De Vlaamse dichter en schrijver Erik Spinoy werd geboren op 22 mei 1960 in Sint-Niklaas. Zie ook alle tags voor Erik Spinoy op dit blog.
Seizoen
Ik rijd in de mist die bitter smaakt
en niemand luistert hoe ik schreeuw
(niemand)
verhoor me
voor het laat wordt.
(De zon neigt ter kimme. Hoe is het mogelijk het is
herfst, allerlei dingen vallen, wind).
Op het verlichte klokje is het vijf voor zes.
Hopeloos floepen de koplampen aan.
Mijn auto haast zich,
de wegen zijn volmaakt
en ik verlies me naar alle richtingen
in een afwezig landschap, in de mist
en de mist ben ik.
Als traangas glijd ik me door de handen.
Wapenrustingen
Eeuwenlang. Vertraagde lente, alle
Licht blijft nog voorzichtig
Winters porcelein. Op de vijvers
Rust nog steeds het deksel van het
IJs, terwijl de dwangbuis van hun
Zwijgen – hun gelijkenis – nog
Altijd op de trappen voor de
Gloriette ligt, en zich al eeuwen
Tegen alle stijgende bewegingen
Verweert. Want ook al staan ze
Klaar (zo hoog verheven boven
Balustraden dat ze slechts een
Bovenmens kunnen verwachten), ze willen
Geen voltooiing. Zelfs als er al een aankomst
Is, zal het er geen van goden zijn.
Kapuzinergruft
Alsof de beelden
Op de kisten zelf al foto’s waren
In zwartwit. De kleur is weg, zoals
Bij ingemaakte vruchten. En wat hier
Dan verduurzaamd werd, is al bij
Voorbaat ondermijnd. De bronzen
Adelaars en kransen roesten sneller
Dan hersteld kan worden, maar niet dat
Is van belang. Wat telt is herfst, barok –
De overdaad die in zichzelf niet
Meer gelooft. De kroon die op een
Schedel staat, verdriet dat vier
Pleuranten nodig heeft. En de beloofde
Eeuwige herinnering die doodvalt op het
Ongeloof van ons, vereeuwigers der dingen.
Erik Spinoy (Sint-Niklaas, 22 mei 1960)
Cover
De Britse schrijver Sir Arthur Conan Doyle werd geboren in Edinburgh op 22 mei 1859. Zie ook alle tags voor Arthur Conan Doyle op dit blog.
Uit:The Return of Sherlock Holmes
“Yes; there was a tantalus containing brandy and whisky on the sea-chest. It is of no importance to us, however, since the decanters were full, and it had therefore not been used.”
“For all that its presence has some significance,” said Holmes. “However, let us hear some more about the objects which do seem to you to bear upon the case.”
“There was this tobacco-pouch upon the table.”
“What part of the table?”
“It lay in the middle. It was of coarse seal-skin — the straight-haired skin, with a leather thong to bind it. Inside was `P.C.’ on the flap. There was half an ounce of strong ship’s tobacco in it.”
“Excellent! What more?”
Stanley Hopkins drew from his pocket a drab-covered note-book. The outside was rough and worn, the leaves discoloured. On the first page were written the initials “J.H.N.” and the date “1883.” Holmes laid it on the table and examined it in his minute way, while Hopkins and I gazed over each shoulder. On the second page were the printed letters “C.P.R.,” and then came several sheets of numbers. Another heading was Argentine, another Costa Rica, and another San Paulo, each with pages of signs and figures after it.
“What do you make of these?” asked Holmes.
“They appear to be lists of Stock Exchange securities. I thought that `J.H.N.’ were the initials of a broker, and that `C.P.R.’ may have been his client.”
“Try Canadian Pacific Railway,” said Holmes.
Stanley Hopkins swore between his teeth and struck his thigh with his clenched hand.
“What a fool I have been!” he cried. “Of course, it is as you say. Then `J.H.N.’ are the only initials we have to solve. I have already examined the old Stock Exchange lists, and I can find no one in 1883 either in the House or among the outside brokers whose initials correspond with these. Yet I feel that the clue is the most important one that I hold. You will admit, Mr. Holmes, that there is a possibility that these initials are those of the second person who was present — in other words, of the murderer. I would also urge that the introduction into the case of a document relating to large masses of valuable securities gives us for the first time some indication of a motive for the crime.”
Arthur Conan Doyle (22 mei 1850 – 7 juli 1930)
Cover audioboek
De Egyptische dichter Ahmed Fouad Negm werd op 22 mei 1929 in Ash Sharqiyah geboren. Zie ook alle tags voor Ahmed Fouad Negm op dit blog.
Cow
All the sobbing weepers wept
At the fate of the fighting cow
And that cow is milch; she exudes a gallon’s milk
But she is robbed; by the members of her own house
And the house has its owners and eleven doors
And underground tunnels and a sea of wolves
The ogres of the house stand by day
But on a known set date; the Romans did the deed
They pushed the locks; the guards fled
The outsiders came and sucked the milk
And the cow yells and screams ‘O My Children’
But the children of shame, were fast asleep
The cow was oppressed, by oppression, overwhelmed
She fell into the well; the bystanders asked
‘Well, why did she fall? ‘
She fell from fear
‘From where does this fear come? ‘
It comes from blindness
She fell because of hunger and because of idleness
That dark fighting cow
The crying tunes of the weeper wept
At the fate of the fighting cow
Vertaald door Walaa Quisay
O Palestinian
O Palestinian, the gunman threw you out
With Zionism your doves were murdered in your arms
O Palestinian, I want travel to your land
With fire in my hands, and my hands in your hands
Against the serpent. And death to the ways of Hulagu!
O Palestinian, you have been away from your homeland for too long
And in the deserts, you are the refugees and victims
The land misses its peasants and its streams of water
Revolution is your end, and victory is the first step!
O Palestinian the revolution is certain
With rifles we will force a new life
No matter how long the road maybe
Rapid footsteps will heal you
O Palestinian, Vietnam is your good luck charm
Victorious she rose from a hundred thousand incursions
The candle is lit and the whole situation was lost
They went back confused, may this happen to you too!!
Ahmed Fouad Negm (22 mei 1929 – 3 december 2013)
De Nederlandse schrijver en onderwijzer Anne de Vries werd geboren op 22 mei 1904 in Assen. Zie ook alle tags voor Anne de Vries op dit blog.
Uit: Bartje
“En ons wichtjen, dat dood is, een fikse meid zou ’t nou wezen…. As zij maar niet….’ Ja, às – as is verbrande turf. As komt bij de molen te pas. Maar moeder zit dan met tranen in de ogen en zij zucht zó diep, het lijkt of aan haar twee dode kiender nog meer haar hart hangt dan aan de acht, die nog in leven zijn.
Dâ’s gek, vloeken is slecht en tòch moet je voor vader wel eerbied hebben, als hij het doet. Het klinkt zo geweldig als een onweer. Het maakt iets binnen in je helemaal koud en stijf en het zakt zwaar in je benen. Net als wanneer die grote kwaaie hond van boer Berends vlak achter je blaft. Dan wil je graag weglopen en je kunt het niet. Gek is dat!
Och ja, wat is Bartje toch eigenlijk nog maar een klein knulletje, bij vader vergeleken. En bij Gert en Arie ook. Hij hoort nog bij de porken, al is hij dan de ondste van hen. De porken, dat zijn de kleintjes, die nog niet naar school gaan, op wie de groteren minachtend neerkijken en die nog geen recht van meepraten hebben: ‘Hou je stil, jong, ie bent nog maar een pork.’ Nou, dan ben je stil natuurlijk. Want reken eens: Gert kan al op zijn vingers fluiten. En op vaders fiets rijden, met zijn ene been tussen de stangen. En over de sloot springen voor het huis, zonder aanloop, verjoppie! En Arie kan peukjes sigaren roken, die hij bij de weg vindt. Maar als moeder het merkt, draait ze zijn oor om, dat het helemaal rood wordt. Dat is zo raar! Dan heeft hij één rood en één wit oor.
Maar wat kan hij, Bartje? Niet veel. Op zijn kop staan, met de benen tegen de muur. In de appelboom klimmen. En soms, als ’t lukken wil, een beetje fluiten…. Nou, meer eigenlijk niet. Wat is dat nou?…. O ja, èn ’s morgens handig uit bed komen. Slim is hij wel. ‘Ons Bartje is nog een pork, maar hij is een gluipertien,’ vertelt moeder tegen alle mensen, die naar hem vragen. Maar dat moet je wel wezen, anders heb je helemaal niks te vertellen in de wereld. – Pas op, daar komt vader aan.
‘’k Zou wat vortmaken, as ik joe was,’ zegt moeder. Va bromt wat, maar hij haast zich niet. Hij gaat naar buiten, om zich te wassen en Bartje loopt als een hondje met hem mee. Hij houdt bij de pomp vaders pijp vast en reikt hem de handdoek aan.”
Anne de Vries (22 mei 1904 – 29 november 1964)
Cover
De Duitse dichter en politicus Johannes Robert Becher werd geboren in München op 22 mei 1891. Zie ook alle tags voor Johannes R. Becher op dit blog en ook alle tags voor J. R. Becher.
Kinderschuhe aus Lublin (Fragment)
Es muss ein Strümpfchen mit sich schleifen,
das wund gescheuert ist am Knie….
Was soll der Zug? Wer kann `s begreifen?
Und diese ferne Melodie….
Auch Schuhchen können weinen, lachen….
Da fährt in einem leeren Schuh
ein Püppchen wie in einem Nachen
und winkt uns wie im Märchen zu.
Hier geht ein Paar von einem Jungen,
das hat sich schon als Schuh gefühlt,
das ist gelaufen und gesprungen
und hat auch wohl schon Ball gespielt.
Ein Stiefelchen hat sich verloren
und findet den Gefährten nicht,
vielleicht ist der am Weg erfroren –
ach, damals fiel der Schnee so dicht….
Ihr heimatlosen, kinderlosen,
wer schickte euch? Wer zog euch aus?
Wo sind die Füßchen all, die bloßen?
Ließt ihr sie ohne Schuh zu Haus?
Der Richter kann die Frage deuten.
Er nennt der toten Kinder Zahl.
….ein Kinderchor. Ein Totenläuten.
Die Zeugen gehen durch den Saal.
Die Deutschen waren schon vertrieben,
da fand man diesen schlimmen Fund.
Wo sind die Kinder nur geblieben?
Die Schuhe tun die Wahrheit kund:
Es war ein harter dunkler Wagen.
Wir fuhren mit der Eisenbahn.
Und wie wir in dem Dunkel lagen,
so kamen wir im Dunkel an.
Johannes R. Becher (22 mei 1891 – 11 oktober 1958)
Hier 2e van links tussen Ivo und Margarete Hauptmann, zoon en weduwe van Gerhart Hauptmann in 1946
De Nederlandse dichter Kees Winkler werd op 22 mei 1927 in Hoorn geboren. Zie ook alle tags voor Kees Winkler op dit blog.
Samen 2
Zo werd het huis voor haar geschikt
haar boeltje werd erin gemikt
het gaat veel meer prozaisch nu
het vlees begeert een andere jus
De gele stoelen zijn gebleven
als horigen van vroeger leven
het nieuwe kussen staat in bloei
naast onbeperkte plantengroei
Vegetatief werd ons bestaan
geen edelvrouw die bedelt aan
het koningschap van mijn geslacht
Wij hebben samen alle macht
geen enkel kind wordt voortgebracht
alleen haar sokjes blijven aan
Roos
Een tuinman snoeit de rozen
ik rook een sigaret
en kijk naar het eindeloze
wolkensilhouet
Mijn wilde loten snoei ik
al kijkend naar de lucht
uiterst zelden bloei ik
zonder vloek of zucht
Meestal zijn de wegen
lopende naar het gedicht
dadelijk doodgezwegen
al vóór de lucht gezwicht
Op eenmaal zal ik bloeien
zonder slag of stoot
plots uit mijn vingers groeien
op eenmaal bloei ik dood
Kees Winkler (22 mei 1927 – 1 april 2004)
De Franse schrijver Gérard de Nerval (pseudoniem van Gérard Labrunie) werd geboren in Parijs op 22 mei 1808. Zie ook alle tags voor Gérard de Nerval op dit blog.
Uit: Het treurige beroep van schrijver (Vertaald door Edu Borger)
“Raoul achtte het verstandig zich niet bekend te maken voordat hij het hartje van zijn goede stad bereikt had; hij bedekte zijn snor met een slip van zijn mantel en beval Claude Vignet aan nog even de stralen van zijn apollinische aangezicht onder de neergeslagen vleugel van zijn grijze vilthoed te verbergen.
Na de Saint-Victorpoort gepasseerd te zijn en langs het riviertje de Bièvre gelopen te hebben, waarbij zij door de groenende akkers kwamen, die zich nog lange tijd links en rechts uitstrekten voordat zij de naaste omgeving van het Île de la Cité bereikten, vertrouwde Spifame zijn gunsteling toe dat hij zo’n vermoeiende expeditie zeker nooit ondernomen zou hebben en zich niet voorzichtigheidshalve aan zo’n beschamend incognito onderworpen zou hebben als er voor hem niet een veel gewichtiger belang in het spel was dan dat van zijn vrijheid en zijn heerschappij. De ongelukkige was jaloers! Jaloers om wie? Om de hertogin van Valentinois, Diane de Poitiers, zijn schone maîtresse, die hij al een paar dagen niet meer had gezien en die zich ver van haar koninklijke ridder in het ene na het andere avontuurtje stortte! ‘Geduld,’ zei Claude Vignet, ‘in gedachten scherp ik al martialeske epigrammen die dat lichtzinnige gedrag zullen afstraffen. Maar uw vader Frans zei het reeds: ‘‘Wispelturig is de vrouw…!’’ ’ En aldus redekavelend waren zij reeds de drukke straten van de rechteroever ingelopen en bevonden zij zich al spoedig op een vrij groot plein in de nabijheid van de Onnozele-Kinderenkerk waar het wemelde van de mensen, want het was marktdag.”
Gérard de Nerval (22 mei 1806 – 26 januari 1855)
Cover
De Franse dichter en schrijver Catulle Mendès werd geboren op 22 mei 1841 in Bordeaux. Zie ook alle tags voor Catulle Mendès op dit blog.
Oubli
Allez, vieilles amours, chimères,
Caresses qui m’avez meurtri,
Tourments heureux, douceurs amères,
Abandonnez ce cœur flétri !
Sous l’azur sombre, à tire-d’ailes,
Dans l’espoir d’un gîte meilleur,
Fuyez, plaintives hirondelles,
Le nid désormais sans chaleur !
Tout s’éteint, grâce aux jours moroses,
Dans un tiède et terne unisson.
Où sont les épines des roses ?
Où sont les roses du buisson ?
Après l’angoisse et la folie,
Comme la nuit après le soir,
L’oubli m’est venu. Car j’oublie !
Et c’est mon dernier désespoir.
Et mon âme aux vagues pensées
N’a pas même su retenir
De toutes ses douleurs passées
La douleur de s’en souvenir.
Exhortation
Être homme ? tu le peux. Va-t’en, guêtré de cuir,
L’arme au poing, sur les pics, dans la haute bourrasque,
Et suis le libre isard aussi loin qu’il peut fuir !
Fais-toi soldat ; le front s’assainit sous le casque.
Jeûnant pour avoir faim et peinant pour dormir,
Sois un contrebandier dans la montagne basque !
Mais, dans nos vils séjours, ne t’attends qu’à vieillir.
Les pleurs mentent ainsi que le rire est un masque ;
Tout est faux : glas du deuil et grelots du plaisir.
Et comme l’eau rechoit, par flaques, dans la vasque,
C’est notre vieux destin qu’en un lâche loisir
Se raffaisse toujours notre volonté flasque
Entre l’ennui de vivre et la peur de mourir.
Catulle Mendès (22 mei 1841 – 7 februari 1909)
In 1907
Onafhankelijk van geboortedata
De Duitse schrijver en journalist Takis Würger werd geboren in 1985 in Hohenhameln. Zie ook alle tags voor Takis Würger op dit blog.
Uit: Der Club
„Jeden Abend hörte ich ihren Husten durch die Dielen meines Kinderzimmers. Das Geräusch half mir beim Einschlafen. Die Eltern sagten mir, dass der Krebs aufgehört habe zu wuchern, die Bestrahlung, die sie nach der Geburt bekommen hatte, habe gewirkt. Ich merkte mir das Wort »Remission«, obwohl ich nicht wusste, was es hieß. So, wie meine Mutter schaute, als sie es sagte, schien es etwas Gutes. Sie sagte mir, dass sie sterben würde, aber niemand wüsste, wann. Ich glaubte, solange ich keine Angst hatte, würde sie leben.
Ich spielte nie. Ich verbrachte meine Zeit damit, die Welt zu beobachten. An den Nachmittagen ging ich in den Wald und schaute zu, wie die Blätter sich bewegten, wenn der Wind sie berührte. Manchmal saß ich neben meinem Vater an der Werkbank und beobachtete, wie er Eichenholz drechselte, und roch den Duft frischer Späne. Ich umarmte meine Mutter, wenn sie Marmelade aus weißen Johannisbeeren kochte, und horchte an ihrem Rücken, wenn sie hustete.
In die Schule ging ich ungern. Das Alphabet lernte ich schnell, und Zahlen mochte ich, weil sie geheimnisvoll waren, Lieder singen oder Blumen aus Pappe basteln fiel mir schwer.
Als wir im Deutschunterricht anfingen, Geschichten zu schreiben, verstand ich, dass die Schule mir helfen könnte. Ich schrieb Texte, die vom Wald handelten und von den Arztbesuchen meiner Mutter, und die Geschichten machten mir die Welt weniger fremd, sie erlaubten mir, eine Ordnung zu schaffen, die ich nicht sah. Von meinem Taschengeld kaufte ich mir ein Tagebuch und begann, jeden Abend darin zu schreiben. Ich weiß nicht, ob ich ein Streber war, falls ja, war es mir egal.
Es gab verschiedene Gruppen in der Schule: die Mädchen, die Fußballer, die Handballer, die Gitarrenspieler, die Russlanddeutschen, die Jungs, die in den schönen, weißen Häusern am Waldrand wohnten. Ich mochte keinen Ballsport und spielte kein Instrument, ich wohnte nicht in einem der weißen Häuser und sprach kein Russisch. Die Mädchen stellten sich in der Pause zu mir, und als die Jungs aus meiner Klasse das sahen, lachten sie, deswegen versteckte ich mich in den Pausen oft hinter einem Aquarium, wo ich allein war.“
Takis Würger (Hohenhameln, 1985)
Zie voor nog meer schrijvers van de 22e mei ook eveneens mijn blog van 22 mei 2017.