M. Vasalis, Jan Arends, Arjan Visser, Gerard Keller, Georges Simenon, Nynke van Hichtum, Friedrich Christian Delius, Urs Faes, Katja Lange-Müller

De Nederlandse dichteres en psychiater M. Vasalis werd geboren in Den Haag op 13 februari 1909. Zie ook alle tags voor M. Vasalis op dit blog.

 

Felix was blank met bruine haren en een zachte g.

Felix was blank met bruine haren en een zachte g.
En: hij was kleurenblind, hij keek met scheef
getild gezicht en toegeknepen ogen naar de lucht.
Ik deed het heimelijk na. Wat heb ik hem bemind
toen ik vijf jaar was. Hij was negen.
Er is een bruine foto van ons allen aan de waterkant
gezeten in het gras, en daarop houd ik vlak
boven zijn hoofd, zijn verend haar mijn hand,
kijk met ZIJN toegeknepen ogen (onherroepelijk kleurenblind)
omhoog, je ziet de ouders en de kinderen en de zomerwind
die het gras scheef waait en in al die haren woelt –
je ziet dat ogenblik dat toentertijd nog eeuwig was. 

 

Rebus in de bus

Wie zaten er vanochtend in de bus
behalve de chauffeur wiens roze wang
zo vloekte met zijn mooie rooie haar.
Een woeste oude boer met grijze ogen
en zijn gezicht in aanslag, en een woelig kind
doofstom, dat met zijn eigen dunne vingers praatte.
Een vrouw van vijftig, een zigeunerin of zo
ze stapte uit bij het woonwagenkamp
ze had een luipaard-jasje aan en kleine oren.
Een papoea-familie, drents van spraak
zo lief, zo lelijk en zo onbevangen.
Ik zat en luisterde en zag het aan
eerlijk gezegd en tegen beter weten in
verwachtend dat nu eindelijk ‘De Zin’
zichzelf in deze bus zou openbaren
van al die raadselachtige aanwezigheden.
Maar nee – natuurlijk nee. De enige conclusie was:
ik houd van mensen in een bus, ik houd van gras
en lucht. Ik rij van Groningen naar Roden.
Ik leef een tijdje. Ik begrijp het niet,
zelfs niet als ‘Het’ zo duidelijk wordt aangeboden.

 

Steen

Verdriet kit al mijn krachten samen,
zodat ik roerloos word als steen.
Mijn hele wezen wordt materie,
een ondoordringbaar star mysterie,
o sla de rots, opdat ik ween.

 

 
M. Vasalis (13 februari 1909 – 6 oktober 1998)

Lees verder “M. Vasalis, Jan Arends, Arjan Visser, Gerard Keller, Georges Simenon, Nynke van Hichtum, Friedrich Christian Delius, Urs Faes, Katja Lange-Müller”

Gerard Keller

De Nederlandse schrijver en krantenredacteur Gerard Keller werd geboren op 13 februari 1829 in Gouda. Keller studeerde aan de Technische hogeschool te Delft, maar was door omstandigheden genoodzaakt zijn studie af te breken. In 1850 werd hij stenograaf van de Staten-Generaal en 1864 werd hij redacteur van de “Arnhemsche Courant”. Keller was een voor zijn tijd buitengewoon productief schrijver. Zijn werken omvatten romans, korte verhalen, reisverhalen en kunsthistorische artikelen. Bovendien werkte Keller als redacteur van het “Kunstkroniek” op het gebied van de Nederlandse kunstgeschiedenis en daarnaast was hij ook nog een populaire schrijver voor de jeugd en schreef hij komedies als: »De dochter van den barbier« (1878), »Het blauwe lint« (1881) en »Het gevaarlijk nichtje« (1884).

Uit: Het Servetje

‘Die ‘kleine leelijke Jood’, zooals hij wel eens genoemd werd, imposeerde niet door houding, gelaat of zeggingskracht, maar hij had iets in zich, dat terstond den indruk maakte, dat hij meer was dan wij allen. Groot geleerde, dichter in de hoogste beteekenis, maar bovenal man des geloofs en held zijner overtuiging.
Als men hem voor het eerst zag optreden en zijne eerste volzinnen hoorde op schreeuwenden, oosterschen toon met eenigszins joodsch dialect uitgesproken en men zag hem zich in zijn katheder bewegen, alsof er nooit regelen voor uiterlijke welsprekendheid waren vastgesteld, dan was men geneigd te glimlachen over zulk een redenaar.
Maar had men hem tien minuten aangehoord, dan werd men medegesleept door die vurige voordracht, door dat tintelen en flikkeren en bliksemen van zijn geest; men hoorde niet meer dat heesche schreeuwende orgaan, maar slechts de bezielde woorden, die met wonderlijke afwisseling van diepen ernst en hooge vlucht en alledaagschheid – trivialiteit zou men bijna zeggen – scherpe satire en gemoedelijken humor elkander volgden en verdrongen, zoodat men schier bedwelmd werd door die overstelpende welsprekendheid, die gepaard ging met groote rusteloosheid van beweging en de meest onverwachte en ongekendste gebaren’.
(…)

‘Hij (Da Costa) hield zich niet altijd ver van feestelijke of gezellige maaltijden met geestverwanten. Eens dat hij te Amsterdam aanzat en zijne plaats had in de buurt van Van Lennep, vroeg deze in antwoord op eene geloofstheorie van den antirevolutionair: ‘En indien ik U dan zeg, mijnheer da Costa, dat deze kippen zullen vliegen, gelooft gij dat dan ook?’ en hij wees op de gebraden kippen die op den schotel voor hem lagen.
‘Indien een geloofwaardig man als gij, mijnheer Van Lennep, mij dit in vollen ernst zegt, ja, dan geloof ik het’, was Da Costa’s antwoord. ‘Zeg het; ik zal gelooven’. Maar Van Lennep wachtte wel die verzekering te geven, omdat hij ze niet geven kon en hij verklaarde ridderlijk zich overwonnen’.

 
Gerard Keller (13 februari 1829 – 10 januari 1899)