Frans Coenen, Eric Bogosian, Robert Penn Warren, Michael Schaefer, Carl Spitteler

De Nederlandse schrijver, essayist en criticus Frans Coenen werd in Amsterdam geboren op 24 april 1866. Zie ook alle tags voor Frans Coenen op dit blog.

 

Uit: Verveling

 

“Boven onder ’t dak was ’t al broeiheet, met een benauwden reuk van versch hout en door de zon gestoofd lood. Een heen-en-weer geklos over den vloer, en de hooge stem van fräulein Böhmer, de eigenares van ’t hôtel, klonken uit een kamer aan het eind van een middengangetje.

‘Da sind Sie endlich!’ riep ’t fräulein Henriette toe, haar vriendelijk lachend aanziend, in de groote, bruine, uitpuilende oogen, een schalke vogelachtige uitdrukking.

Zij had over ’t geheel veel van een oud-verweerd spekpoppetje op een trumeau, met haar kleine lijfje onder ’t groote eironde hoofd, rood en zon-verbrandend, met glanzend zwart haar.

‘Na, was sagen Sie jetz! ist’s nicht hübsch geworden hier?! Wird ihre Freundin hier nicht ganz heimisch sein? ging zij voort en wees in ’t rond op ’t nieuw hardblauw behang en de tullen gordijntjes, met de roodlinten embracetjes voor ’t raam.

Henriette knikte vriendelijk van ja. Zij was pas drie dagen geleden uit Holland gekomen, doch al op heel goeden voet met de eigenares, die haar overal brjriep waar wat te zien was.

In haar huiselijke omgeving in Amsterdam, stond Henriette de Wal anders niet bekend als iemand, die gauw vertrouwelijk was. Haar donkere oogen, onder de fljne wenkbrauwen, zagen gewoonlijk hoog en onverschillig uit ’t witte smalle gezicht en om de smalle bloedelooze lippen van haar kleinen mond was een trotsche, afwijzende trek.

Maar thans gloeide er iets innigs, een zachte dankbaarheid in den blik, waarmee zij naar buiten tuurde en haar mond was droomerig even-geopend.

Zoo luisterde zij met schijnbare belangstelling naar ’t levendig zelfbehagelijk geratel van fräulein Böhmer, een lang relaas van alles wat er hier en in ’t hoofdgebouw nog aan de kamers moest gedaan worden,…. van buiten, vochtig en koel, kwam ’t onregelmatig, frisch geplas van de fontein tot hen,… toen ’t kleine menschje op eens zich zelf onderbrak:

‘Aber jetz musz ich eilen, sonst wird mein diner nicht fertig,… gehen Si mit, fräulein?’

 

 

Frans Coenen (24 april 1866 – 23 juni 1936)

Lees verder “Frans Coenen, Eric Bogosian, Robert Penn Warren, Michael Schaefer, Carl Spitteler”

Frans Coenen, Eric Bogosian, Michael Schaefer, Robert Penn Warren

De Nederlandse schrijver, essayist en criticus Frans Coenen werd in Amsterdam geboren op 24 april 1866. Zie ook alle tags voor Frans Coenen op dit blog.

 

Uit: Een avond

„Langzamerhand waren ze vanzelf opgewandeld naar ‘Schreuder’, het koffiehuis aan den overkant der rivier.

Het zou daar koel zitten zijn, na dezen snikheeten Julidag en het was tenminste een eindpunt voor doelloos slenteren langs dompige straten, waar de warme, loome lucht nog zwaar hing en het benauwend rook naar heete stof, die pijnlijk prikkelde in den neus.

Toch altijd nog beter hièr, dan op de lauw-warme kamer, waar een atmosfeer was, als in een kast, die lang gesloten is geweest.

Het was tegen acht uur, toen zij over de groote brug gingen, aan het andere einde waarvan ‘Schreuder’ lag.

De zon ging rosgoud gloeiend onder, rechts boven de rivier, hoog achter de violette huizenstad, maar zij zagen het niet, hadden alleen een vagen indruk van den wijden hemelbrand en de breede verte van het watervlak, dat blauwzilver tintelde.

Onderweg, in hun lange, moeie slentering hadden ze zonder belangstelling loopen praten over de dagelijksch gewone dingen, over wat op het bureau gebeurd was: ‘Zeg, wat was die Beukels weer gek!’ of: ‘Ben je nog uit geweest gisteravond?’ of: ‘Weet je wie ik gezien heb? Die meid van laatst, je weet wel, die zwarte….’

Eindelijk hadden ze ’t over de warmte gehad. Cnoop vertelde, hoe hij maar eens in zijn leven zoo’n zelfde hitte had bijgewoond: dat was nou twee jaar gelejen bij de wielerwedstrijden in Arnhem…..

‘Ik kwam daar, got! zooals je gewoonlijk na die dingen toegaat, hè! in velicopède-kostuum, met een shirt an en korte broek en m’n jas over me arm…. Dan ka’je toch waarachtig niet zeggen, dat je dik gekleed bent, nie waar?’

‘Nee, waarachtig niet,’ zei de ander.

‘Nou maar, meneer! ik verzeker je, ik was nog geen half uur op de baan of ik stierf gewoon van de hitte!…. en zoo in eens kwam dat! We waren hier weggegaan…. ja met warm weer…. een graad of 70, 72 nie meer. Maar toe in de trein veranderde ’t…. en got! ’t was om gek te worden! De lui kònne niet meer op d’r karren blijven… ik heb er twee zóó af zien donderen!’

 

Frans Coenen (24 april 1866 – 23 juni 1936)

Frans Coenen Jr., 1894. Door F. Hart Nibbrig

Lees verder “Frans Coenen, Eric Bogosian, Michael Schaefer, Robert Penn Warren”

Achim von Arnim, Frans Coenen, Eric Bogosian, Michael Schaefer, Robert Penn Warren

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen! 

 

 

 paolo_veronese

De opstanding van Christus, Paolo Veronese (1528 – 19 april 1588)

 

 

 

Ostern

Vom Erdenstaub zu reinen, blauen Lüften
Dringt weit der Blick in ersten Frühlingstagen,
Und höher steigt der mächt’ge Sonnenwagen,
Die Erde sehnt nach Blättern sich und Düften,
Und heilige Geschichten uns dann sagen
Was sich geahnet in des Herzens Klüften.
Er ist erstanden aus den Todesgrüften,
Und wie vergebens war der Menschen Zagen,
Ja so ersteht die Welt der Himmelsgaben
Mit jedem Jahre neu, die Knospen brechen,
Und nichts ist unsrer Liebe zu erhaben,
Sie giebt uns alles in den Wonnebächen,
Die nach dem Eisgang Flur und Aug’ durchgraben,
Das Unsichtbarste will zum Lichte sprechen.

 

 


Achim von Arnim (26 januari 1781 – 21 januari 1831)

Lees verder “Achim von Arnim, Frans Coenen, Eric Bogosian, Michael Schaefer, Robert Penn Warren”

Frans Coenen, Eric Bogosian, Michael Schaefer, Robert Penn Warren, Carl Spitteler, Marcus Clarke, Anthony Trollope

De Nederlandse schrijver, essayist en criticus Frans Coenen werd in Amsterdam geboren op 24 april 1866. Zie ook mijn blog van 24 april 2007 en ook mijn blog van 24 april 2008.en ook mijn blog van 24 april 2009.

 

Uit: Bleeke levens

 

“….Een dier dagen kwam in het hôtel, dat levendig aan den grooten weg lag en dikwijls vroolijk weergalmde van jonge, driftige stemmen – heele zwermen jongelui, te voet of op rijwielen – een zonderling paar van een ouden heer en een jonge vrouw. De oude heer was lang en hoekigmager in zijn slof omhangende kleeren. Zijn beenig, grof gezicht met holle oogen onder borstelig-grijze wenkbrauwen, en grauwe bakkebaarden, die langs de vale wangen neergingen aan beide zijden van den paarschen, speekseligen lippenmond, had de somber-fatale uitdrukking van een ontvleeschden paardekop. De jonge vrouw met zuiver-ovaal gezichtje, donkere amandel-oogen, altijd neergeslagen onder zwarte wimpers, en glanzig zwart haar, was van een ideale zuidelijke schoonheid, een waar Odalisken-mooi. Zij kwam zeer eenvoudig gekleed, droeg altijd een hoed met een voile, die zij juist ver genoeg opsloeg om te kunnen eten.

Wij zagen hen het eerst bij tafel, om één uur. Zij wisselden maar enkele woorden met elkaar en spraken heel niet met anderen. Er was iets terruggetrokkens en schuws in hunne manieren en blikken, dat juist de aandacht op hen trok; en tot elkaar gebogen hoofden fluisterden gissingen en zagen hen van terzijde aan met snelle blikken. ‘Vader en dochter’ scheen niet aannemelijk, omdat zij zoo weinig op elkaar geleken, ‘man en vrouw’ was meer waarschijnlijk, maar het bleek moeilijk te ontdekken of onder de ringen, die de jonge vrouw aan haar kleine bruine handen droeg, ook een trouwring was. De een meende van ja, de ander van neen, en de nieuwsgierigheid werd er grooter van, telkens als zij weer voor een maaltijd binnentraden, met nietsziende blikken, zich haastig aan een leeg tafeleinde zettend. Het hôtelboek zou het ten slotte moeten uitwijzen, maar zij haastten zich niet met teekenen.

….Twee dagen later zouden wij vertrekken.”

 

Coenen
Frans Coenen (24 april 1866 – 23 juni 1936)

 

 

De Amerikaanse schrijver en acteur Eric Bogosian werd geboren op 24 april 1953 in Woburn, Massachusetts. Zie ook mijn blog van 24 april 2009.

 

Uit: Perforated Heart

 

Last night Leon dangled the carrot of a fancy literary award before my greedy snout and I, like the pig I am, lurched for it.

Arrived on time for the Humphrey, freshly shaved, in suit and tie, and joined the throng of hipster literati milling outside the ballroom. I was shown to a table near the back of the room. Not a good sign. An aging socialite stinking of chardonnay and Chanel No. 5 leaned in, “Are you a writer? I hope someone at this table is a writer!” I beamed as if we were sharing a witty joke. A salad adorned with flower petals was put in front of me. Wine was poured.

I spied Leon seated three tables closer to the front of the room. He waved. I nodded. He turned away. My own editor could not be bothered to come over to my table and say hello. Of course, Leon wanted me there because he can’t waste precious bucks promoting my new novel. No budget means there will be no display ads. No audio book. No parties given in my honor at Balthazar or the Four Seasons. All I will get is an abbreviated book tour (flying coach and residing at budget hotels). No NPR appearances. No magazine covers. If I’m lucky, I’ll get two or three guest lecture gigs at second-rate colleges. It’s all nickels and dimes to him.

At my table for eight, the chocolate mousse lay unforked and the decaf cooled as the jovial movie stars onstage speculated on the names of the winners present in the crowd (forgetting to mention me, of course). An honorary award was given out to a publisher of progressive children’s books. A eulogy was intoned for the CEO of a major media corporation who had died rock climbing a week earlier. And so the circus draggedon and on. Finally, a winner was announced.

Upon hearing a name, not my name, my neighbors dropped their eyes to inspect their silverware. At adjacent tables, heads turned to gauge my humiliation. An obese publicist to my right patted my hand in consolation. “I’m sure your book was much better, Richard.” His pupils dilated with the thrill of witnessing my pain.“

 

EricBogosian
Eric Bogosian (Woburn, 24 april 1953)

 

 

De Duitse schrijver Michael Schaefer werd geboren op 24 april 1976 in Bielefeld. Al op jonge leeftijd schreef hij korte verhalen, meestal in het fantasy genre. In 1991 schreef hij zijn eerste complete roman die echter niet gepubliceerd werd. De roman had homosexualiteit als thema en Schaefer had zijn eigen coming out pas in 1994. In 2006 verscheen zijn debuutroman Liebe auf Raten, in 2008 volgde Touch me, Coach!, Onder het pseudoniem Eric Raven schrijft hij verder nog steeds fantasy verhalen als Krieger der Engel.

 

Uit: Love me,coach

 

„Louis zieht das Bein an den Oberkörper und blickt aus dem großen Fenster in die Nacht hinaus. Noch immer trägt er seinen Anzug. Eigentlich hätte er diesen schon längst ausgezogen. Spätestens dann, als Louis die aufgeregt wippenden, vollen Brüste von Rhiana berührte und sie zärtlich knetete … wäre zumindest seine Krawatte inklusive Hemd ein Opfer ihrer gemeinsamen Lust geworden. Er hätte aber spätestens nach dem zärtlichen Saugen ihrer Brustwarzen eine gierige Erregung spüren müssen! Doch nichts! Als Rhiana ihre Finger mit stöhnenden Lustlauten zu seiner Gürtelschnalle bewegte, sie öffnen wollte, legte er seine Hand auf ihre und zog sie zurück. Er konnte es nicht. Sein Verstand überschlug sich, sein Gewissen ackerte auf Hochtouren. In seinem Kopf waren immer die strahlenden Augen seines jungen Stars präsent. Evans Stimme durchfloss seinen Verstand. Die vielen Berührungen, die Schwärmereien … und zum guten Schluss, als Louis gewaltsam versuchte seine innere Stimme zum Schweigen zu bringen … Der Kuss in seinem Büro kurz nach der Regionalmeisterschaft! Evan hatte es geschafft, einen Kuss zu fabrizieren, der tatsächlich so schnell nicht in Louis’ Hirn bedeutungslos versickert war!”

 

Bielefeld_Altes_Rathaus
Michael Schaefer (Bielefeld, 24 april 1976)
Bielefeld, oude raadhuis (Geen portret beschikbaar)

 

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Robert Penn Warren werd geboren op 24 april 1905 in Guthrie, Kentucky. Zie ook mijn blog van 24 april 2007 en ook mijn blog van 24 april 2008 en  ook mijn blog van 24 april 2009.

 

Uit:All the King’s Men

 

“To get there you follow Highway 58, going northeast out of the city, and it is a good highway and new. Or was new, that day we went up it. You look up the highway and it is straight for miles, coming at you, with the black line down the center coming at and at you, black and slick and tarry-shining against the white of the slab, and the heat dazzles up from the white slab so that only the black line is clear, coming at you with the whine of the tires, and if you don’t quit staring at that line and don’t take a few deep breaths and slap yourself hard on the back of the neck you’ll hypnotize yourself and you’ll come to just at the moment when the right front wheel hooks over into the black dirt shoulder off the slab, and you’ll try to jerk her back on but you can’t because the slab is high like a curb, and maybe you’ll try to reach to turn off the ignition just as she starts the dive. But you won’t make it, of course. Then a nigger chopping cotton a mile away, he’ll look up and see the little column of black smoke standing up above the vitriolic, arsenical green of the cotton rows, and up against the violent, metallic, throbbing blue of the sky, and he’ll say, “Lawd God, hit’s a-nudder one done done hit!” And the next nigger down the next row, he’ll say, “Lawd God,” and the first nigger will giggle, and the hoe will lift again and the blade will flash in the sun like a heliograph. Then a few days later the boys from the Highway Department will mark the spot with a little metal square on a metal rod stuck in the black dirt off the shoulder, the metal square painted white and on it in black a skull and crossbones. Later on love vine will climb up it, out of theweeds.

But if you wake up in time and don’t hook your wheel off the slab, you’ll go whipping on into the dazzle and now and then a car will come at you steady out of the dazzle and will pass you with a snatching sound as though God-Almighty had ripped a tin roof loose with his bare hands. Way off ahead of you, at the horizon where the cotton fields are blurred into the light, the slab will glitter and gleam like water, as though the road were flooded.”

 

Warren-R
Robert Penn Warren (24 april 1905 – 15 september 1989)

 

 

De Zwitser dichter, schrijver, essayist en criticus Carl Friedrich Georg Spitteler (eig. Carl Felix Tandem) werd geboren op 24 april 1845 in Liestal bij Basel. Zie ook mijn blog van 24 april 2007 en ook mijn blog van 24 april 2008 en ook mijn blog van 24 april 2009.

 

Zitronenfalter

I

 

Aufrechten Hauptes eine Jungfrau eifrig schrieb.

 

Da blitzt’ ein Maigewittersturm herein und trieb

Kastanienblüten streuend auf die nassen Blätter.

Und mitten in dem Blütensturm und Maienwetter

Ein gelb Oranien-Vögelein, im Todesbangen

Zitternd und sterbend, blieb an ihrem Finger hangen.

 

Da holte sie ein neu’ Papier mit sachter Hand,

Und auf den Tisch gebeugt, seitwärts das Haupt gewandt,

Mit feuchten Blicken und mit träumerischem Sinnen

Entschloß sie sich, ein ander Schreiben zu beginnen.

 

Also mit seinem Sterben ein Zitronenfalter

Erschmeichelte das Lebensglück dem Brieferhalter.

 

 

II

 

“Geh weg! du häßlich Gretchen! Was kommt dir in den Sinn,

So nah’ bei mir zu stehen, die ich so lieblich bin?”

So rief die schöne Stephie. – Da kam ein gelbes Ding

Von Schmetterling geflogen, den sie behende fing.

 

Das Gretchen trat daneben, vergessend ihren Zwist:

“Nicht wahr? du läßt ihn leben? – Da er so lieblich ist.”

 

spitteler
Carl Spitteler (24 april 1845 – 29 december 1924)

 

 

De Australische schrijver Marcus Clarke werd geboren op 24 april 1846 in Londen. Zie ook mijn blog van 24 april 2009.

 

Uit: Australian Tales of the Bush

 

POOR JOE. was the ostler at Coppinger’s, and they called him Poor Joe. Nobody knew whence he came; nobody knew what misery of early mutilation had been his. He had appeared one evening, a wandering swagman, unable to speak, and so explain his journey’s aim or end — able only to mutter and gesticulate, making signs that he was cold and hungry, and needed fire and food. The rough crowd in Coppinger’s bar looked on him kindly, having for him that sympathy which marked physical affliction commands in the rudest natures. Poor Joe needed all their sympathies: he was a dwarf, and dumb. Coppinger — bluff, blasphemous, and good-hearted soul — dispatched him, with many oaths, to the kitchen, and when the next morning the deformed creature volunteered in his strange sign-speech to do some work that might ” pay for his lodging,” sent him to help the ostler that ministered to King Cobb’s coach-horses. The ostler, for lack of a better name, perhaps, called him ” Joe,” and Coppinger, finding that the limping mute, though he could speak no word of human language, yet had a marvellous power of communication with horseflesh, installed him as under-ostler and stable-helper, with a seat at the social board, and a wisp of clean straw in King Cobb’s stable. ” I have taken him on,” said Coppinger, when the township cronies met the next night in the bar. “Who,” asked the croniest, bibulously disregarding grammar.’ ” Poor Joe,” said Coppinger. The sympathetic world of Bullocktown approved the epithet, and the deforme…“

 

Marcus_Clarke
Marcus Clarke (24 april 1846 – 2 augustus 1881)

 

 

De Engelse schrijver Anthony Trollope werd geboren in Londen op 24 april 1815. Zie ook mijn blog van 24 april 2009.

 

Uit: Cousin Henry

 

Uncle Indefer “I have a conscience, my dear, on this matter,” said an old gentleman to a young lady, as the two were sitting in the breakfast parlour of a country house which looked down from the cliffs over the sea on the coast of Carmarthenshire. “And so have I, Uncle Indefer; and as my conscience is backed by my inclination, whereas yours is not–” “You think that I shall give way?” “I did not mean that.” “What then?” “If I could only make you understand how very strong is my inclination, or disinclination–how impossible to be conquered, then–” “What next?” “Then you would know that I could never give way, as you call it, and you would go to work with your own conscience to see whether it be imperative with you or not. You may be sure of this,–I shall never say a word to you in opposition to your conscience. If there be a word to be spoken it must come from yourself.” There was a long pause in the conversation, a silence for an hour, during which the girl went in and out of the room and settled herself down at her work. Then the old man went back abruptly to the subject they had discussed. “I shall obey my conscience.” “You ought to do so, Uncle Indefer. What should a man obey but his conscience?” “Though it will break my heart.” “No; no, no!” “And will ruin you.” “That is a flea’s bite. I can brave my ruin easily, but not your broken heart.” “Why should there be either, Isabel?” “Nay, sir; have you not said but now, because of our consciences? Not to save your heart from breaking,–though I think your heart is dearer to me than anything else in the world,–could I marry my cousin Henry. We must die together, both of us, you and I, or live broken-hearted, or what not, sooner than that. Would I not do anything possible at your bidding?” “I used to think so.” “But it is impossible for a young woman with a respect for herself such as I have to submit herself to a man that she loathes. Do as your conscience bids you with the old house. Shall I be less tender to you while you live because I shall have to leave the place when you are dead? Shall I accuse you of injustice or unkindness in my heart? Never! All that is only an outside circumstance to me, comparatively of little moment. But to be the wife of a man I despise!” Then she got up and left the room.”

 

Anthony_Trollope
Anthony Trollope (24 april 1815 – 6 december 1882)
Portret door Samuel Laurence

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e april ook mijn vorige blog van vandaag.

Frans Coenen, Eric Bogosian, Robert Penn Warren, Carl Spitteler, Marcus Clarke, Anthony Trollope, Carl Immermann

De Nederlandse schrijver, essayist en criticus Frans Coenen werd in Amsterdam geboren op 24 april 1866. Zie ook mijn blog van 24 april 2007 en ook mijn blog van 24 april 2008.

Uit: Reizen, een uitweiding en inwijding

“WEIMAR is een trouwhartig stadje, dat zich geeft zooals het is. Het heeft sedert anderhalve eeuw een schat van herinneringen, maar laat er zich niet op voorstaan, het doet niet archaïstisch, het neemt niet de houding aan alsof het in den Goethe-tijd ontstaan was en sedert precies zoo gebleven. Alleen op de Markt staan enkele middeleeuwsche gebouwen, die dat ook met eenige opzettelijkheid zijn willen. Overigens heeft men het oorspronkelijk stadje uit het eind der 18e eeuw ongedwongen in het nieuwe Weimar laten overgaan, blijkbaar alleen de ergste excessen van steden- en woningbouw vermijdende. Zoo kan de vreemdeling zich eenvoudig wijden aan het vele, dat er inderdaad uit den historischen tijd over is, de talrijke paleizen en burgerhuizen, de doorkijkjes, de aardige pleintjes en hoekjes met de grappige rococofonteinen en pompen, die, eenigszins breed-uit en gewichtig, den tijd suggereeren, toen meisjes en vrouwen hier tenminste één keer daags bij elkaar kwamen, om het onontbeerlijk water te halen en de even onontbeerlijke ‘Klatsch’ te bedrijven.

De bedoelde vreemdeling zal zich dan allereerst er over verbazen hoe klein het stadje was en hoe groot, hoe overheerschend het paleizen-complex, dat al in de 17e eeuw bestond. Uit de centrale burcht met den hoogen uitzichtstoren, door talrijke grachten omringd, en waaromheen zich schuchtere wijken van beschermingzoekenden kwamen sluiten, is blijkbaar op den duur het stadje gegroeid. Het burchtgeheel, telkens door brand vernield, kromp in en vervormde zich tot een open vierhoek, op de wijze van het paleis te Versailles, welks indrukwekkenden aanblik de laatste groothertog nog juist voor zijn onttroning bedierf door de open zijde met een nieuw paleis te vullen. De langgestrekte vierhoek met zijn toren domineert thans nog het stadje, hoeveel meer zal dit dan geweest zijn, toen hetzooveel kleiner was en het vorstelijk leven ongeveer alle ruimten en alle uren vulde.”

Coenen

Frans Coenen (24 april 1866 – 23 juni 1936)
Frans Coenen Jr., 1894. Door F. Hart Nibbrig

 

De Amerikaanse schrijver en acteur Eric Bogosian werd geboren op 24 april 1953 in Woburn, Massachusetts. Bogosians meestal cynische komedies zijn een-persoons-stukken die ook wel door een ensemble kunnen worden opgevoerd. Een microfoon en een klapstoeltje is alles wat de hoofdrolspeler nodig heeft. Bogosian won voor deze stukken drie Obie Awards. Voor zijn bekendste stuk Talk Radio kreeg hij een nominatie voor de Pulitzer Prijs. De schrijver bewerkte het stuk zelf voor de verfilming ervan door Oliver Stone en speelde zelf de hoofdrol.

 

Uit: Love’s Fire: Seven New Plays Inspired by Seven Shakespearean Sonnets

 

„Inspired by Shakespeare’s Sonnet 118

A couch in the midst of the small living room of a small apartment. On the couch sits RENGIN, a beautiful young woman, in a white wedding gown. She is drinking from a pint flask of bourbon. The phone rings. She doesn’t bother with it. Instead, she rises unsteadily and checks herself out in a mirror.

A voice can he heard on the message machine.

HERMAN(voice): Rengin, it’s me. A
re you there? Please pick up if you are. Rengin? I’m sorry. Whatever I did. I’m such an ass. Please pick up. Please? OK. I’m coming home. I’m actually downstairs. If you are there, don’t be surprised when you see me. Maybe you’re in the bathroom. Then I understand why you’re not picking up.

RENGIN has walked over to the answering machine and is watching it record the message.

RENGIN: Herman, you don’t get it. You never got it. She goes back to the mirror.

RENGIN: What is this I am wearing? A white dress. Meaning what? Virginity? That the male proboscis has not slid through my vaginal lips? What bullshit! (drinks) What the fuck am I here? A human sacrifice? I am a womb being readied for impalement and fertilization. Yech!!!

She touches the bodice, feels it, as she drinks.

RENGIN: But I can’t take it off. I’m drunk as shit and I can’t take it off. He’s got to see me like this. We should go out together like this. Maybe someplace that has a mosh pit. I should mosh in my wedding dress and then find some bikers and have three guys screw me at the same time. And make Herman watch. Prepare him…

She drinks and wails.

RENGIN: FUCKING “A,” MAN, HOW THE FUCK DID THIS HAPPEN?

HERMAN enters.

HERMAN: Rengin, what’s wrong? Why didn’t you answer the phone?

RENGIN: I’m getting shit-faced.

HERMAN: Why, honey? You don’t like your wedding gown?

RENGIN: No, I don’t like my wedding gown. Hey, I have an idea. You wear the wedding gown and I’ll wear the tux. And then when we go on our honeymoon I’ll fuck you. How about that?“

 

Eric_Bogosian

Eric Bogosian (Woburn, 24 april 1953)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Robert Penn Warren werd geboren op 24 april 1905 in Guthrie, Kentucky. Zie ook mijn blog van 24 april 2007 en ook mijn blog van 24 april 2008.

A Way to Love God    

Here is the shadow of truth, for only the shadow is true.
And the line where the incoming swell from the sunset Pacific
First leans and staggers to break will tell all you need to know
About submarine geography, and your father’s death rattle
Provides all biographical data required for the Who’s Who of the dead.

I cannot recall what I started to tell you, but at least
I can say how night-long I have lain under the stars and
Heard mountains moan in their sleep. By daylight,
They remember nothing, and go about their lawful occasions
Of not going anywhere except in slow disintegration. At night
They remember, however, that there is something they cannot remember.
So moan. Theirs is the perfected pain of conscience that
Of forgetting the crime, and I hope you have not suffered it. I have.

I do not recall what had burdened my tongue, but urge you
To think on the slug’s white belly, how sick-slick and soft,
On the hairiness of stars, silver, silver, while the silence
Blows like wind by, and on the sea’s virgin bosom unveiled
To give suck to the wavering serpent of the moon; and,
In the distance, in plaza, piazza, place, platz, and square,
Boot heels, like history being born, on cobbles bang.

Everything seems an echo of something else.

And when, by the hair, the headsman held up the head
Of Mary of Scots, the lips kept on moving,
But without sound. The lips,
They were trying to say something very important.

But I had forgotten to mention an upland
Of wind-tortured stone white in darkness, and tall, but when
No wind, mist gathers, and once on the Sarré at midnight,
I watched the sheep huddling. Their eyes
Stared into nothingness. In that mist-diffused light their eyes
Were stupid and round like the eyes of fat fish in muddy water,
Or of a scholar who has lost faith in his calling.

Their jaws did not move. Shreds
Of dry grass, gray in the gray mist-light, hung
From the side of a jaw, unmoving.

You would think that nothing would ever again happen.

That may be a way to love God.

warren

Robert Penn Warren (24 april 1905 – 15 september 1989)

 

 

De Zwitser dichter, schrijver, essayist en criticus Carl Friedrich Georg Spitteler (eig. Carl Felix Tandem) werd geboren op 24 april 1845 in Liestal bij Basel. Zie ook mijn blog van 24 april 2007 en ook mijn blog van 24 april 2008. 

 

Das Begräbnis

 

Mir war im Traum, sie täten dich begraben,

An einem Sonntag, draußen unterm wald,

Mit Singen und mit Beten. Leisen Trittes

Durch eine Seitenpforte naht ich traurig,

Entblößten Haupts von hinten der Versammlung.

 

Da stockte plötzlich der Gesang. Erstaunt,

Mit scheuen Blicken starrten sie nach mir.

Die Mesner zischelten. Ein Gärtnerjunge

Schob mir mit dienstbeflißnem Grinsen heimlich

Durch meine Finger einen Kranz von Dornen.

Aber die Menge teilend trat der Pfarrer

Mir f
eierlich entgegen, schrieb das Kreuz

Auf meine Stirne, hielt die Heilige Schrift

Mir auf die Brust und las mit lauter Stimme:

“Vergib, auf daß man dir vergebe”, las er.

Da regte sichs im Dornenkranz und wuchs

Und quoll wie Blust im Frühling. Rote, samtne,

Großmächtge Königsrosen fraßen wuchernd

Die lichte Luft, den leiderfüllten Kirchhof.

Blieb nichts mehr übrig als ein stilles Antlitz,

Von Schmerz verschönt, die lieben Heimataugen,

Wehmütigen Blicks mich grüßend durch die Rosen.

 

spitteler

Carl Spitteler (24 april 1845 – 29 december 1924)
Portret door Ferdinand Hodler

 

De Australische schrijver Marcus Clarke werd geboren op 24 april 1846 in Londen. Zijn belangrijkste roman is His Natural Life die oorspronkelijk, onder tijdsdruk geschreven, als feuilleton in een krant verscheen tussen 1870 en 1872. Het werk beschrijft de lotgevallen van Rufus Dawes die ten onrechte voor moord veroordeeld wordt en in een gevangenis belandt.  Bewerkt, ingekort en van een nieuw tragisch einde voorzien verscheen het boek in 1874. In 1908 werd er al een korte film van gemaakt, in 1927 een Hollywood film.  In 1983 volgde een televisieserie, gebaseerd op de roman.

 

Uit: His Natural Life

 

„We have some dim notion of what life on a convict ship means; and we have seen through what a furnace Rufus Dawes had already passed before he set foot on the barren shore of Hell’s Gates. But to appreciate in its intensity the agony he had suffered since that time, we must multiply the infamy of the ‘tween decks of the Malabar an hundred fold. In that prison was at least some ray of light. All were not abominable; all were not utterly lost to shame and manhood. Stifling though the prison, infamous the companionship, terrible the memory of past happiness—there was yet ignorance of the future, there was yet Hope. But at Macquarie Harbour was poured out the very dregs of this cup of desolation. The worst had come, and the worst must for ever remain. That pit of torment was so deep that one could not even see Heaven. There was no hope there as long as life remained. Death alone kept the keys of that island prison.

Is it possible to imagine, even for a moment, what an innocent man, gifted with ambitions and disgusts, endowed with power to love and to respect, must have suffered during one week of such a punishment? We ordinary men, leading ordinary lives—walking, riding, laughing, marrying and giving in marriage—can form no notion of such misery as this. Some dim ideas we may have about the sweetness of liberty and the loathing that evil company inspires; but that is all. We know that were we chained and degraded, fed like dogs, employed as beasts of burden, driven to our daily toil with threats and blows, and herded with wretches among whom all that savoured of decency and manliness was an open mock and scorn, we would—what? Die, perhaps, or go mad. But we do not know, and can never know, how unutterably loathsome life must become when shared with such beings as those who dragged the tree trunks to the banks of the Gordon, and toiled, blaspheming, in their irons, on the dismal sandspit of Sarah Island. No human creature could describe to what depth of personal abasement and self-loathing one week of such a life would plunge him. Even if he had the power to write, he dared not. As one who, in a desert, seeking for a face, comes to a pool of blood, and, seeing his own reflection, flies—so would such a one hasten from the contemplation of his own degrading agony. Imagine such an agony endured for six years!“

 

marcus_clarke

Marcus Clarke (24 april 1846 – 2 augustus 1881)

 

De Engelse schrijver Anthony Trollope werd geboren in Londen op 24 april 1815 als zoon van de bekende schrijfster van reisverhalen Frances Trollope. Als kind werd hij naar een serie kostscholen gestuurd, totdat de familie Trollope verhuisde naar België. Zijn ervaringen op deze kostscholen waren ongunstig en hij bekende later aan zelfmoord te hebben gedacht. Na de dood van zijn vader, een advocaat, zag zijn moeder zich gedwongen door te gaan met het schrijven van reisverhalen om de kost te verdienen. Trollope zelf kreeg in 1834 een baan bij de Britse post, waarvoor hij in 1841 moest verhuizen naar Ierland. Deze verhuizing zou later doorklinken in zijn eerste romans, een aantal waarvan zich daar afspeelden. Door de vele treinreizen die Trollope nodig had in zijn baan als postbeambte, had hij veel tijd over om te schrijven. Hij zette zichzelf de taak een bepaald aantal woorden per dag te schrijven en mede hierdoor werd hij al snel de meest productieve schrijver van zijn generatie. In zijn baan als postbeambte wordt Trollope verantwoordelijk geacht voor de introductie van de bekende rode brievenbussen die nog steeds dienst doen in het Verenigd Koninkrijk. Dankzij het succes van zijn romans kon hij in 1867 zijn baan bij de post opgeven en na een mislukte poging tot verkiezing in het parlement wijdde hij zich geheel aan het schrijven.

 

Uit: The Warden

 

„The Rev. Septimus Harding was, a few years since, a beneficed clergyman residing in the cathedral town of ———; let us call it Barchester. Were we to name Wells or Salisbury, Exeter, Hereford, or Gloucester, it might be presumed that something personal was intended; and as this tale will refer mainly to the cathedral dignitaries of the town in question, we are anxious that no personality may be suspected. Let us presume that Barchester is a quiet town in the West of England, more remarkable for the beauty of its cathedral and the antiquity of its monuments, than for any commercial prosperity; that the west end of Barchester is the cathedral close, and that the aristocracy of Barchester are the bishop, dean, and canons, with their respective wives and daughters.

Early in life Mr. Harding found himself located at Barchester. A fine voice and a taste for sacred music had decided the position in which he was to exercise his calling, and for many years he performed the easy but not highly paid duties of a minor canon. At the age of forty a small living in the close vicinity of the town increased both his work and his income, and at the age of fifty he became precentor of the cathedral.

Mr. Harding had married early in life, and was the father of two daughters. The eldest, Susan, was born soon after his marriage; the other, Eleanor, not till ten years later. At the time at which we introduce him to our readers he was living as precentor at Barchester with his youngest daughter, then twenty-four years of age; having been many years a widower, and having married his eldest daughter to a son of the bishop, a very short time before his installation to the office of precentor“.

 

Trollope

Anthony Trollope 24 april 1815 – 6 december 1882)

 

De Duitse dichter en schrijver Carl Leberecht Immermann werd geboren op 24 april 1796 in Magdeburg. Hij werkte als jurist in Magdeburg, Münster en Düsseldorf. In 1832 richtte hij het Düsseldorfer Stadttheater op dat hij leidde tot 1837. Immermann stond in vriendschappelijk contact met tijdgenoren als Heine , Grabbe , Tieck , Fouqué , Eckermann , Goethe , Gutzkow , Freiligrath , Brockhaus, Campe , Cotta en Felix Mendelssohn-Bartholdy.

 

Uit: Der Karneval und die Somnambule

Der arme Schelm, aus dessen Papieren wir die folgenden Blätter mitteilen, gehörte zu den Leuten, aus denen andere nichts machen, weil sie selbst wenig aus sich machen. Er war der Meinung, daß in einer Zeit, welche Reiche entstehen und fallen sah, während ein Knabe kaum zum Manne wurde, das Schicksal eines einzelnen im Grunde nicht viel zu bedeuten habe. Es ist ihm zuweilen sehr übel gegangen; er fand aber immer bald den Ton der Gleichgültigkeit oder des Scherzes über sein Unglück; denn er mußte an die Schlachtfelder Europas denken und an die Völker, deren Gebeine auf ihnen bleichen.Wir wollen dies weder loben noch tadeln, sondern die Leser nur bitten, sich durch den Ton seiner Reminiszenzen nicht täuschen zu lassen. Es folgt denselben so viel Herzeleid, als eine gefühlvolle deutsche Romanleserin wünschen kann, wenn der Held der
Geschichte auch verschmäht hat, seine Schmerzen jammernd vorher zu verkündigen.Ich bin von jeher ein großer Liebhaber alles Merkwürdigen gewesen, und wenn es mir nach meinen Wünschen im Leben gegangen wäre, so hätte ich die ägyptischen Pyramiden und den Niagarafall sehen müssen. Ich kam aber nicht bis zu diesen Wunderdingen, sondern blieb meistens auf die Wanderung um den runden Tisch meines Studierzimmers beschränkt. Als ich mich eben anschickte, wenigstens die Tour durch Frankreich und Italien zu machen, lernte ich meine nachherige Frau kennen, die mit ihrem Oheim gerade von Neapel über Rom, Mailand und Paris zurückkehrte. Ich wollte die Gelegenheit benutzen, mich aus ihrem Munde über so manches, was mir als einem gründlich Reisenden not tat, unterrichten zu lassen, und besuchte den Oheim und die Nichte täglich in den Abendstunden.“

 

immermann_1828

Carl Immermann (24 april 1796 – 25 augustus 1840)

Frans Coenen, Robert Penn Warren, Carl Spitteler

De Nederlandse schrijver, essayist en criticus Frans Coenen werd in Amsterdam geboren op 24 april 1866. Zie ook mijn blog van 24 april 2007.

 

Uit: Verveling

 

Fräulein, fräulein Henriette kommen Sie mal sehen, wie ich die Zimmer hab’ einrichten laszen!’

Henriette de Wal stond op van ’t tafeltje op ’t smalle terras. ‘Ich komme’ riep ze terug en de ijzeren stoelpooten schuurden knarsend over den steenen vloer, terwijl ze haar borduurwerkje neerlegde.

Het was een middelmatig groote meisjesfiguur, slank en elegant in haar glad, nauwsluitend, eenvoudig-grijs japonnetje, zooals ze met kalmen wiegenden tred voortging, de onderarmen licht slingerend, het hoofd recht op met de links en rechtskijkende bruine oogen in een wasbleek gezicht. Een hoed droeg zij niet en het hoog opgemaakt, donkerblonde haar glansde onder ’t felle zonlicht.

Zij kwam bij de voorzijde van het tuinhuis, een vierkant witsteenen blok met de deur in ’t midden, geflankeerd door twee hooge ramen en daarboven vooruitspringende dakvensters.

Boven de deur waren in gelen zandsteen de breede krullen en slingers van een ornament uit den Rococotijd gebeiteld, want ’t paviljoen was al heel oud.

Vóór Henriette binnentrad in ’t koele donker, gingen haar blikken nog even, genietend, over den in de helling uitgegraven moestuin, vierkant en met stijve, rechte paden. Over ’t groen en bruin, met hevige kleuren hier en daar bestrooid, hing een blauwig waas als van optrekkenden dauw, en ’t was of een stil schuchter-ingehouden lichtgeluk, teer en trillend daar werd uitgeademd.

En haar blikken stegen hoogeróp, over den muur, waar de glooiing weer begon,…. hooger nog over dauwfonkelend weidegroen met stukjes blond koornveld geschakeerd, tot zij stuitten tegen ’t volle diepe blauw, waaronder de ernstige bosschen schaduwdonker lagen… en waar zij beneden overal die blauw-violetten sluier hadden gevonden, als of de aarde zich nog niet geheel en al wilde overgeven aan de liefkozing van het gouden licht… daar zonken zij thans vol weelde in de schemerende, azuren oneindigheid, waaruit een lichtgejubel tot haar daalde, statig en forsch als koraalgezang.

Henriette kreeg een impressie als van een groot gebed en huiverend, dronken van geluk, met tranen in de oogen bleef zij staren…. ‘Nun fräulein! wo bleiben Sie,… das können Sie ja morgen auch noch sehen!’… klonk ’t uit ’t dakraam boven haar.

Henriette draaide zich om en glimlachend in haar hooge stemming, met ’t stralend Buitenvisioen nog voor haar geest, ging zij langzaam naar binnen, de smalle krakende trap op.”

 

coenen_FHart_Nibbrig

Frans Coenen (24 april 1866 – 23 juni 1936)
Frans Coenen Jr., 1894. Door F. Hart Nibbrig.

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Robert Penn Warren werd geboren op 24 april 1905 in Guthrie, Kentucky. Zie ook mijn blog van 24 april 2007.

Evening Hawk

From plane of light to plane, wings dipping through
Geometries and orchids that the sunset builds,
Out of the peak’s black angularity of shadow, riding
The last tumultuous avalanche of
Light above pines and the guttural gorge,
The hawk comes.
                        His wing
Scythes down another day, his motion
Is that of the honed steel-edge, we hear
The crashless fall of stalks of Time.

The head of each stalk is heavy with the gold of our error.

Look! Look! he is climbing the last light
Who knows neither Time nor error, and under
Whose eye, unforgiving, the world, unforgiven, swings
Into shadow.

                   Long now,
The last thrush is still, the last bat
Now cruises in his sharp hieroglyphics. His wisdom
Is ancient, too, and immense. The star
Is steady, like Plato, over the mountain.

If there were no wind we might, we think, hear
The earth grind on its axis, or history
Drip in darkness like a leaking pipe in the cellar.

 

 Mortal Limit

I saw the hawk ride updraft in the sunset over Wyoming.
It rose from coniferous darkness, past gray jags
Of mercilessness, past whiteness, into the gloaming
Of dream-spectral light above the lazy purity of snow-snags.

There–west–were the Tetons. Snow-peaks would soon be
In dark profile to break constellations. Beyond what height
Hangs now the black speck? Beyond what range will gold eyes see
New ranges rise to mark a last scrawl of light?

Or, having tasted that atmosphere’s thinness, does it
Hang motionless in dying vision before
It knows it will accept the mortal limit,
And swing into the great circular downwardness that will restore

The breath of earth? Of rock? Of rot? Of other such
Items, and the darkness of whatever dream we clutch?

warren

Robert Penn Warren (24 april 1905 – 15 september 1989)

 

 

De Zwitser dichter, schrijver, essayist en criticus Carl Friedrich Georg Spitteler (eig. Carl Felix Tandem) werd geboren op 24 april 1845 in Liestal bij Basel. Hij studeerde rechten in Luzern en protestantse theologie in Heidelberg en Zürich, hoewel hij eigenlijk atheist was.Hij werd priveleraar bij een Finse generaal, waardoor hij contacten kreeg in adelijke kringen in Finland en in Sint Petersburg. Deze ervaringen verwertkte hij later in zijn werk. De doorbraak kwam echter pas met Olympischer Frühling (1900-1905), een groot epos van 20.000 verzen waarin hij veel van de Griekse mythologie naar de moderne belevingswereld transporteerde. Romain Rolland, laureaat van 1915, droeg hem met het oog op dit werk voor de Nobelprijs voor die hij in 1920 ook kreeg. Zie ook mijn blog van 24 april 2007.

 

Die Ballade vom lyrischen Wolf

 

Frühlingslüfte lispelten im Haine,
Und ein Wolf im Silbermondenscheine,
Aufgeregt von lyrischen Gefühlen,
Strich, in seinem Innersten zu wühlen,
Melancholisch durch Gebirg und Strauch,
Liebe spürt er, etwas Weltschmerz auch.

 

Davor mög uns Gott der Herr bewahren:
Nachtigallenseufzer ließ er fahren.
Eine Rose hielt er in den Knöcheln,
Schwanenlieder in den Kelch zu röcheln,
Und mit honiglächelndem Gemäul
Flötet er ein schmachtendes Geheul.

 

Orpheus hörte diese Serenade.
»Herr Kollega«, bat er ängstlich, »Gnade!
Nutzlos quälst und quetschest du die Kehle,
Denn die Bosheit bellt dir aus der Seele.
Und mit einem Herzen voll von Haß
Bleibe, Bestie, ferne dem Parnaß.


Zwar auf Tugend mag die Kunst verzichten,
Liederliche sieht man Lieder dichten,
Aber Drachen mit Musik im Rachen –
Liebster, das sind hoffnungslose Sachen.
Aller schönen Künste weit und breit
Grundbedingung ist Gutherzigkeit.«

 

 

 

Der Traum vom Lieben Gott

Mir träumt, ich schlummert unterm Weidenbusch
Am Bachesufer, auf der Himmelswiese,
Und mit dem Wasser käm ein schöner Mann
Im Boot dahergefahren. Längs der Fahrt
Bog er die Büsche auseinander, spähte
In das Versteck und reichte links und rechts
Geschenke, welche er dem Boot enthob.

 

Wo er vorbeizog, scholl ein Dankesschluchzen.
Und aus den Wellen sangs wie Orgelstimme:
“Kleingläubige Zweifler, habt ihrs nicht gespürt?
Ihr mußtet leiden, daß ihr lernet wünschen.
Ihr mußtet wünschen, daß ich euchs gewähre.
Was jeder ihm verschwiegnen Seelengrund
Ersehnt, die Träume, die dem eignen Herzen
Er nicht verriet, ich habe sie gebucht.
Nehmt hin, ich kenne jedes Menschenherz!
Nehmt hin, ich kenne jeder Seele Sehnsucht!”

 

Allmählich kam er auch zu mir. Neugierig
Schärft ich den Blick, denn keines Wunsches war
Ich mir geständig. Da entstieg dem Nachen
Ein strahlend Frauenbild, vertraulich winkend,
Eilt auf mich zu und lachte mir ins Auge:
“Kleingläubiger Zweifler, hast dus nicht gespürt?”
Dann nahm sie meine Hand und führte mich
Durch blumige Triften nach den blauen Bergen.
Viel Fenster lugten auf den Weg, dahinter
Gesichter, deren Grüße uns vermählten.
Wir aber zogen miteinander weiter
Und immer weiter über Berg und Tal,
Ohne Verdruß und ohne Müdigkeit,
Bis wir verschwanden in gottinniger Ferne.

 

spitteler

Carl Spitteler (24 april 1845 – 29 december 1924)

 

Frans Coenen, Robert Penn Warren, Carl Friedrich Spitteler

De Nederlandse schrijver, essayist en criticus Frans Coenen werd in Amsterdam geboren op 24 april 1866. Coenen was afkomstig uit een burgerlijk Amsterdams gezin. Hij leed aan astma, welke ziekte hem afsloot van contact met leeftijdgenoten. Hij doorliep het gymnasium in Amsterdam en Utrecht en deed in 1886 staatsexamen. Hij studeerde rechten in Amsterdam en promoveerde in 1892 tot doctor in de rechtswetenschap. In zijn studietijd ontdekte hij zijn schrijftalent. Naast journalistieke arbeid en enkele novellen, veelal in Propria Cures gepubliceerd, werkte hij aan wat later de roman Verveling zou worden. In 1895 werd hij benoemd tot conservator van de kunstverzameling Willet-Holthuysen aan de Herengracht te Amsterdam. Dit museum bracht hem bestaanszekerheid en daarnaast een grote vrijheid om voor zichzelf te werken. In hetzelfde jaar vond hij een literair onderkomen in het in dat jaar opgerichte tijdschrift De Kroniek, dat, onder leiding van P.L. Tak, de taak van De Nieuwe Gids wenste voort te zetten. Tussen 1892 en 1905 schreef Coenen acht uiterst sombere romans en verhalenbundels, naturalistische verhalen, met een grote voorkeur voor alles wat grauw en triest, uitzichtloos en lelijk is. Korte tijd heeft Coenen als schrijver een vooraanstaande positie ingenomen. Lodewijk van Deyssel sprak zelfs van een ‘machtig kunstenaarschap’. Maar vanaf 1925 is zijn roem als schrijver van fictie voortdurend gedaald. Zijn belangrijkste invloed heeft Coenen gehad als literair criticus. Bij elkaar verschenen van zijn hand meer dan 1600 boekbesprekingen, bijna 1000 artikelen over toneel, meer dan 300 over muziek en over schilderkunst en bijna 1000 overige tijdschriftpublicaties

Zondagsrust.

“Een laat-Octobermorgen lichtte bleek over de nieuwe stad. De strekking der huizenblokken, de rechte, diepe straatgeulen werden al duidelijker in den barren opstand hunner hardbruine muren, in hun ver-heenlijnende, uitgestorven verlatenheid. Het was een Zondag en alles bleef stil lang over het gewone uur, dat de ambachtslieden met bleeke slaapgezichten haastig naar hun werk gaan. Alleen de melkwagens rammelden in de verte in ’t kil vochtgrijze, naderden, tot hun gebolder een oogenblik aan de ingang eener straat, als voor een tunnelholte, rammelde, dan afzwakte om een hoek, en allengs verging.
Toen kwamen ook de kleine zwarte gedaanten, die doofden de eindelooze rijen ros gloeiende lichten, van de een naar de ander gaande in gestadige stap, een lange stok over de schouder. En achter hen lieten zij de nuchtere grijsheid van de morgen, huizen en straten vaal en armelijk onder de dichtdekkende gure wolkenlucht.
Maar in de huizen zelve was het nog nacht.
Op de eerste verdieping, midden in de lange straat, waar de Verhoefs woonden, hing nog het broeiend nachtzwijgen, de zware stilte van de slaap, die schijnt te verdichten in ’t donker der slepende uren. Zware schaduwen huifden in ’t smalle gangetje naast de trap, waar een snelle ademhaling uit een openstaande bedsteê als een vederlicht geluidje wiegde op de stilte.
In het keukentje, waarvan de deur wijd-open stond, begonnen de dingen zich allengs tot eigen vormen af te scheiden onder de dofgrauwende morgen. De hooge bank van het aanrecht, onder het raam, dat als een grijs vierkant de zwarte wand brak, was bedekt met een verwarden hoop ruw en haastig daar uit de hand gezet tafelgerij, een flauw te onderscheiden warboel van donkere pannen, bleekopen schalen, waaruit heften van messen en stalen vorken en lepels, in een snelle greep dooreen gesmeten, opstaken.”

COENEN
Frans Coenen
(24 april 1866 – 23 juni 1936)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Robert Penn Warren werd geboren op 24 april 1905 in Guthrie, Kentucky. Hij publiceerde 16 dichtbundels en 10 romans. Hij was nationale “poeta laureatus” en winnaar van de Pulitzerprijs. Warren was hoogbegaafd.Met zestien jaar bezocht hij al de Vanderbilt University in Nashville. In het voorjaar van 1921 verloor hij door een ongeluk zijn linkeroog. In de zomer vann het jaar daarop publiceerde hij zijn eerste gedicht “Prophecy”.

True Love

In silence the heart raves.It utters words
Meaningless, that never had
A meaning.I was ten, skinny, red-headed,

Freckled.In a big black Buick,
Driven by a big grown boy, with a necktie, she sat
In front of the drugstore, sipping something

Through a straw. There is nothing like
Beauty. It stops your heart.It
Thickens your blood.It stops your breath.It

Makes you feel dirty.You need a hot bath.
I leaned against a telephone pole, and watched.
I thought I would die if she saw me.

How could I exist in the same world with that brightness?
Two years later she smiled at me.She
Named my name. I thought I would wake up dead.

Her grown brothers walked with the bent-knee
Swagger of horsemen.They were slick-faced.
Told jokes in the barbershop. Did no work.

Their father was what is called a drunkard.
Whatever he was he stayed on the third floor
Of the big white farmhouse under the maples for twenty-five years.

He never came down.They brought everything up to him.
I did not know what a mortgage was.
His wife was a good, Christian woman, and prayed.

When the daughter got married, the old man came down wearing
An old tail coat, the pleated shirt yellowing.
The sons propped him.I saw the wedding.There were

Engraved invitations, it was so fashionable.I thought
I would cry.I lay in bed that night
And wondered if she would cry when something was done to her.

The mortgage was foreclosed. That last word was whispered.
She never came back.The family
Sort of drifted off.Nobody wears shiny boots like that now.

But I know she is beautiful forever, and lives
In a beautiful house, far away.
She called my name once.I didn’t even know she knew it.

 

San Francisco Night Windows

So hangs the hour like fruit fullblown and sweet,
Our strict and desperate avatar,
Despite that antique westward gulls lament
Over enormous waters which retreat
Weary unto the white and sensual star.
Accept these images for what they are–
Out of the past a fragile element
Of substance into accident.
I would speak honestly and of a full heart;
I would speak surely for the tale is short,
And the soul’s remorseless catalogue
Assumes its quick and piteous sum.
Think you, hungry is the city in the fog
Where now the darkened piles resume
Their framed and frozen prayer
Articulate and shafted in the stone
Against the void and absolute air.
If so the frantic breath could be forgiven,
And the deep blood subdued before it is gone
In a savage paternoster to the stone,
Then might we all be shriven.

Warren_robert_penn

Robert Penn Warren (24 april 1905 – 15 september 1989)

 

De Zwitserse schrijver, dichter, essayist en criticus Carl Friedrich Georg Spitteler werd geboren op 24 april 1845 in Liestal. Toen hij door een erfenis van zijn schoonvader in 1893 financieel onafhankelijk werd vestigde hij zich als zelfstandig schrijver. Zijn eerste werken bleven echter vrijwel onopgemerkt. Pas op zijn grotes epos in 20.000 verzen, Olympischer Frühling, waar hij vijf jaar aan werkte, kreeg hij positieve reacties.

Ajax und die Giganten (Fragment uit Olympischer Frühling)

Breitbeinig aber standen auf den Bergeskanten,
Die Hände auf dem Rücken, grinsend die Giganten.
Und wenn die Götter flogen auf die Erde als,
So wieherten sie Hohngelächter aus dem Hals.
Doch der Giganten Häuptling, der verwegne Thaut,
Begann und sprach: «Genossen, wackre Brüder traut,
Betrachtet diese neugebacknen Götterscharen,
Der Herrschaft ungewohnt
, im Weltland unerfahren,
Indes ihr sogenannter König Zeus deswährend
Im Lotterbette liegt, den Speck der Faulheit zehrend.
Was meint ihr: soll man nicht ein klein Versüchlein spassen,
Wieviel sie sich von unsereinem bieten lassen?
Mag sein, wofern wir herzhaft sind und nicht bescheiden,
Daß wir das Erdenfledern ihnen grundverleiden.»
Also sprach Thaut. Und die Giganten jauchzten: «Ja!
Leidwerken wir den Göttern! Höchste Not ist da.»
Und gingen hin, und sonst schon Riesen überhaupt,
So pflanzten sie großmächtige Helme auf ihr Haupt,
Und auf die Helme, nur zum Trotz und zum Verdruß,
Anstatt der Sträuße ganze Büsche Haselnuß,
Mit denen sie, auf daß die Absicht werde klar,
Hohnspöttische Wink und Zeichen wippten hin und dar.
Also geschmückt, zu jeder Widerwart bereit,
Stiegen sie eines Abends spät in Heimlichkeit
Hinunter auf die Erde, wo die ganze Nacht
Sie auf die Götter harrten, lungernd auf der Wacht
Und gierig spähend gen Olymp. Und wenn nunmehr
Die Götter aller Tage Morgen wie bisher
Frohmütig reisten auf die lustige Erdenkehre,
So trieben die Giganten ihnen in die Quere,
Die einzelnen, die das Gefild zu Fuß durchzogen,
In breiten Reihen stoßend mit den Ellenbogen,
Sie zwingend, in den Sumpf und in den Bach zu weichen,
Den Wagenzügen aber fahrend in die Speichen
Geflissentlich und gern, den Rossen in die Beine,
Und legten ihnen Balken auf den Weg und Steine.

 

spitteler_inga

Carl Friedrich Spitteler (24 april 1845 – 29 december 1924)