianenkleuren die hij van haar kende en hem kleedde in haar witkanten ondergoed dat hem om het lichaam spande. Voor in bad kochten zij drijvende speeltjes in Mondriaan-kleuren en weekten uren in het dampend water, wolkend badschuim tot onder hun kin. Daarna spreidde zij de Charlie Brown-handdoek uit op de grond en zaten zij tegenover elkaar, twee jongbedorven cherubijnen, Simon in kleermakerszit en Lizzie in schoolmeisjeshouding met opgetrokken knieën en haar handen om de enkels geklemd. Haar bruine haar hing in natte, dikke slierten langs haar wangen. Ernstig telde zij zijn ribben terwijl zij elkaar afdroogden. Geregeld slaakten zij hun kinderlach en toonden al te valse grimasjes van achtjarigen. Zo, tegenover elkaar, sloegen zij elkaar gade, keurend enafwachtend, want hun ogen deden niet meer mee met hun zelfverzonnen baltsgedrag voor baby’s.

Zij streefden geen perfectie van hun spel na. Alleen hun opzichtige valsheid was geavanceerd; juist hierin school de onweerstaanbaarheid. Hun kinderkitsch was betoverend obsceen. In geen peeskamer had Simon zich ooit in een rollenspel verloren: daar had het keurslijf van rituelen hem wel van weerhouden. Nu, onder haar ogen, diende hun acteren om met souplesse de wederzijdse weerloosheid te vergroten.”

 

Joost Zwagerman (Alkmaar, 18 november 1963)

Lees verder “Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Klaus Mann, Seán Mac Falls, Richard Dehmel, Eugenio Montejo”

Eugenio Montejo, Jaap Meijer, Margaret Atwood, William Gilbert, Hans Reimann, Mireille Cottenjé

De Venezolaanse dichter en schrijver Eugenio Montejo werd geboren in Caracas op 18 november 1938. Zie ook mijn blog van 18 november 2008 en ook mijn blog van 18 november 2009 en ook mijn blog van 18 november 2010.

 

Earthdom

To be here a few years on earth
with the clouds that arrive, with the birds
dangling from fragile hours.
On the edge, almost adrift,
closer to Saturn, more distant,
while the sun revolves and drags us with it
and the blood circles once more through the depths of its universe
more sacred than the stars.

To be here on earth; no more distant than a tree,
no more inexplicable;
thin in autumn, laden in summer,
with what we are and are not, with shadow,
memory, longing, until the end
(if there is one) voice to voice,
from house to house,
whoever it may be who carries the earth, if they carry it,
or whoever hopes for it, if they keep watch,
each time dividing our common bread
in two, in three, in four,
without forgetting the share for the ant
who is still travelling from remote stars
to be here on time at our table
even though the crumbs are bitter.

 

Vertaald door Peter Boyle

 


Eugenio Montejo (18 november 1938 – 5 juni 2008)

Lees verder “Eugenio Montejo, Jaap Meijer, Margaret Atwood, William Gilbert, Hans Reimann, Mireille Cottenjé”

Eugenio Montejo, Jaap Meijer, Margaret Atwood, William Gilbert, Hans Reimann, Mireille Cottenjé

De  Venezolaanse dichter en schrijver Eugenio Montejo werd geboren in Caracas op 18 november 1938. Zie ook mijn blog van 18 november 2008 en ook mijn blog van 18 november 2009.

 

The earth turned to bring us closer

 

The earth turned to bring us closer,
it spun on itself and within us,
and finally joined us together in this dream
as written in the Symposium.
Nights passed by, snowfalls and solstices;
time passed in minutes and millennia.
An ox cart that was on its way to Nineveh
arrived in Nebraska.
A rooster was singing some distance from the world,
in one of the thousand pre-lives of our fathers.
The earth was spinning with its music
carrying us on board;
it didn’t stop turning a single moment
as if so much love, so much that’s miraculous
was only an adagio written long ago
in the Symposium’s score.

 

 

Life

To Vicente Gerbasi

 

Life boards planes and heads off into the distance;
by day, by night, at every instant
it¹s leaving for some remote airport.

 

Life goes away, disappears, comes back later on.
It¹s hard to follow life:
it keeps secretive unpredictable hours,
changes itinerary, sleeps right through the trip,
goes on flying.

 

Life could be arriving now, we don¹t know,
it might be in Nebraska or Istambul
or maybe it¹s that woman asleep opposite us
in the transit lounge.

 

Life¹s the unknown on the board of destinations,
the travellers who leave or return,
fear, adventure, weeping,
the clouds that wait for us beyond the good-byes
and the pure planes that lift
towards the high winds of desire.

 

 

Vertaald door Peter Boyle

 


Eugenio Montejo (18 november 1938 – 5 juni 2008)

 

Lees verder “Eugenio Montejo, Jaap Meijer, Margaret Atwood, William Gilbert, Hans Reimann, Mireille Cottenjé”

Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Klaus Mann, Seán Mac Falls, Richard Dehmel, Eugenio Montejo, Christoph Wilhelm Aigner, Mireille Cottenjé, Jaap Meijer, Margaret Atwood, William Gilbert

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook mijn blog van 18 november 2006 en ook mijn blog van 18 november 2007 en ook mijn blog van 18 november 2008.

Uit: De Buitenvrouw

“Het gezin Rafferty was niet echt vermogend maar had toch genoeg geld om een au pair in huis te nemen. Zij kwam uit Nederland en heette Adriënne. Meneer en mevrouw Rafferty vonden haar soms wat onhandig en verward. Twee welwillende maar onnozele Oostenrijkse meisjes waren haar voorgegaan, zodat de Rafferty’s Adriënne’s kleine tekortkomingen voor lief namen.
Haar ijver en vooral haar oprechte genegenheid voor de dochtertjes Rafferty wogen ruimschoots op tegen dat kleine beetje verwarring en onhandigheid. Bovendien deelde Adriënne tot mevrouw Rafferty’s vreugde twee van haar meest dierbare liefhebberijen:lezen en spelletjes doen.

(…)

 

Voor Adriënne was niets vanzelfsprekend, dus ook de werkelijkheid niet. Zou ze een goede fotografe kunnen worden? Ze had geen zin meer om te luisteren. ‘De foto als metafoor.’ Ha! Zijn het niet juist metaforen – die grillige, onbeheersbare diabolo’s waarmee schrijvers, schilders en smachtende pubers lopen te goochelen- die almaar verhullen en redeloze vragen oproepen? Nee, aan Adriënne’s lijf geen kunstenmakerspolonaise. Wat ze wilde was eenvoudig: als Londen dan niet te veroveren viel kon ze nog altijd infiltreren, en de pocketcamera was haar handzaam excuus.
De cursusleider wees naar buiten.
‘Die muur daar,’ zei hij, ‘die heeft iets te zeggen. De topfotograaf ís de muur, zoals hij alles is wat hem omringt. Maar jij, meisje, jij moet om te beginnen een hele goeie vertolker, een monnik worden, a monk with a camera.’

(…)

 

Onwaarachtig? Ingmar Booys vertrek onwaarachtig? –
Welnu, zo verliefde mensen al werkelijk leven en zich niet bezighouden met het verlangen het bestaan van de andere voor eigen rekening te nemen, dan toch níét vlak voor en tijdens het vertrek van een van hen. Immers, beiden zijn dan enkel en alleen geconcentreerd op de ophanden zijnde scheiding; niet wordt er zoiets obligaats en terzelfder tijd onmogelijks volbracht als ‘het genieten van de laatst gedeelde momenten’, nee, iedere blik op de ander wordt geworpen om te onderzoeken. En: onderzocht wordt dan niet de pijn die rondtrekt in de ogen van andere, maar veeleer het eigen toekomstige verdriet. Ja, ook Ingmar Booy en Adriënne moesten eraan geloven; ze hadden niet langer oog voor elkaar, maar waren in plaats daarvan gespitst op de eigen, de afzonderlijke, de moedwillig afgezonderde tragiek.
Slachtoffers waren ze, en als slachtoffers gedroegen ze zich:in zichzelf gekeerd, onwaarachtig en soms bijna autistisch.“

 

ZWAGERMAN

Joost Zwagerman (Alkmaar, 18 november 1963)

 

De Nederlandse dichter Toon Tellegen werd geboren op 18 november 1941 te Brielle. Zie ook  Zie ook mijn blog van 18 november 2006 en ook mijn blog van 18 november 2007 en ook mijn blog van 18 november 2008.

 

Het leven

 

Ik kijk naar mijn leven:
het wordt kleiner

ik houd mijn ogen er vlakbij:
ik kan al niet meer onderscheiden
tussen goed en onwaarschijnlijk, tussen zien en ontwijken
tussen mij en iedereen…

wat zeg ik nu weer…

mijn leven groeit, woekert, grijpt om zich heen
en ik kan alles onderscheiden:
onraad, wansmaak en zelfs de kleinste wangedachten

ik doe mijn ogen dicht.

 

 

Mijn vader sloeg planken mis

 

Mijn vader
sloeg planken mis

mijn broers glimlachten,
schreven elke misslag in een schrift,
mijn moeder deed de was
of lakte haar nagels

mijn vader
die zich in leven hield met schaamte, spijt en ongemak,
die zich dagelijks gewonnen gaf,
die hijgde
en onwerkzaam en achterstallig was,
die niemand iets te vertellen had,
die een spin was zonder web en zonder lente,
die piepte en kraakte, als een ijzeren haan

op een dag sloeg hij raak
en gooiden mijn broers hem weg.

 

tellegen

Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941)

 

De Duitse schrijver Klaus Mann werd op 18 november 1906 geboren als oudste zoon van Thomas en Katia Mann. In München. Zie ook mijn blog van 18 november 2006 en ook mijn blog van 18 november 2007. Zie ook mijn blog van 9 november 2009 en ook mijn blog van 18 november 2008.

Uit: In the Shadow of the Magic Mountain. The Erika and Klaus Mann Story (biografie door Andrea Weiss)

„Thomas and Katia got their wish for a son one year later. The boy’s christening as “Klaus Heinrich Thomas Mann” sealed his literary fate. The names Klaus and Heinrich represented Katia’s and Thomas’s closest brothers, but together the name Klaus Heinrich is also that of the prince in Royal Highness, the novel Thomas was deep in the middle of writing at the time of his son’s birth. Young Erika kindly chose for her baby brother the less burdensome sobriquet of “Eissi” (the toddler’s mispronunciation of “Klausi”), and henceforth, within the family, Eissi he would remain.

Whether or not his literary forebears had anything to do with it, Klaus seems to have been born a writer. He started writing before he could even hold a pen properly; his earliest pieces he dictated to Erika. No one, not even Klaus, was glad to learn that he had a literary bent. His family tried in vain to discourage him from writing, and he himself referred to it as the family curse. Decades after his death, Erika reflected sadly, Klaus was a dreamer. Klaus was a poet from the very beginning. And this of course was not at all what my father would have wished for his son. First of all, he knew that any child of his, if he wanted to write, would have a very hard time of it. But for Klaus, writing was as essential as breathing. Without writing Klaus simply couldn’t live.

 

Thomas Mann’s disappointment at the arrival of Erika and his joy at the arrival of Klaus were false starts—emotions totally at odds with the relationship he would soon forge with each. Klaus would be the source of continual disappointment to him, while Erika was the source of his greatest joy. Despite his initial preference for a son, and his declaration that “a girl is not to be taken seriously,” Thomas’s eldest and youngest daughters, Erika and Elisabeth, became his two obvious favorites, to the chagrin of the others. “When a man has six children, he can’t love them all equally,” would be his defense.

But this was a flimsy excuse for his erratic, often cruel behavior toward the remaining four. Monika, the middle daughter, claimed never to have had an intimate conversation with her father, or even to have had the feeling that she existed for him in his mind. Michael, the youngest son, recalled being beaten with a walking stick and other harsh punishments that prevented him from being able to forgive his father throughout his adult life. He was allowed to listen in on the stories his father read to his sister Elisabeth, but it was made clear that they were not meant for him. And Golo, the middle son, who grew up to become one of Germany’s most prominent essayists and historians, had not one compassionate or affectionate word for his father in his entire autobiography. In the midst of his large family Golo often felt awkward and lonely. Klaus’s callous treatment by his father was by no means unique to him.“

 

klaus_mann

Klaus Mann (18 november 1906 – 21 mei 1949)

 

De Iers-Amerikaanse dichter Seán Mac Falls werd geboren op 18 november 1957 in Boston. Zie ook mijn blog van 18 november 2006 en ook mijn blog van 18 november 2008.

 

I Hear All The Outlawed World

 

I

 

I hear all the outlawed world in harmony,

The marshling stalks the green and gaunt

Destroyers who heed not sparkling deserts

Charged to the gill, nor candles pitching down

Like doom. I note the scale of fossils

In cloud covered peaks, record

The seemly count of bodies by square root

And irrational number, I am witness

Bound to bounty to all who blaze in gray

And shallow grooves seeding their ends

In strikes on the ripe and smoldering fields.

 

II

 

I see all the outlawed world in harmony,

Barking wood bracing by the bud,

Where runs of blue, bury in vain

Down slash of mountain forest, cascading

Into august, rising after the fall,

As do kind-killers blasting from shells

To die as snails creeping under flower,

Who saw the past wasting away

In filed futures, slipping by blades in neck

Of wood, sightless as gallows of trees

Try murder each time they make their leaves.

 

 

III

 

I know all the outlawed world in harmony,

By seamless song of stuttering gulls,

As in conches, waves of providence,

Cell from the center, beating musseled shoals,

Where wailing ghosts and wing-tips point

Printed nails to the silent capes,

And bumble hairs comb round the broken yokes

Stirring streams of babble baited

By flowering psalms, engaging arms to prey

On tales told by the rood and drown

In eyes turning like sands on the sea.

 

MaccFalls

Seán Mac Falls (Boston, 18 november 1957)

 

De Duitse dichter Richard Dehmel werd geboren op 18 november 1863 in Wendisch-Hermsdorf. Zie ook mijn blog van 18 november 2006 en ook mijn blog van 18 november 2008.

 

Die stille Stadt

 

Liegt eine Stadt im Tale,
ein blasser Tag vergeht;
es wird nicht lange dauern mehr,
bis weder Mond noch Sterne;
nur Nacht am Himmel steht.

Von allen Bergen drücken
Nebel auf die Stadt;
es dringt kein Dach, nicht Hof noch Haus,
kein Laut aus ihrem Rauch heraus, Kaum Türme noch und Brücken,

Doch als den Wandrer graute,
da ging ein Lichtlein auf im Grund;
und durch den Rauch und Nebel
begann ein leiser Lobgesang,
aus Kindermund.

 

 

Wollust
Nach Shakespeare

 

In wüster Schmach Vergeudung heiliger Glut
ist Wollust, wenn sie praßt; und eh sie praßt,
roh, schamlos, tierisch, aller Welt zur Last,
meineidig, tückisch, voller Gier nach Blut.

Gesättigt kaum, von Ekel schon gehetzt;
sinnlose Lüsternheit und, kaum verraucht,
sinnlose Düsterkeit, in Wut getaucht,
als hätt ein Tollwurm die Vernunft zerfetzt.

Wahnwitz im Rausch, Wahnwitz in Wunsch und Wahl,
maßlos im Taumel vor, nach, in der Brunst,
erdürstet Überglück, genossen Dunst,
verzückt vor Wonne, dann erdrückt von Qual –

Ach! Jeder kennt und Jeder geht den Weg:
zu dieser Hölle diesen Himmelssteg.

 

Hans_Baluschek_Bildnis_Richard_Dehmel

Richard Dehmel (18 november 1863 – 9 februari 1920)
Getekend door Hans Baluschek

 

De  Venezolaanse dichter en schrijver Eugenio Montejo werd geboren in Caracas op 18 november 1938. Zie ook mijn blog van 18 november 2008.

 

Left Behind


Down these streets my funeral has just passed
with its pathetic speeches.
Lightly they lifted my body
among unrecognizable relatives.

 

As the procession passed
a woman stopped and gazed
with flirtatious embarrassment.
Later I realized she was a shadow
already shouldering centuries under earth.

 

Above the clouds continued their monologues,
a slow plane barely moved in its flight;
below mourners cough, polite gestures of the crowd,
the usual phrases.

 

Asleep and with no sense of where I was,
I was going on the last journey.
It was my farewell to this world,
the first time that I was going to die.

 

Towards the end of the millennium
suddenly I found myself outside of the group,
left behind, contemplating the trees.
The funeral, without me, continued on its course
through the shady half-light of suburban streets.

I walk slowly following it now from far off
down the passage of the years
Vertaald door Peter Boyle

Eugenio Montejo, 29 julio, 2008

Eugenio Montejo (18 november 1938 – 5 juni 2008)

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Christoph Wilhelm Aigner werd geboren op 18 november 1954 in Wels.

 

Landsolo


Langsamer Wind
Getreidefeld
Wimpern am schläfrigen Sommer
Alleinsein mit wem

 

aigner

Christoph Wilhelm Aigner (Wels, 18 november 1954)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 18 november 2008.

 

De Belgische schrijfster Mireille Robertine Cottenjé werd geboren in Moeskroen op 18 november 1933.

 

De dichter en historicus Jakob (Jaap) Meijer werd geboren in Winschoten op 18 november 1912.

 

De Canadese schrijfster Margaret Atwood werd geboren in Ottawa op 18 november 1939.

 

De Engelse toneelschrijver, librettist en illustrato Sir William Schwenck Gilbert werd geboren in Londen op 18 november 1836.

Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Klaus Mann, Seán Mac Falls, Richard Dehmel, Eugenio Montejo, Mireille Cottenjé, Jaap Meijer, Margaret Atwood, William Gilbert

De bugs in de toplijsten zijn gelukkig weer opgelost. Romenu gaat verder als vanouds.

 

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook mijn blog van 18 november 2006 en ook mijn blog van 18 november 2007.

Die achternacht kwam ik mij tegen op een plek

 

Die achternacht kwam ik mij tegen op een plek

waar ik mij gewoonlijk niet vertoon.

Ik stelde mij teleur. Sprak te luid

tegen mensen die mij zichtbaar niet vertrouwden.

Ik wilde dat ik vond dat ik naar huis toe wilde

en sprak mij aan om hiervandaan te gaan

maar dat was zo gemakkelijk nog niet. Ik verloor mij

in gesprekken die ik al zo vaak gevoerd had

zonder zicht op toonzaamheid

of zelfs maar dunne trucs

waarmee je doorgaans

een kapotte nacht doorkomt.

 

Het eindigde ermee dat ik van alles

in mijn oor siste wat ik maar half verstond.

Wat doe je op zulke momenten? Ik liet mij

voor wat ik was; het had geen zin mij het zwijgen

op te leggen, ik was berstensvol op mij gebeten

en toen het eenmaal ochtend was

zag ik mij als zo vaak in tongen terug

als het legioen dat vreemden streelt.

Spreekwoord was ik dat niet snapt,

gaandeweg de dag werd ik weer opvoeding

die ouders voor hun kinderen uitdenken

en in het holst van alle bruikleen

was ik wat ik telkens na zo’n achternacht in corvee

en klatering moet zijn: voor dag en dauw de bijbel,

met stofomslag en in voldongen esperantoklanken,

een man om van kaft tot kaft uit voor te lezen

 

 

Niet gekend
Het oog van de lens

 

Van alles wat ik van haar maken kan is de foto
nog het meest in zichtbaar zingbaar stof gehuld.
Ik beloof plechtig dat ik de belofte van de camera.

 

En als ik dan naast haar lig en zij me vragen gaat
of ik voor even haar wil zijn, zeg ik ja en zeg ik
ja en geef een meisjeskus op haar meisjesoog.
Iemand met handschoenen verft mij rode lippen,
kneedt mij borsten, streelt mijn rondingen.
Ik mag ons beider foto zijn maar vooral model.

 

De beloofde fotograaf blaast het stof van de lens
en kucht zich de foto in, ik verslik me, ‘excuseer’,
houd mijn gehandschoende hand voor mijn mond,
veeg mijn ongekuste lippen af, kus het bestofte oog.

 

joost_zwagerman

Joost Zwagerman (Alkmaar, 18 november 1963)

 

De Nederlandse dichter Toon Tellegen werd geboren op 18 november 1941 te Brielle. Zie ook  Zie ook mijn blog van 18 november 2006 en ook mijn blog van 18 november 2007.

Maar hij vergat

 

Maar hij vergat haar te kussen

en toen hij het kasteel verliet was het stil

achter hem,

de lucht was grijs,

de rozenhagen hoog en stijf,

er scharrelden wat mussen rond,

maar hij had haast, wist niet waarom,

en toen iemand hem staande hield en vroeg

of het al donker was

wist hij ook dat niet

en zei dat het waarschijnlijk nog licht was

en dat hij het zelden mis had en reed toen door.

Thuisgekomen werd hij bestormd: ‘En?

Heb je haar gekust?’

‘Ach,’ zei hij, ‘dát ben ik vergeten,’ sloeg zich

voor zijn hoofd.

Maar toen hij terugkwam, spoorslags,

was het kasteel verdwenen, of was er nooit
geweest,

en hij kwam niemand tegen, de geur van rozen

was hij kwijt.

 

 

 

De rivier is bevroren

 

De rivier is bevroren op een vaargeul na,

en ver weg schaatst mijn broer

die op mij passen zou.

De lucht is grijs en dicht,

twee eenden zitten in de sneeuw

en lopen voor mij weg.

Ik moet nu eindelijk eens weten of ik verdrinken kan.

Een palingvisser ziet mij gaan

en komt op tijd

of net te vroeg.

 

Als iedereen weer slaapt roep ik zó hard

dat niemand er wakker van worden zal:

ik wist het wel. Ik wist het wel.

 

Tellegen

Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941)

 

De Duitse schrijver Klaus Mann werd op 18 november 1906 geboren als oudste zoon van Thomas en Katia Mann. In München. Zie ook mijn blog van 18 november 2006 en ook mijn blog van 18 november 2007.

Uit: Der Wendepunkt

 

“Sie war das Kind eines deutschen Kaufmanns und einer Eingeborenen.

 

Daß sie als kleines Mädchen den Ozean auf einem Segelschiff überqueren mußte, um nach Lübeck zu gelangen, schien mir das aufregendste Detail ihrer Geschichte. Denn dort, in der nördlichen Fremde, genoß sie durchweg eine ‘feine’, bedauerlich unromantische Erziehung und bewegte sich bald ganz natürlich unter den Gespielinnen.

 

Doch blieb es reizend, sich den Großpapa vorzustellen / den ich übrigens inWirklichkeit nie gesehen hatte / wie er mit seiner exotischen Braut zur Kirche fuhr. Der Senator, sehr stattlich und distinguiert, mit Backenbart, hohem Stehkragen, lehnt, ein wenig befangen, im Fond der prächtigen Kutsche, den er mit ihr teilt. Sie, das dunkle Köpfchen an ihn geschmiegt, darf hinter geschlossen Lidern noch einmal die Palmen und bunten Vögel ihrer brasilianische Heimat sehen, während der Wagen, vorbei an viel altem Gemäuer und majestätisch ragenden Türmen, den Weg zum Altar nimmt.”

KlausMann_Katia

Klaus Mann (18 november 1906 – 21 mei 1949)
Met moeder Katia

 

De Iers-Amerikaanse dichter Seán Mac Falls werd geboren op 18 november 1957 in Boston. Zie ook mijn blog van 18 november 2006.

Síneánn

I am alone with you.
A fire burns in the distance
It light s our faces
As before in the empty cinema,
Where we arrived, at some beginning
To watch a foreign film. Our eyes,
In new utterance, murmuring subtitles,
What words could never speak
The tips of seats, rows of air
And the moony screen,
A tableau of feathers and cloud
Two of us, alone, as one
Rapt in the spread of wings.

Later, alone we dine in the Café
Campagne. Our conversation
Deafens a burgeoning crowd
Coffee was nectar, our words
Were whispering petals.
Dearest Blodeuwedd, I saw the sweetest
Sorrow on your face, the green ocean
In your eyes, I was cleansed
By your tears. I have always
Known you.

Across the border on the far island,
You stepped into the waters with me
And when you disrobed you lit the stars
And the stars and my eyes kissed your skin
Your slender legs, columns, tilting
Toward heaven, in the age of Helen,
Touched the water and the sky.
I saw the milky way that night.

Síneánn, I am your Pablo
We are two white birds sailing
Over the foam of the sea.
Solvent to my stone you are the hinge
To my casement world. Rain petal
Voice, lithe, alabaster woman,
I am lost in your Sargasso eyes
I hold your skin, my Selkie
Sweet Niamh, I have lived
One hundred years this week.

It is warm in the distance
In the country of the sun
We end at the house in Umbria
In the autumn, there is no word
Siberia, my light Rosaleen.
Now is harvest time.
At the great table we feast
With family and friends
And I am not alone with you.

 

Mac Falls

Seán Mac Falls (Boston, 18 november 1957)

 

De Duitse dichter Richard Dehmel werd geboren op 18 november 1863 in Wendisch-Hermsdorf. Zie ook mijn blog van 18 november 2006.

 

Am Ufer

 

Die Welt verstummt, dein Blut erklingt;

in seinen hellen Abgrund sinkt

der ferne Tag,

 

er schaudert nicht; die Glut umschlingt

das höchste Land, im Meere ringt

die ferne Nacht,

 

sie zaudert nicht; der Flut entspringt

ein Sternchen, deine Seele trinkt

das ewige Licht.

 

 

 

Das große Karussell

 

Im Himmel ist ein Karussell,

das dreht sich Tag und Nacht.

Es dreht sich wie im Traum so schnell,

wir sehn es nicht, es ist zu hell

aus lauter Licht gemacht;

still, mein Wildfang, gib acht!

 

Gib acht, es dreht die Sterne, du,

im ganzen Himmelsraum.

Es dreht die Sterne ohne Ruh

und macht Musik, Musik dazu,

so fein, wir hören’s kaum;

wir hören’s nur im Traum.

 

Im Traum, da hören wir’s von fern,

von fern im Himmel hell.

Drum träumt mein Wildfang gar so gern,

wir drehn uns mit auf einem Stern;

es geht uns nicht zu schnell,

das große Karussell.

 

dehmel

Richard Dehmel (18 november 1863 – 9 februari 1920)

 

De  Venezolaanse Eugenio Montejo werd geboren in Caracas op 18 november 1938. Montejo was ook oprichter van de tijdschriften Azar Rey en Revista Poesía van de Universidad de Carabobo. Hij was onderzoeker in het Centro de Estudios Latinoamericanos “Romulo Gallegos” in Caracas, en medewerker bij een groot aantal nationale en internationale tijdschriften. In 1998 kreeg hij de Nationale Prijs voor Literatuur en in 2004 de Internationale Prijs Octavio Paz voor Poëzie en Essay. Een van zijn gedichten is gebruikt in de film 21 Grams van Alejandro González Iñárritu.

 

Transfigured Time

 

     —for António Ramos Rosa

 

The house where my father will be born

is still unfinished.

It lacks the wall my hands have not yet built.

 

His footsteps searching for me across the earth

now come towards this street.

Yet I can’t hear them, they still don’t reach me.

 

Behind that door are echoes

and voices I recognise miles off,

but they are spoken only by portraits.

 

The face not seen in any mirror,

because it’s late being born

or still doesn’t exist,

could be of any one of us —

it looks like all of us.

 

My bones are not in that tomb

but those of my great-uncle Zacarias

who used a walking stick and pseudonym.

My own remains have long been lost.

 

This poem was written in another century,

some night by a guttering candle,

by me, by someone else, I don’t recall.

Time consumed the flame

and lingered in my darkened hands

and in these eyes that never read the poem.

When the candle returns with its light

I’ll already be gone.

 

 

Family Album

 

The one in the background is Aunt Adela,

a worldly witch who lived at so many different times

even today I don’t know if she’s still here or not.

From this grandfather I inherited my name.

A rickety old oxcart snatched him from his village

to bury him a long way off.

I was born much later and still I remember him.

Luis the lawyer vanished suddenly

in the year of the plague. He left behind letters, postcards,

the map of a vague innocence.

Veronica is that one with a white fan

and the disdainful bearing that became her so well.

Of this particular José — there were several others —

no one knows when or where he perished.

He walked around screaming at his shadow on the roadway.

My dear King Richard looks much younger

than his death. And perhaps that’s how it was. . .

In the lost land of my absent family

this almost invisible album I open and close

burns my eyelids as they watch over its dream.

Don’t wake these portraits

till I can rejoin them forever

on the album’s last page.

 

eugenio-montejo

Eugenio Montejo (18 november 1938 – 5 juni 2008)

 

De Belgische schrijfster Mireille Robertine Cottenjé werd geboren in Moeskroen op 18 november 1933. Zij vanaf haar anderhalf tot aan haar tiende opgevoed in een nonnenklooster. Na haar middelbare school volgde ze diverse verpleegstersopleidingen en ging ze werken in een polikliniek van socialistische signatuur in de plaats Oostende alwaar ze haar latere man Robert Colombie – een architect – ontmoette met wie ze in 1956 in het huwelijk trad. Vervolgens verhuisden ze naar het toenmalige Belgisch Kongo en gingen ze wonen in de oostelijke provincie Kivu. Cottenjé legde er zich belangeloos op het verplegen van de bevolking aldaar toe. Ze kregen zes kinderen waarvan er twee overleden. Toen Belgisch Kongo in 1960 onafhankelijk werd en dit voor de nodige trubbels zorgde, keerde het gezin terug naar België. Haar Kongolese ervaringen zou ze later vastleggen in diverse boeken zoals Dagboek van Carla (haar debuut uit 1968) en Lava (1973). Cottenjé kon moeilijk wennen aan een leven in België. Nadat ze door een nieuwe zwangerschap niet meer kon werken begon ze haar dagboeken om te werken tot literaire romans. Dit beviel haar zo goed dat ze op dit ingeslagen pad voortging.

 

Uit: Ma gaat er vandoor

 

, Ik zeg het niet. Ik zeg niets. Hoe kan ma me zoiets aandoen! Hoe kan ze van me weg gaan. Kan ik me aan haar vastklampen, smeken: blijf, alsjeblief blijf. En pa? Ook hij “voelt zich kloterig maar hij zegt het niet”. Ook hij zegt niets. Waarom klampt hij zich niet aan ma vast, overstelpt haar met beloften? – “Tot vrijdagavond, Marijke? Je komt toch hé?” Ik staar naar de punten van mijn klompen. Ze raken de punten van ma’s klompen. Ik gil inwendig: ga niet! Ga niet! Ma zegt: – “Ik ga dan maar.” Jij rijdt weg ik staar je na waarom schreeuw ik niet zijn mijn ogen droog … Pa slaat een arm om mijn schouders, trekt me mee, het huis in. In de deuropening blijf ik staan. Alle kasten zijn er nog, de aquaria, de planten, de stoelen, de tafel , maar … – “Leeg,” zeg ik ontzet. “Wat is het huis leeg.” – “Trek iets leuks aan, we gaan de stad in, lekker eten.” – “Pa, wat is het hier léég.” – “Daar wennen we wel aan, Marijke. We moéten er aan wennen.” – “Waarom doet ma zoiets?” – “Ma denkt dat ze schrijfster is. Ma denkt dat ik haar belet schijfster te zijn. Trek het je niet aan kind. Zes maanden. Maximum zes maanden, en daar is ze terug.” – “Met hangende pootjes,” zeg ik automatisch, terwijl ik denk: zes maanden, maximum zes maanden en pa heeft een nieuwe vrouw. Na ma’s vertrek wordt pa nog stiller en trekt zich nog meer in zichzelf terug dan vroeger. Ook zijn gebrek aan ondernemingszin is toegenomen. Hij verwaarloost zijn tuin, verzorgt zelfs zijn vissen niet meer. Hij kijkt televisie. Om het even welk programma, tot de reclamespots op Luxemburg toe. En ik kijk met hem mee. Avond na avond. Ik studeer niet, lees niet, heb de balletschool opgegeven, de turnvereni-ging. Naar de fuifjes van mijn klasgenoten ga ik niet, ze vragen me niet meer. Het zal wel aan mij liggen. Zij zijn jong en vrolijk en ik ben oud. Dit klinkt gek maar ik voel me echt oud, uitgeblust. Zoals ook pa zich voelt. Maar pa IS oud.”

 

Cottenje

Mireille Cottenjé (18 november 1933 – 9 januari 2006)

 

De dichter en historicus Jakob (Jaap) Meijer werd geboren in Winschoten op 18 november 1912. Meijer heeft talloze publicaties op zijn naam staan over de geschiedenis van de Nederlandse joden. Hij is de auteur van de biografie van Jacob Israël de Haan De zoon van een gazzen (1967). Hij publiceerde gedichten onder het pseudoniem Saul van Messel, onder andere in het Gronings. Ook maakte hij gebruik van het pseudoniem Gideon van Hasselt. Jaap Meijer studeerde aan het Nederlandsch Israëlietisch Seminarium in Amsterdam geschiedenis. Hij werkte in 1941-1943 als leraar aan het Joods Lyceum in de hoofdstad en had onder anderen Anne Frank in de klas. Meijer overleefde met zijn vrouw Liesje Voet en zoon Ischa Meijer tijdens de Tweede Wereldoorlog het concentratiekamp Bergen-Belsen.  Na de oorlog emigreerde het gezin, dat inmiddels was uitgebreid met dochter Mirjam en jongste zoon Job, voor enige tijd naar Paramaribo. Daar fungeerde Meijer enige tijd als rabbijn. Hij werd benaderd om de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog te schrijven, maar liet het afweten. Auteur van dit standaardwerk werd daarop Loe de Jong.

 

 

De weg terug

 

Voordat de kist van ongeschaafde planken

zal worden gesloten

wordt volgens overoud gebruik

in de diaspora

het joodse lijk

plechtig bestrooid met aarde

uit het heilige land

dat in kleine zakjes

in joodse gemeenten wordt bewaard.

Als ik ooit nog eens

naar Israël verhuis

zal ik niet vergeten

een zakje zeeklei mee te nemen

(uit het Oldambt)

en een zakje laagveen

(uit Westerwolde)

 

jaap_meijer

Jaap Meijer (18 november 1912 – 9 juli 1993)

 

De Canadese schrijfster Margaret Atwood werd geboren in Ottawa op 18 november 1939. Omdat haar vader veel onderzoek deed in de uitgestrekte bossen van Canada spendeerde ze veel van haar jonge jaren in afgelegen gebieden van Noord-Ontario, en pendelde heen en weer tussen Ottawa, Sault St. Marie, en Toronto, en zat zo op veel verschillende scholen. Ze werd een enthousiast lezer, en begon op haar 16e te schrijven. Vanaf 1957 studeerde ze aan de Victoria Universiteit in Toronto, en behaalde haar Bachelor of Arts graad in Engels, met bijvakken filosofie en Frans. Ze studeerde vanaf 1961 aan het Radcliffe College in Harvard, met een Woodrow Wilson-beurs nadat ze de E.J. Pratt-prijs had gewonnen voor haar poëziebundel met de titel Double Persephone. Ze haalde haar mastersgraad in 1962, en studeerde verder aan Harvard. Ze gaf daarna les aan verschillende universteiten. Haar bekendste kritische werk is de gids Survival: A Thematic Guide to Canadian Literature (1972), waarvan wordt gezegd dat die een hernieuwde interesse in Canadese literatuur teweeg zou hebben gebracht.

 

Uit: The Blind Assassin

 

Ten days after the war ended, my sister Laura drove a car off a bridge. The bridge was being repaired: she went right through the Danger sign. The car fell a hundred feet into the ravine, smashing through the treetops feathery with new leaves, then burst into flames and rolled down into the shallow creek at the bottom. Chunks of the bridge fell on top of it. Nothing much was left of her but charred smithereens.

 

I was informed of the accident by a policeman: the car was mine, and they’d traced the license. His tone was respectful: no doubt he recognized Richard’s name. He said the tires may have caught on a streetcar track or the brakes may have failed, but he also felt bound to inform me that two witnesses – a retired lawyer and a bank teller, dependable people – had claimed to have seen the whole thing. They’d said Laura had turned the car sharply and deliberately, and had plunged off the bridge with no more fuss than stepping off a curb. They’d noticed her hands on the wheel because of the white gloves she’d been wearing.

 

It wasn’t the brakes, I thought. She had her reasons. Not that they were ever the same as anybody else’s reasons. She was completely ruthless in that way.”

 

Margaret_Atwood

Margaret Atwood (Ottawa, 18 november 1939)

 

De Engelse toneelschrijver, librettist en illustrator Sir William Schwenck Gilbert werd geboren in Londen op 18 november 1836. Hij is het meest bekend door de veertien komische operas die hij in samenwerking met de componist Sir Arthur Sullivan produceerde, zoals “H.M.S. Pinafore”, “The Pirates of Penzance”, en een van de meest opgevoerde stukken in de geschiedenis van het muziektheater, “The Mikado”. Deze stukken en de meeste van de andere ‘Savoy-operas’ worden nog steeds veel in de Engelssprekende wereld opgevoerd door operagezelschappen, operettegezelschappen en amateurs over de gehele wereld. Teksten uit deze werken zijn in de Engelse taal een eigen leven gaan leiden en worden nog steeds veel geciteerd.

 

Uit: The Mikado

 

SONG and CHORUS–NANKI-POO.

 

     A wandering minstrel I–

          A thing of shreds and patches,

          Of ballads, songs and snatches,

     And dreamy lullaby!

 

     My catalogue is long,

          Through every passion ranging,

          And to your humours changing

     I tune my supple song!

 

          Are you in sentimental mood?

               I’ll sigh with you,

                    Oh, sorrow, sorrow!

          On maiden’s coldness do you brood?

               I’ll do so, too–

                    Oh, sorrow, sorrow!

          I’ll charm your willing ears

          With songs of lovers’ fears,

     &nb
sp;    While sympathetic tears

               My cheeks bedew–

                    Oh, sorrow, sorrow!

 

     But if patriotic sentiment is wanted,

          I’ve patriotic ballads cut and dried;

     For where’er our country’s banner may be planted,

          All other local banners are defied!

     Our warriors, in serried ranks assembled,

          Never quail–or they conceal it if they do–

     And I shouldn’t be surprised if nations trembled

          Before the mighty troops of Titipu!

 

CHORUS.   We shouldn’t be surprised, etc.

 

Gilbert

William Gilbert (18 november 1836 – 29 mei 1911)