Owen Sheers, Joseph O’Connor, Dannie Abse

Romenu 2025

Romenu gaat vanaf September 2025 verder als Romenu 2025 onder de domeinnaam romenu.site

————————————————————————————————————–

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

Uit: Ik zag een man (Vertaald door Inge de Heer)

“De gebeurtenis die al hun levens veranderde vond plaats op een zaterdagmiddag in juni, vlak nadat Michael Turner -veronderstellend dat het huis van de Nelsons leeg was – via hun achterdeur naar binnen liep. Hoewel het vroeg in de maand was, lag Londen te blakeren in een hittegolf. Overal langs South Hill Drive stonden ramen open. De aan weerszijden geparkeerde auto’s voelden heet aan, de naden ervan tikten in de zon. Een ochtendbries was weggeëbd en had de platanen langs de straat roerloos achtergelaten. Ook de eiken en beuken op de omringende Hampstead Heath waren stil. De hittegolf was nog maar een week aan de gang, maar het langere gras buiten de schaduw van die bomen was al aan het vergelen. Michael had de achterdeur van de Nelsons op een kier aangetroffen. Met zijn onderarm steunend op de deurlijst had hij zich de opening in gebogen en zijn buren geroepen. ‘Josh? Samantha?’ Er kwam geen antwoord. Het huis absorbeerde zijn stem zonder een echo. Hij keek naar zijn oude bootschoenen, waarvan de zolen onder de pas besproeide aarde zaten. Hij had sinds lunchtijd in de tuin gewerkt en was rechtstreeks naar de Nelsons gegaan, zonder zich te wassen. Ook zijn blote knieën, die onder zijn korte broek uit kwamen, waren met aarde besmeurd. Michael haakte de hiel van zijn linkerschoen onder de neus van zijn rechterschoen en trok hem uit. Hij deed hetzelfde met de andere schoen en luisterde of hij in het huis tekenen van leven hoorde. Weer niets. Hij keek op zijn horloge: tien voor halfvier. Om vier uur had hij schermles aan de andere kant van de Heath. Het zou minstens een halfuur kosten om er naartoe te lopen. Hij maakte aanstalten om de deur verder open te duwen, maar toen hij het vuil op zijn handen zag gaf hij hem maar een zetje met zijn elleboog en liep naar binnen. In de keuken was het koel en donker en Michael moest even blijven staan om zijn ogen aan de duisternis te laten wennen. Achter hem glooide de tuin van zijn buren tussen een perenboom en een border met verschrompelde planten omlaag. Het dorre gazon liep taps toe naar een houten, met riet doorschoten hek.”

 


Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

De Ierse schrijver Joseph Victor O’Connor werd geboren op 20 september 1963 in Dublin. Zie ook alle tags voor Joseph O’Connor op dit blog.

Uit: Stella Maris (Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema)

“Nachtenlang placht hij heen en weer te ijsberen over het schip, van boeg naar achtersteven, van avondgloed tot ochtendgloren, die latmagere mankpoot uit Connemara met zijn afhangende schouders en zijn asgrauwe kledij.
Het scheepsvolk, de wachten op de uitkijk, de mannen die rondhingen bij de stuurhut, keken dan even op van hun gesprekken of hun eenzame corvee en zagen hem door het nevelige duister scharrelen, omzichtig, steels, altijd alleen, met een linkervoet die sleepte alsof hij een anker meezeulde. Op zijn hoofd prijkte een verfomfaaide bolhoed, om zijn kin en hals zat een gerafelde sjaal geslagen, en zijn gescheurde huzarenmantel was zo onuitsprekelijk smerig dat de gedachte dat hij ooit schoon was geweest iedere verbeelding tartte.
Hij bewoog zich voort met bijna ceremoniële behoedzaamheid, een merkwaardig soort haveloze statigheid, als een koning uit een verhaal die zich incognito onder zijn onderdanen heeft begeven. Zijn armen waren bijzonder lang, zijn ogen scherp als naalden. Dikwijls leek hij verdwaasd of vervuld van sombere voorgevoelens, alsof zijn leven inmiddels het punt van opheldering voorbij was, althans een dergelijk punt nu zeer dicht was genaderd.
Zijn droevige gelaat werd ontsierd door littekens, die de smetten van een of andere kwaal, nog aanzienlijk verergerd door woeste krabaanvallen, doorkruisten. Ofschoon smal van postuur en gebouwd als een vedergewicht, leek hij een onbeschrijflijke last met zich mee te torsen. Dit was niet louter te wijten aan zijn mismaaktheid – een horrelvoet in een plompe houten klomp waarop een hoofdletter M was gestempeld of gebrand – het kwam ook door de houding van angstvallige verwachting die hem aankleefde, de voortdurende, bange waakzaamheid van het mishandelde kind.”

 


Joseph O’Connor (Dublin, 20 september 1963)

 

De Britse dichter en schrijver Dannie Abse werd geboren op 22 september 1923 in Cardiff, Wales. Zie ook alle tags voor Dannie Abse op dit blog.

 

Een erfgoed

Een soort erfgoed
Een erfgoed van kameraadschap en verstikking.

De loeiende mijnsirene en de
explosieve inval van de god, voordat hij zich terugtrekt
op zijn troon van zwavel.

Nu duikt deze zwartgeklede god van fossielen
en begrafenissen,
verstener van ondergrondse bossen
en bloemen,
op met zijn grimmige gevolg
langs het skelet van een pony, langs menselijke schedels,
in zijn half overeind gehouden, lege koolstofkolonie.

Boven, aan de geteisterde,
losgewoelde kant van een Welshe berg,
moet het iemand van ergens anders zijn
die solo zal zingen

niet over de moerassen van de Valleien,
de mijnraderen die niet draaien,
het verlaten pomphuis;

noch over hoe, na een val van een halve mijl
regimenten mijnwerkerslampen
niet langer, als muggen,
stijgen, glijden en deinen.

Alleen iemand die niet toegewijd is,
iemand van elders,
panoramahoog op een kolenberg,
mag juichend
de terugkeer van de verbannen god
in zijn schaduwloze koninkrijk bejubelen.

Hij, dronken van methaan,
heft het dijbeen van een man op als een scepter;
zij, zijn verrukte koningin,
bewondert de met bloed bevlekte zwarte rozen
die niet konden gedijen op de vlakten van Enna.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Dannie Abse (22 september 1923 – 28 september 2014)

 

Zie voor de schrijvers van de 20e september ook mijn blog van 20 september 2022 en ook mijn blog van 20 september 2021 en ook mijn blog van 20 september 2020 en eveneens mijn blog van 20 september 2019 en ook mijn blog van 20 september 2018.

Jonathan Coe, Li-Young Lee

De Engelse schrijver Jonathan Coe werd geboren op 19 augustus 1961 in Birmingham. Zie ook alle tags voor Jonathan Coe op dit blog.

Uit: De Rotters Club ( Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema)

“Op een heldere, blauwzwarte sterrenavond in het jaar 2003 zaten twee jonge mensen in de grote stad Berlijn aan een tafeltje in een restaurant. Hun namen waren Sophie en Patrick. Deze twee mensen hadden elkaar tot die dag nooit ontmoet. Sophie was in Berlijn met haar moeder en Patrick was er met zijn vader. De moeder van Sophie en de vader van Patrick hadden elkaar ooit, langgeleden, heel vluchtig gekend. De vader van Patrick was zelfs heel even verliefd geweest op de moeder van Sophie, in de tijd dat ze nog op school zaten. Maar het was twintig jaar geleden dat ze voor het laatst een paar woorden met elkaar hadden gewisseld. ‘Waar denk je dat ze naartoe zijn?’ vroeg Sophie. ‘Naar een of andere disco, denk ik. Lekker aan het housen.’ ‘Dat meen je toch niet?’ ‘Natuurlijk niet. Mijn vader is zijn hele leven nog nooit in een disco geweest. De laatste plaat die hij heeft gekocht was van Barclay James Harvest.’ ‘Van wie?’ ‘Dat bedoel ik.’ Sophie en Patrick keken hoe het enorme, helder verlichte gevaarte van glas en beton, het nieuwe Rijksdaggebouw, in zicht kwam. Het restaurant dat ze hadden uitgezocht, boven in de televisietoren die uitrees boven de Alexanderplatz, draaide sneller rond dan ze allebei verwacht hadden. Blijkbaar was het in de jaren zestig zo ontworpen, om de superioriteit van de Oost-Duitse technologie aan te tonen. ‘Hoe gaat het nu met je moeder?’ vroeg Patrick. ‘Is ze weer wat opgeknapt?’ ‘0, het stelde niet zoveel voor. We zijn naar het hotel teruggegaan en ze is een poosje gaan liggen. Daarna voelde ze zich weer kiplekker. Een paar uur later zijn we zelfs gaan winkelen. Zo ben ik aan deze rok gekomen.’ ‘Hij staat je prachtig.’ ‘Hoe dan ook, ik ben blij dat het gebeurd is, want anders had had je vader haar nooit herkend.’ ‘Dat is waar.’
‘En dan hadden wij hier ook niet gezeten, hè? Het is vast voorbestemd. Of zoiets.’ Het was een vreemde situatie waarin ze waren beland. Er leek spontaan een zekere vertrouwelijkheid te zijn opgebloeid tussen hun ouders, ook al hadden ze elkaar een hele tijd niet gezien. Ze hadden zich met een soort vreugdevolle opluchting in het weerzien gestort, alsof deze toevallige ontmoeting in een Berlijnse tearoom op de een of andere manier de tussenliggende decennia zou kunnen uitwissen, het verdriet van hun voorbijgaan zou kunnen wegnemen. Zodoende zaten Sophie en Patrick nu in een andere, ongemakkelijker vorm van vertrouwelijkheid wat stuntelig tegenover elkaar.”

 


Jonathan Coe (Birmingham, 19 augustus 1961)

 

De Amerikaanse dichter Li-Young Lee werd geboren op 19 augustus 1957 in Jakarta, Indonesië. Zie ook alle tags voor Li-Young Lee op dit blog.

 

Van bloesems

Van bloesems komt
deze bruine papieren zak perziken
die we kochten van de vreugde
bij de bocht in de weg waar we afsloegen naar
de borden met Perziken erop.

Van beladen takken, van handen,
van zoete kameraadschap in de bakken,
komt nectar langs de kant van de weg, sappige
perziken die we verslinden, met stoffige schil en al,
komt het vertrouwde zomerstof, stof dat we eten.

O, om wat we liefhebben in ons op te nemen,
om een boomgaard in ons te dragen, niet alleen
de schil te eten, maar ook de schaduw,
niet alleen de suiker, maar ook de dagen, het fruit
in onze handen te houden, het te aanbidden en dan in
de ronde vreugde van perzik te bijten.

Er zijn dagen dat we leven
alsof de dood nergens
op de achtergrond is; van vreugde
naar vreugde naar vreugde, van vleugel naar vleugel,
van bloesem naar bloesem naar
onmogelijke bloesem, naar zoete onmogelijke bloesem.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Li-Young Lee (Jakarta, 19 augustus 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e augustus ook mijn blog van 19 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 19 augustus 2019 en ook mijn blog van 19 augustus 2017 deel 2.

Owen Sheers, Joseph O’Connor

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

 

Marking Time

That mark upon your back is finally fading
in the way our memory will,
of that night our lust wouldn’t wait for bed
so laid us out upon the floor instead
where we worked up that scar —
two tattered flags flying from your spine’s mast,
a brand-burn secret in the small of your back.

I trace them now and feel the disturbance again.
The still waters of your skin broken, the volte engaging
as we make our marks like lovers who carve trees,
the equation of their names equalled by an arrow
that buckles under time but never leaves,
and so though changed, under the bark, the skin,
the loving scar remains.

 

Show

I

The models walk,
high-heeled as curlews
stalking a narrow shore.

We watch, spectators
at a slow-motion tennis match,
as they turn,

flex the featherless wings
of their shoulders
and slip between the curtains,

leaving the crocodile pit of cameras
flashing their teeth for more.

II

I leave you sitting to the mirror
like a pianist to the piano,
lifting the mascara brush
to paint your lashes from fine to bold.

Pulling the door on this scene
I walk down the corridor
to wait in the bar for you to join me.
And when you do, it happens once more;

The fall of the dress, the jewellery,
early stars against the dusk of your skin,
all of it leaves me surrendered,
if just for a second, as you walk in,

to the spell, the artful hocus-pocus,
and to you standing there
one shoulder bare,
setting the room about you out of focus.

 

Schaduwman

Voor Mac Adams, kunstenaar

Zijn palet is licht,
in al zijn tinten
en de gaten die het maakt.

Toverend met gloeilamp,
fruit en een botsing van korrels
gemorst over glas,

een hond, rustend of dood,
het kinetische moment van een vogel
in de seconde voor de vlucht

of het hoofd van Karl Marx,
geboren uit kiezelsteen en steen
in een afwezigheid van licht.

Hij werkt met een duisternis
achter zijn ogen,
begrijpend zoals hij doet

dat het niet materie is die ertoe doet,
of onze gedachten en woorden,
maar de schaduwen die ze werpen
tegen de levens van anderen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

De Ierse schrijver Joseph Victor O’Connor werd geboren op 20 september 1963 in Dublin. Zie ook alle tags voor Joseph O’Connor op dit blog.

Uit: Volgspot (Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema)

“In de bovenkamer van het vervallen herenhuis aan de overkant van de straat heeft de hele nacht licht gebrand. Je zag het steeds vanuit je bed, telkens als je je omdraaide naar de raamkant, wat je wel moest om je fles van de vloer te kunnen pakken. En zo gaat het haast alle nachten. Tegen dat het begint te schemeren gaat het peertje aan. En ’s ochtends, een paar tellen nadat de straatlantaarns knipperend zijn gedoofd, gaat het uit en wordt het haveloze gordijn dichtgetrokken. Je bent nu vijfenzestig, even oud als dat huis misschien, misschien zelfs nog wat ouder. Onvoorstelbaar. Je loopt naar het enige raam in de kamer. De ruit voelt ontzettend koud aan. Het wordt winter in Engeland. Het is guur geweest, de laatste tijd. En de afgelopen nacht is er zelfs een zware storm over Londen getrokken. Je hebt nog nooit iemand dat troosteloze huis zien in- of uitgaan, maar toch komt de postbode er nog regelmatig langs om zijn enveloppen door de gebroken ruit in de voordeur te duwen, want de brievenbus zit al jaren dichtgespijkerd. Mannen urineren er in het portiek. Een van de straatmeiden oefent er haar beroep uit, en de balustrade zit al sinds jaar en dag onder de schuttingwoorden. Tal van venstergaten zijn met planken dichtgetimmerd. Tegen de gevel woekert een vlinderstruik. Je hebt het gevoel dat de bewoner van die kamer een man is. Op een keer gleed er rond middernacht een schaduw langs het bovenste raam — tenminste dat dacht je — en de manier waarop die bewoog had iets mannelijks. Er was een tijd dat je over hem lag te denken — Hoe kan hij nou in z’n eentje in zo’n oud, half kapot gebombardeerd huis wonen? Van wie komen die brieven? Waar gaan ze over? — want dat hielp je de meedogenloze uren voordat het dag werd door te komen. Maar vanmorgen is iemand anders weer bij je langs geweest, uit datzelfde licht vreemd genoeg, uit een onzichtbaar vertrek, uit een stad waar je de laatste dertien jaar hebt gewoond, maar die je nooit redenen heeft gegeven om je er thuis te voelen. Dat is ons allemaal weleens overkomen, dat ineens iemand in ons hoofd komt aanwaaien die we dachten vergeten te zijn of welbewust uit onze gedachten hadden verbannen. Maar vandaag zal blijken dat degene die rondwaart, weigert zich te laten verbannen, een emigrant is die hardnekkig probeert thuis te komen.”

 

Joseph O’Connor (Dublin, 20 september 1963)

 

Zie voor de schrijvers van de 20e september ook mijn blog van 20 september 2022 en ook mijn blog van 20 september 2021 en ook mijn blog van 20 september 2020 en eveneens mijn blog van 20 september 2019 en ook mijn blog van 20 september 2018.

Garth Risk Hallberg

De Amerikaanse schrijver Garth Risk Hallberg werd geboren op 1 december 1978 in Louisiana en groeide op in Noord-Carolina. Zie ook alle tags voor Garth Risk Hallberg op dit blog.

Uit: Stad in brand (Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema)

“Terwijl ik aan de eettafel met deze prologische opmerkingen zit te worstelen, daalt buiten achter de hoge ramen de schemering neer, waardoor de asbakken en de stapel paperassen voor me eruit gaan zien alsof ze van iemand anders zijn. Mijn lievelingsplekje bevindt zich echter achter een zijdeur van de keuken, een veranda op palen die zo hoog zijn dat ze van een strandhuis op Nantucket zouden kunnen zijn. Houtwerk in de kleur groen van parkbankjes met daaronder een tapijt van bladeren van twee stakerige Japanse notenboompjes. ‘Binnenplaats’ is het woord dat zich aan me opdringt, al zou ‘luchtkoker’ ook dienst kunnen doen. Hoge flatgebouwen sluiten de ruimte in zodat niemand anders er kan komen. De witte verf bladdert van de bakstenen aan de overkant af, en op avonden waarop ik geneigd ben mijn project maar helemaal op te geven loop ik in plaats daarvan naar buiten om het licht te zien opklimmen en verzachten naarmate de zon verder wegzakt aan alweer een regenloze hemel. Ik laat mijn mobiel trillen in mijn broekzak en kijk hoe de schaduwen van takken naar dat verre blauw reiken, waarover een zich verdikkende condensatiestreep trekt. De sirenes en de verkeers- en radiogeluiden die vanaf de drukke avenues komen aangewaaid klinken als de herinneringen aan sirenes, verkeers- en radiogeluiden. Achter de ramen van andere flats worden tv’s aangezet, maar niemand neemt de moeite de jaloezieën dicht te doen. En opnieuw krijg ik het gevoel dat de scheidslijnen van mijn leven — die tussen verleden en heden, buiten en binnen — bezig zijn te vervagen. Dat ik wellicht nog verlossing zal vinden. Er is op deze binnenplaats immers niets wat er niet ook al in 1977 was. Misschien is het niet het jaar van nu, maar dat van toen, en moet alles wat volgt nog komen. Misschien flitst er een molotovcocktail door het donker, misschien schiet er een journalist van een tijdschrift over een kerkhof, misschien zit de dochter van de vuurwerker nog op een besneeuwd bankje haar eenzame wake te houden. Want als de feiten ergens op wijzen, is het op het feit dat er niet zoiets bestaat als één stad. En als die wel bestaat, is hij de som van duizend variaties, die zich allemaal om dezelfde plek verdringen. De wens is daarbij misschien de vader van de gedachte, maar toch stel ik me onwillekeurig voor dat de raakpunten tussen deze plek en de stad die ik ben kwijtgeraakt nog steeds een gevoelige lading hebben en de littekens hebben achtergelaten waarnaar ik tast wanneer ik mijn hoofd langs de brandladder omhoog laat gaan, naar het blauwe vierkant vrijheid daarboven. En jij, die zich daar ergens bevindt: ben jij niet op de een of andere manier hier bij me? Ik bedoel, wie blijft er niet dromen van een andere wereld dan deze? Wie van ons is — als dat betekent dat we de krankzinnigheid, de onbegrijpelijkheid, de volslagen nutteloze schoonheid van de miljoen ooit-mogelijke New Yorks loslaten — zelfs nu bereid alle hoop te laten varen?”

 

Garth Risk Hallberg (Louisiana, 1 december 1978)