Gary Whitehead

De Amerikaanse dichter Gary Joseph Whitehead werd geboren op 23 maart 1965 in Pawtucket, Rhode Island. Zie alle tags voor Gary Whitehead op dit blog.

 

Music from a Farther Room

The flute, the sackbut, the dulcimer
in the rooms of the dying. The harp,
the cornet, the psaltery. The look

of the eyes’ last seeing when the ears
hear their final note or chord. The flats
some know as sharps. A bee batting a screen.

Thales of Crete appeased the wrath
of Apollo with paeans to end a plague,
and in all of Sparta’s rooms,

close with death, that conclusive music.
But meadowlarks, too. Finches. Thrushes
in the distant woods. Birds which are

themselves flutes, sackbuts, dulcimers
dressed in feathers. Up in Amherst
Emily’s last breath of the bobolink’s

virtuosic bubbling. A mother’s cooing,
half weeping, half exalted send-off
heard beyond a locked door. Anywhere

and often. In Pittsburgh the shrill whistle
of the steel mill; how many have ridden
that held note into infinity? In Treblinka

the shrill whistling trains, the chuff,
the cough, the high-note wail.
On the Oregon Trail the pioneer’s wheel.

The ship’s whistle for the immigrant
whose filmed eyes never did see Ellis Island.
The fading brain takes what it’s offered.

My mother’s mother, no instrument
but the clock ticking, the ice clinking
its melt in a bedside tumbler.

O, don’t we each have our deaths set
to music? Natural or manmade. The tabla,
the tabor, the steam calliope.

Beethoven’s “Moonlight Sonata” playing
tinny through headphones stuck
in someone else’s busy ears. C# minor.

What do we hear there at the edge,
the threshold, the dark verge,
when sense, no more than a warm room,

echoes emptily? How must the bedside
cello sound, how the car horn, how
the human voice hushing us at the last.

If not so much the tension of the song
resolved, at least let it be the force
of the crossing when the humming ceases.

 

Een gebruikt boek

Als ik de pagina’s open, roert mijn hond zich
vanuit zijn rust op de bank naast mij
om aan de ruggengraat te snuffelen en de snede. Zijn grijze oren
gespitst om te luisteren, en ik hoor wat hij hoort:
verkeersgetoeter, het fluitje van een theepot, het spinnen
van de katten van de lezeres op haar oude bank.

Waarom las zij zulke zware
dingen zo vroeg op een zaterdag – zon
nog niet op, haar minnaar nog in slaap?
Het boek hield haar, vermoed ik, gezelschap,
en de katten, terwijl het licht zijn vaste koers
vervolgde over haar vloer. Parijs of Londen,

stel ik me voor, ook al was het waarschijnlijk
San Francisco, een tram die voorbijrijdt
en mist die de ochtendlucht schoonspoelt. Een grijze
dag dus, net als alle andere. Het kan
zijn dat ook zij onweerstaanbaar werd getrokken
naar die plaats op een plank in een nabijgelegen

winkel, het stof eraf blies en het tweedehands kocht.
En misschien werden haar katten wakker toen ze het open
sloeg, en zij de vage geur van hond opvingen,
en kwam zij niet verder dan de proloog,
voordat ze in een ander land belandde,
waar een man een pagina tegen de wind hield.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Gary Whitehead (Pawtucket, 23 maart 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e maart ook mijn blog van 23 maart 2020 en eveneens mijn blog van 23 maart 2019 en ook mijn blog van 23 maart 2015 deel 1 en eveneens mijn blog van 23 maart 2014 deel 1 en ook deel 2.

Gary Whitehead

De Amerikaanse dichter Gary Joseph Whitehead werd geboren op 23 maart 1965 in Pawtucket, Rhode Island. Zie alle tags voor Gary Whitehead op dit blog.

 

Parting Ways

All at once you’re out of love again,
and it’s like the earth has jerked on its axis,

and the screen door slaps shut behind you,
and you cross a meadow and enter

the woods, one branch swinging like the door
to a saloon, and soon you’re in a clearing

where a hunter crouches over a body
you smelled long before you got there.

A suicide, he says, and there’s a note.
The skin yellow, preserved by some concoction—

antifreeze and orange juice—so the buzzards
and bears, the foxes and coyotes and coons

would eschew it. The bottle still in his hand.
The eyes like those tiny, translucent onions

you find at the bottom of a jar of pickles.
But what sickens the most is a week later

the hunter’s dating the dead guy’s ex,
and you clink bottles at the bar when he tells of it.

 

The Experiment

Late in the day, wayafter the last bell’s rung
and the choir has tired of its well-learned songs,

and all the teachers have gone home but him,
he sometimes wanders into the science wing

and dreams the dream of an old concoction:
two parts love to one part tirne, the reaction,

hot as a Bunsen burner, that would connect
a positively charged pair. So sweet and tragic

how their eyes first met through a test-tube’s glass,
how they’d observed all those strange changes.

If only he could teach that in English Lit,
make all of them understand they’re good at it.

 

One-Legged Pigeon

In a flock on Market,
just below Union Square,
the last to land
and standing a little canted,
it teetered—I want to say now
though it’s hardly true—
like Ahab toward the starboard
and regarded me
with blood-red eyes.
We all lose something,
though that day
I hadn’t lost a thing.
I saw in that imperfect bird
no antipathy, no envy, no vengeance.
It needed no pity,
but just a crumb,
something to hop toward.

 

Muis in huis

Ik word nu al twee nachten uit mijn dromen gewekt
door een geluid als papier dat wordt gescheurd, riemen

papier, een krabben dat uren aanhoudt.
Blind in het donker, denk ik aan mijn vaders

brieven, de brieven die zijn opgesteld maar nooit zijn verzonden.
Ze waren gericht aan zijn zus, mijn tante,

een vrouw die ik nooit heb ontmoet, maar waarvan de stem,
papperig en bellend vanuit een lawaaierige plek,

zich op oudejaarsavond voorstelde, laat,
voordat mijn moeder kwam en haar met een klik

tot zwijgen bracht. Ze was een van de vele zaken
waar we nooit over spraken. Maar als de telefoon ging

op vreemde uren vroeg ik me altijd af of zij het was.
Die stem had de foto weer tot leven gewekt

in de zilveren lijst, de trouwdag van mijn ouders:
op de kerktrappen gooit de vrouw,

blond en mooi, rijst, zonder een
greintje kwaad in haar jeugdige gezicht.

Nu doet dat vreselijke geluid, dat me weer wakker maakt
als een geheim, denken aan het gif

dat ik heb uitgestrooid, en aan mijn moeder op hun bed
die een doos met brieven aan flarden scheurt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Gary Whitehead (Pawtucket, 23 maart 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e maart ook mijn blog van 23 maart 2020 en eveneens mijn blog van 23 maart 2019 en ook mijn blog van 23 maart 2015 deel 1 en eveneens mijn blog van 23 maart 2014 deel 1 en ook deel 2.

Jonathan Ames, Gary Whitehead

De Amerikaanse schrijver en acteur Jonathan Ames werd geboren op 23 maart 1964 in New York. Zie ook alle tags voor Jonathan Ames op dit blog.

Uit: You Were Never Really Here

“Joe looked at the last text message sent: “Keep engine running. We’ll want to move quick.” “Copy” was the reply. Probably two bent cops. The alley went one way. That meant the partner would be to the left, idling, so he could pull right in, not circle the block. Joe hesitated. He was ready to leave Cincinnati. He had done his job. Extracted the girl. He didn’t need to take out the one in the car. His informant had given him up, gave them his hotel, even his use of the service entrance, but that’s all they could have gotten, because that’s all the informant had. Joe thought about what was in his room: a toothbrush, a new hammer, a bag, and a change of clothes. But nothing important, nothing identifiable. He had been heading out to get something to eat and was going to leave tomorrow, but he should have left as soon as the job was done. Sloppy, he thought. What the fuck is wrong with me? Soon the one in the car would come looking. Joe didn’t want any more fights, because you didn’t win every fight. Joe figured they just wanted to know how he had gotten to them and if others would follow, and then they would have killed him. But he didn’t need to take them all out because they wanted information. He was just one man. Not the complete arm of justice.
I did enough, he thought. The girl is damaged but free. So he ran the opposite way down the alley, darted his head out fast, looking to his left and right — there wasn’t a third man guarding that end. Nobody sitting in a car, nobody planted in a doorway trying not to look like a plant. He stepped out into the street, started to walk. It was late October and there was a sweet smell in the air, like a flower that had just died. He thought about a time when he’d been happy. It had been more than two decades. Then Joe spotted a green cab. He liked the cabs in Cincy. The cars were old and the drivers were old. It felt like the past. He got in. “Airport,” he said, and he fingered the money clip. He’d give the driver a nice tip.”

 

Jonathan Ames (New York, 23 maart 1964)

 

De Amerikaanse dichter Gary Joseph Whitehead werd geboren op 23 maart 1965 in Pawtucket, Rhode Island. Zie alle tags voor Gary Whitehead op dit blog.

Oom

Soms praten ze met mij,
deze kinderen die ik niet heb verwekt,
en de dingen die ze zeggen,
hoewel ik ze vergeet,
lijken zinnen uit boeken
die ik ooit las en waar ik niet meer aan heb gedacht sindsdien.
Vandaag een jongen die bij afwezigheid
van zijn dichtheid mij had kunnen zijn,
de vioolkop van zijn hand
in de mijne, volgde mij
door de hal boven
en vroeg iets waarvan,
als ik moest raden,
ik zou zeggen, het had te maken met het lot.
Buiten passeerde een schoolbus,
het toerental van zijn motor
als een boog over een snaar gestreken,
een korte levensboog van geluid
het huis in en uit –
ramen en muren en rustige kamers –
waar ik met stomheid stond geslagen
en bijna klaar om te antwoorden.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Gary Whitehead (Pawtucket, 23 maart 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e maart ook mijn blog van 23 maart 2019 en ook mijn blog van 23 maart 2015 deel 1 en eveneens mijn blog van 23 maart 2014 deel 1 en ook deel 2.

Cri Stellweg, Jonathan Ames, Yōko Tawada, Gary Whitehead, Mitch Cullin, Roger Martin du Gard, Madison Cawein

De Nederlandse schrijfster en columniste Margaretha Hendrika (Cri) Stellweg (alias Saartje Burgerhart) werd geboren in Nijmegen op 23 maart 1922. Zie ook alle tags voor Cri Stellweg op dit blog en ook mijn blog van 27 november 2006.

Uit: Ik maak je een graf van letters

“En ik: ‘Ik denk eraan hoe vaak ik je in de weer heb gezien met die voeten van je.’
De onderhoudswerkzaamheden. Hij trok dan het been op tot de kuit te rusten kwam tegen de binnenkant van de dij en met zijn hoofd ter hoogte van de knie werd er geknipt en gevijld, met een klein tangetje werden losse velletjes weggetrokken, de nagelriemen teruggeduwd, met de vingertoppen de bal van de voet, de zool, tenen en wreef afgetast op onregelmatigheden of oneffenheden. Mooie voeten en terdege onderhouden voeten. In badkamer of slaapkamer kwam het niet zelden voor dat wanneer ik tijdens een of andere bezigheid wat voorover leunde, ik die voet in mijn bilspleet voelde, althans van die voet de grote teen. Hetgeen nogal eens uitliep op voortgezet lichamelijk contact.
Ik heb daaraan denkend misschien wel geglimlacht, zittend aan het voeteneind van zijn bed, maar omdat hij daarop niet reageerde en zijn stem – ‘Wat is er te giechelen?’ – me niet daarop opmerkzaam maakte, weet ik zelf niet eens of ik glimlachte bij die gedachtenspinsels van me. De communicatie tussen ons was na al die jaren verbroken. Ik keek op van zijn voeten, om te zuchten of zoiets, toch in verwarring gebracht door die tot nu toe gezamenlijk gedeelde herinneringen die nu misschien weldra alleen de mijne zouden zijn.
Mijn herinneringen ja, die heel eigen herinneringen van mij aan zijn voeten.
We waren onderweg naar een kampeerterrein aan de Dordogne. De kinderen waren klein. We waren te laat van huis vertrokken. De schemer overviel ons min of meer, Noord-Frankrijk was nog maar net bereikt. Hij besloot dat we maar een stop moesten maken voor de nacht, zomaar terzijde van de weg die loopt van Etain naar Verdun. De kleine groene legertent werd opgezet, vierpersoons maar met een beetje duwen en goeie wil pasten we er met ons vijven wel in. Maar de auto, ojee, de auto met alles eraan en erin voor drie weken kamperen, die moest daar in de berm blijven staan.”

 

 
Cri Stellweg (23 maart 1922 – 26 november 2006)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver en acteur Jonathan Ames werd geboren op 23 maart 1964 in New York. Zie ook alle tags voor Jonathan Ames op dit blog.

Uit: You Were Never Really Here

“Joe felt something behind him. It was the presence of life and the coming of violence, and that anticipation, that sensitivity, enabled him to turn in time and catch the blackjack on his shoulder, which was better than taking it on the back of his head. Also, it was his left shoulder and Joe was right-handed, and, turning around completely, he was able to grab the man’s wrist before the blackjack came down again, and they were face to face, the same height, and Joe immediately drove his forehead, like a brick, into the bridge of the man’s nose, shattering the bone, and the man, his eyes blinded by red pain, began to fall, and Joe brought up his knee, brought it up hard, without mercy, into the man’s jaw, breaking it. The man went down completely, strings cut, lifeless but breathing. Joe quickly swung his head to the left and the right. He was in an alley wide enough for a car. He’d come out of his flop hotel’s service entrance in the middle of the passageway, and no one was walking by or had stopped at either end. No one had seen. There was street light coming from the avenue, but the alley was mostly in shadow. Joe wiggled his left arm, trying to get life into it, the blackjack had numbed the whole limb, and he dragged the body behind a dumpster and quickly went through the pockets of the light coat, a blue windbreaker. The fallen was a pro. No wallet. No ID. Just keys and a money clip with about two hundred dollars. But there was a cell phone. So he wasn’t a total professional. He didn’t anticipate losing, and he didn’t anticipate being hunted, like Joe did. Joe never carried a cell phone. Joe looked at the blackjack. Police issue. Probably a bent cop from the Cincinnati suburbs doing a little moonlighting in the big town, where his face wasn’t known. Whoever had sent him didn’t want Joe dead. Not yet, anyway. They wanted to bring him in, talk to him. There was probably a partner waiting in a car, waiting for a call. Joe would have been spooked by a car in the alley, so this one had hidden in a cove of a doorway. He’d sap Joe and call his partner. They’d throw his body in the car and bring him to the boss. “

 

 
Jonathan Ames (New York, 23 maart 1964)

 

De Japanse dichteres en schrijfster Yōko Tawada werd geboren op 23 maart 1960 in Tokyo. Zie alle tags voor Yōko Tawada op dit blog.

 

Westerland or The Waste Land

Humane hormones
a pedestrian zone flowing
between bonehouses
Fish patties
Herring on a bun
Beach reads featuring perspiring bosoms
Ultraviolet the universal eye color
Your ebb and flow
synchronized with foam economics
A breeze shakes salt
in your face
Did you see
The cook is dead
lying beside his three arms
chopped off and thrown on the ground
an apron, wrinkly
as the North Sea, which he
dished up daily
a nourishing medley
The napkins are stained with rosehips and sky
A poorly-defined national flag
Not even the bedsheets with their dreamstains
can be washed clean amid these
faded scraps of order an expansion
or industrial milk teeth: pillars
without a roof

 

Aries

He said I was an animal with horns
dwelling eternally in the first seven years
of life. If I leave them,
I’ll perish. If I remain, I’ll never have
sex. My attempt to find a habitable age.
You have already found it.
An open landscape of hills, shut up
within the body of the camera.
There is no haiku about the interior
in which no seasons exist.

 

Vertaald door Susan Bernofsky

 

 
Yōko Tawada (Tokyo, 23 maart 1960)

 

De Amerikaanse dichter Gary Joseph Whitehead werd geboren op 23 maart 1965 in Pawtucket, Rhode Island. Zie alle tags voor Gary Whitehead op dit blog.

 

Plums

I like to slice them along the seam,
blade balanced on the fulcrum of pit
—that density, like bone, inside the flesh—
and roll until it’s cut clean through.
Then the twist as if uncapping a jar,

and I’m holding hemispheres:
the center of one an oval cup, the other
an egg I pluck from its sweet nest.
But always before I eat each smooth half
comes the urge to put it all back together.

 

Mouse In The House

For two nights now it’s wakened me from dreams
with a sound like paper being torn, reams

of it, a scratching that’s gone on for hours.
Blind in the dark, I think of my father’s

letters, the ones composed but never sent.
They were addressed to his sister, my aunt,

a woman I never met but whose voice,
slurry and calling from some noisy place,

introduced itself one New Year’s eve, late,
before my mother came and silenced it

with a click. She was one of many things
we never spoke of. But when the phone rang

at odd hours, I’d wonder if it was her.
That voice had resurrected the picture

in the silver frame, my parents’ wedding
day: on the church steps the woman throwing

rice, blond and beautiful, showing no trace
at all of malice in her youthful face.

Now the awful sound, waking me again
like a secret, calls to mind the poison

I left out, and my mother on their bed
tearing a box of letters into shreds.

 

 
Gary Whitehead (Pawtucket, 23 maart 1965)

 

De Amerikaanse schrijver Mitch Cullin werd geboren op 23 maart 1968 in Santa Fe, New Mexico. Zie alle tags voor Mitch Cullin op dit blog.

Uit: Mr Holmes

“Upon arriving from his travels abroad, he entered his stone-built farmhouse on a summer’s afternoon, leaving the luggage by the front door for his housekeeper to manage. lie then re-treated into the library, where he sat quietly, glad to be surrounded by his books and the familiarity of home. For almost two months, he had been away, traveling by military train across India, by Royal Navy ship to Australia, and then finally setting foot on the occupied shores of postwar Japan. Going and returning, the same interminable routes had been taken—usually in the company of rowdy enlisted men, few of whom acknowledged the elderly gentleman dining or sitting beside them (that slow-walking geriatric, searching his pock-ets for a match he’d never find, chewing relentlessly on an unlit Ja-maican cigar). Only on the rare occasions when an informed officer might announce his identity would the ruddy faces gaze with amaze-ment, assessing him in that moment: For while he used two canes, his body remained unbowed, and the passing of years hadn’t dimmed his keen gray eyes; his snow-white hair, thick and long, like his beard, was combed straight back in the English fashion. “Is that true? Are you really him?” “I am afraid I still hold that distinction.”
“You are Sherlock Holmes? No, I don’t believe it.” That is quite all right. I scarcely believe it myself.” But at last the journey was completed, though he found it diffi-cult to summon the specifics of his days abroad. Instead, the whole vacation—while filling him like a satisfying meal—felt unfath-omable in hindsight, punctuated here and there by brief remem-brances that soon became vague impressions and were invariably forgotten again. Even so, he had the immutable rooms of his farm-house, the rituals of his orderly country life, the reliability of his apiary—these things required no vast, let alone meager, amount of recall; they had simply become ingrained during his decades of iso-lation. Then there were the bees he tended: The world continued to change, as did he, but they persisted nonetheless. And after his eyes closed and his breaths resonated, it would be a bee that welcomed him home—a worker manifesting in his thoughts, finding him else-where, settling on his throat and stinging him. Of course, when stung by a bee on the throat, he knew it was best to drink salt and water to prevent serious consequences. Naturally, the stinger should be pulled from the skin beforehand, preferably seconds after the poison’s instantaneous release. In his forty-four years of beekeeping on the southern slope of the Sussex Downs—liv-ing between Seaford and Eastbourne, the closest village being the tiny Cuckmere Haven—he had received exactly 7,816 stings from worker bees (almost always on the hands or face, occasionally on the earlobes or the neck or the throat: the cause and subsequent effects of every single prick dutifully contemplated, and later recorded into one of the many notebook journals he kept in his attic study).”

 

 
Mitch Cullin (Santa Fe, 23 maart 1968)
Cover

 

De Franse schrijver Roger Martin du Gard werd geboren op 23 maart 1881 in Neuilly. Zie alle tags voor Roger Martin du Gard op dit blog. 

Uit: Les Thibault, I, Le pénitencier

— « Père, ce que j’ai vu là-bas… »
— « Assez là-dessus. Ton frère a pu te débiter tous les mensonges qu’il a voulus ; avec toi, il avait beau jeu ! Mais avec moi, ce sera une autre affaire. »
— « Jacques ne s’est plaint de rien. »
M. Thibault parut interloqué.
— « Eh bien, alors ? » lança-t-il.
— « Au contraire, et c’est le plus grave : il dit qu’il est tranquille, il dit même qu’il est heureux, qu’il se plaît là-bas ! » Et comme M. Thibault faisait entendre un petit rire satisfait, Antoine lâcha sur un ton blessant : « Le pauvre gosse a de tels souvenirs de la vie de famille, qu’il préfère encore sa prison ! »
L’offense manqua son but :
— « Eh bien, c’est parfait, nous sommes donc tous d’accord. Que veux-tu d’autre ? »
Antoine n’était plus assez certain d’obtenir la liberté de Jacques pour dévoiler à M. Thibault tout ce que les aveux de l’enfant lui avaient appris ; il résolut de s’en tenir à des griefs généraux et de dissimuler le reste.
— « Je vais te dire la vérité, père », commença-t-il, en fixant sur M. Thibault un regard attentif. « J’avais soupçonné des privations, des mauvais traitements, des cachots. Oui, je sais. Rien de tout cela n’est fondé, heureusement. Mais j’ai constaté dans l’existence de Jacques une misère morale cent fois pire. On te trompe quand on te dit que l’isolement lui fait du bien. Le remède est bien plus dangereux que le mal. Ses journées se passent dans une oisiveté pernicieuse. Son professeur, n’en parlons pas : la vérité est que Jacques ne fait rien, et il est visible que déjà son intelligence devient incapable du moindre effort. Prolonger l’épreuve, crois-moi, c’est compromettre à jamais l’avenir. Il est tombé dans un tel état d’indifférence, et sa faiblesse est telle, que s’il restait quelques mois encore dans cette torpeur, il serait trop tard pour lui rendre jamais la santé. »
Antoine ne quittait pas son père de l’œil ; il semblait peser de tout son regard sur cette face inerte pour en faire jaillir une lueur d’acquiescement. M. Thibault, ramassé sur lui-même, gardait une immobilité massive ; il faisait songer à ces pachydermes dont la puissance reste cachée tant qu’ils sont au repos ; de l’éléphant d’ailleurs, il avait les larges oreilles plates, et aussi, par éclairs, l’œil rusé. Le plaidoyer d’Antoine le rassurait. Il y avait eu déjà quelques embryons de scandales à la Fondation, quelques surveillants qu’il avait fallu congédier, sans ébruiter les [ I-208 ] motifs de leur renvoi, et M. Thibault avait craint un moment que les révélations d’Antoine fussent de cette nature : il respirait.”

 

 
Roger Martin du Gard (23 maart 1881 – 22 augustus 1958)

 

De Amerikaanse dichter Madison Julius Cawein werd geboren in Louisville, Kentucky, op 23 maart 1865. Zie ook alle tags voor Madison Cawein op dit blog.

 

A Broken Rainbow On The Skies Of May

A Broken rainbow on the skies of May,
Touching the dripping roses and low clouds,
And in wet clouds its scattered glories lost:
So in the sorrow of her soul the ghost
Of one great love, of iridescent ray,
Spanning the roses dim of memory,
Against the tumult of life’s rushing crowds
A broken rainbow on the skies of May.
A flashing humming-bird among the flowers,
Deep-coloured blooms; its slender tongue and bill
Sucking the syrups and the calyxed myrrhs,
Till, being full of sweets, away it whirrs:
Such was his love that won her heart’s rich bowers
To give to him their all, their honied showers,
The bloom from which he drank his body’s fill
A flashing humming-bird among the flowers.
A moon, moth-white, that through long mists of fleece
Moves amber-girt into a bulk of black,
And, lost to vision, rims the black with froth:
A love that swept its moon, like some great moth,
Across the heaven of her soul’s young peace;
And, smoothly passing, in the clouds did cease
Of time, through which its burning light comes back
A moon, moth-white, that moves through mists of fleece.
A bolt of living thunder downward hurled,
Momental blazing from the piled-up storm,
That instants out the mountains and the ocean,
The towering crag, then blots the sight’s commotion:
Love, love that swiftly coming bared the world,
The deeps of life, ‘round which fate’s clouds are curled,
And, ceasing, left all night and black alarm
A bolt of living thunder downward hurled.

 

 
Madison Cawein (23 maart 1865 – 8 december 1914)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e maart ook mijn vorige blog van vandaag.

Cri Stellweg, Jonathan Ames, Yōko Tawada, Gary Whitehead, Mitch Cullin, Roger Martin du Gard, Madison Cawein, Nils-Aslak Valkeapää, Federica de Cesco

De Nederlandse schrijfster en columniste Margaretha Hendrika (Cri) Stellweg (alias Saartje Burgerhart) werd geboren in Nijmegen op 23 maart 1922. Zie ook alle tags voor Cri Stellweg op dit blog en ook mijn blog van 27 november 2006.

Uit: Ontbijten in je eentje

Het was 1939, een oorlog dreigde. Beneden in de kelder stonden blikken met pakjes koffie, met thee. Dozen met zeep. Vele krakende zakjes gedroogde groenten, die later door vader in zijn pijp gestopt opgerookt zouden worden omdat proefondervindelijk bewezen was dat er echt niets anders, iets eetbaars van te bereiden viel. De moeder had goed gezorgd; zo, dacht zij, zou het uit vijf personen bestaande gezin een oorlog wel doorkomen. Dat pakte dus anders uit. Maar hoe had zij kunnen voorzien dat zij voor vier jaren vet, olie, suiker, zout, naaigaren, pantoffels, breiwol, worst en brandstof had moeten inslaan? Twee grote wasmanden vol turven in de kelder voor je-weet-maar-nooit, alla. Maar mudden antraciet, nootjes nr. 4, voor vier winters achtereen? En water? Had ze soms water moeten en kunnen hamsteren? Terwijl toch de tijd kwam dat vier personen hun tandenborstel uitspoelden in een en hetzelfde bekertje water, waarna de vijfde er het kunstgebit in te weken legde. Nee, de moeder kon dat niet helpen, het was de schuld van een Tommy die zijn bom liet vallen op de waterinstallatie van de stad, denkend dat hij al boven Duitsland was, terwijl dat net een krappe vijftig kilometer verderop lag. Een tankwagen kwam tweemaal daags op de hoek van de straat, de bewoners groepten eromheen met emmers, teilen, kannen en soms met een door twee man aangezeulde wasketel.
Toch werd eind april 1945 levend gehaald, mede dankzij de hamstervoorraad, hoewel de rijst muf begon te smaken en de bonen tenslotte boontje voor boontje moesten worden ontdaan van een wittige uitslag. Dankzij groezelige handeltjes met familiesieraden, moeders bontjas en beddengoed, dankzij ook de Centrale Keuken, maar vooral God was het die luid en langdurig dank diende te worden gezegd.”

 

 
Cri Stellweg (23 maart 1922 – 26 november 2006)
Cover

Lees verder “Cri Stellweg, Jonathan Ames, Yōko Tawada, Gary Whitehead, Mitch Cullin, Roger Martin du Gard, Madison Cawein, Nils-Aslak Valkeapää, Federica de Cesco”

Cri Stellweg, Yōko Tawada, Gary Whitehead, Mitch Cullin, Steven Saylor, Roger Martin du Gard, Madison Cawein, Nils-Aslak Valkeapää, Federica de Cesco

De Nederlandse schrijfster en columniste Margaretha Hendrika (Cri) Stellweg (alias Saartje Burgerhart) werd geboren in Nijmegen op 23 maart 1922. Zie ook alle tags voor Cri Stellweg op dit blog en ook mijn blog van 27 november 2006.

Uit: Geef mij maar een klaproosje…

“Ik gaf me er juist rekenschap van, dat geen Provençaalse cigale mijn schoorsteenmantel zou sieren deze winter, toen m’n hoofd onzacht in aanraking kwam met de voorruit. „Zeg, ben je nou helemaal …,” begon ik, mijn gekwetste hoofd betastend. „Stil,” fluisterde mijn man dringend, „kijk es! Kijk toch es!!” „Waar?” vroeg ik, nog scheel van de klap. „Daar.” Ik keek en ja, ik zag het …. Allemaal beesten op de weg. Hopen beesten! Hele horden! Hebberig scharrelde hij de auto al uit. lk volgde, een opkomende buil betastend. Toen ik op de weg stond, kon ik de zaak pas goed overzien: het krioelde er van vreemde, grote insecten, een soort sprinkhanen en toch géén sprinkhanen. Wel 7 tot 10 cm lang en in verschillende tinten gekleurd. Met acht reusachtige gebogen poten, lange voelsprieten en puntige venijnige koppen. Ze zaten in de planten aan weerszijden van de weg, ze kropen over het asfalt en enkele ondernemenden begonnen de auto al te beklimmen. „Aaaach,” zei ik verbijsterd, „wat een boel! En wat zijn ’t?! Wil je er een vangen? Ik vind het wel erge griezels, vies ook … !”
„’k Weet niet wat het zijn,” zei hij, „geef me gauw een doosje.” Voorzichtig over de beesten heenstappend, liep ik naar de auto terug. Toen ik er achter om heen kwam, zag ik iets, waarvan de haren me overeind gingen staan. Wij hadden met onze wielen verscheidene exemplaren ver-morzeld of geraakt, de overlevenden kropen nu belust op deze lijken en invaliden rond, knaagden eraan en vraten ze op … ! Het malen en knarsen van hun kaken was duidelijk hoorbaar in de zware, hete stilte van de verlaten weg. Met wijd opengesperde ogen en de rillingen over m’n kruin stond ik er doodstil naar te kijken, tot ik iets scherps op m’n voeten voelde. lk keek: er kroop er een over mijn blote tenen in de open schoen …. Ik gaf een gil en rende naar de auto. „Erin!” dacht ik, „weg van dit gespuis!” „Wat is er?” riep de jager uit het kreupelhout waar zich blijkbaar de mooiste exemplaren ophielden. „En waar blijft die doos?” „Kom jij je doos zelf maar halen,” riep ik opgewonden, „ik zet . geen stap meer hier. Die beesten vreten elkaar op en ze willen aan mijn tenen beginnen.” „Doe niet zo overspannen!”, riep hij boos, „kom op met dat doosje!” „Geen sprake van. Ik ben voor m’n plezier uit. Straks klimmen ze nog in m’n boothals,” gaf ik, even boos, terug. Getergd kwam hij aangestapt, dwars door en over de regimenten rondscharrelende beesten.”

 

 
Cri Stellweg (23 maart 1922 – 26 november 2006)
Hier met Adriaan van Dis in 2003 

Lees verder “Cri Stellweg, Yōko Tawada, Gary Whitehead, Mitch Cullin, Steven Saylor, Roger Martin du Gard, Madison Cawein, Nils-Aslak Valkeapää, Federica de Cesco”

Cri Stellweg, Gary Whitehead, Yōko Tawada, Mitch Cullin, Steven Saylor, Roger Martin du Gard, Madison Cawein

De Nederlandse schrijfster en columniste Margaretha Hendrika (Cri) Stellweg (alias Saartje Burgerhart) werd geboren in Nijmegen op 23 maart 1922. Zie ook alle tags voor Cri Stellweg op dit blog en ook mijn blog van 27 november 2006.

Uit: Geef mij maar een klaproosje…

“Wij hebben beiden onze eigenaardigheden, mijn man en ik. Over de meeste daarvan kan en wil ik hier niet uitweiden, doeh van deze ene hebbenlijkheid wil ik u toch deelgenoot maken: wij zijn volslagen verzameldol. Driehonderdvijftig dagen van het jaar verzamelen we thuis en de overige vijftien dagen verzamelen we op vacantie.
Ik voor mij heb in die tijd de boeiende afdeling: bloemen, planten, suikerzakjes, steentjes en grintjes onder mijn beheer. De echtgenoot beweegt zich op het terrein van het springend, kruipend, vliegend en hupsend gedierte‚ De levende have die mijn man tijdens deze periode met zich voert, baart hem veel zorgen en mij kippenvel. Het is echt niet leuk om op de meest onwaarschijnlijke plaatsen in je bagage op doosjes te stuiten, waaruit onheilspellend gekras en geritsel opstijgt. Ik ben er bijvoorbeeld ook nooit zeker van of ik in het hoesje van mijn nagellak inderdaad wel mijn flesje Cutex zal aantreffen of dat er een. op wraak beluste, levensgrote tor met harige poten uit zal schieten.
Maar goed,ik heb geleerd andermans hobby’s te eerbiedigen en liet het zo. Doch vorig jaar is het me bepaald te gek geworden, want toen heeft hij namelijk de hand weten te leggen op een zeer bijzonder en zeer angstaanjagend stuk vee. Dat ging zo. Hij had zich in het hoofd gezet een cigale te vangen. Zo‘n lekkere grote cigale uit de Provence. We hàdden er al weleen van een vorig Frans reisje, maar die vonden we zo nietig. Hij wàs al klein toen we hem’ vingen en na zijn verscheiden werden zijn afmetingen nog opvallend kleiner, kortom, we hadden er geen schik meer in.’
Een andere dus, een grotere. Op de weg van Toulon naar Fréjus stapten we om de klip-klap, bogen ter rechter- en linkerzijde het hoofd uit het portier en luisterden aandachtig, met de hand achter de oorschelp, of we ze hoorden in de kurkeiken en dennebomen opzij van de weg. Een paar keer ontdekten we ze inderdaad. We kwamen dan behoedzaam de auto uit en slopen op de tenen in de richting van het getjirp. Helaas, de cigales in kwestie zaten of te hoog, òf we konden het geluid niet localiseren òf ze hielden en bloc hun kaken op elkaar zodra wij een voet buiten de auto zetten.”

 

 
Cri Stellweg (23 maart 1922 – 26 november 2006)
 

Lees verder “Cri Stellweg, Gary Whitehead, Yōko Tawada, Mitch Cullin, Steven Saylor, Roger Martin du Gard, Madison Cawein”

Cri Stellweg, Gary Whitehead, Yōko Tawada, Mitch Cullin, Steven Saylor, Nils-Aslak Valkeapää, Madison Cawein

De Nederlandse schrijfster en columniste Margaretha Hendrika (Cri) Stellweg (alias Saartje Burgerhart) werd geboren in Nijmegen op 23 maart 1922. Zie ook alle tags voor Cri Stellweg op dit blog en ook mijn blog van 27 november 2006.

Uit: Ik maak je een graf van letters

“Toen ik het kamertje op de afdeling intensive care binnenkwam en zijn voeten zag die onbedekt op het ondereind van het bed lagen, toen ben ik daar maar bij gaan zitten. Zijn voeten, die herkende ik ja. Dat waren de voeten waar ik van hield, mooie mannenvoeten nog altijd. De tenen slank, kaarsrecht naast elkaar, elk met de eigen kleine gekromde rug die een paar centimeter verder overgaat in de teentop met nagel. Als gezichtjes, die nagels, in zijn geval eerlijke gezichtjes, betrouwbaar, flink. O ja, met die voeten van hem had ik geen enkele moeite. In tegenstelling tot wat ik daarboven wist aan lichaam en gezicht. De voeten, die waren helemaal niet die van een ernstig zieke man.
‘Als u iets nodig hebt dan zegt u het wel, hè?’ zei de broeder die door twee ruiten heen het kamertje in de gaten hield en tegelijkertijd op de monitor ook wat niet zichtbaar in het lichaam op het bed plaatsvond.
‘Ja, dank u wel,’ zei ik, en trok me terug bij de voor mij liggende voeten.
Ik kon nog goed zien hoe die tenen zich bijvoorbeeld klemden om de stenen rand van het zwembad, om het uiterste basaltblok aan het uiteinde van de pier in San Terenso aan de Italiaanse kust. Ik zag hoe de spieren zich spanden, de voetzolen verend loslieten en hoe door hun kracht een lange, kerngezonde man in een fraaie boog het water in gleed. Ik keek naar die voeten in het ziekenhuisbed en bedacht hoe jammer het was dat hij misschien nooit meer zeggen zou wat hij in een andere situatie dan deze hier in een kamertje op de intensive care gezegd zou hebben:
‘Wat zit je te kijken? Wat is er met mijn voeten?’

 

 
Cri Stellweg (23 maart 1922 – 26 november 2006)

Lees verder “Cri Stellweg, Gary Whitehead, Yōko Tawada, Mitch Cullin, Steven Saylor, Nils-Aslak Valkeapää, Madison Cawein”

Cri Stellweg, Gary Whitehead, Yōko Tawada, Mitch Cullin, Steven Saylor, Nils-Aslak Valkeapää

De Nederlandse schrijfster en columniste Margaretha Hendrika (Cri) Stellweg (alias Saartje Burgerhart) werd geboren in Nijmegen op 23 maart 1922. Zie ook alle tags voor Cri Stellweg op dit blog en ook mijn blog van 27 november 2006.

Uit: Iedereen is tegenwoordig jonger dan ik

“Ziek zijn betekent afhankelijk worden. Degenen van wie je afhankelijk wordt, krijg en ongewild inzage in de geheel eigen wijze van jouw oud-zijn. Om me in mijn ziekte bij te staan moeten ze, om eens wat te noemen, mijn kasten in. Ze willen een toastje voor me maken. Ik moet toch wat eten! Een toastje en waar is dus de broodtrommel? Ách gos, da’s toch meer een koektrommeltje. ‘Mijn broodtrommel, die door de fabrikant inderdaad bedoeld was als koektrommel, wekt deernis op. Een ziek oud mens met een koektrommeltje als broodtrommel. En een broodrooster. Heb ik een brood rooster? ‘Heerejee, wat een raar ding. Zeg, die stamt zeker nog van voor we onze wereldoorlogen gingen nummeren?’… … Waarom heb ik niet allang een andere gekocht, een moderne? Zuinigheid zeker weer? Ja, waarom niet? Hij is nog uit mijn ouderlijk huis. Geduldig zit mijn bejaarde vader in zijn driehoekig stoeltje aan de keukentafel bij de broodrooster te wachten op het warme knapperige sneetje brood. Het broodrooster trekt een lijn van zijn oud zijn naar het mijne. De verzorgers nemen kennis van eigenaardigheden waarnaar anders geen haan zou kraaien. Er moet schoon ondergoed komen. ’Waar vind ik dat?” Maar in de kast liggen twee stapeltjes. De kleinste wordt gevormd door enkele ouderwetse broek en van ferm degelijk textiel. De belendende stapel bestaat uit bijdetijdse slips, slips om in te slippen, geen broeken die je aantrekt. In de slips mag je gezien worden als iemand plotseling de wc-deur opentrekt, als de verkoopster je vergezelt in het pashok…. De broeken hebben meerwaarde. Ik wilde ze nog wat bij me houden, zo dichtbij en intiem als gedurende de nacht in bed. Ze zijn me door een boedelruiming toegevallen en spreken me van de levende gestalte wier dood ik nog betreur. Geen mens heeft daarmee te maken.
Maar hoor wat ze roepen. ‘Wat voor broek, zo’n voet balbroek toch niet?!’ Zo ga je je schamen voor bezittingen die je anders doen glimlachen….”

 

 
Cri Stellweg (23 maart 1922 – 26 november 2006)
Cover 

Lees verder “Cri Stellweg, Gary Whitehead, Yōko Tawada, Mitch Cullin, Steven Saylor, Nils-Aslak Valkeapää”

Cri Stellweg, Gary Whitehead, Yōko Tawada, Mitch Cullin, Steven Saylor, Nils-Aslak Valkeapää

De Nederlandse schrijfster en columniste Margaretha Hendrika (Cri) Stellweg (alias Saartje Burgerhart) werd geboren in Nijmegen op 23 maart 1922. Zie ook alle tags voor Cri Stellweg op dit blog en ook mijn blog van 27 november 2006.

Uit: Ontbijten in je eentje

“Vanuit het bed en over het theekopje biedt de kleerkast daar recht tegenover een breed overzicht aan beschikbaar textiel. Kleurige stapeltjes truien, blouses, t-shirts, ze vouwt ze in drieën, alles volgens hetzelfde principe, twee flanken over het middenveld, armen eroverheen, vervolgens dubbelgevouwen. Daaronder hangen de rokken, de broeken, languit in de ruststand, alleen de benen ontbreken nog. Ze geeft er meer aan uit dan vroeger. Op de verpakking komt het nu meer aan dan ooit. Waarin zullen we vandaag nu weer eens het versleten lichaam verbergen. Hoofd, steunend op een arm, slokjes thee slurpend, stelt ze het omhulsel samen voor deze dag, de circa 29.460ste in dit leven dat ooit begon in wafelluiers, flanellen hemdjes, omgezoomd met kruissteekjes van rood haakgaren en sajetten truitjes.
Vier hoofden bungelden van een balk op de zolder. Vier bolle krijtwitte hoofden, elk aan z’n eigen spijker. Wanneer bij een straffe wind uit zee de ramen van dakkapel en steekraam tegen elkaar openstonden deinden ze zacht in een macaber witte-hoofdendansje. Ze was er niet bang voor, ook ’s avonds niet als de zolder enkel door een zwak peertje werd verlicht. Als angst al eens dreigde, dan was ze die gauw de baas door met geweld van overtuiging te zeggen: het zijn slopen! Gewoon kussenslopen, gevuld met houdbaar voedsel, witte bonen, bruine bonen en twee met rijst. Op een dag had zij ze met houtskool gezichten gegeven, ogen, neusgaten en een mond. Eén hoofd keek zuinig, met klein geknepen mondje, de ander benauwd alsof er gedrukt moest worden op een grote scheet, en de rijsthoofden lachten, hartelijk de een, schaterend met wijdopen mond met zwarte tanden erin de ander.”

 

Cri Stellweg (23 maart 1922 – 26 november 2006)

Lees verder “Cri Stellweg, Gary Whitehead, Yōko Tawada, Mitch Cullin, Steven Saylor, Nils-Aslak Valkeapää”