Elizabeth Alexander, Oscar van den Boogaard, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

 

Early Cinema

According to Mister Hedges, the custodian
who called upon their parents
after young Otwiner and young Julia
were spotted at the matinee
of Rudolph Valentino in The Sheik
at the segregated Knickerbocker Theater
in the uncommon Washington December
of 1922, “Your young ladies
were misrepresenting themselves today,”
meaning, of course, that they were passing.
After coffee and no cake were finished
and Mister Hedges had buttoned his coat
against the strange evening chill,
choice words were had with Otwiner and Julia,
shame upon the family, shame upon the race.

How they’d longed to see Rudolph Valentino,
who was swarthy like a Negro, like the finest Negro man.
In The Sheik, they’d heard, he was turbaned,
whisked damsels away in a desert cloud.
They’d heard this from Lucille and Ella
who’d put on their fine frocks and French,
claiming to be “of foreign extraction”
to sneak into the Knickerbocker Theater
past the usher who knew their parents
but did not know them.
They’d heard this from Mignon and Doris
who’d painted carmine bindis on their foreheads
braided their black hair tight down the back,
and huffed, “We’ll have to take this up with the Embassy”
to the squinting ticket taker.
Otwiner and Julia were tired of Oscar Michaux,
tired of church, tired of responsibility,
rectitude, posture, grooming, modulation,
tired of homilies each way they turned,
tired of colored right and wrong.
They wanted to be whisked away.

The morning after Mister Hedges’ visit
the paperboy cried “Extra!” and Papas
shrugged camel’s hair topcoats over pressed pajamas,
and Mamas read aloud at the breakfast table,
“No Colored Killed When Roof Caves In”
at the Knickerbocker Theater
at the evening show
from a surfeit of snow on the roof.
One hundred others dead.

It appeared that God had spoken.
There was no school that day,
no movies for months after.

 

Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

De Nederlandse schrijver Oscar van den Boogaard werd geboren in Harderwijk op 30 mei 1964. Zie ook alle tags voor Oscar van den Boogaard op dit blog.

Uit:De tedere onverschilligen

“Gisteren, op de laatste dag voor de zomervakantie, ben ik door de directie van de school ontslagen omdat ik een verhouding zou hebben met Nicky Vogel, het onberispelijke hockeymeisje uit de vierde klas. Ik heb niet zozeer een verhouding met Nicky, als wel met haar moeder Wanda, ook al noemt die het liever een ‘zielsverwantschap’. omdat Nicky daar jaloers op is, heeft ze me eerder deze week op een avond klemgereden in de fietsenkelder. Ze legde de krul van haarhockeystick in mijn nek en trok me langzaam naar zich toe.terwijl het me overkwam, voelde ik me als de jongevrouw uit het Engelse mopje van mijn grootvader. Op een avond werd ze door een vieze oude man in het hartje van Londen achternagezeten. Aan het eind van een doodlopend steegje stond ze met de rug tegen de muur.Before she could tell him that she was not that kind of girl, she was. het doet me plezier om me Nicky voor te stellen in de rol van dirty old man en zo mijn eigen onschuld te bewaren.het was volgens de rector niet de eerste keer dat ik het met een leerlinge heb aangelegd. ik zei hem op rustige toon dat alles een kwestie is van interpretatie. Hij vond dat een dooddoener die niet de kracht had zijn woorden te weerleggen. hij orakelde cynisch: ‘God rustte op de zevende dag, niet omdat hij moe was, maar omdat hij zag dat het goed was.’ Hij zweeg even, en zei vervolgens met een onheilspellende schittering in zijn ogen:‘U mag voortaan alle dagen van de week rusten.’ Ik kon geen woord uitbrengen. een lijkbleke ex-godsdienstleraar in een te lichtgrijs pak beschikte over de rest van mijn leven. Ik moest er plotseling om lachen.‘vindt u het soms grappig?’ Ik schudde mijn hoofd. Ik moest iets eten voordat ik kon denken. ik liep de kamer uit en ging naar het tankstation aan de overkant. Ik kocht een paar repen chocolade die ik achter elkaar opat. En daarna nog een wafel. Het was overigens nooit mijn bedoeling geweest om leraar te worden, ik wilde helemaal niets worden. Ik wilde Frans studeren om mijn moeder- en vadertaal te ontvluchten. Ik wilde een taal voor mezelf, waarin ik mijn eigen gedachten kon denken. ook al was dat met horten en stoten. Dat was het enige doel en daarmee hield het op. Van mijn vader had ik rechten of economie moeten studeren en net als hij bij shell gaan werken. Uiteindelijk heeft gebrek aan ambitie mij voor de klas geduwd, voor jonge mensen die me soms vertederen,maar meestal verontrusten, omdat ik me afvraag of ze later sterk genoeg zullen zijn om een gelukkig levenvoor zichzelf op te eisen.”

 

Oscar van den Boogaard (Harderwijk, 30 mei 1964)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Countee Cullen werd geboren als Countee LeRoy Porter op 30 mei 1903 in Louisville, Kentucy, of Baltimore. Zie ook alle tags voor Countee Cullen op dit blog.

 

The Loss Of Love

All through an empty place I go,
And find her not in any room;
The candles and the lamps I light
Go down before a wind of gloom.
Thick-spraddled lies the dust about,
A fit, sad place to write her name
Or draw her face the way she looked
That legendary night she came.

The old house crumbles bit by bit;
Each day I hear the ominous thud
That says another rent is there
For winds to pierce and storms to flood.

My orchards groan and sag with fruit;
Where, Indian-wise, the bees go round;
I let it rot upon the bough;
I eat what falls upon the ground.

The heavy cows go laboring
In agony with clotted teats;
My hands are slack; my blood is cold;
I marvel that my heart still beats.

I have no will to weep or sing,
No least desire to pray or curse;
The loss of love is a terrible thing;
They lie who say that death is worse.

 

 Countee Cullen (30 mei 1903 – 9 januari 1946)
Hier voorlezend aan kinderen

 

De Vlaamse dichter en schrijver Emanuel Hiel werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 30 mei 1834. Zie ook alle tags voor Emanuel Hiel op dit blog.

 

Een dichter

Geen kroon bevlekt zijn machtig hoofd.
geen scepter houdt zijn hand;
hij wordt nochtans geliefd, geloofd,
in ’t schone vaderland.

Wat geeft hem koningschap en macht,
naar goud heeft hij geen dorst;
wat is de ster, bij zonnepracht,
bij hem, wat is een vorst?

Hij heeft zijn lief, hij heeft zijn lied,
zijn volk, zijn vaderland;
hij mint, hij zingt, zijn hert geniet
een dubble liefdebrand.

Hij smaakt de min, wanneer zijn meid
hem zoete kussen schenkt,
de vreugd, wanneer, vol heerlijkheid,
het volk zijn zangen zingt.

O, dichter zijn is zalig zijn,
en warm als zonnegloed,
want drukt hem wrevel, zorg of pijn,
iets blijft in zijn gemoed:

het is zijn lied, zijn wonderlied,
dat altijd sproeit en juicht,
dat hooger klinkt dan ’t aards verdriet
en elk zo wel verheugt;

Het is zijn min, die eeuwig is
voor alles wat is goed,
die gloeit voor ’t land en ’t volk, zo fris
als voor zijn liefken zoet.

 

 Emanuel Hiel (30 mei 1834 – 27 augustus 1899)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Martin Jankowski werd op 29 mei 1965 in Greifswald geboren. Zie ook alle tags voor Martin Jankowski op dit blog.

Uit: Rabet oder Das Verschwinden einer Himmelsrichtung

„Im größten Sackbahnhof des Landes stieg ich aus. Leipzig. Der Verkehr lärmte braungrau im blässlichen Sonnenlicht, es stank nach giftigem Herbst. Das riesige Doppel-M auf dem Selbstmörderturm neben dem Bahnhof drehte sich gemächlich über dem Gewimmel, strahlte in deplatziertem Himmelblau, als wollte es von etwas ablenken. Die Blicke der Passanten verschwammen im Leeren. Ich war zufrieden. Zu Fuß machte ich mich auf in die Gegend östlich des Bahnhofs und verschwand im Labyrinth schmutzigbrauner Wohnblöcke. Aus den Treppenhäusern sickerten seltsam modrige Gerüche auf die Straße. Je weiter ich mich vom Bahnhof entfernte, desto stiller wurde es im Häusergebirge. Auf den Dächern rosteten schiefe Antennenwälder, aus Hunderten winziger Lecks in den verbeulten Fallrohren tropfte es rhythmisch, von den Fassaden bröckelte Putz. Mit einem hallenden Geräusch fiel er in die Straßenschluchten, in deren dämmrigen Winkeln sich irgendwo mein neues Zuhause verbarg, und blieb auf den Bürgersteigen liegen. Eine lähmende Unzufriedenheit hockte breit über dem Häusermeer. Das Atmen wurde zur Anstrengung, die den Einsatz des ganzen Körpers verlangte. Die Luft schmeckte nach Abgasen und Kohlenruß. Mein Instinkt sagte mir, dass ich hier richtig war. Es war der Geruch der Gärung, der mich anzog. (…) Einen Unterschlupf zu finden war für mich nicht einfach gewesen, denn wie überall waren in der Stadt Zehntausende auf Wohnungssuche. Das war nichts Ungewöhn liches. Trotzdem lebte niemand auf der Straße. Es gab genug alte Häuser, die als unbewohnbar galten und es dennoch nicht waren. Das Haus, das ich mir ausgesucht hatte, war marode und abgelebt und im Stadtplan schon nicht mehr verzeichnet. Es galt als abgerissen, als nicht mehr existent. Der Grundriss wies keinen einzigen rechten Winkel auf. In verzerrten Rhomben hatte man das Gebäude in eine Straßenecke gequetscht, bevor der letzte Krieg die umliegenden Mietskasernen zu Staub zerrieb. Jetzt ragte es schmal und einsam neben einer verkrauteten Freifläche auf, als hätte man es dort vergessen. Die Straße hieß Rabet und lag am Rande eines gottverlassenen Viertels. Niemand konnte erklären, was ihr Name bedeutete. Es klang, als würde ich auf eine vergessene Insel ziehen. Das gefiel mir. Die kleinen Zimmer im obersten Stockwerk rochen nach der buckligen Frau, die seit dem Krieg hier gewohnt hatte und erst vor kurzem gestorben war. Es gab nur Außenwände. Nur einen einzigen Kachelofen. Schmale Fenster. Doch da war eine Tür, die man schließen konnte. Ich schloss sie.“

 

Martin Jankowski (Greifswald, 29 mei 1965)
Cover

 

De Engelse dichter Alfred Austin werd geboren in Headingley, Leeds, op 30 mei 1835. Zie ook alle tags voor Alfres Austin op dit blog.

 

A Twilight Song

Why, rapturous bird, though shades of night
Muffle the leaves and swathe the lawn,
Singest thou still with all thy might,
As though ’twere noon, as though ’twere dawn?
Silence darkens on vale and hill,
But thou, unseen, art singing still.

‘Tis because, though in dusky bower,
With love delighted still thou art;
Nor hath the deepening twilight power
To lay a curfew on thy heart.
Thou lovest; and, loving, dost prolong
The sense of sunlight with thy song.

Thus may love’s rapture haunt me still
When life’s full radiance fadeth slow
Along the faltering west, and fill
With melody my afterglow,
And something of Song’s morning might
Linger, to make you doubt ’tis night.

 

A Wintry Picture

Now where the bare sky spans the landscape bare,
Up long brown fallows creeps the slow brown team,
Scattering the seed-corn that must sleep and dream,
Till by Spring’s carillon awakened there.
Ruffling the tangles of his thicket hair,
The stripling yokel steadies now the beam,
Now strides erect with cheeks that glow and gleam,
And whistles shrewdly to the spacious air.
Lured onward to the distance dim and blear,
The road crawls weary of the travelled miles:
The kine stand cowering in unmoving files;
The shrewmouse rustles through the bracken sere;
And, in the sculptured woodland’s leafless aisles,
The robin chants the vespers of the year.

 

Alfred Austin (30 mei 1835 – 2 juni 1913)
Leeds

 

De Surinaamse jurist, schrijver en politicus Eduard Johan (Eddy) Bruma werd in Paramaribo geboren op 30 mei 1925. Zie ook alle tags voor Eddy Bruma op dit blog.

Uit: De fuik

“De os verzette nog een poot en stond toen stil. Oom Safrie stak zijn pijp aan; hij zat op de wagen en nam de mannen en vrouwen, die om de kokospalm stonden, eens op. Hij kende ze allemaal. Zuster Winter, die nooit ontbrak als er iets aan de hand was. En Fedie van Broer Teto, die bij zijn vrouw vandaan was om een jonge meid uit de stad; en Jakie, die een paar jaar geleden een buffel in de bossen van Coronie had geschoten; en tante Jeanne en Luis van Clyde en Dofie, die altijd praats had; en al die anderen wier navelstreng in Novar begraven lag.
Toen zag Dofie hem op de wagen zitten en maakte zich uit de menigte los terwijl hij riep: ‘Nou, nou, kijk eens wie we daar hebben! Oom Safrie!’ Ze draaiden zich allen om en keken.
‘Oom zie je, wat een mensen er te hoop zijn gelopen om te lezen wat de Commissaris nu weer voor ons heeft laten aanplakken? Kom eens van je wagen en wees net zo benieuwd als wij. Doe maar niet of je niet brandt van nieuwsgierigheid om te weten wat er op staat!’
Oom Safrie kon zich nog goed te binnen brengen wat hij hem had geantwoord. ‘Luister eens, Dofie, ik vraag je: in godsnaam, hou je kalm! Zie je niet dat je huid zijn hele bestaan logenstraft vanwege de schurft jij zogenaamde blanke?’
Niet omdat Dofie lichter van kleur was dan hijzelf had hij hem voor ‘zogenaamde blanke’ uitgemaakt, maar omdat alle mensen, die brutaal waren, die niet zelf werkten, maar over anderen de baas speelden, die dronken, rookten en pronkten met het geld waarvoor anderen krom moesten liggen, op blanken leken.
Dat meende hij. En na de verhalen, die zijn vader, vroeger slaaf, hem had verteld, was hij zijn leven lang wrok tegen de blanken blijven koesteren en niemand kon hem bijbrengen dat de blanken van nu niet meer zo waren.
‘Dacht je dat?’ placht hij dan te antwoorden. ‘Dacht je dat? Och, van het ogenblik af dat mijn moeder mij ter wereld bracht, heb ik geweten, dat varkens alleen varkens kunnen krijgen.’
‘Oom,’ begon Dofie weer, ‘waarom ben je kwaad op me? We zijn toch allemaal Coronianen met elkaar. Als we beginnen te wrokken, neemt de Commissaris ons gebeente en maakt er een wenteltrap van. Kom Oom kom! Lees zelf wat voor een cadeautje de Commissaris en zijn mensen ons hebben gestuurd! Wij tellen niet meer mee.’

 

Eddy Bruma (30 mei 1925 – 6 november 2000)
In 1975

 

De Surinaamse schrijver Henri François Rikken werd geboren in Paramaribo op 30 mei 1863. Zie ook alle tags voor Henri François Rikken op dit blog.

Uit: Ma Kankantrie

“Op enige afstand van het Hof, op de hoek van de Noorderkerk- en Wage- (nu Keizer-) straat, stond een houten gebouw van twee verdiepingen, waar de vergaderingen van de verschillende Colleges gehouden werden en tevens als ‘Weeskamer’ of ‘Kamer van Wees, Curatele- en Onbeheerde Boedels’ diende. Het benedengedeelte werd gedurende enige tijd gebruikt als gevangenis voor Europeanen en vroeger nog was de Militaire Hoofdwacht daar gevestigd, daar het ‘voormaals door de Burgerwacht bezet werd’.
Het ontzettend rumoer, dat gedurende de markt op het plein heerste, waar de slavinnen vooral zo gaarne elkaar ontmoetten, werd nu vermeerderd door de luidruchtige stemming waarin de marktbezoeksters verkeerden.
‘Je zult zien’, schreeuwde men elkaar boven ’t rumoer uit toe, ‘je zult zien dat Misgeene ’t wint.’
‘We zullen zien’, gaven sommigen ten antwoord, die volstrekt niet onverschillig schenen voor de nederlaag van Falsi Lobi. Zo mogelijk nog luidruchtiger werd het succes van het Doe-gezelschap Falsi Lobi door de leden en vriendinnen besproken. Men was er evenwel, bij de overmoed waarmede de lof van Falsi Lobi bezongen werd, volstrekt niet gerust op, dat zij het niet voor Misgeene zou moeten afleggen. Omdat nochtans Misgeene op de uitdaging van Falsi Lobi niet was voorbereid, zou het nog enige tijd duren, alvorens deze zich aan de kamp zou wagen. Men zou er echter niets bij verliezen, meenden de belangstellenden. Integendeel. Immers, Misgeene zou tonen steeds aan haar devies getrouw te blijven, zodat Falsi Lobi wel afgunst vermocht op te wekken, doch de zegepalm tegenover haar niet zou kunnen wegdragen. Doch ook in het vooruitzicht van een mogelijke nederlaag lieten de leden en belangstellenden van de Doe-partij Falsi Lobi zich haar overmoedige vreugde over het behaalde succes van de vorige dag niet ontnemen.”

 

 Henri François Rikken (30 mei 1863 – 17 mei 1908)

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Vlaamse dichter Jan Geerts werd geboren in Hoogstraten in 1972. Zie ook alle tags voor Jan Geerts op dit blog.

 

Vraag

Als ik al het strelen van je handen
en de jaren die daarin voorbij zijn gegaan
achter elkaar zou leggen,

hoeveel kilometer tederheid heb ik dan?

Genoeg om de wereld te omarmen?
Genoeg om mezelf te redden?

 

Jan Geerts (Hoogstraten, 1972)
Hoogstraten, Begijnhof met kerk Sint Jan Evangelist

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e mei ook mijn blog van 30 mei 2017 en ook mijn blog van 30 mei 2015 deel 2.

Elizabeth Alexander, Oscar van den Boogaard, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Jan Geerts

e Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

 

Minnesota Fats Describes His Youth

I’ve been eating
like a sultan
since I was two days old.

I had a mother
and three sisters
who worshipped me.

When I was two years old
they used to plop me
in a bed with a jillion

satin pillows
and spray me
with exotic perfumes

and lilac water,
and then
they would shoot me the grapes.

 

Narrative: Ali
a poem in twelve rounds

1.
My head so big
they had to pry
me out. I’m sorry
Bird (is what I call
my mother). Cassius
Marcellus Clay,
Muhammad Ali;
you can say
my name in any
language, any
continent: Ali.
2.
Two photographs
of Emmett Till,
born my year,
on my birthday.
One, he’s smiling,
happy, and the other one
is after. His mother
did the bold thing,
kept the casket open,
made the thousands look upon
his bulging eyes,
his twisted neck,
her lynched black boy.
I couldn’t sleep
for thinking,
Emmett Till.

One day I went
Down to the train tracks,
found some iron
shoe-shine rests
and planted them
between the ties
and waited
for a train to come,
and watched the train
derail, and ran,
and after that
I slept at night.

 


Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

De Nederlandse schrijver Oscar van den Boogaard werd geboren in Harderwijk op 30 mei 1964. Zie ook alle tags voor Oscar van den Boogaard op dit blog.

Uit: Kindsoldaat

“Laten we beginnen bij de bron die om onverklaarbare redenen precies hier ontsprong – en niet ergens anders – midden tussen met eiken en beuken begroeide heuveltjes in het noorden van Nederlands- Limburg, in het moerassig gebied tussen de Maas en een hogergelegen rivierterras. De bron lag zo volmaakt ingebed tussen drie steenblokken dat haar ligging noodzakelijk leek.
De blokken die sterfelijke handen niet zouden kunnen verplaatsen, werden in de volksmond, dat wil zeggen door de dorpelingen die op het landgoed geen zaken hadden, cycloopstenen genoemd. In een ver verleden zou een eenogige reus ze vanuit de Alpen woedend weggeslingerd hebben. Andere waren bij de monding van de Geul in de buurt van Aken terechtgekomen, maar deze drie waren door een overschot aan toorn nog eens honderd kilometer verder geland in deze perfecte compositie rond het opborrelende water.
Het verontrustende aan het verhaal van eenoog is dat razernij de laatste hand heeft gelegd aan het paradijs, want zo zou je deze plek kunnen noemen. Herten, everzwijnen, eekhoorns, vogels en konijnen deelden de bron gebroederlijk met de bewoners van kasteel Metternich, die al honderden jaren hun flessen met het bronwater lieten vullen en er heilzame werking aan toekenden. Het was alsof zij behoorden tot dezelfde goddelijke natuur.
Omdat Metternich in het grensgebied tussen Nederland en Duitsland lag, beschikte het over een Limburgse en een Pruisische poort. In hun hart waren de bewoners, die pas sinds de Franse tijd officieel aan Nederlandse zijde woonden, evenzeer met het Duitse achterland verbonden.
Zo kon het gebeuren dat de Pruisische generaal Maximiliaan die vlak over de grens op een buitenplaats woonde, op een zomerse middag in 1884 toen hij op Metternich kwam jagen op goed geluk zijn dochter meenam om aan de enige zoon van de kasteelheer voor te stellen.
Terwijl ze zich in het koetsje over de dijk onder de steilrand door het moeras lieten rijden, lag haar vaders hand in Hermines ranke nek. Ze liet haar hoofd nog even zorgeloos achterover rusten, maar bij de grenspaal trok haar vader zijn hand weg.
Toen ze de Pruisische poort binnenreden en de hoektorens van Metternich in zicht kwamen, rechtte ze haar rug en bond haar haren samen.
‘Twee verwante zielen,’ merkte Arnold op toen zijn zoon Edmond en Hermine elkaar op het voorplein een hand gaven. Het klonk niet als een vaststelling maar als bevel.
‘Onze jongelui zijn veel te gevoelig voor de jacht,’ had Maximiliaan geconstateerd.
De vaders sloegen elkaar op de schouder en liepen met hun geweren in de aanslag de slotbrug over.”

 

 
Oscar van den Boogaard (Harderwijk, 30 mei 1964)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Countee Cullen werd geboren als Countee LeRoy Porter op 30 mei 1903 in Louisville, Kentucy, of Baltimore. Zie ook alle tags voor Countee Cullen op dit blog.

 

She Of The Dancing Feet Sings

And what would I do in heaven pray,
Me with my dancing feet?
And limbs like apple boughs that sway
When the gusty rain winds beat.

And how would I thrive in a perfect place
Where dancing would be a sin,
With not a man to love my face,
Nor an arm to hold me in?

The seraphs and the cherubim
Would be too proud to bend,
To sing the faery tunes that brim
My heart from end to end.

The wistful angels down in hell
Will smile to see my face,
And understand, because they fell
From that all-perfect place.

 

Tableau

Locked arm in arm they cross the way
The black boy and the white,
The golden splendor of the day
The sable pride of night.

From lowered blinds the dark folk stare
And here the fair folk talk,
Indignant that these two should dare
In unison to walk.

Oblivious to look and word
They pass, and see no wonder
That lightning brilliant as a sword
Should blaze the path of thunder.

 


Countee Cullen (30 mei 1903 – 9 januari 1946)
Cover

 

De Vlaamse dichter en schrijver Emanuel Hiel werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 30 mei 1834. Zie ook alle tags voor Emanuel Hiel op dit blog.

 

Kom, lieve mei

Kom lieve lente, tover
de bomen weder groen,
dan kan ik, onder ’t lover,
een wandelingske doen.

Laat weer aan ’t beekje groeien
de kleine violet,
ik zie zo geerne bloeien
wat zedig is en net.

’t Is waar, de winterdagen
verschaffen ook plezier,
men kan door ’t ijs dan jagen
in tomeloze zwier.

Maar de arme mensen strijden
zo fel met hongerpijn,
waar mijne broeders lijden
kan ik niet lustig zijn.

Doch ’t geen mij meest doet treuren
is Liza’s droefenis,
ze smacht naar ’t bloemengeuren
gelijk de snoek naar vis.

Nu zit zij op haar bankske
als ’t hoentje op zijn ei;
ik kus haar blozend wangske
en spreek haar van de mei.

De mei, die bloem en lover,
verspreidt door ’t kale land,
die als een vogelrover
zijn wondernetten spant,

die lokt met gulle zangen
en streelt met zoele wind,
om ’t jonge hert te vangen,
dat hij vol liefde vindt.

O, schone mei wil komen,
wil komen, schone mei!
dan kan mijn Liza dromen
zo zalig in de wei.

En breng ook met u mede
het honigzoet jolijt,
geluk, en spijs en vrede
voor al wie hier nog lijdt.

 

 
Emanuel Hiel (30 mei 1834 – 27 augustus 1899)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Martin Jankowski werd op 29 mei 1965 in Greifswald geboren. Zie ook alle tags voor Martin Jankowski op dit blog.

Uit: Leck mich auf

“Ich gehe gern ins Kino. Aber nur alleine und in einen Film, der schon seit Wochen läuft, bevorzugt am Nachmittag.
Dann habe ich oft Glück und bin die einzige Zuschauerin. Heute sehe ich mir einen Liebesfilm mit Julia Roberts und Jude Law an.
Ich sitze in der letzten Reihe, ausgerüstet mit Popcorn und Cola, freue mich über die Ruhe. Die Werbung läuft, ich guck immer mal wieder zur Tür. Hoffentlich kommt keiner.
Es ist ein kleines Kino, acht Reihen. Billig, die Stühle haben hinten nicht mal n durchgängigen Rücken.
Da kommt einer rein, ein Junge, sicher zehn Jahre jünger als ich – zu alt, um meinen Mutterinstinkt zu wecken und zu jung, um begehrenswert zu sein.
Er ist klein, ein Weißer, mehr erkenne ich bei dieser Dunkelheit nicht.
Er geht in meine Richtung
Es sind ungefähr 42 andere Plätze frei, aber er wählt den direkt vor mir.
Ich bin entsetzt. Dass ich jetzt selber den Sitz wechsle, kommt nicht in Frage.
Er ist nicht groß genug und hat nicht einmal knisternde Chips dabei, trotzdem bin ich wütend – so eine Provokation kann ich mir nicht gefallen lassen.
Ich überlege schon, wie ich mich räche und kann mich nicht auf den Film konzentrieren. Julia Roberts und Jude
Law sind nicht mehr wichtig, Mister Blond und Jung vor mir ist es.
Ich starre auf seinen Rücken, dann sehe ich es und beiße mir auf die Lippen, um nicht laut loszulachen.
Er ist wohl einer von diesen Ich komme aus Hellersdorf, höre den ganzen Tag Eminem und kann genauso schnell sprechen wie Thomas D-Jugendlichen. Einer von denen, die weite Hosen tragen, die erst an den Kniekehlen beginnen. Ich kann es sehen, weil die Sitze in diesem Kino im unteren Teil der Rückenlehne eine größere Aussparung besitzen. Sei- ne Poritze ist jedenfalls sehr interessant. Poritze ist eindeu- tig untertrieben. Ich kann seinen Hintern bis zum After se- hen – gut, den After sehe ich nicht, da sind ja seine Backen davor. Aber was für Backen! So was krieg ich bei Männern in meinem Alter kaum mehr zu sehen.“

 

 
Martin Jankowski (Greifswald, 29 mei 1965)

 

De Engelse dichter Alfred Austin werd geboren in Headingley, Leeds, op 30 mei 1835. Zie ook alle tags voor Alfres Austin op dit blog.

 

A Country Nosegay

Where have you been through the long sweet hours
That follow the fragrant feet of June?
By the dells and the dingles gathering flowers,
Ere the dew of the dawn be sipped by noon.

And sooth each wilding that buds and blows
You seem to have found and clustered here,
Round the rustic sprays of the child-like rose
That smiles in one’s face till it stirs a tear.

The clambering vetch, and the meadow-sweet tall,
That nodded good-day as you sauntered past,
And the poppy flaunting atop of the wall,
Which, proud as glory, will fade as fast.

The campion bladders the children burst,
The bramble that clutches and won’t take nay,
And the pensive delicate foxgloves nursed
In woods that curtain from glare of day.

The prosperous elder that always smells
Of homely joys and the cares that bless,
And the woodbine’s waxen and honeyed cells,
A hive of the sweetest idleness.

And this wayside nosegay is all for me,
For me, the poet-the word sounds strong;-
Well, for him at least, whatever he be,
Who has loitered his morning away in song.

And though sweetest poems that ever were writ,
With the posy that up to my gaze you lift,
Seem void of music and poor of wit,
Yet I guess your meaning, and take your gift.

For ’tis true among fields and woods I sing,
Aloof from cities, and my poor strains
Were born, like the simple flowers you bring,
In English meadows and English lanes.

If e’er in my verse lurks tender thought,
‘Tis borrowed from cushat or blackbird’s throat;
If sweetness any, ’tis culled or caught
From boughs that blossom and clouds that float.

No rare exotics nor forced are these;
They budded in darkness and throve in storm;
They drank their colour from rain and breeze,
And from sun and season they took their form.

They peeped through the drift of the winter snows;
They waxed and waned with the waning moon;
Their music they stole from the deep-hushed rose,
And all the year round to them is June.

So let us exchange, nor ask who gains,
What each has saved from the morning hours:
Take, such as they are, my wilding strains,
And I will accept your wilding flowers.

 


Alfred Austin (30 mei 1835 – 2 juni 1913)
Cover

 

De Surinaamse jurist, schrijver en politicus Eduard Johan (Eddy) Bruma werd in Paramaribo geboren op 30 mei 1925. Zie ook alle tags voor Eddy Bruma op dit blog.

Uit: De fuik

“Zou ze nog iets zachter hebben gesproken dan had geen van hen haar kunnen verstaan. Een ogenblik zelfs dachten de beide mannen, die vlak bij haar stonden, dat Oom Safrie haar niet hoorde. Hij zoog zo heftig aan zijn pijp, twee, drie keer, zo dat de pijpekop wel een smokopatoe [ijzeren pot, waarin een vuurtje wordt gestookt om door de rook de muggen te verdrijven] leek. Toen draaide hij zich om en begon met langzame stappen de dam af te lopen. De anderen volgden hem; zo bewogen ze zich als zwarte geesten onder de kokospalm voort. Elk van hen diep in gedachten. Oom Safrie, begon de vrouw weer. Toen, terwijl hij zich omdraaide en aan zijn pijp zoog, zodat de gloed zijn oude gezicht verlichtte, zei ze snel: Oom, weet je wel, dat Joewan naar de stad wil? Ik en Lodie zijn ten einde raad! Als door een dolkmes getroffen stond Oom Safrie stil. Zijn pijp viel op de dam, maar hij verzette geen voet om hem op te rapen. Als een stenen beeld stond hij daar en het was of iemand hem de keel dichtkneep, toen hij vroeg: Joewan, zeg je? Joewan?
Ja, Oom Safrie, Joewan! Al dagen geleden wou ik het je zeggen, maar ik wist niet hoe. Joewan zegt, dat hij weg gaat. Hij is dit leven moe, Oom Safrie! Oom Safrie zuchtte. Hij had iets dergelijks al verwacht. Hij was er al lang bang voor geweest. Een jaar voor de droogte begon had er een soort spanning over Coronie gelegen. Op een dag was er een auto naar Coronie gekomen, die een stevig gebouwde stedeling naar de plantage had gebracht. Ze wisten niet wie het was, maar op een vroege morgen zat Oom Safrie op zijn eigen wagen en was onderweg naar Totness om aan het kanaal zijn watervaten te vullen, want net als alle andere Coronianen placht hij water uit het kanaal te halen om de kokoskoeken voor zijn varkens te kunnen weken en ’s morgens voor hij ging planten zijn olie te koken. Die dag stonden de watervaten bij hem op de wagen en ze denderden en slingerden maar heen en weer. Nog maar net was hij de oude kokosvelden van Djanie voorbij of hij zag een grote troep mensen op de weg staan. Nou, nou, dacht hij, terwijl hij de os aan zijn staart rukte om hem wat harder aan het lopen te krijgen. Nou, nou! Wat zouden die mensen daar moeten? Hoe komt het dat die dwazen al zo vroeg buiten zijn en daar nu als vlooien op de weg staan? Die negers zijn me toch ook rare mensen, kijk ze nu eens! Gestaag trok hij de leidsels aan toen hij zijn streekgenoten naderde.”

 

 
Eddy Bruma (30 mei 1925 – 6 november 2000)

 

De Surinaamse schrijver Henri François Rikken werd geboren in Paramaribo op 30 mei 1863. Zie ook alle tags voor Henri François Rikken op dit blog.

Uit: Ma Kankantrie

‘Misgeene heeft de kamp tegen Falsi Lobi aanvaard’, ziedaar het grote nieuws, dat de bewoners van Paramaribo in januari 1800 in beweging bracht. Indien wij zeggen ‘de bewoners van Paramaribo’ dan is deze uitdrukking in zoverre juist, dat zij de slavenbevolking, immers verreweg het grootste gedeelte der stadsbewoners, betreft.
‘Mi sisa’, riepen de slavinnen elkaar uitgelaten van vreugde op straat toe, ‘heb je ’t al gehoord, Misgeene heeft ’t tegen Falsi Lobi opgenomen. Dat zal me eens wat worden! Mijn benen beginnen mij nu al te jeuken!’ Bij deze laatste woorden maakten zij dansende een paar passen, draaiden lustig enige keren in ’t rond en vervolgden weer opgewekt hun weg, terwijl zij het blijde nieuws aan allen, die zij tegenkwamen, met luidruchtige blijdschap mededeelden. Het rumoerigst echter werd dit grote nieuws verbreid en besproken op de Oude Oranjetuin, waar niet alleen de slavenmarkt gehouden, maar ook allerlei levensmiddelen ten verkoop werden aangeboden. Dit fraaie plein, dat een regelmatig vierkant vormde, was met oranjebomen beplant en ter weerszijden met nette huizen bezet. Van de kant der Heerenstraat uit gezien had men, iets verder dan waar thans de Hervormde kerk staat, het stadhuis of zoals ’t in de wandeling genoemd werd: het Hof. Het behoorde tot de oudste gebouwen der stad en mocht eveneens onder de aanzienlijkste en grootste van Paramaribo gerekend worden. Het was een groot langwerpig vierkant met twee verdiepingen, dat hoog van de grond geheel uit zware ‘klipstenen’ was opgetrokken, terwijl de ‘gevels van Mopstenen opgemetseld’ waren en het met singels gedekt was. Volgens Stedman bezat het bovendien een spitse toren met een uurwerk. In het bovengedeelte werden de godsdienstoefeningen der Hervormde kerk gehouden en het benedengedeelte diende tot vergaderzaal van het ‘Hof van Politie en Criminele Justitie’, meer algemeen echter het ‘Rode Hof’ genoemd naar de rode kostuums der rechters.”

 

 
Henri François Rikken (30 mei 1863 – 17 mei 1908)
Cover

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Vlaamse dichter Jan Geerts werd geboren in Hoogstraten in 1972. Zie ook alle tags voor Jan Geerts op dit blog.

 

Vergeet

me en vind me jaren later terug
vouw me open als was mijn huid
van papier en de stad van je nachten
lees wat je kwijt raakte, wat achterbleef
in de binnenzak van een oude jas
terwijl onder een brug de regen
wacht op de laatste bus en op de tijd
die ons ontbrak en weer samenveegt
als een hand de kruimels van de tafel
maak me weer onmisbaar, geen leven
zonder en de wetenschap dat alles blijft
zoals het voorbijgaat, nauwelijks nog
aanraakbaar en spaar met je vinger
op mijn lippen de woorden die je wil
horen, besta mij opnieuw op de stoep
die ons tekent tussen stad en tijd
loop me tegen het lijf om de hoek
van het vergeten en spreek
me tegen als ik het niet ben

 


Jan Geerts (Hoogstraten, 1972)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e mei ook mijn blog van 30 mei 2017 en ook mijn blog van 30 mei 2015.

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Michail Bakoenin, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

Boston Year

My first week in Cambridge a car full of white boys
tried to run me off the road, and spit through the window,
open to ask directions. I was always asking directions
and always driving: to an Armenian market
in Watertown to buy figs and string cheese, apricots,
dark spices and olives from barrels, tubes of paste
with unreadable Arabic labels. I ate
stuffed grape leaves and watched my lips swell in the mirror.
The floors of my apartment would never come clean.
Whenever I saw other colored people
in bookshops, or museums, or cafeterias, I’d gasp,
smile shyly, but they’d disappear before I spoke.
What would I have said to them? Come with me? Take
me home? Are you my mother? No. I sat alone
in countless Chinese restaurants eating almond
cookies, sipping tea with spoons and spoons of sugar.
Popcorn and coffee was dinner. When I fainted
from migraine in the grocery store, a Portuguese
man above me mouthed: “No breakfast.” He gave me
orange juice and chocolate bars. The color red
sprang into relief singing Wagner’s Walküre.
Entire tribes gyrated and drummed in my head.
I learned the samba from a Brazilian man
so tiny, so festooned with glitter I was certain
that he slept inside a filigreed, Fabergé egg.
No one at the door: no salesmen, Mormons, meter
readers, exterminators, no Harriet Tubman,
no one. Red notes sounding in a grey trolley town.

 

Equinox

Now is the time of year when bees are wild
and eccentric. They fly fast and in cramped
loop-de-loops, dive-bomb clusters of conversants
in the bright, late-September out-of-doors.
I have found their dried husks in my clothes.

They are dervishes because they are dying,
one last sting, a warm place to squeeze
a drop of venom or of honey.
After the stroke we thought would be her last
my grandmother came back, reared back and slapped

a nurse across the face. Then she stood up,
walked outside, and lay down in the snow.
Two years later there is no other way
to say, we are waiting. She is silent, light
as an empty hive, and she is breathing.

 
Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

Lees verder “Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Michail Bakoenin, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Jan Geerts”

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Henri François Rikken, Alfred Austin, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

Butter

My mother loves butter more than I do,
more than anyone. She pulls chunks off
the stick and eats it plain, explaining
cream spun around into butter! Growing up
we ate turkey cutlets sauteed in lemon
and butter, butter and cheese on green noodles,
butter melting in small pools in the hearts
of Yorkshire puddings, butter better
than gravy staining white rice yellow,
butter glazing corn in slipping squares,
butter the lava in white volcanoes
of hominy grits, butter softening
in a white bowl to be creamed with white
sugar, butter disappearing into
whipped sweet potatoes, with pineapple,
butter melted and curdy to pour
over pancakes, butter licked off the plate
with warm Alaga syrup. When I picture
the good old days I am grinning greasy
with my brother, having watched the tiger
chase his tail and turn to butter. We are
Mumbo and Jumbo’s children despite
historical revision, despite
our parent’s efforts, glowing from the inside
out, one hundred megawatts of butter.

 

Ladders

Filene’s department store near nineteen-fifty-three:
An Aunt Jemima floor display.
Red bandanna, Apron holding white rolls
of black fat fast against the bubbling pancakes,
bowls and bowls of pale batter.
This is what Donna sees,
across the ‘Cookwares’ floor,
and hears ‘Donnessa? ‘ Please,
This can not be my aunt.
Father’s long-gone sister,
nineteen-fifty-three. ‘Girl? ‘
Had they lost her, missed her?
This is not the question.
This must not be my aunt.
Jemima? Pays the rent.
Family mirrors haunt their own reflections.
Ladders. Sisters. Nieces.
As soon as a live Jemima
as a buck-eyed rhesus monkey. Girl?
Answer me.

 
Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

Lees verder “Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Henri François Rikken, Alfred Austin, Jan Geerts”

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Henri François Rikken, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

Praise Song For The Day

Each day we go about our business,
walking past each other, catching each other’s
eyes or not, about to speak or speaking.
All about us is noise. All about us is
noise and bramble, thorn and din, each
one of our ancestors on our tongues.
Someone is stitching up a hem, darning
a hole in a uniform, patching a tire,
repairing the things in need of repair.
Someone is trying to make music somewhere,
with a pair of wooden spoons on an oil drum,
with cello, boom box, harmonica, voice.
A woman and her son wait for the bus.
A farmer considers the changing sky.
A teacher says, Take out your pencils. Begin.
We encounter each other in words, words
spiny or smooth, whispered or declaimed,
words to consider, reconsider.
We cross dirt roads and highways that mark
the will of some one and then others, who said
I need to see what’s on the other side.
I know there’s something better down the road.
We need to find a place where we are safe.
We walk into that which we cannot yet see.
Say it plain: that many have died for this day.
Sing the names of the dead who brought us here,
who laid the train tracks, raised the bridges,
picked the cotton and the lettuce, built
brick by brick the glittering edifices
they would then keep clean and work inside of.
Praise song for struggle, praise song for the day.
Praise song for every hand-lettered sign,
the figuring-it-out at kitchen tables.
Some live by love thy neighbor as thyself,
others by first do no harm or take no more
than you need. What if the mightiest word is love?
Love beyond marital, filial, national,
love that casts a widening pool of light,
love with no need to pre-empt grievance.
In today’s sharp sparkle, this winter air,
any thing can be made, any sentence begun.
On the brink, on the brim, on the cusp,
praise song for walking forward in that light.

 
Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

Lees verder “Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Henri François Rikken, Jan Geerts”

Michail Bakoenin, Georg Schaumberg, Randolph Bourne, Jan Geerts, Henri François Rikken, Robert Prutz, Félix Arnaudin, Pita Amor, Eddy Bruma

De Russische schrijver en anarchist Michail Alexandrowitsj Bakoenin werd geboren in Prjamuchino op 30 mei 1814. Zie ook mijn blog van 30 mei 2010.

 

Uit: Statism and Anarchy

 

„The Russian people possess to a great extent two qualities which are in our opinion indispensable preconditions for the Social Revolution … Their sufferings are infinite, but they do not patiently resign themselves to their misery and they react with an intense savage despair which twice in history produced such popular explosions as the revolts of Stenka Razin and Pugachev, and which even today expresses itself in continuous peasant outbreaks.

What then prevents them from making a successful revolution? It is the absence of a conscious common ideal capable of inspiring a genuine popular revolution… . [Fortunately,] there is no need for a profound analysis of the historic conscience of our people in order to define the fundamental traits which characterize the ideal of our people.

The first of these traits is the conviction, held by all the people, that the land rightfully belongs to them. The second trait is the belief that the right to benefit from the soil belongs not to an individual but to the rural community as a whole, to the Mir which assigns the temporary use of the land to the members of the community. The third trait is that even the minimal limitations placed by the State on the Mir’s autonomy arouse hostility on the part of the latter toward the State.“

 

Michail Bakoenin (30 mei 1814 – 13 juni 1876)

Lees verder “Michail Bakoenin, Georg Schaumberg, Randolph Bourne, Jan Geerts, Henri François Rikken, Robert Prutz, Félix Arnaudin, Pita Amor, Eddy Bruma”

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Randolph Bourne, Alfred Austin, Emmanuel Hiel, Henri François Rikken

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook mijn blog van 30 mei 2008 en ook mijn blog van 30 mei 2009.

 

Blues    

 

I am lazy, the laziest

girl in the world. I sleep during

the day when I want to, ’til

my face is creased and swollen,

’til my lips are dry and hot. I

eat as I please: cookies and milk

after lunch, butter and sour cream

on my baked potato, foods that

slothful people eat, that turn

yellow and opaque beneath the skin.

Sometimes come dinnertime Sunday

I am still in my nightgown, the one

with the lace trim listing because

I have not mended it. Many days

I do not exercise, only

consider it, then rub my curdy

belly and lie down. Even

my poems are lazy. I use

syllabics instead of iambs,

prefer slant to the gong of full rhyme,

write briefly while others go

for pages. And yesterday,

for example, I did not work at all!

I got in my car and I drove

to factory outlet stores, purchased

stockings and panties and socks

with my father’s money.

 

To think, in childhood I missed only

one day of school per year. I went

to ballet class four days a week

at fou
r-forty-five and on

Saturdays, beginning always

with plie, ending with curtsy.

To think, I knew only industry,

the industry of my race

and of immigrants, the radio

tuned always to the station

that said, Line up your summer

job months in advance. Work hard

and do not shame your family,

who worked hard to give you what you have.

There is no sin but sloth. Burn

to a wick and keep moving.

 

I avoided sleep for years,

up at night replaying

evening news stories about

nearby jailbreaks, fat people

who ate fried chicken and woke up

dead. In sleep I am looking

for poems in the shape of open

V’s of birds flying in formation,

or open arms saying, I forgive you, all.

 

alexander

Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

 

De Afro-Amerikaanse dichter Countee Cullen werd geboren als Countee LeRoy Porter op 30 mei 1903. Zie ook mijn blog van 30 mei 2007 en ook mijn blog van 30 mei 2008 en ook mijn blog van 30 mei 2009.

 

Yet Do I Marvel

I doubt not God is good, well-meaning,
kind,
And did He stoop to quibble could tell why
The little buried mole continues blind,
Why flesh that mirrors
Him must some day die,
Make plain the reason tortured
Tantalus Is baited by the fickle fruit,
declare
If merely brute caprice dooms Sisyphus
To struggle up a never-ending stair.


Inscrutable His ways are, and immune
To catechism by a mind too strewn
With petty cares to slightly understand
What awful brain compels His awful hand.
Yet do I marvel at this curious thing:
To make a poet black, and bid him sing!

 

countee_cullen

Countee Cullen (30 mei 1903 – 9 januari 1946)

 

 

De Amerikaanse schrijver en essayist Randolph Bourne werd geboren op 30 mei 1886 in Bloomfield, New Jersey. Hij studeerde aan de Columbia University. Tijdens WO I stonden twee groepen van progressieve intellectuelen tegenover elkaar. De twee facties die ontstonden waren de pro-oorlog factie, geleid door de educatieve theoreticus John Dewey en de anti-oorlogsbeweging factie, waarvan zowel Bourne en andere beroemde progressieven als Jane Addams deel uitmaakten. Bourne was een leerling van Dewey in Columbia, maar hij was het oneens met het idee Dewey’s van het gebruik van de oorlog als een instrument om de democratie te verspreiden. Hij vond dat Dewey zijn democratische idealen verraden had door zich uitsluitend te richten op de facade van een democratische regering in plaats van op de ideeën achter de democratie, waarvan Dewey ooit beweerd had die te respecteren. Bourne werd sterk beïnvloed door Horace Kallens essay Democracy Versus the Melting-Pot,” uit 1915 en voerde, net als Kallen, dat Amerikanisme niet geassocieerd mocht worden met Anglo-Saxisme. In zijn artikel uit 1916 “Trans-National America,”  voerde Bourne aangevoerd aan dat de VS allochtone culturen moest verwelkomen in een “kosmopolitisch Amerika, ” in plaats van gedwongen te assimileren aan de anglofiele cultuur.

 

Uit: The State

 

“To most Americans of the classes which consider themselves significant the war brought a sense of the sanctity of the State which, if they had had time to think about it, would have seemed a sudden and surprising alteration in their habits of thought. In times of peace, we usually ignore the State in favour of partisan political controversies, or personal struggles for office, or the pursuit of party policies. It is the Government rather than the State with which the politically minded are concerned. The State is reduced to a shadowy emblem which comes to consciousness only on occasions of patriotic holiday.

Government is obviously composed of common and unsanctified men, and is thus a legitimate object of criticism and even contempt. If your own party is in power, things may be assumed to be moving safely enough; but if the opposition is in, then clearly all safety and honor have fled the State. Yet you do not put it to yourself in quite that way. What you think is only that there are rascals to be turned out of a very practical machinery of offices and functions which you take for granted. When we say that Americans are lawless, we usually mean that they are less conscious than other peoples of the august majesty of the institution of the State as it stands behind the objective government of men and laws which we see.”

 

RBourne

Randolph Bourne (30 mei 1886 – 22 december 1918)

 

 

De Engelse dichter Alfred Austin werd geboren in Headingley, Leeds, op 30 mei 1835. Alfred Austin was de zoon van een koopman in Leeds. Zijn moeder was een zuster van ingenieur en parlementslid Joseph Locke. Hij werd opgeleid aan Stonyhurst College in Clitheroe, Lancashire, en aan de Universiteit van Londen, waar hij in 1853 afstudeerde. In 1857 werd hij advocaat, maar besloot zich na korte tijd volledig te richten op het schrijven. Austen schreef in het mede door hem opgerichte blad National Review en in The Standard. Na de dood van Tennyson werd geen van de toen actieve dichters geschikt bevonden voor het ambt van Poet Laureate, dat daarop vier jaar lang onvervuld bleef. Austin aanvaardde de functie in 1896, na een weigering van William Morris.

 

Any Poet At Any Time 

 

Time, thou supreme inexorable Judge,

Whom none can bribe, and none can overawe,

Who unto party rancour, private grudge,

Calmly opposeth equitable law,

Before whom advocacy vainly strives

To make the better cause to seem the worse,

To thy Tribunal, when our jangling lives

Are husht, I leave the verdict on my verse.

Irrevocably then wilt thou proclaim

What should have been, what now must ever be,

If in oblivion perish should my name,

Or shine aloft in mighty company.

I to my kind proffering of my poor best,

Remit to Time’s arbitrament the rest.

 

 

An April Love 

 

Nay, be not June, nor yet December, dear,

But April always, as I find thee now:

A constant freshness unto me be thou,

And not the ripeness that must soon be sere.

Why should I be Time’s dupe, and wish more near

The sobering harvest of thy vernal vow?

I am content, so still across thy brow

Returning smile chase transitory tear.

Then scatter thy April heart in sunny showers;

I crave nor Summer drouth nor Winter sleet:

As Spring be fickle, so thou be as sweet;

With half-kept promise tantalise the hours;

And let Love’s frolic hands and woodland feet

Fill high the lap of Life with wilding flowers.

 

alfred_austin

Alfred Austin (30 mei 1835 – 2 juni 1913)

 

 

De Vlaamse dichter en schrijver Emmanuel Hiel werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 30 mei 1834. Zie ook mijn blog van 30 mei 2006 en ook mijn blog van 30 mei 2007 en ook mijn blog van 30 mei 2008 en ook mijn blog van 30 mei 2009.

 

Is het waken, is het dromen

 

Is het waken, is hert dromen
Heimlijk zuchten, vurig minnen,
Dwaas de driftenstrijd des levens
Alle stond te herbeginnen?
Bang te blikken als een weekling
Naar de wenken heurer ogen,
Of te dwalen, droef te peinzen:
Word, ach, word ik niet bedrogen?

Is het waken, is het dromen,
In de roes der vlammenkussen,
’t Manlijk handlen, ’t krachtig denken
Neer te drukken, uit te blussen?
Bij het golven van haar boezem
Als een jongling teer te smachten,
Die, voor de eerste maal des levens,
Voelt der driften toverkrachten?

 

’t Is geen waken, of geen dromen,
Ook geen lijden of geen strijden;
Maar een laf, nietswaardig trachten
Naar verjongen, naar verblijden!
Koele schaduw moest ik zoeken,
Waar het koortsig vuur des harten
Laafnis vond en tevens voedsel
Ter genezing warer smarten.

 

EmmanuelHiel

Emmanuel Hiel (30 mei 1834 – 27 augustus 1899)
Borstbeeld in Schaarbeek

 

 

De Surinaamse schrijver Henri François Rikken werd geboren in Paramaribo op 30 mei 1863. Zie ook mijn blog van 30 mei 2008 en ook mijn blog van 30 mei 2009.

 

Uit: Codjo, de brandstichter

 

“In het jaar 1832, den tijd waarin ons verhaal een aanvang neemt, was de Combé nog slechts schaars bewoond en tengevolge van de moerassen en de slechte loozing der gronden daarenboven zeer ongezond.

Combé was de naam van een neger, de eerste, die deze buitengronden bewoonde en naar wien men toen iederen tuin en iedere buitenwoning Combé noemde.

Eerst sedert 1799 werd Combé, ook wel de voorstad Zeelandia genoemd, bebouwd; ofschoon reeds in 1780 door gouverneur Wichers, om den voortdurenden aanwas der bevolking tegemoet te komen, de grond voor deze voorstad of buitenwijk gelegd was.

De Oostersche Brug overgaande, benoorden het fort Zeelandia, vond men rechts het nu nog bestaande, doch als koeliedepôt gebruikte magazijn van levensmiddelen, links de smederij en andere werkplaatsen van het garnizoen. Een weinig verder ter linkerzijde was een zeer lange slavenloods voor de, bij de bevolking onder den naam van soestè-ningre bekende slaven, die voor de reinheid en het onderhoud der straten gebruikt werden. Deze benaming was waarschijnlijk een verbastering van Sociëteits-negers, die bij de opheffing der ‘Geoctroyeerde-Sociëteit’ in 1795 en later, na de afschaffing van den slavenhandel op 1 Jan. 1808, ter sluik ingevoerde en den lande vervallen slaven waren en toen in een staat, die het midden hield tusschen vrijheid en slavernij, openbaren arbeid moesten verrichten. Slechts hier en daar stond langs de elkander rechthoekig snijdende straten, tusschen het geboomte en het wied verscholen, een huisje, dat een vrijgegevene of ook wel een der samenleving ontvluchte melaatsche tot woonplaats verstrekte.

De in het wild groeiende boomen en struiken op de onbebouwde gronden en erven, door moerassen en poelen van elkander gescheiden, boden op hun hooge kruinen of tusschen het dicht gebladerte den vogelen, slangen en allerlei ongedierte een ongestoorde, veilige schuilplaats. Halverwege de tweede dwarsstraat was een ruime, doch nimmer bezochte marktplaats, waarop een groote, overdekte put in wied en onkruid verscholen lag.“

 

Rikken

Henri François Rikken (30 mei 1863 – 17 mei 1908)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Pita Amor, Emmanuel Hiel, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Georg Schaumberg, Robert Prutz, Kris Pint, David van Reybrouck

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. In januari van dit jaar had zij de eer een gedicht te mogen voorlezen bij de inauguratie van de nieuwe VS-president Barack Obama.  Zie ook mijn blog van 30 mei 2008

Stravinsky in L.A.

 

In white pleated trousers, peering through green

sunshades, looking for the way the sun is red

noise, how locusts hiss to replicate the sun.

What is the visual equivalent

of syncopation? Rows of seared palms wrinkle

in the heat waves through green glass. Sprinklers

tick, tick, tick. The Watts Towers aim to split

the sky into chroma, spires tiled with rubble

nothing less than aspiration. I’ve left

minarets for sun and syncopation,

sixty-seven shades of green which I have

counted, beginning: palm leaves, front and back,

luncheon pickle, bottle glass, etcetera.

One day I will comprehend the different

grades of red. On that day I will comprehend

these people, rhythms, jazz, Simon Rodia,

Watts, Los Angeles, aspiration.

 

 

 

Ars Poetica #100: I Believe

 

Poetry, I tell my students,

is idiosyncratic. Poetry

 

is where we are ourselves,

(though Sterling Brown said

 

“Every ‘I’ is a dramatic ‘I’”)

digging in the clam flats

 

for the shell that snaps,

emptying the proverbial pocketbook.

 

Poetry is what you find

in the dirt in the corner,

 

overhear on the bus, God

in the details, the only way

 

to get from here to there.

Poetry (and now my voice is rising)

 

is not all love, love, love,

and I’m sorry the dog died.

 

Poetry (here I hear myself loudest)

is the human voice,

 

and are we not of interest to each other?

 

elizabeth-alexander

Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Countee Cullen werd geboren als Countee LeRoy Porter op 30 mei 1903. Zie ook mijn blog van 30 mei 2007 en ook mijn blog van 30 mei 2008.

 

 

Youth Sings a Song of Rosebuds

 

Since men grow diffident at last,

And care no whit at all,

If spring be come, or the fall be past,

Or how the cool rains fall,

 

I come to no flower but I pluck,

I raise no cup but I sip,

For a mouth is the best of sweets to suck;

The oldest wine’s on the lip.

 

If I grow old in a year or two,

And come to the querulous song

Of “Alack and aday” and “This was true,

And that, when I was young,”

 

I must have sweets to remember by,

Some blossom saved from the mire,

Some death-rebellious ember

I Can fan into a fire.

 

cullen

Countee Cullen (30 mei 1903 – 9 januari 1946)

 

De Mexicaanse dichteres Pita Amor (pseudoniem van Guadalupe Teresa Amor Schmidtlein) werd geboren op 30 mei 1918 in Mexico-Stad. Zie ook mijn blog van 30 mei 2007.

 

 

Las amargas lágrimas de Beatriz Sheridan

1

 

You drink pure arsenicon

your long telephone,

on your bitter telephone

you breathe only cyanide.

 

Your tense difficult destiny

is a kiss of lethargy,

as the hell that I bear

is hellish and is mature.

 

When you raze the glassware,

you invent storms,

rolling around on the floor

you set the heavens to mourn.

 

And that so fatal kiss

was your lethal sentence

 

 

 

Poem XVII

 

From my spherical idea of things,

spring my anxieties and woes,

since geometrically, I think as equal

on the large scale and small, because by being

they are of equal importance; by existing

their sizes do not have proportions,

since they are not measured by their dimensions

and they only count because they are total

although spherically unequal.

 

 

Vertaald door Emily Hind

 

PitaAmor

Pita Amor (30 mei 1918 – 8 mei 2000)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Emmanuel Hiel werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 30 mei 1834. Zie ook mijn blog van 30 mei 2008 en ook mijn blog van 30 mei 2006 en ook mijn blog
van 30 mei 2007.

 

 

Haar lied is lang verzwonden

 

Haar lied is lang verzwonden;
Mijn hart is ongerust,
Maar van zijn leed bewust
Gevoelt het bittre wonden…
Haar lied is lang verzwonden,
Mijn hart is ongerust.

Het gloeit nog, als de vlamme,
Voor haar, die mij verliet;
O, kon haar spottend lied
Mijn hijgend hart verlammen…
Maar ’t gloeit nog als de vlamme,
Voor haar, die mij verliet.

Wat blijft er mij nu over,
De wanhoop of ’t plezier?
Plezier door schuimend bier!
Of smart door mingetover!…
Wat blijft er mij nu over,
De wanhoop of ’t plezier.

Hiel

Emmanuel Hiel (30 mei 1834 – 27 augustus 1899)

 

De Surinaamse jurist, schrijver en politicus Eduard Johan (Eddy) Bruma werd in Paramaribo geboren op 30 mei 1925. Zie ook mijn blog van 30 mei 2008.

 

Uit: Basya Pataka

 

“Well, you see, the song that you’ve heard here is ‘ningi ningi ba busara.’ It’s not only nowadays that women run off from their husbands. Long ago there was an overseer called Basja Pataka. The now dilapidated plantation is somewhere in the lower Commewijne. Now, there was a police outpost at Kunofru.10 Well, there you had the most fear-inspiring place, where slaves were sent to be broken in. If you were an evil slave, then they sent you to Kunofru to be tamed. They put a bridle in your mouth so that you could pull the pontoon filled with cane. The overseer at that place was called Basja Pataka. Well, Basja Pataka! Ho! Pataka! That is something! When he is alive and you joke with him, then he bites you in a terrible manner. When he is dead, he still bites you. For if you have a dried pataka and your hand should accidentally come near the teeth, then he’s at you at once. Even if you eat him up, still he bites you. Therefore a pataka is a terrible thing, and that man was a terrible negro. Therefore he assumed the name Pataka, and when he became overseer, all the people called him Basja Pataka.”

 

bruma

Eddy Bruma (30 mei 1925 – 6 november 2000)

 

De Surinaamse schrijver Henri François Rikken werd geboren in Paramaribo op 30 mei 1863. Zie ook mijn blog van 30 mei 2008.

Uit: Codjo, de brandstichter

“In den fraaien, wel onderhouden tuin, met sierlijke schulppaden doorsneden, groeide een groote verscheidenheid van  schoone en welriekende planten, van Cayenne en elders aangevoerd. Nu echter geven slechts de ruïnen getuigenis van de vroegere grootheid en pracht.

Aan den grooten Combè-weg, waarheen een door dicht overhangend geboomte tamelijk donkere weg langs den gouverneurstuin leidde, stonden eenige huizen, hier en daar verspreid, waarin de majoor-commandant, officieren of voorname particulieren woonden.

In de straat achter de smederij, waarvan wij hierboven gewaagden, lag halverwege tusschen wild opgroeiende manjaboomen en struikgewassen een onoogelijk huisje als verloren. Hier woonde een lange, magere neger met een korten baard, een gebogen neus en een gunstig, regelmatig uiterlijk.

Algemeen beweerde men, dat hij een Arabier was, ofschoon het bijna zeker is dat hij tot de Tiamba-negers moest behooren, die ver uit het binnenland van Afrika als slaven naar Suriname overgebracht waren. Om zijn eerbiedwaardig uiterlijk werd hij algemeen in de wandeling Ta (vader) Tiamba genoemd. Hij was in het bezit van ezel en kar en kocht van zijn, door vlijt en zuinigheid bespaarde penningen, bij voorkeur de Tiamba-slaven, voor wie hij veel liefde en medelijden scheen te hebben, om hun vervolgens de vrijheid te schenken. Doch Ta Tiamba was niet alleen karreman; – hij gold ook als priester bij zijn landgenooten, onder wie hij een kleine gemeente gevormd had.”

Rikken

Henri François Rikken (30 mei 1863 – 17 mei 1908)

 

De Duitse dichter en schrijver Georg Schaumberg werd geboren op 30 mei 1855 in Ansbach. Hij werkte een tijd als redacteur bij de Neuruppiner Zeitung. Vanaf 1889 leefde hij in München waar hij de leiding had over de Illustrierte Münchener Stadtzeitung. Samen met Michael Georg Conrad, Otto Julius Bierbaum en Oskar Panizza was hij medeoprichter van de Gesellschaft für modernes Leben. Behalve gedichten schreef hij ook voor het theater.

 

Der Dichter spricht

 

Nun kommt, ich will euch führen

Ein Zeichen von meiner Hand:

Es öffnen sich die Türen

Zu dem verborgenen Land

Wo unter dunklen Bäumen

Gar seltsame Blümen blüh´n,

Der Sehnsucht blassen Träumen

Gleich, die schlanken Schwäne zieh´n.

Dort Strahlen lichte Sonnen

An Himmeln, die ewig klar,

An kühlen Marmorbronnen

Harrt dort der Seligen Schar

Viel schöne, weiße Frauen

Mit Rosen umkränzt das Haupt,

Und Wunder sollt ihr schauen

Die ihr Wunder nie geglaubt.

 

ansbach

Georg Schaumberg (30 mei 1855 – 2 maart 1931)
Ansbach (Geen portret beschikbaar)

 

De Duitse dichter en schrijver Robert Eduard Prutz werd geboren op 30 mei 1816 in Stettin. Van 1834 tot 1838 studeerde hij filologie in Berlijn, Breslau en Halle. Met Adelbert von Chamisso werkte hij samen aan de Musenalmanach en bij de Rheinischen Zeitung. Wegens zijn radikale politieke opvattingen trok hij in 1841 van Halle naar Jena. Wegens kritiek op de censuur moest hij ook die stad verlaten. In 1845 kreeg hij vanwege zijn stuk Die politische Wochenstube een aanklacht wegens majesteitsschennis. Van 1849 tot 1859 was hij bijzonder hoogleraar literatuur in Halle. Prutz was een van de markantste figuren van de Vormärz.

 

 

Noch ist die Freiheit nicht verloren

 

Noch ist die Freiheit nicht verloren,

Noch sind wir nicht, nicht ganz besiegt:

In jedem Lied wird sie geboren,

das aus der Brust der Lerche fliegt;

sie rauscht uns zu im jungen Laube,

im Strom, der sich durch Felsen drängt,

sie glüht im Purpursaft der Traube,

der brausend seine Bande sprengt.

 

Der sei kein rechter Mann geachtet,

dem lohne nie der Jungfrau Kuß,

der nicht aus tiefster Seele trachtet

wie er der Freiheit dienen muß.

Das Eisen wächst im Schoß der Erden,

es ruht das Feuer in dem Stein –

Und wir allein solln Knechte werden?

Ja, Knechte bleiben, wir allein?

 

Laßt euch die Kette nicht bekümmern,

die noch an eurem Arme klirrt:

Zwing-Uri liegt in Schutt und Trümmern,

sobald ein Tell geboren wird!

Die blanke Kette ist für Toren,

für freie Männer ist das Schwert:

Noch ist die Freiheit nicht verloren,

solang ein Herz sie noch begehrt.

 

Prutz

Robert Prutz (30 mei 1816 – 21 juni 1872)

 

 

Onafhankelijk van geboortedata:

 

De Vlaamse dichter Kris Pint werd geboren in Halle in 1981. Zijn gedichten werden sinds 1995 vaak bekroond in de gerenommeerde Soetendaellewedstrijd en de Hoofdstedelijke Poëziewedstrijd. Met Finaal Credo won hij in 1997 de kortverhalenwedstrijd voor jongeren van het tijdschrift Zulma. Sinds 1998 is hij redacteur bij de Jeugdpoëziekrant. Gedichten van hem werden gepubliceerd in de bloemlezing Kruimels op de vloer. Met zijn debuutbundel Ozymandias. XXIII gedichten van voorbijgaande aard won hij de KBC Jongerenpoëziewedstrijd De Tijd in Vers (1999).

 

 

Doornroosje

 

Rondom mij woekerden de
rozen toen hij kwam sloegen
ze als donkere sprookjes in
mijn gevouwen handen dicht

ik was gelukkig maar zonder
schaamte bracht hij het
lichaam waarin ik droomde
als een diefstal aan het licht

zijn schanddaad werd ontdekt
en hij moest vluchten:
buiten blafte een hond

ik deed of ik sliep nog
even streelden zijn
lippen mijn mond

 

Kris_Pint

Kris Pint (Halle, 1981)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en wetenschapper en schrijver David Van Reybrouck werd geboren in Brugge in 1971. Hij studeerde archeologie en filosofie in Leuven, behaalde een Master in World Archaeology in Cambridge en promoveerde in 2000 aan de universiteit van Leiden.Van Reybrouck is freelance-medewerker van de krant De Morgen waar hij essays, reportages en recensies schrijft voor het zaterdagsupplement Zeno en de wekelijkse bijlage Boeken. Hij schrijft ook gedichten: in het eerste nummer van Het liegend konijn, het poëzietijdschrift van Jozef Deleu, verschenen er reeds enkele. In oktober 2001 verscheen De Plaag, Het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid-Afrika, een mengeling van biografie, autobiografie en reportage. De Plaag werd genomineerd voor de Gouden Uil Literatuurprijs 2002 en bekroond met de Debuutprijs 2002. 2004 gaat de toneelbewerking die Van Reybrouck met Josse De Pauw maakte, Die Siel van die Mier, in première.Eind 2006 was Van Reybrouck writer in residence aan de Universiteit van Amsterdam. Kort erna, in 2007, verscheen zijn eerste roman, Slagschaduw.

 

De kruik

– Voor Agnès –

 

Jezelf zo schikkend als was ik een bad,

hoofd onder kin, rug langs mijn buik

spoel je aan in zilver en kwik.

 

Lig nu stil. Langzaam laat ik het water

lopen. De kruik kleedt je uit

in het helderste wit. Je hals van email,

je schouder die schatert van licht.

 

Sluit je de ogen, je haar wordt een wier.

Vind ik een vorm voor water dat loopt?

Het wuift en wacht, een onweer op zee,

je oogleden blijven gesloten.

 

reybrouck

David van Reybrouck (Brugge, 1971)

 

Emmanuel Hiel, Countee Cullen, Henri François Rikken, Eddy Bruma, Pita Amor

De Vlaamse dichter en schrijver Emmanuel Hiel werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 30 mei 1834. Zie ook mijn blog van 30 mei 2006 en ook mijn blog van 30 mei 2007.

 

Kaperslied

 

Al die willen te kapen varen
Moeten mannen met baarden zijn.
Tartend stormen, strijd en pijn,
Wild als de baren!
Vliegend als schuim over de zee,
Mannen met baarden, die varen mee!

 

‘t Mastje te schrapen- en kabels te scheren “,
Stuurman, de kapers vervloeken die stiel…
‘t Scheepje te teren en zeilen te smeren,
Hale de duivel dan liever onz’ ziel…
Wieglen de baren voor ons in de verte,
Schoeners beladen met kostlijke buit,
popelend danst in de zielzak ons herte,
Stuurman, we jagen, de boegspriet vooruit!

 

Hoog aan de mast is ons rooddoek gehesen,
Galmt ons kanonnengedonder op zee…
Niets houdt ons tegen en niets doet ons vrezen,
A1 wat iets waard is, hee! kapen we mee.
Schoeners en schonen, het moet met ons draaien,
‘t Moet in ons schuimzog, het moet in ons vaart,
Schonen, uw treurigheid zullen we paaien
Hangt aan de hals ons, en kust ons de baard!

 

Dagen en nachten door ‘t schuim te laveren,
Dagen en nachten vol strijdlust op jacht.
Winter en zomer de storm te braveren,
Groots van gemoed en het harte vol kracht!
Duizenden schoonheden blij te bewondren
Diepten des hemels en diepten der zee!
God aan te roepen en daden te dondren,
Dat is ons leven, in wel en in wee!

 

Kalm van geweten, de spieren vol vlammen.
‘t Steigert, ons tuig, als vuurspuwende klip:
Lukt niet het entren, dan lukt ras het rammen.
Dwars boort de boeg dan door ‘t schreiende schip.
Geeft men zich over, ‘t is seffens de vrede!
Anders, we zwaaien de bijlen verwoed,
Bloedige baren. wee! walsen dan mede,
Kleurend de deining met sombere gloed.

 

Moeten we wijken en zinkend bezwijken,
Niemand van ons die ooit siddert of ijst…
Recht is het ook dat met kaperse lijken,
‘t Golvengewriemel zich gulzigjes spijst.
Gromt dan de zeestorm verbolgen ons uitvaart.
God is zo goed en hij haalt onze ziel…
Ja, wijl de duivel verdoemd op de buit staart.
Plonst in de hel met de ontredderde kiel.
Al die willen te kapen varen
Moeten mannen met baarden zijn.
Tartend stormen, strijd en pijn,
Wild als de baren!
Vliegend als schuim over de zee,
Mannen met baarden, die varen mee! `

 

Hiel

Emmanuel Hiel (30 mei 1834 – 27 augustus 1899)

 

 

De Afro-Amerikaanse dichter Countee Cullen werd geboren als Countee LeRoy Porter op 30 mei 1903. Zie ook mijn blog van 30 mei 2007.

 

For a Poet

 

I have wrapped my dreams in a silken cloth,
And laid them away in a box of gold;
Where long will cling the lips of the moth,
I have wrapped my dreams in a silken cloth;
I hide no hate; I am not even wroth
Who found earth’s breath so keen and cold;
I have wrapped my dreams in a silken cloth,
And laid them away in a box of gold.

 

 

 

Simon the Cyrenian Speaks

He never spoke a word to me,
And yet He called my name;
He never gave a sign to me,
And yet I knew and came.

At first I said, “I will not bear
His cross upon my back;
He only seeks to place it there
Because my skin is black.”

But He was dying for a dream,
And He was very meek,
And in His eyes there shone a gleam
Men journey far to seek.

It was Himself my pity bought;
I did for Christ alone
What all of Rome could not have wrought
With bruise of lash or stone.

 

cullen

Countee Cullen (30 mei 1903 – 9 januari 1946)

 

 

De Surinaamse schrijver Henri François Rikken werd geboren in Paramaribo op 30 mei 1863. Rikken deed zijn priesterstudies van 1877 tot 1891 in Nederland. Als redemptorist werkte hij in de Surinaamse districten Coronie, Para en Nickerie. Hij organiseerde de missie onder de Chinezen, waartoe hij hun taal leerde. Hij maakte studie van de Surinaamse geschiedenis en folklore en verdiepte zich in het Sranan en ten behoeve van de Antilliaanse gouddelvers in het Papiamentu. Zijn drie historische romans werden als feuilleton uitgebracht in Rooms-Katholieke dagbladen en tijdschriften. Tokosì of Het Indiaansch meisje verscheen voor het eerst in 1901, Codjo, de brandstichter in 1902, Ma Kankantrie, een verhaal uit de Slaventijd in 1907. Alleen Codjo, de brandstichter verscheen ook in boekvorm. De roman beschrijft tot in details de plannen en de uitvoering van de grote brand in Paramaribo van 1832, aangestoken door de weggelopen slaven Kodjo, Mentor en Present en enige helpers, en de berechting van de betrokkenen. Rikken schreef ook enkele kortere verhalen.

 

Uit: Codjo, de brandstichter

 

“In het jaar 1832, den tijd waarin ons verhaal een aanvang neemt, was de Combé nog slechts schaars bewoond en tengevolge van de moerassen en de slechte loozing der gronden daarenboven zeer ongezond.

Combé was de naam van een neger, de eerste, die deze buitengronden bewoonde en naar wien men toen iederen tuin en iedere buitenwoning Combé noemde.

Eerst sedert 1799 werd Combé, ook wel de voorstad Zeelandia genoemd, bebouwd; ofschoon reeds in 1780 door gouverneur Wichers, om den voortdurenden aanwas der bevolking tegemoet te komen, de grond voor deze voorstad of buitenwijk gelegd was.

De Oostersche Brug overgaande, benoorden het fort Zeelandia, vond men rechts het nu nog bestaande, doch als koeliedepôt gebruikte magazijn van levensmiddelen, links de smederij en andere werkplaatsen van het garnizoen. Een weinig verder ter linkerzijde was een zeer lange slavenloods voor de, bij de bevolking onder den naam van soestè-ningre bekende slaven, die voor de reinheid en het onderhoud der straten gebruikt werden. Deze benaming was waarschijnlijk een verbastering van Sociëteits-negers, die bij de opheffing der ‘Geoctroyeerde-Sociëteit’ in 1795 en later, na de afschaffing van den slavenhandel op 1 Jan. 1808, ter sluik ingevoerde en den lande vervallen slaven waren en toen in een staat, die het midden hield tusschen vrijheid en slavernij, openbaren arbeid moesten verrichten. Slechts hier en daar stond langs de elkander rechthoekig snijdende straten, tusschen het geboomte en het wied verscholen, een huisje, dat een vrijgegevene of ook wel een der samenleving ontvluchte melaatsche tot woonplaats verstrekte.

De in het wild groeiende boomen en struiken op de onbebouwde gronden en erven, door moerassen en poelen van elkander gescheiden, boden op hun hooge kruinen of tusschen het dicht gebladerte den vogelen, slangen en allerlei ongedierte een ongestoorde, veilige schuilplaats. Halverwege de tweede dwarsstraat was een ruime, doch nimmer bezochte marktplaats, waarop een groote, overdekte put in wied en onkruid verscholen lag.

Toch scheen deze stille buurt, die in den regentijd aan de rivierzijde ongemeen moerassig en door de weeke, vette klei bijna onbegaanbaar was, door haar echt landelijke omgeving een eigenaardige aantrekkelijkheid gehad te hebben voor hen, die hier het meer woelige, nabij gelegen Paramaribo ontweken. Enkele fraaie huizen toch, met nette tuinen, getuigden niet alleen van den smaak, maar ook van den welstand der bewoners, die hier vreedzaam en ongestoord het buitenleven genoten. Langs de rivierzijde, de tegenwoordige Groote Waterstraat, wandelende, kwam men aan het buitengoed van den oud-gouverneur de Veer, Stroomzigt, in de wandeling de Veer-Combè genoemd, vanwaar men een schoon uitzicht had op de breede Surinamerivier en de aan dezer overzijde gelegen plantages.”

 

Rikken

Henri François Rikken (30 mei 1863 – 17 mei 1908)

 

 

De Surinaamse jurist, schrijver en politicus Eduard Johan (Eddy) Bruma werd in Paramaribo geboren op 30 mei 1925 – aldaar, 6 november 2000) was een Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat hij gevangen vanwege zijn nationalistische activiteiten. Na die oorlog studeerde hij rechten aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en was hij in 1951 betrokken bij de oprichting van de Surinaamse culturele vereniging Wie Eegie Sanie. Na terugkeer in zijn moederland in 1954 vestigde hij zich als advocaat in Paramaribo. Daarnaast was hij in Suriname ook politiek actief. Eddy Bruma leidde in de jaren ’50 de culturele organisatie Wie Eegie Sanie, aanvankelijk in Nederland, later in Suriname. Hij was een voorvechter van het Sranan en mederedacteur van het Surinamenummer van het Friese tijdschrift De Tsjerne (1952) waarin zijn verhaal ‘De fuik’ verscheen over de leegloop van het arme kokosdistrict Coronie (later afgedrukt in de bloemlezingen Verhalen van Surinaamse schrijvers (1989) en Mama Sranan (1999) ). Bruma schreef voorts gedichten (opgenomen in de bloemlezingen Creole Drum (1975) en Spiegel van de Surinaamse poëzie (1995) en toneelspelen die zich in de slaventijd afspelen: De geboorte van Boni (1952 in Nederland opgevoerd, in 1957 in het Sranan in Suriname) over de guerrillaleider Boni, zoon van een gevluchte slavin, die strijd voerde tegen de koloniale overheerser en de slavernij. Later volgde het stuk Basja Pataka (Suriname 1958). Hij schreef en regisseerde voorts Anansitori met veel dans en muziek uit de creoolse traditie.

 

Uit: De fuik

 

“Dat jaar was het leven zwaar voor hen. Al hun bidden, al hun schreien was vergeefs. Tranen en zweet waren al het water dat ze hadden om de rijst te bevloeien. In zes lange maanden was er geen druppel regenwater gevallen. Zon, hitte, droogte, vandaag; zon, hitte, droogte, morgen! Van de ochtend tot de avond. Zonder einde!

Het leven was hard voor hen dat jaar! In alle huizen van Novar verdriet en angst, zweet en tranen!

De grond onder hun voeten zat ten gevolge van de droogte vol barsten en de aarde, die zij meer lief hadden dan de dingen van het leven, rookte. Het leek of ze ieder uur kon beginnen te branden, rood als de parwabossen waarvan God fakkels had gemaakt.

De groenten achter de dam waren al lang niet groen meer. Grimmig woei het stuifzand van de weg af, maakte de huizen aan alle kanten wit en bedolf de groenten als onder een dik beddelaken. De weteringen en vispoelen zaten vol dode petaka’s en kwie-kwie’s. Ellende bezocht hen: honger, ziekte en dood hadden hier en daar de deur al ingetrapt en voor alle huizen van Coronie waren ze gaan zitten wachten tot hun tijd gekomen zou zijn.

Oom Safrie had zijn pijp opgestoken en rookte lang en zwijgend. De avond viel en terwijl hij daar op de dam stond waren zijn ogen steeds weer over het rijstland gegaan. Hij keek naar de dam, die hij enige jaren geleden zelf had gemaakt. En met de neus van zijn schoen schopte hij tegen de kluiten aarde, die nu hard als steen waren. Droefheid welde in hem op nu hij naar de rijst in het moeras keek: alles wat geplant was aan de kant waar hij stond, was al verloren. Al zou het op dat ogenblik regenen dat het goot, dat gewas zou geen voedsel meer opleveren. Aan de kant waar nog een schijntje water stond, kon misschien nog een mondvol rijst gewonnen worden als God hun water gaf, genoeg water.”

 

bruma

Eddy Bruma (30 mei 1925 – 6 november 2000)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zij groeide op in Washington. Zij studeerde aan de Yale University, Boston University, en de University of Pennsylvania, Tijdens haar studie schreef zij voor de Washington Post. Alexander doceert tegenwoordig  Afikaans-Amerikaanse literatuur aan de universiteit van Yale. Haar werk (gedichten, korte verhalen en essays) wordt gepubliceerd in bladen en tijdschriften als The Paris Review, American Poetry Review, The Kenyon Review, The Village Voice, The Women’s Review of Books en The Washington Post.

 

Autumn Passage

 

On suffering, which is real.
On the mouth that never closes,
the air that dries the mouth.

 

On the miraculous dying body,
its greens and purples.
On the beauty of hair itself.

 

On the dazzling toddler:
“Like eggplant,” he says,
when you say “Vegetable,”

 

“Chrysanthemum” to “Flower.”
On his grandmother’s suffering, larger
than vanished skyscrapers,

 

September zucchini,
other things too big. For her glory
that goes along with it,

 

glory of grown children’s vigil,
communal fealty, glory
of the body that operates

 

even as it falls apart, the body
that can no longer even make fever
but nonetheless burns

 

florid and bright and magnificent
as it dims, as it shrinks,
as it turns to something else.

 

Alexander_home

Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

 

Zie voor onderstaande schrijfster ook mijn blog van 30 mei 2007.

De Mexicaanse dichteres Pita Amor (pseudoniem van Guadalupe Teresa Amor Schmidtlein) werd geboren op 30 mei 1918 in Mexico-Stad.