Fronleichnam (Gertraud von Bullion), Jaap Robben, Anna Achmatova

 

Bij Sacramentsdag

 


De sacramentsprocessie door Jean Mayné, 1878

 

Fronleichnam

Der Herr geht vorüber – die Menge drängt dicht,
Doch sein Blick ruht auf Dir, weißt Du, was er spricht?
„Mein Kind, deine Pein, ich kenne sie wohl,
Der Liebe und Sehnsucht ist’s Herz Dir so voll.
Blick deshalb nicht trübe hinein in die Welt,
Die verlangende Seele ist’s, die mir gefällt!
Was ist’s mit den Satten, die immer nur ruhn,
Statt dass sie Werke der Liebe tun?
 

Das Leben ist Kampf, durch Täler zur Höh‘!
Zage nicht Seele, Dein Streiten ich seh‘.
Und bist Du ermattet im harten Strauß,
Sieh, liebend breit ich die Arme schon aus,
Wartend mit mütterlich-sehnsüchtigem Schmerz,
Dich, o mein Kind, zu nehmen ans Herz. –

Achte nicht Deiner Schwachheit und Schuld,
Hör‘ Deine Bitten, Deine Klagen voll Huld,
Fühl‘ Deiner Sehnsucht wild brennende Glut,
Wie Du es meinst – ich versteh Dich so gut.
Lass mich nicht warten, vertrau und komm,
Ich halt‘ Dir bereit meiner Liebe Wonn‘!“ –

Der Herr geht vorüber! – Wie himmlisches Licht
es plötzlich ins Dunkel der Seele mir bricht.
Mich fesselt das Brot! – – Ich sink‘ in die Knie!
„Mein Jesus, mein König, zu Dir hin ich flieh.
Mein Schifflein kämpfet in Sturm und in Not!
Gebiete den Wellen! Sei Du mein Pilot! –

Befehle im Schifflein, wie’s Dir dünket recht,
Du sollst sein Herr sein, und ich sei dein Knecht,
Nein – Knecht nicht – denn Liebe vereint mich Dir,
Gabst selbst den Titel des Kindes mir.
Drum hab‘ ich Dich lieb, wie arm ich auch bin,
Nimm, Jesus, mein König, nimm ganz mich hin!“

Der Herr ging vorüber. – Die Wogen sind glatt,
Weil Jesus Stille geboten hat.
Zwei Augen spiegeln Frieden und Ruh,
Und ringsum die Glocken jubeln dazu:
„Der Herr ging vorüber.“

 


Gertraud von Bullion (11 september 1891 -11 juni 1930)  
De Stiftskirche in Würzburg, de geboorteplaats van Gertraud von Bullion

 

De Nederlandse dichter, schrijver en theatermaker Jaap Robben werd geboren in Oosterhout op 22 juni 1984. Zie ook alle tags voor Jaap Robben op dit blog.

Uit: Birk

“In mijn tong jeukten mieren, mijn voeten waren zwaar. Ik stond in mijn zwembroek en met de handdoek om mijn schouders bij de achterdeur. Mama was de keuken binnengekomen, maar had me nog niet aangekeken. ‘Daar ben je’, zei ze alleen en ze tilde het deksel van de pan. Met een pollepel schepte ze eerst mijn soepkom vol, daarna de hare. Haar wijsvinger roerde in mijn soep. ‘Je kunt het al prima eten.’Ik ging op mijn stoel zitten en staarde naar de lome damp van mijn soep. `Laat maar niet te veel voor papa over, had hij hier maar op tijd moeten zijn.’ Lepelend liep ze terug naar haar naaimachine in de zitkamer. ‘Ik moet nog even iets afmaken.’ Mijn handen lagen stil op tafel. Van binnen trilden ze. Boven het raam klonk het gekras van meeuwen die hun snavel aan de dakgoot scherpten. Ik wist dat ik moest eten van mijn soep, maar meer dan het vastpakken van de lepel lukte me niet. Toen ik een slok water uit mijn glas nam, leek ik te stikken. Ik kokhalsde. Een beetje van wat naar boven kwam, verdween in mijn groentesoep. Wat ernaast terechtkwam, veegde ik vlug weg met mijn hand. Mama zag het niet. Ze zat voorovergebogen op haar stoel en keek geconcentreerd naar de naald van haar ratelende naaimachine en onderbrak dat geratel alleen om te zien of ze nog wel recht ging. Even later kwam mama naar de keuken voor het flesje Maggi uit het kruidenrek. Ze duwde haar heupen tegen het aanrecht en boog zich naar het raam. ‘Hij blijft weer eens lang weg. ‘Mijn hart wilde weg uit mijn borst, ik stak de lege lepel in mijn mond. ‘Word later nooit zoals je vader’, zei ze glimlachend. ‘Met zo’n vent kun je toch geen afspraken maken.’ Voor ik kon antwoorden, begon het gehengst van de naaimachine weer.
Hoe harder ik beet op de mieren in mijn tong, hoe erger ze krioelden. De schemer maakte een spiegel van het raam. Ik kon mezelf aankijken, maar durfde niet. Mama trapte met haar voet de klep van de pedaalemmer open en liet een paar sliertjes stofvallen. ‘Eet je niks?’ Ik haalde schokkerig mijn schouders op. ‘Kun je niet meer praten? ‘Ik heb genoeg, zei ik. ‘Dat was niet veel dan.’
‘Straks nier als een klein kind gaan zeuren dar je war anders moet hebben.’ Ze nam mijn kommetje, kieperde de soep terug in de pan en zette hem samen met dat van haar op het aanrecht. De pan en de soepkom voor mijn vader bleven staan.”

 


Jaap Robben (Oosterhout, 22 juni 1984)

 

De Russische dichteres Anna Achmatova werd geboren in Bolshoi Fontan bij Odessa, 23 juni 1889. Zie ook alle tags voor Anna Achmatova op dit blog.

 

Scheppen

Meest gaat het zo: een onbenoembaar smachten
En in mijn oor een klok die door blijft slaan;
Het ver gerol van donder wordt al zachter.
Ik meen gevangen stemmen te verstaan
Die ik niet ken, maar ‘k hoor hun kermend janken.
’t Is of een toverkring zich nauwer sluit.
Maar uit die baaierd van geruis en klanken
Zwelt één onstuitbaar, alles slaand geluid.
De stilte daaromheen is zo volslagen
Dat hoorbaar wordt hoe gras groeit in het bos
En hoe een pelgrimstas wordt voortgedragen.
Als ’t zover is komen de woorden los,
Signaalgebel van vederlichte rijmen, –
Dan, gaandeweg, krijg ik op alles vat
En zomaar voorgezegde woorden rijen
Tot vers zich aan op het sneeuwwitte blad.

 

Vertaald door Marko Fondse en Jan Robert Braat

 


Anna Achmatova ( 23 juni 1889 – 5 maart 1966)
Portret door Alexander Osmerkin, 1939-40

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e juni ook mijn blog van 22 juni 2020 en eveneens mijn blog van 22 juni 2019 en ook mijn blog van 22 juni 2018 en ook mijn blog van 22 juni 2014 deel 1.

Gertraud von Bullion

De Duitse schrijfster en religieuze Gertraud von Bullion werd geboren op 11 september 1891 in Würzburg als het vierde van zes kinderen van officier Arthur Graf von Bullion en zijn vrouw Maria Theresia (née Startz). Zij bracht haar vroege jeugd door in haar geboorteplaats Würzburg; ze werd daar in haar geboortejaar gedoopt in de domparochie. In 1897 verhuisde het gezin naar Augsburg, waar ze aanvankelijk naar de school van de Zusters van Mary Ward ging. Ze zette haar opleiding voort tot ze in 1909 haar diploma behaalde aan verschillende kostscholen van de Congregatie van het Heilig Hart van Jezus (Sacré-Cœur) in Riedenburg (Oostenrijk), Fontaine-l’Évêque (België) en Leamington (Engeland). In Engeland werd ze lid van de Marian Congregatie. Als levensmotto koos zij “Serviam – ik wil dienen.” Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte Gertraud von Bullion als vrijwillig verpleegster bij het Rode Kruis in militaire ziekenhuizen in Cambrai, Frankrijk, en in de Belgische steden Bergen en Hasselt. In Bergen maakte ze in 1917 voor het eerst kennis met de Schoenstatt-beweging via Franz Xaver Salzhuber, een medisch officier en leerling van de Pallottijnen, van wie ze voor het eerst meer leerde over Joseph Kentenich en zijn “Liefdesverbond met de Driemaal Bewonderenswaardige Moeder in het Heiligdom”. Tijdens haar verblijf in Bergen onderhield ze correspondentie met Kentenich. Op 8 december 1920 werd ze samen met haar nicht Marie Christmann opgenomen in de Schönstatt gemeenschap. Deze datum wordt beschouwd als de oprichtingsdag van de Schönstatt -vrouwenbeweging. Gertraud von Bullion maakte van de ontwikkeling van de beweging haar levenswerk. Begin januari In 1921 werd bij haar tuberculose vastgesteld. Van mei tot oktober verbleef ze in een sanatorium in Bad Lippspringe, onderbroken door haar deelname aan de eerste vrouwenconferentie in Schönstatt. Daar kreeg ze de verantwoordelijkheid over de noordelijke bisdommen. Tussen 1922 en 1930 verbleef zij in diverse sanatoria. Op 16 april 1925 legden de eerste vrouwelijke leden van Schönstatt plechtige geloften af. Tijdens de ceremonie koos pater Kentenich een gebed van zuster Gertraud. Ondanks de verergering van haar ziekte bleef ze zich intensief inzetten voor de ontwikkeling van de Schönstatter Vrouwenfederatie. Op 21 april 1929 offerde Gertraud von Bullion haar leven op voor de bloei van de beweging tijdens de gemeenschapsbijeenkomst in Ulm. Het jaar daarop stierf in een ziekenhuis in Isny ​​en werd begraven in de crypte van de familie von Bullion op de begraafplaats in Kempten.

Uit: Tagebuch

“23. Juli.1915. Meine zwei Fahrten, die ich machen durfte, hatten beide Male Lemberg als Ziel und gingen quer durch ganz Galizien (…). Allüberall waren noch die frischen Spuren der Kämpfe zu erkennen, die gerade um diese Eisenbahnlinie Krakau – Tarnow – Przemysl – Lemberg besonders heftig getobt hatten… Die Fahrt ging unendlich langsam vonstatten… Da konnte man so still für sich betrachten, was alles unter den Begriff Krieg fällt, und ich werde nie diesen Eindruck vergessen. Wir nähern uns der Festung Przemysl, manch einsames Kreuz oder solche in Gruppen sprechen laut (…) ; zersplitterte Bäume, aufgewühlte Wurzeln zeugen von der Vernichtungskraft der Geschosse… Bahnhöfe und Dörfer boten einen trostlosen Anblick. Teilweise standen nur noch Kamine als Zeugen ehemaliger Wohnstätten… – Nach mehr als viertägiger Fahrt erreichten wir Lemberg… Allmählich fuhren die Autos mit den Verwundeten an. –

 


Gertraud von Bullion (11 september 1891 – 11 juni 1930)