Daniël Dee, Lize Spit, Frank Witzel, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf, Malcolm Guite, Jacobus Bellamy, Lucia Berlin

De Nederlandse dichter Daniël Dee werd geboren op 12 november 1975 in Empangeni, Zuid-Afrika. Zie ook alle tags voor Daniël Dee op dit blog.

 

Een kwestie van acceptatie

ik brand mijn vingers
nu al driemaal daags
opzettelijk aan de vlam van het fornuis
en niet slechts tijdens het koken
maar ook wanneer ik er de behoefte voor voel
dit is geen bizarre Japanse volhardingssport
die als trend is komen overwaaien
want ik hou niet eens van sport
maar ik wil alvast aan mijn crematie wennen
ook ik zal moeten sterven
daar ben ik me terdege van bewust
zeker met mijn levensstijl
(luie zak sta eens op en doe eens wat
maar ik hou niet eens van sport)
ik moet het alleen nog accepteren
en mijn vingers branden is dus eigenlijk
een soort acceptatietherapie
al wou ik wel dat ik gekozen had
om begraven te worden
dan had ik tenminste zoals ik al zo vaak doe
in mijn nest kunnen blijven rotten
maar ik zal niet klagen
want ik ben allang blij
dat ik geen zeemansgraf verkies
want dan had ik elke dag
naar het sportfondsenbad gemoeten
en ik hou niet eens van sport

 

Dit huis is mijn verhaal…

dit huis is mijn verhaal ik adem oppervlakkig en zacht
geen omwonende zal weten wanneer ik sterf

tot die tijd verschans ik me hier niemand meer tot last hier valt
genoeg te horen te zien te ruiken terwijl ik op mijn tenen ijsbeer

ik hoor de bovenbuurvrouw zingen en de studenten
van hiernaast houden weer een biergelag

mijn gordijnen zitten voorgoed potdicht sinds die dag
de dag waarop de laatste vrouw dit pand verliet

ze riep bij het sluiten van de deur dat ik een kakkerlak
was die vertrapt diende te worden

deze kakkerlak is vertrapt wat rest zijn de eitjes
die uit mijn schild spatten deze woorden

 

 
Daniël Dee (Empangeni, 12 november 1975)

 

De Vlaamse schrijfster Lize Spit werd geboren in Viersel op 12 november 1988. Zie ook alle tags voor Lize Spit op dit blog.

Uit: Het smelt

“In het vijfde leerjaar kregen we eens een onaangekondigde toets Aardrijkskunde. Ik kon België niet aanduiden op een kaart van Europa en kreeg een nul op tien. Ik was de enige in de klas die toen nog geen televisie had. De juf stelde mij een herkansing voor. Ik kreeg twee weken de tijd om de landen van Europa met alle hoofdsteden uit het hoofd te leren. Omdat ik aanvankelijk dacht dat Europa alles was behalve Amerika, had ik ook Afrika, Azië en de zeeën erbij genomen. De achterstand die ik ooit had, stelt mij nog steeds in staat als enige bepaalde dingen te weten: bijvoorbeeld dat de Noordzee grenst aan de Atlantische zee en dat die allemaal hetzelfde water bevatten.
Ik kruip dichterbij, om door de kleine spleet te kunnen kijken. Laurens en Pim zitten zij aan zij, met hun rug tegen de wand van het kamp, tegenover me.
Dit is dus wat Laurens bedoelde met ‘jongens onder elkaar’.
Ik probeer me zo goed mogelijk gedeisd te houden. Ik adem zacht, wil het spektakel niet verstoren.
Pim kijkt even om zich heen, trekt dan uit een spleet in de wand achter hem een plastieken zak. Daarin zit een stapeltje magazines. Een voor een legt hij ze in Laurens’ schoot.
‘Waar heb je die vandaan?’ Laurens laat zijn ogen over het blaadje glijden, gretig vooruit en achteruit bladerend, net als vroeger in een speelgoedcatalogus van Bart Smit tijdens de Sinterklaasperiode.
‘Maakt dat uit? Heb jij ook meegenomen wat ik gevraagd heb?’
Er klinkt geritsel. Laurens doorzoekt zijn rugzak die naast hem in het stro ligt. Er komen een handdoek en zwembroek boven, een pakje snoep en ten slotte een zakje van de beenhouwerij. Hij pakt het zorgvuldig uit. Er komt een plak donkerroze paté tevoorschijn.
‘Perfect.’ Pim neemt de plak van hem over, breekt er een stukje af.
‘Ogen dicht, mond open,’ zegt hij. ‘Om vier uur komt Eva. We moeten opschieten.’
‘Moest je nu echt Eva ook bellen?’ Laurens zucht met gesloten ogen.
Mijn maag knijpt zich samen. Pim gaat er niet op in.
‘Bakkes open, Lau.’

 

 
Lize Spit (Viersel, 12 november 1988)

 

De Duitse schrijver, illustrator, radiopresentator en muzikant Frank Witzel werd geboren op 12 november 1955 in Wiesbaden. Zie ook alle tags voor Frank Witzel op dit blog.

Uit: Direkt danach und kurz davor

“Natürlich gab es einen Garten. Einen Garten, den wir nicht betre-ten durften. Nicht weit entfernt von der Stadt. Mit dem Rad eine halbe Stunde. Einen staubigen Weg entlang. An Telegraphenmas-ten vorbei. Manche mit, die meisten ohne Drähte. Im Gegenlicht meinte man, da hängt noch einer. Wir traten in die Pedale und hielten die Köpfe gesenkt. Aber es war nur ein vergessener Kittel. Verschlissen. Wir hielten an und blinzelten in die Sonne. Wir stell-ten uns vor, dort oben zu baumeln. Der Bach gurgelte. Der Körper schlackerte hin und her. Hin und her. Der Wind fuhr in die Na-senlöcher. Das Blut rauschte in den Ohren. Es waren die weit ent-fernten Stimmen der Mädchen, die in der Aula das Lacrimosa üb-ten. Es war der Schiefer, der sich in dünnen Blättchen vom Felsen hinter dem Nahrthalerfeld löste und nach unten glitt. Bevor man stirbt, wird der Körper noch einmal heiß. Dann kalt. Dann wieder heiß. Man meint, ein Gesicht ganz nah vor dem eigenen zu sehen. Mit aufgerissenen roten Augen. Dann kommt der Tod.
Wir hatten das Zählen verlernt. Die Zahlen wollten uns einfach nicht mehr über die Lippen. Wir dachten immer nur: Eins und eins und eins. Weiter kamen wir nicht. Manche Einwohner erkannte man wieder. Andere nicht. Vieles blieb fremd. Gebräuche änderten sich unmerklich. Auch deshalb ging nichts mehr gedankenlos von der Hand. Selbst am Weihwasserbecken gab es ein unwillkürliches Zögern. Begann das Kreuzzeichen wirklich an der Stirn?
Ein Mädchen stand im Mittelschiff und rührte sich nicht. Es sind dünne Fäden, die der Herr von seinen Wundmalen zu unseren noch unversehrten Gliedmaßen führt und an denen er uns durch das Leben führt. Unsere Großväter hatten es noch erlebt. Unse-re Väter hatten es noch gesehen. Wir kannten es nur vom Hören-sagen. Das Mädchen im Mittelschiff trug ein weißes, frisch gestärktes Kleid. Zum ersten Mal sahen wir etwas makellos Reines vor uns. Wir zögerten. Überlegten, wie eine Kniebeuge ging, und machten sie dann. Wir stellten uns dahin, wo früher die Bänke gestanden hatten.“

 

 
Frank Witzel (Wiesbaden, 12 november 1955)

 

De Nederlandse dichter Johnny van Doorn (The Selfkicker) werd geboren op 12 november 1944 in Beekbergen en groeide op in Arnhem. Zie ook alle tags voor Johnny van Doorn op dit blog.

Uit: Gevecht tegen het zuur (Maandag)

‘Rij-ijk!’
Ik snelde hem puffend achterna, dieper de Concertgebouwbuurt in. ‘Rij-ijk!’
Het leek erop dat de man stokdoof was geworden. Ik had ‘m ingehaald.. draaide me naar zijn gezicht toe en ik schrok me wezenloos… ik keek in een verschrikkelijk puisterige brillekop van een wildvreemde. ‘Pardon, een vergissing, meneer.’
Pijnlijk… en alles deed me al pijn. Ik kon wel janken. Dat kwam van de overgevoeligheid door drank en kater, zwaarder dan ooit na het jarenlange gelummel.
Ik vermande me, ofschoon het somber in me doorknaagde.. hoe raakte ik uit die poel?
Toen (wenn der Not am höchsten ist, ist die Rettung am nächsten) hoorde ik het luchtalarm van de BB loeien; de bafaamde sirenes, klokke twaalf, op de eerste maandag van de maand. Ik vond het een zeer opbeurend geluid.
De sirenes deden me aan een avontuur denken. Of eigenlijk een avontuurtje waaruit de onopgesmukte gezelligheid sprak van de tijd dat ik me pas in de hoofdstad had gevestigd.
Tijdens het luchtalarm bedreef ik de liefde. En de nacht daarvoor…. Er zat een hele geschiedenis aan vast die zich in luttele seconden weer aan mij ontvouwde.
De opmonterende kracht van het scherpe geheugen… maar geen geklets nu. Laat ik het verhaal vertellen dat evengoed gisteren gebeurd had kunnen zijn. ’n Momentje bladstilte.
Het begon zo. Ik was ingepalmd door een beeldschone, zij het gehuwde vrouw. Het zou volkomen hemels zijn geweest indien haar man los van de affaire had gestaan.
Ik kende het echtpaar al een paar dagen.
Die nacht hadden ze me geïntroduceerd op de kunstenaarssociëteit De Kring. Zij bood me een Calvados aan en wees mij, vol naïeve trots, op enige bekende schrijvers en toneelspelers. Rijk was er ook bij. De bloeitijd van het toneel was nog niet ten einde – ze voelden zich nogal wat. Gevoileerde stemmen, en stemmen als buiken.”

 

 
Johnny van Doorn (12 november 1944 – 26 januari 1991)
In 1969

 

De Uruguayaanse dichteres, schrijfster, vertaalster en journaliste Cristina Peri Rossi werd geboren op 12 november 1941 in Montevideo. Zie ook alle tags voor Christina Peri Rossi op dit blog.

 

Astonishment (Fragment)

natural is the astonishment
natural is the surprise
natural is to live as if just arrived
to the world
the alleys of Córdoba and its arches
to the plazas of Paris
the humidity of Barcelona
the doll museum
in the old wagon standing
on the dead train tracks of Berlin

natural is to die
without having walked hand in hand
through the portals of an unknown city
nor to have felt the perfume of the white jasmines in bloom
at three in the morning
Greenwich meridian

natural is that s/he who has walked hand in hand
through the portals of an unknown city
won’t write about it
would bury it in the casket of forgetfulness

Life blooms everywhere

blood relative
inebriated
exaggerated Bacchante
on nights of turbid passions
but there was a fountain that clucked
languidly
and it was difficult not to feel that life can be beautiful
sometimes
like a pause
like a truce
that death grants to joy.

 

Vertaald door Diana Decker

 

 
Cristina Peri Rossi (Montevideo, 12 november 1941)

 

De Amerikaanse, feministische schrijfster Naomi Wolf werd geboren in San Francisco op 12 november 1962. Zie ook alle tags voor Naomi Wolf op dit blog.

Uit: How I was arrested at Occupy Wall Street

“We were taken in a van to the seventh precinct – the scary part about that is that the protesters and lawyers marched to the first precinct, which handles Hudson Street, but in the van the police got the message to avoid them by rerouting me. I understood later that the protesters were lied to about our whereabouts, which seemed to me to be a trickle-down of the Bush-era detention practice of unaccountable detentions.
The officers who had us in custody were very courteous, and several expressed sympathy for the movements’ aims. Nonetheless, my partner and I had our possessions taken from us, our ID copied, and we were placed in separate cells for about half an hour. It was clear that by then the police knew there was scrutiny of this arrest so they handled us with great courtesy, but my phone was taken and for half an hour I was in a faeces- or blood-smeared cell, thinking at that moment the only thing that separates civil societies from barbaric states is the rule of law – that finds the prisoner, and holds the arresting officers and courts accountable.
Another scary outcome I discovered is that, when the protesters marched to the first precinct, the whole of Erickson Street was cordoned off – “frozen” they were told, “by Homeland Security”. Obviously if DHS now has powers to simply take over a New York City street because of an arrest for peaceable conduct by a middle-aged writer in an evening gown, we have entered a stage of the closing of America, which is a serious departure from our days as a free republic in which municipalities are governed by police forces.
The police are now telling my supporters that the permit in question gave the event managers “control of the sidewalks”. I have asked to see the permit but still haven’t been provided with it – if such a category now exists, I have never heard of it; that, too, is a serious blow to an open civil society. What did I take away? Just that, unfortunately, my partner and I became exhibit A in a process that I have been warning Americans about since 2007: first they come for the “other” – the “terrorist”, the brown person, the Muslim, the outsider; then they come for you – while you are standing on a sidewalk in evening dress, obeying the law.”

 


Naomi Wolf (San Francisco, 12 november 1962)

 

De Engelse dichter, singer-songwriter, Anglicaans priester en academicus Ayodeji Malcolm Guite werd geboren op 12 november 1957 in Ibadan in Nigeria. Zie ook alle tags voor Malcolm Guite op dit blog.

 

This Table

The centuries have settled on this table
Deepened the grain beneath a clean white cloth
Which bears afresh our changing elements.
Year after year of prayer, in hope and trouble,
Were poured out here and blessed and broken, both
In aching absence and in absent presence.

This table too the earth herself has given
And human hands have made. Where candle-flame
At corners burns and turns the air to light
The oak once held its branches up to heaven,
Blessing the elements which it became,
Rooting the dew and rain, branching the light.

Because another tree can bear, unbearable,
For us, the weight of Love, so can this table

 

The six days world transposing in an hour

Twenty-four seven in ‘the six days world’,
In endless cycles of unnerving news,
Relentlessly our restless hurts are hurled
Through empty cyber-space. Is there no muse
To make of all that pain an elegy,
Or in those waves of white noise to discern
Christ’s inner cantus firmus, that deep tone
That might give rise at last to harmony?

We may not seal it off or drown it out,
Nor close our hearts down in the hour of prayer,
But listening through dissonance and doubt,
Wait in the space between, until we hear
A change of key, a secret chord disclosed,
A kind of tune, and all the world transposed.

 

 
Malcolm Guite (Ibanda, 12 november 1957)

 

De Nederlandse dichter Jacobus Bellamy werd geboren in Vlissingen op 12 november 1757. Zie ook alle tags voor Jacobus Bellamy op dit blog.

 

Roosje (Fragment)
Een vertelling

Dit meisje werd wel schielijk groot;
zij was de roem der stad;
geen vader die haar voor zijn zoon
niet reeds gekozen had!

Wat was dat lieve meisje schoon!
Wat had ze een nette leest!
Wat was zij aardig en beleefd,
zo deugdzaam, zo vol geest!

Zo vriendlijk als de schone maan
als ze opkomt uit de zee
en op de blanke duinen schijnt,
zo vriendlijk was ze mee!

Haar lieflijke ogen waren bruin;
niet vurig – kwijnend, zacht.
Haar lachje was als ’t morgenrood
dat aan de kimmen lacht.

Wanneer zij met de Zeeuwse jeugd
een luchtje schepte aan ’t strand,
dan las ze op elke tred haar naam
geschreven in het zand.

Geen jongeling die niet voor haar
met eerbied was bezield,
haar niet voor de allerschoonste bloem
der Zeeuwse meisjes hield!

 

 
Jacobus Bellamy (12 november 1757 – 11 maart 1786)

 

De Amerikaanse schrijfster Lucia Berlin werd geboren op 12 november 1936 in Juneau, Alaska. Zie ook alle tags voor Lucia Berlin op dit blog.

Uit: Evening in Paradise

“Hear the instruction of thy father and mother, for they shall be an ornament of grace unto thy head and chains about thy neck. If sinners entice thee, consent not.”
Mamie, my grandmother, read that over twice. I tried to remember what instruction I had had. Don’t pick your nose. But I did want a chain, one that rang when I laughed, like Sammy’s.
I bought a chain and went to the Greyhound bus depot where a machine printed things on metal discs … a star in the center. I wrote LUCHA and hung it around my neck.
It was late in June 1943, when Sammy and Jake cut Hope and me in. They were talking with Ben Padilla and at first made us go away. When Ben left, Sammy called us out from under the porch.
“Sit down, we’re going to cut you in on something.”
Sixty cards. On the top of each card was a tinted picture of a Musical Vanity Box. Next to it was a red seal that said DON’T OPEN. Under the seal was one of the names on the card. Thirty three-letter names with a line beside them. AMY, MAE, JOE, BEA, etc.
“It costs a nickel to buy a chance on a name. You write the person’s name next to it. When all the names are sold we open the red seal. The person who chose that name wins the Vanity Box.”
“Hell of a lot of Vanity Boxes!” Jake giggled.
“Shut up, Jake. I get these cards from Chicago. Each one makes a buck and a half. I send them a dollar for each and they send me the boxes. Got that?”
“Yeah,” Hope said. “So?”
“So you two get a quarter for every card you sell, and we get a quarter. That makes us fifty-fifty partners.”
“They can’t sell all those cards,” Jake said.
“Sure we can,” I said. I hated Jake. Teenage punk.
“Sure they can,” Sammy said. He handed the cards to Hope. “Lucha’s in charge of the money. It’s eleven thirty … get going … we’ll time you.”
“Good luck!” they shouted. They were shoving each other over in the grass, laughing.
“They’re laughing at us … they think we can’t do it!”

 

berlin
Lucia Berlin (12 november 1936 – 12 november 2004)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e november ook mijn blog van 12 november 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Daniël Dee, Lize Spit, Lucia Berlin, Frank Witzel, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf, Malcolm Guite

De Nederlandse dichter Daniël Dee werd geboren op 12 november 1975 in Empangeni, Zuid-Afrika. Zie ook alle tags voor Daniël Dee op dit blog.

 

Dit buikje is niet van het bier…
mijn leven is een leugen en ik ben een leugenaar want het door mij geschrevene is de waarheid niet

dit buikje is niet van het bier maar van de beelden
die ik te gulzig heb opgeslokt er valt niet van poëzie
te leven de mens maakt muziek zij weet hoe dat moet
jeroen brouwers schrijft een boek hij weet hoe dat moet
ik weet niet zoveel ik snap niets van de grote verdwijntruc
en dat is op dit moment erg vervelend de kamer is gevuld

op een dag – die dag hoeft nooit te komen –
zal ik hem vragen iets voor mij te doen

wat aftrekbaar is van de belasting want zelfstandig zijn is hip
kinderwensen bootmissers en trouwperikelen het bezoek
is immers dertig plus mijn demonen zijn leeftijdsloos

ik zal hem een aanbod doen dat hij niet kan weigeren

laat ik even mijn ogen sluiten en daarna drie keer met mijn ogen
knipperen
dan verdwijnt het bezoek vanzelf

 

Zo zitten we weer…

zo zitten we weer hele dagen in de tuin naar de vogels te kijken en
’s avonds
vallen we in slaap voor de televisie

sinds die nacht toen alle doden ontwaakten uit hun graven het gedoe
dat dat opleverde mag als bekend worden verondersteld zeker
met een stel van die hufters die ineens weer terug waren

hoe dood je iets dat al dood is en dan die allesoverheersende geur van
verrotting

ik was immers gelukkig toen ik jullie ineens weer zag
er waren nog zoveel onafgemaakte onbesproken zaken
hoewel het er nu gek genoeg weer niet van komt

de meeste vogels trekken reeds naar het zuiden

 

 
Daniël Dee (Empangeni, 12 november 1975)

Lees verder “Daniël Dee, Lize Spit, Lucia Berlin, Frank Witzel, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf, Malcolm Guite”

Daniël Dee, Lize Spit, Lucia Berlin, Frank Witzel, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf

De Nederlandse dichter Daniël Dee werd geboren op 12 november 1975 in Empangeni, Zuid-Afrika. Zie ook mijn blog van 12 november 2010 en eveneens alle tags voor Daniël Dee op dit blog.

*

de fabriek waar compassie wordt geproduceerd
is stilgevallen en voor het eerst in eeuwen
komen de arbeiders naar buiten hun gezichten
ouder dan de tijd van woorden de arbeiders
ze schreeuwen niet maar in hun ogen staat
het verwijt te lezen: jullie zijn ons vergeten

 

Magie en hekserij

overblijvende
nachtschade

geneeskrachtig
helderziend

ei van de geest
liefdesplant
vertakt of gevorkt

ingesneden
afzonderlijk
ondergronds

giftig
hallucinogeen

duizeligheid
angstaanvallen
slapeloosheid
zware gevallen
woedeaanvallen
ademhalingsproblemen
delier
warmtegevoelens

heksenkruid
heksendrankjes en heksenzalf

miniatuurmensje
probeerseltje van de mens
bewerkt en besneden
 
het zeggen van speciale formules
en het dansen van bepaalde dansen

ijzingwekkende schreeuw
dodelijke schreeuw

lijkvocht
de urine en het zaad
galgenmannetje

 

 
Daniël Dee (Empangeni, 12 november 1975)

Lees verder “Daniël Dee, Lize Spit, Lucia Berlin, Frank Witzel, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf”

Colin Channer, Herman Franke, Sebastian Fitzek, Richard Howard, Migjeni, Arna Wendell Bontemps, Conrad Richter, Edwina Currie, Frank Witzel

De Jamaicaanse schrijver Colin Channer werd geboren op 13 oktober 1963 in Kingston. Zie ook alle tags voor Colin Channer op dit blog.

Uit: The Girl with the Golden Shoes

“So while the others ran, she hid behind the almond tree and watched in fearful fascination as the creature loomed.
It wasn’t until the mask had been removed that Estrella, who’d never been to school or traveled much on her tiny island, understood that what she thought had been a monster was a human being—a scuba diver in a rubber suit.
She stepped out from behind the tree and walked toward him in her old blue frock with eyelet lace around the hem, hips moving widely underneath the faded fabric, giving insight to the marvel of her shape. She was tall and big-boned with mannish shoulders and a long face with sharp cheeks. Her eyes were bright and slanted, and although her skin was darker than a Coke, she had a length of wavy hair.
“What are you wearing?” she asked in English, which she rarely had the need to use, since everyone around her spoke Sancoche.
“It lets me breathe beneath the water.”
They talked for several minutes, during which he explained some of his duties; then he disappeared below the surf.
In Sancoche, her native dialect, Estrella kept repeating as the ripples disappeared, “I never even thought to dream of seeing a thing like that.”

 

 
Colin Channer (Kingston, 13 oktober 1963)

Lees verder “Colin Channer, Herman Franke, Sebastian Fitzek, Richard Howard, Migjeni, Arna Wendell Bontemps, Conrad Richter, Edwina Currie, Frank Witzel”

Frank Witzel

De Duitse schrijver, illustrator, radiopresentator en muzikant Frank Witzel werd geboren op 12 november 1955 in Wiesbaden. Witzel volgde na de middelbare school eerst een muzikale opleiding aan het conservatorium Wiesbaden. Al in zijn jeugd studeerde hij piano, cello en klassieke gitaar. Vanaf 1975 publiceerde Witzel gedichten in alternatieve literaire tijdschriften als Das Nachtcafé, TJA oder Machwerk. Zijn eerste gedichtenbundel “Stille Tage in Cliché” verscheen in 1978 In zijn roman “Blue Moon Baby” (2001) vertelt Witzel verhaal van de in Hessen wonende leraar Hugo Rhä, dat andere verhaallijnen – zoals dat van de bizarre spion Douglas Douglas Jr. in Wisconsin – overlapt. Hierin koppelt Witzel moderne samenzweringstheorieën met elementen van de spionageroman, doorspekt met verwijzingen naar popcultuur en literatuur. Ook in de volgende Roman “Revolution und Heimarbeit” (2003) combineert Witzel samenzweringstheorieën – zoals de zogenaamd alleen maar gesimuleerde maanlanding in 1969 – met groteske gebeurtenissen, kritiek op het kapitalisme en Freakshow elementen. In 2015 verscheen de dikke roman “Die Erfindung der Roten Armee Fraktion durch einen manisch depressiven Teenager im Sommer 1969“.

Uit: Die Erfindung der Roten Armee Fraktion durch einen manisch depressiven Teenager im Sommer 1969

„Das ist meine Wasserpistole. Sag mal, spinnst du? schreit Bernd. Wo ist denn die Erbsenpistole? Vergessen, aber die Wasserpistole ist echt gut, die hat vorne nen Ring, da kannst du um die Ecke schießen. Ihr seid Spinner, vollkommene Spinner, ich denk, ihr habt euch das Luftgewehr von Achim geliehen. Der war nicht da, nur seine Oma, und die wollte es nicht rausrücken. Pass auf! Ich schlingere nach links, und fast wären wir umgekippt, aber Claudia und Bernd werfen sich geistesgegenwärtig auf die andere Seite, und ich komme nur für einen Moment von der Fahrbahn ab. Der Schnee spritzt an den Scheiben hoch. Die Scheibenwischer arbeiten wie wild. Vielleicht sollten wir einfach drehen, ruft Claudia, damit rechnen die nie im Leben. Ja, schreit Bernd, da rasen wir an denen vorbei, und bevor die was merken, sind wir weg.
Nein, Unsinn, das ist Quatsch, wir müssen bis zum nächsten Ort, das ist nicht mehr weit, außerdem gehts da vorn schon bergab. Ja, stimmt, ich seh schon die ersten Häuser. Wir müssen sie abhängen. Ich rase ungebremst in den Ort, die Bleichwiesenstraße runter, dann links in die Weihergasse, am Bäcker Fuhr vorbei, wo es die Bananenschnitten mit Schokoguss gibt, vorbei an der Drogerie Spalding, am Lebensmittel Breidenbach, Zeitschrien und Tabakwaren Maurer, Lebensmittel Lehr, Sängerheim, dann kurz vorm Bäcker Daum halte ich an. Schnell, schreie ich, die Bullen sind noch nicht da. Wir steigen aus und rennen gegenüber in den Hofeingang und durch nach hinten. Wir müssen über die Mauer, da ist der Schulhof, von dort können wir weiter zur Kerbewiese.
Wir springen auf die Mülltonnen. Was macht ihr da? ruft eine Stimme aus einem Fenster im Hinterhaus. Bleibt sofort stehen! Ich kenn euch! Sofort stehenbleiben! Sonst gehe ich zu euren Eltern! Ich drehe mich kurz um. Eine Frau in Kittelschürze lehnt aus dem Flurfenster im zweiten Stock und droht mit einem Staubtuch. Gerade fahren die Bullen an der offenen Hoür vorbei. Die haben uns nicht gesehen, sage ich, die fahren bestimmt hoch zum Gräselberg. Dann hauen wir aber besser in die andere Richtung ab, sagt Bernd. Stimmt. Los. Wir springen wieder von den Mülltonnen und rennen durch den Hauseingang. Stehenbleiben!, brüllt die Frau wieder.“

 
Frank Witzel (Wiesbaden, 12 november 1955)

Deutscher Buchpreis 2015 voor Frank Witzel

Deutscher Buchppreis voor Frank Witzel

De Duitse schrijver Frank Witzel heeft verrassend de Deutscher Buchppreis gewonnen voor zijn roman „Die Erfindung der Roten Armee Fraktion durch einen manisch depressiven Teenager im Sommer 1969“ Dat meldt de organisatie. Het verhaal speelt zich af in de oude Bondsrepubliek in de periode na de Tweede Wereldoorlog. De auteur beschrijft een reeks episoden vanuit de ogen van een 13-jarig kind in Wiesbaden.Zie ook alle tags voor Frank Witzel op dit blog.

Uit: Die Erfindung der Roten Armee Fraktion durch einen manisch-depressiven Teenager im Sommer 1969

“Es ist ein verschneiter Tag im Januar. Ich stehe auf einem schmalen und verschneiten Hügel, schaue in ein verschlafenes und ebenfalls verschneites Dorf, das unterhalb des Hügels liegt und versuche, mich zu erinnern wie es war, dort unten in einer kaum möblierten und ungeheizten Wohnung zweieinhalb Monate zuzubringen, in einem Haus, das eher einem Schuppen ähnelte, dicht neben einem Bach, der halb zufror in diesem Winter vor so vielen Jahren. Ich stehe auf dem Hügel und schaue meinem gefrorenen Atem hinterher und dem Eichelhäher, der kurz auf einem der verschneiten Äste aufsetzt und dann in den grauen Himmel fliegt und hinter der nächsten Kuppe verschwindet.
Die Landstraße schlängelt sich wie auf einer Kinderzeichnung vom grauweißen Horizont zu dem Feld vor meinen Füßen. Und da kommt auch schon ein Auto angefahren. Es ist kein Ferrari 250 GT 12 Zylinder 4 Takt Hubraum 2953 cm³ mit 240 PS und 230 Stundenkilometern, noch nicht mal ein Porsche 501 6 Zylinder 4 Takt Hubraum 1995 cm³ mit 120 PS und 200 Kilometern, son-dern nur ein NSU Prinz 2 Zylinder 4 Takt 578 cm³ mit 30 PS, der gerade mal 120 macht, mit Rückenwind, und hier geht es bergauf, raus aus dem verschneiten Dorf, und ich habe noch nicht mal den Mopedführerschein, und Claudia brüllt und Bernd schreit, ich soll mich weiter rechts halten, damit uns die Bullen in den Kurven aus den Augen verlieren, aber das ist gar nicht so leicht, denn unser NSU Prinz hat hinten schlecht aufgepumpte Reifen, sodass ich kaum die Balance halten kann. Trotzdem liegen wir ein ganzes Stück vorn. Hinter uns die Bullen mit ihrem vollbesetzten Mannschaftswagen VW T2 fangen an zu ballern. Die Kugeln schlagen in die Schneewehen und springen vom Straßenasphalt gegen den zitronengelben Lack der Kotflügel. Claudia kramt im Handschuhfach nach einer Waffe. Die ist nicht geladen, sage ich. Wie, nicht geladen? Kein Wasser drin. Wasser? Das ist meine Wasserpistole. Sag mal, spinnst du? schreit Bernd. Wo ist denn die Erbsenpistole? Vergessen, aber die Wasserpistole ist echt gut, die hat vorne einen Ring, da kannst du um die Ecke schießen. Ihr seid Spinner, vollkommene Spinner, ich denk, ihr habt euch das Luftgewehr von Achim geliehen. Der war nicht da, nur seine Oma, und die wollte es nicht rausrücken. Pass auf! Ich schlingere nach links, und fast wären wir umgekippt, aber Claudia und Bernd werfen sich geistesgegenwärtig auf die andere Seite, und ich komme nur für einen Moment von der Fahrbahn ab. Der Schnee spritzt an den Scheiben hoch. Die Scheibenwischer arbeiten wie wild. Vielleicht sollten wir einfach drehen, ruft Claudia, damit rechnen die nie im Leben.”

 
Frank Witzel (Wiesbaden, 1955)

Frank Witzel

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse schrijver en muzikant. Frank Witzel werd geboren in 1955 in Wiesbaden. Als kind leerde de veelzijdige kunstenaar verschillende instrumenten en vervolgens begon hij als tiener te tekenen en te schrijven. Hij schreef gedichten, proza, essays en bijdragen aan culturele en literaire tijdschriften. In 1978 verscheen zijn eerste dichtbundel ” Stille Tage in Cliché” met zijn eigen illustraties. Het tweede deel van ” Tage ohne Ende , volgde in 1980. Hoewel zijn vroege prozawerk – een aantal korte verhalen en romanfragmenten – tot nu toe ongepubliceerd bleef, dienden zich hier al de belangrijkste elementen van zijn latere teksten aan. Met de roman “Blue Moon Baby” lukte hem in 2001 de doorbraak. “Blue Moon Baby” vertelt het verhaal van de leraar Hugo Rhäs, waarvan de verhaallijn zich met andere – zoals over de bizarre verschijning van spion zonder been Douglas Jr. in Wisconsin – overlapt. Hier verbindt Witzel moderne samenzweringstheorieën met elementen van de spionageroman, doorspekt met verwijzingen naar popcultuur en literatuur: Ook in de volgende roman “Revolution und Heimarbeit” (2003) combineert Witzel samenzweringstheorieën – zoals de vermeende gesimuleerde maanlanding in 1969 – met een reeks van groteske gebeurtenissen, kritiek op het kapitalisme en freakshow elementen. Voor zijn boek “Die Erfindung der Roten Armee Fraktion durch einen manisch-depressiven Teenager im Sommer 1969” ontving Witzel in 2012 de Robert Gernhardt Prijs.

Uit: Bluemoon Baby

“Horst Janssen war fest davon überzeugt, daß er alles zu zeichnen vermochte. Er sagte das einmal in einem Interview, das im deutschen Fernsehen ausgestrahlt wurde. Wenn man sich jedoch seine Zeichnungen anschaut, so sind es meist verwelkte Blätter und eingetrocknete Früchte, die darauf zu sehen sind. Und wenn es keine verwelkten Blätter und eingetrockneten Früchte sind, so sieht es doch aus wie verwelkte Blätter und eingetrocknete Früchte. Ich finde, daß die Zeichnungen durchaus ge-konnt aussehen. Vielleicht konnte Horst Janssen auch tatsächlich alles zeichnen. Können im Sinne von: die Möglichkeit zu etwas besitzen. Ge-tan hat er es mit Sicherheit nicht. Das ist auch nicht weiter schlimm. Aber warum hat er so viel getrunken? Und warum war er o so unglücklich? Und so alt ist er nun auch nicht geworden.
Natürlich kann man solche Fragen nicht beantworten. Es wäre sogar zynisch, wollte man sie beantworten. Aber man kann sie stellen. Rein rhetorisch, weil gewisse Vorstellungen mit anderen Vorstellungen zu tun haben. Auf der Rückseite eines dtv-Taschenbuchs von Horst Janssen steht ein Zitat von ihm, das lautet: »Mich haben die Götter ungemein gestraft mit meinen Gaben.« Das ist es, was ich meine. Der Künstler denkt mit einem Mal, daß er alles zeichnen kann, und daß das eine Gabe sei, und daß es Götter gibt, die einen dann noch mit dieser Gabe strafen wollen. Wahrscheinlich entstehen Mythen aus unreflektiert Da-hingesagtem, das auf der Rückseite eines dtv – Taschenbuchs abgedruckt oder im Fernsehen gesendet wird. Nicht nur andere Leute denken: »Na, das hört sich doch ganz plausibel an«, sondern man selbst denkt es. Und dann verwechselt man die Medien schon mit den Göttern. Und dann wird es, glaube ich, ziemlich schwierig.
Das Buch ist jetzt ungefähr zu einem Viertel vorüber, und deshalb erlaube ich mir diese kleine persönliche Abschweifung. Ich kam darauf aus folgendem Grund: Eigentlich wollte ich mit der Beschreibung von Abbie Kofflager beginnen. Ich hatte aber gerade kurz zuvor eine Folge der Sendung »Ehen vor Gericht« gesehen. Das ist eigentlich keine besondere Sendung, eher billig produziert und in letzter Zeit auf eine Stunde heruntergekürzt. Deshalb erwarte ich dort auch keine besonderen Schauspieler. Nun war heute aber gerade dort eine ausgezeichnete Schauspielerin zu sehen. Diese Schauspielerin war so ausgezeichnet, daß ich mehrfach überlegte, ob sie vielleicht gar keine Schauspielerin war, sondern das alles wirklich in dem Moment erlebte, in dem sie es darstellte – was natürlich Unsinn ist. Sie war umgeben von schlechten bis rechten Schauspielern, die sich mit ihren Rollen abmühten oder identifizierten, oder eben sich selbst spielten. Demnach war sie aller Wahrscheinlichkeit auch eine Schauspielerin. Sie spielte die Böse. Die Schuldige, was die Psychologin in den Zwischengesprächen auch mehrfach betonte.”

 
Frank Witzel (Wiesbaden, 1955)