W. F. Hermans, Hubert Lampo, Blaise Cendrars, Edgar Rice Burroughs, Sabine Scho, Peter Adolphsen, Lenrie Peters, J. J. Cremer, Kris Pint

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Frederik Hermans werd geboren op 1 september 1921 in Amsterdam. Zie ook alle tags voorW. F. Hermans op dit blog.

Uit: Het behouden huis

“De grote tak bijna de hele kruin lag ineens onder de boom, zonder dat ik gekraak hoorde. Het was overstemd door de knal uit een kortstondig struikgewas van aardklonten, niet ver bij de boom vandaan. Er volgden andere knallen, zonder dat ik de uitwerking zag. Ik keek niet om. Voor mij liep niemand. Ik was de voorste misschien. Er waren weinig bomen en ik moest goed zichtbaar zijn. Toch leek het of er in het wilde weg geschoten werd. Mijn voeten zwikten op de harde aardkluiten bij iedere stap. De helling was lang en steil. Aan de andere kant van de heuvel lagen de Duitsers. Ik hoopte dat zij ons tegemoet zouden komen. Ergens dekking zoeken, ergens stil wegkruipen. Alleen van dorst al kon ik bijna niet verder. Mijn veldfles was leeg. Ik keek om naar de anderen. Niemand was dicht genoeg bij dat ik om water had kunnen vragen. Toen blies de sergeant op zijn fluit. Langs een holle weg kwamen wij bij elkaar en we lieten ons neervallen om te rusten. Ik stak mijn lege veldfles omhoog. Maar iedereen die hem zag, schudde van nee. Bijna niemand lette er trouwens op. De sergeant die het dichtst bij mij lag, had zijn helm over zijn gezicht geschoven tegen de hitte en het licht en, met zijn handen over z’n borst gekruist, leek het of hij sliep. De zon scheen fel, het had in geen dagen geregend. De gele grond was zo droog dat het door de ontploffende granaten opgejaagde stof niet meer bezonk. Ik keek op mijn polshorloge. Het was half twee. Er viel een stilte, iedereen die aan de oorlog deelnam, scheen er zijn gemak van te nemen, alsof de oorlog een groot ziek lichaam was, dat een morfine-injectie gekregen had. Het enige wat er gebeurde een gevecht op grote hoogte tussen drie jagers. Ik keek ernaar, een droog grasje tussen mijn tanden. Zij trokken een patroon van witte lussen op het blauw van de lucht, zoals reclameschrijvers doen. Het zag eruit of zij het deden om ons te amuseren, enkel daarom. Niet proberen te lezen wat zij schrijven, anders word je gek. Coca-Cola. Zij hebben allebei hun handen nodig, dacht ik, maar misschien houden zij een rubberslang in de mond waardoor zij drinken kunnen opzuigen. De kogels uit hun mitrailleurs sloegen dichtbij in de grond. Ook nu kan het raak wezen, dacht ik, en ik zit hier gewoon, ik doe niets. Ik heb dorst. Ook nu kan ik getroffen worden, alsof op zitten de doodstraf staat. Maar iedereen gaat dood, ook al zou er nooit oorlog zijn. Wat maakt oorlog voor verschil? — Zich iemand indenken die geen geheugen heeft, die aan niets kan denken dan aan wat hij ziet, hoort en voelt… voor hem bestaat er geen oorlog. Hij ziet deze heuvel, de lucht, hij voelt de droge vliezen van zijn keel krimpen, hij hoort het knallen van… hij zou een geheugen moeten hebben om te weten waarvan. Hij hoort knallen, hij ziet hier en daar mensen liggen, het is warm, de zon schijnt, drie vliegtuigen oefenen zich in het reclameschrijven. Er is niets aan de hand. Oorlog bestaat niet. Ik dacht aan een Spanjaard die mij ’s ochtends om een lucifer had gevraagd. Hij kende een paar woorden Frans.”

 

 
W. F. Hermans (1 september 1921 – 27 april 1995)
Cover

 

De Belgische schrijver Hubert Lampo werd op 1 september 1920 geboren in Het Kiel, Antwerpen. Zie ook alle tags voor Hubert Lampo op dit blog.

Uit: Een geur van sandelhout

“Onlangs had ik wat te doen op het ministerie. Ik was aanzienlijk vroeger klaar dan ik er op rekende. Het leek mij een goede gelegenheid om even langs het televisiegebouw te rijden. Harry Kümel zit daar al maanden aan zijn film te monteren. Als schrijver van het boek waar alles mee begon, is het nauwelijks aanmatigend zo ik desgevallend zeg: aan onze film. Hij doet het helemaal in zijn eentje, opgesloten in wat nauwelijks meer is dan een monnikencel.
Geruime tijd had ik niets meer van hem gehoord. Het kwam er niet van hem op te bellen. Een nummer draaien en wachten tot men opneemt is geen noemenswaardige moeite. Ik heb echter een hekel aan de telefoon. Van tevoren weet ik dat men mij verkeerd doorverbindt. Het is gebeurd dat ik er zo goed als zeker van was de elektronische apparatuur in de centrale te doen doorslaan. Op ogenblikken van spanning, bedoel ik, wanneer ik mij onbewust voorbereid op een emotioneel geladen of belangrijk gesprek. Maar dat is een andere geschiedenis.
Mijn bedoeling was eens te gaan kijken hoe ver het er mee staat. Het einde van een opnamecampagne komt pijnlijk onverwacht voor de halve buitenstaander die ik ben. Het is nu weldra een jaar geleden. Lucia en ik hadden de nare indruk plots in een vacuüm te vallen. Met een verweesd gevoel hebben we het een paar weken aangekeken. Zonder grondig overleg zijn we daarna hals over kop naar Dorset gevlucht. Ondertussen loop ik stiekum met nieuwe verfilmingsplannen. ‘Niet over mijn lijk,’ zegt Lucia, die wel vaker sterke uitdrukkingen gebruikt. ‘Enfin, je weet nooit,’ voegt ze er verzoenend aan toe. ‘Met Harry en met een serieuze produktiemaatschappij valt het misschien nog te bekijken…’
Harry duldt niet dat anderen een hand aan zijn werk steken. Ook daarom noemt men hem een brekespel. Voor de meesten is het inderdaad moeilijk kersen met hem eten. ‘Dat ligt toch voor de hand?’ zegt Lucia. ‘Een eerlijk man als hij tussen al dat steelgraag rapalje uit de filmwereld… Natuurlijk is hij een brekespel. Maar niet omdat hij zelf zijn films wil monteren of er bij staan als de kleurkopie wordt gemaakt.’ Ze heeft op een paar jaar tijds een ontzaglijke hoeveelheid vakjargon opgestoken.”

 

 
Hubert Lampo (1 september 1920 – 12 juli 2006)
Cover

 

De Franstalige, Zwitserse dichter en schrijver Blaise Cendrars werd geboren op 1 september 1887 in La Chaux-de-Fonds. Zie ook alle tags voor Blaise Cendrars op dit blog.

 

Newspaper

Christ
Now it’s more than a year I haven’t thought of you
Since I wrote my next to last poem Easter
My life is much changed since
But I’m still the same
I even wanted to be a painter
Here are the pictures I’ve made and which tonight are hanging
on the walls
They open strange views of myself that make me think of You.

Christ
Life
There’s where I’ve rummaged

My paintings pain me
I’m too passionate
Everything’s orangey.

I’ve spent a sad day thinking of my friends
And reading the newspaper

Christ
Life crucified in the wide open newspaper I hold in my
outstretched arms
Wingspans
Rockets
Ebullition
Shouts.
You would say a plane going down.
That’s me.

Passion
Fire
Serial novel
Newspaper
You can try not to want to speak of yourself
Sometimes you have to shout

I’m the other one
Too sensitive

 

Vertaald door Ron Padgett en Jay Bochner

 

 
Blaise Cendrars (1 september 1887 – 21 januari 1961)
Portret door Amedeo Modigliani, 1917

 

De Amerikaanse schrijver Edgar Rice Burroughs werd geboren in Chicago op 1 september 1875 als de zoon van een zakenman. Zie ook alle tags voor Edgar Rice Burroughs op dit blog,

Uit: Tarzan of the Apes

“On the second day after the wounding of Black Michael, Clayton came on deck just in time to see the limp body of one of the crew being carried below by four of his fellows while the first mate, a heavy belaying pin in his hand, stood glowering at the little party of sullen sailors.
Clayton asked no questions—he did not need to—and the following day, as the great lines of a British battleship grew out of the distant horizon, he half determined to demand that he and Lady Alice be put aboard her, for his fears were steadily increasing that nothing but harm could result from remaining on the lowering, sullen Fuwalda.
Toward noon they were within speaking distance of the British vessel, but when Clayton had nearly decided to ask the captain to put them aboard her, the obvious ridiculousness of such a request became suddenly apparent. What reason could he give the officer commanding her majesty’s ship for desiring to go back in the direction from which he had just come!
What if he told them that two insubordinate seamen had been roughly handled by their officers? They would but laugh in their sleeves and attribute his reason for wishing to leave the ship to but one thing—cowardice.
John Clayton, Lord Greystoke, did not ask to be transferred to the British man-of-war. Late in the afternoon he saw her upper works fade below the far horizon, but not before he learned that which confirmed his greatest fears, and caused him to curse the false pride which had restrained him from seeking safety for his young wife a few short hours before, when safety was within reach—a safety which was now gone forever.
It was mid-afternoon that brought the little old sailor, who had been felled by the captain a few days before, to where Clayton and his wife stood by the ship’s side watching the ever diminishing outlines of the great battleship. The old fellow was polishing brasses, and as he came edging along until close to Clayton he said, in an undertone:
“ ’Ell’s to pay, sir, on this ’ere craft, an’ mark my word for it, sir. ’Ell’s to pay.”
“What do you mean, my good fellow?” asked Clayton.

 

 
Edgar Rice Burroughs (1 september 1875 – 19 maart 1950)
Ron Link als Tarzan in de Nederlandse musical uit 2007

 

De Duitse dichteres en schrijfster Sabine Scho werd geboren op 1 september 1970 in Ochtrup. Zie ook alle tags voor Sabine Scho op dit blog.

 

großer ameisenbär

ein leiser zahnarmer, a-
meisen in seinem
bauch, ich sah den
regenwald brennen
und einen ameisenbären
auch, niemand mit
löschdecke trat auf
der kreislauf in flammen
organtätigkeit setzt aus
wie fühlt sich das an
lichterloh zu verenden
neulich töteten ameisenbären
zwei brasilianische bauern
ob sie ihre vitalsphäre bedrohten
und ihren lebensraum
– ist in jedem fall zu bedauern
mit messerscharfen krallen
kann man sich nicht wehren
gegen brandrodung
bricht so ein tier termiten-
hügel auf und züngelt hitzig
in alle gänge, heißt es
lauf, termite, lauf
ein körperbau in dem
lange klebzungen wohnen
bietet gewisse großzüngigkeit
für gustatorische sensationen
stell’ ich mir vor, wenn man
kerbtiere flambierte
veränderte das bei ameisenbären
die darmtätigkeit
er summte dann kaum hörbar
burning down the house
scheidet dazu schwelende
heuweltjies aus

 

 
Sabine Scho (Ochtrup, 1 september 1970)

 

De Deense schrijver Peter Adolphsen werd geboren op 1 september 1972 in Århus. Zie ook alle tags voor Peter Adolphsen op dit blog.

Het moorddadige verhaal over Ingolf Zilverfluit (Vertaald door Edith Koenders)

Het verhaal over een man met de bijzondere naam Ingolf Zilverfluit was in 1985 de oorzaak van de moord op een leerling-secretaresse uit Brøndbyøster die Karen Skjødt Larsen heette. De laatste persoon die Karen levend had gezien, de vermoedelijke moordenaar, was een jonge dichter die Asger Nygaard heette; op het tijdstip van de moord ingezetene van een vochtige kelderruimte in Vesterbro.
Karen had het verhaal van Ingolf Zilverfluit in één ruk geschreven tijdens een winterse nacht, toen ze door een hypnotiseur in een tv-programma in een toestand van diepe trance was geraakt. Een paar dagen later stuurde ze het in het net geschreven verhaal naar een damesblad, dat het retourneerde met de opmerking dat de novelle boeiend was, maar niet in hun interessesfeer lag, en ze adviseerden haar om het naar een ‘literair tijdschrift’ te sturen.
Zulke tijdschriften kende Karen niet, dus ging ze naar de bibliotheek en kreeg op haar aanvraag een heus boekwerkje aangereikt: Smart en Samenleving, Tijdschrift voor literatuur. Het leek het juiste tijdschrift. Karen stopte het verhaal over Ingolf Zilverfluit in een envelop en gooide die in de brievenbus.
Er verstreken twee maanden zonder dat ze iets hoorde, maar op een avond werd er ineens op de deur geklopt. Het was een jonge man met een zenuwachtige uitstraling en vet haar, die zich voorstelde als Asger Nygaard, redacteur van Smart en Samenleving. Karen nodigde hem ontredderd binnen en vroeg of hij een kopje koffie wilde, maar hij antwoordde kortaf dat hij liever iets met alcohol erin wilde en toevallig had ze nog een halfvolle fles Cubaanse rum. Ze schonk twee kleine glaasjes in, vooral voor de gezelligheid.
Zonder een woord te zeggen en met een nurks gebaar haalde hij het verhaal over Ingolf Zilverfluit uit zijn binnenzak en smeet het op tafel. Daarna leegde hij in één keer zijn glaasje, schonk zonder te vragen nog eens in, dronk ook dat leeg en schonk toen een derde in. Karen bevond zich zo langzamerhand op de grens van paniek.
Pas toen keek hij op en siste: ‘Het verhaal over Ingolf Zilverfluit heb ík verdomme geschreven! Ik! Van begin tot eind! Hoe kom je er in godsnaam aan, vervloekte heks?!’
Wat er daarna is gebeurd, is onbekend.”

 

 
Peter Adolphsen (Århus, 1 september 1972)

 

De Gambiaanse schrijver en chirurg Lenrie Leopold Wilfred Peters werd geboren in Bathurst op 1 september 1932. Zie ook alle tags voor Lenrie Peters op dit blog.

Uit: Katchikali

Things perplex me
irritate and disgust me
Things disaffect me
when they try
to make me crawl.

Things persecute me
Those which try to usurp me
Things that have
no meaning
without me.

Things annoy me
when others worship them
Things that approximate I
to me and are
put in my place.

Things nauseate me,
good, bad, indifferent
Things; like flies
in a calabash
of sour milk.

I prefer people
laughter and comfort
the use and pleasure of science.
But my head aches when all I hear is
THINGS, THINGS, THINGS.

 

 
Lenrie Peters (1 september 1932 – 28 mei 2009)

 

De Nederlandse schrijver Jacob(us) Jan Cremer werd geboren op in Arnhem op 1 september 1827. Zie ook alle tags voor J. J. Cremer op dit blog.

Uit: De vriend van den huize.

‘Heel lief, Suus; speel maar gerust door; ik hoor je best al praat ik. De Reeverie he? Allerliefst!’
‘Nee, de Waanzinnige wals!’
‘Ah juist, de Waanzinnige wals; die andere is, als je zoo gauw met de vingers moet tikkelen; precies! Jawel, ik hoor je heel goed. – Wat ik ook zeggen wilde menheer…. er is weinig bijzonders op die verkooping; de burgemeester schijnt geen liefhebber van mooie boeken te zijn geweest. Eenige Grieksche, Latijnsche, Hebreeuwsche, Fransche en Duitsche werken; maar vuil; weinig werken van smaak. ‘k Had zoo gehoopt dat de werkjes van…. och!? er compleet zouden zijn; dezelfde van wien ik u laatst “De min” heb voorgedragen, toen u allemaal zoo moest lachen. – Suze als ik om moet slaan, roep me dan maar. – Nee, die goeje man heeft weinig met de “letterituur” op gehad. – Och! op een dorp! Behalve hier en nog een paar families, heb ik volstrekt geen liefhebberijen gevonden. – Er was beeldig porcelein mevrouw; lange leizen, zes merken. – O wacht Suze…. Zie zoo!’
De persoon die van de piano, waar hij voor het spelende meisje ’t muziekblad had omgeslagen, naar zijn stoel bij den warmen haard terugkeerde, heette Barend Flitz, en was de eenige zoon van mijnheer Flitz en mejufvrouw Flitz, geboren…. dat weet ik niet.
Wat mijnheer Flitz Senior in vroegere dagen geweest was, ’t zij stukadoor of metselaar, of wat ook; sommigen waren wel zeer nieuwsgierig geweest om daarvan het rechte te weten, doch, nadat de heer Flitz Junior, op Vredelust bij den rijken heer Gliekke vriendschappelijk werd ontvangen, overtuigd als deze was dat de heer Flitz Senior fatsoenlijk rentenierde, en zijn zoon – kandidaatnotaris, eenmaal ook notaris zou worden, hield men het in ’t dorp ook voor vast, dat de kandidaat Flitz, die op ’t kantoor van Van Saffelen ‘in de leer was,’ de zoon van fatsoenlijke lieden moest zijn.
Wij zullen u, waarde lezer, niet langer met de Flitzen bezig houden, maar alleen den jongen kandidaat wat nader beschouwen, om daarna den slappen draad van het gesprek weer op te vatten.
Barend was acht en twintig jaren oud; zijn gelaat, niet onaangenaam van uitdrukking, bezat echter niets ’t welk het een of ander deed verwachten. Wilt ge zijn signalement?”

 

 
J. J. Cremer (1 september 1827 – 5 juni 1880)

 

De Vlaamse dichter Kris Pint werd geboren in Halle op 1 september 1981. Zie ook alle tags voor Kris Pint op dit blog.

 

De Reizigster

Achter de deuren stelt
zich de wet die hem
aan mij bindt, maar
achter het behang

wacht wat blijft als ik
wegga: hij hoort mijn
stilte als een vonnis
aan, langs mijn wang

verglijden zijn handen
als rimpels op stilstaand
water: nooit blijf ik lang

de zinkende stenen
staan als avondkoffers
gepakt in de gang.

 

 
Kris Pint (Halle, 1 september 1981)

Kris Pint, Sabine Scho, Lenrie Peters, J. J. Cremer, Edgar Rice Burroughs

De Vlaamse dichter Kris Pint werd geboren in Halle op 1 september 1981. Zie ook mijn blog van 30 mei 2009.

 

Beatrice

Wat als het raam zich gesloten
opent voor de kamer, je ligt
in bed, de stad is in jou aan
het verdwalen, bang trek

je deze grens toe als een rits
tevergeefs: het onaardse zingen
van de trams voert je mee, licht
weerkaatst in de kanalen

en scheurt je als een brug
tussen twee oevers vandaan,
hier heb je me ontmoet

enkel om in jou te sterven:
als in een donker woud staat
een gids wakend in je bloed

Pint

Kris Pint (Halle, 1 september 1981)

 

De Duitse schrijfster Sabine Scho werd geboren op 1 september 1970 in Ochtrup. Van 1990 tot 1999 studeerde zij germanistiek en filosofie in Münster. Zij woont en werkt tegenwoordig in Hamburg. In 2001 verscheen van haar een bundel gedichten en foto’s onder de titel  Thomas Kling entdeckt Sabine Scho. Sinds 1999 heeft zij ook als performer naam gemaakt op internationale festivals in Amsterdam, Berlijn, Bremen, Graz, Sarajevo, Rotterdam, San Diego en Sydney.

 

Uit Dam Dog

 

„Nehmt euch in Acht, ganz Kalifornien ist durstig und die Hitze hat schon härtere Hunde umgebracht!“

„Den hier hat der Black Canyon geboren, die Hure hats doch mit jedem Tier gemacht,“ er lachte. „God damn the dog! Hell’s Hole schenkte dem schwarzen Bastard das Leben, hätt was drum gegeben, wenn er eines Tages an meinem Grab gewacht.“

„Trust Mr Hoover, er hat die schwärzesten Bugs in Umlauf gebracht.“ „And here’s one for the Ladies: Everybody ought to be rich – all time high Dow,“ mit seinem sardonischen Grinsen ging es das Stauwerk hinab.

„Ich habe mich immer gefragt, wie grün ist jetzt wohl das Gras bei Shiloh und schläft man im Weißen Haus in Damast?“

„Erst hebt man dich hoch, nur um dich dann zu werfen. Und wer kein Hirn besaß sich zu fürchten, den ließ man an seidenen Fäden herab. Chick war so eine Spinne der Furcht einflößenden Schlucht, lauerte im Schatten, holte sich nach der Sprengung die steinerne Beute, putzte die rauhen Schenkel glatt. Er war ihr bester Freier, nachts beim Feuer spann er Luftgespinste, träumte von noch größeren Dämmen, von einer wattstarken Stadt in der Wüste, der die Sterne ihr Funkeln abtraten – geistfreies leuchtendes Glück. Chick ließ eine schwarze Witwe von zweiunddreißig Jahren mit sechs Kindern zurück.“

Die Turbinen waren beflaggt. Mit Höllenatem und stechendem Blick fuhr er fort: „Wisst ihr, dies ist das Nest. Hier brüten sie Basiliskeneier, hier schlüpfen Amerikas Sterne. Auf dem Weg nach oben streifen die scharfen Klingen eines unsichtbaren Butchers den ein oder andren gemeinen Mann und lassen den Hundsfott dann aufgeschlitzt liegen. Ihr denkt als Blutzoll für die Geier? Nein, so denken wir nicht. Wir opfern uns, doch keinen fabelhaft großen Tieren. Kein Schicksal wird uns je richten, selbst die Sorgen, glaubt mir, sind noch handgemacht, und das Licht am Ende des Tunnels haben wir selbst entzündet, damit es Amerika besser hat. Amerikaner sein, das muss man sich leisten, vier Dollar am Tag, da überlegst du nicht lang.“

 

 

Scho2

Sabine Scho (Ochtrup, 1 september 1970)

 

 

De Gambiaanse schrijver en chirurg Lenrie Leopold Wilfred Peters werd geboren in Bathurst op 1 september 1932.  Peters studeerde aan het Trinity College in Cambridge, waar hij Bachelor of Science werd. Van 1956 tot 1959 werkte en studeerde hij aan het University College Hospital in Londen en behaalde in 1959 zijn diploma van chirurg in Cambridge. Tijdens zijn studieperiode in Cambridge werd hij verkozen tot voorzitter van de African Students Union en interesseerde hij zich voor het panafrikanisme. Hij schreef toen ook een aantal gedichten en zijn enige roman The Second Round, die gepubliceerd werd in 1965. Hij werd toen een van de beste dichters van Afrika genoemd. Bij zijn terugkeer in Gambia werd hij hoofdchirurg aan het Protectorate Hospital in Bansang. Later begon hij zijn eigen Westfield Clinic in Serekunda. Peters speelde ook een belangrijke rol in de overgang van een militaire naar een burgerlijke regering in 1995 -1996, toen hij in december 1995 voorzitter werd van de National Consultative Commission.

 

Parachute men say

 

Parachute men say
The first jump
Takes the breath away
Feet in the air disturb
Till you get used to it.

Solid ground
Is not where you left it
As you plunge down
Perhaps head first

As you listen to
Your arteries talking
You learn to sustain hope.

Suddenly you are only
Holding an umbrella
In a windy place
As the warm earth
Reaches out to you
Reassures you
The vibrating interim is over

You try to land
Where green grass yields
And carry your pack
Across the fields

The violent arrival
Puts out the joint
Earth has nowhere to go
You are at the staring point

Jumping across worlds
In condensed time
After the awkward fall
We are always at the starting point

 

peters

Lenrie Peters (1 september 1932 – 28 mei 2009)

 

 

 

De Nederlandse schrijver Jacob(us) Jan Cremer werd geboren op in Arnhem op 1 september 1827. Hij schreef naast de bestsellers “Over-Betuwsche novellen” en ” Nieuwe Over-Betuwsche novellen” ook enkele romans, gedichten en toneelstukken. De novellen spelen zich met name af in het Betuwse Driel, en zijn in het Betuws dialect geschreven. Zijn betrokkenheid bij het toneel was groot, waardoor in Haarlem er nog steeds een toneelgezelschap met zijn naam is. Zijn boek Fabriekskinderen, maar ook zijn persoonlijke bemoeiingen hebben een belangrijke invloed gehad bij de besluitvorming om kinderarbeid af te schaffen. Enkele andere werken zijn: Toneelspeelers, Anna Rooze en Hanna de Freule. In zijn jonge jaren was J. J. Cremer ook tekenaar en schilder.

 

Uit: Wiege – Mie

 

“Men bad – Peter bad ernstig met een dankbaar hart, Willem, zijn buurman, had zeker zulk
heerlijk avondeten niet voor zijn vrouw en kinders. Zijn gebed was reeds geëindigd, maar, toen hij over den rand van zijn pet de roode wangen van zijn goede vrouw en kinderen beschouwde, toen deed hij de oogen weder digt en zeide, zijn hart tot den Gever alles goeds verheffende: ‘Ik dank U goede en groote God! amen.’ – Vrouw Janssen had ook wel gebeden, maar, zij was wel een weinig afgedwaald: manke Heintje was toch gesturven: ze dacht er over, wanneer de begroafenis zou wêzen en of er op ’t arfhuus ook wat van hoar goajing zou zin, tot dat ze eindelijk bedacht, dat de goede God haar ook wel eens had kunnen oproepen en, hoe ellendig zou Peter dan met de kienders zin blieven zitten, en er kwam een traan in haar oog, en ze was innig dankbaar dat zij nog was gespaard gebleven, en ze zeide zacht tot den Vader in den Hemel: ‘Ik dank U goede en groote God! amen.’

De kinderen hadden hun: ‘Heere zêgen,’ enz. spoedig afgerammeld, en gluurden nu eens naar den dampenden schotel met pap, en dan weder naar hunne ouders, om te zien, of ze nog niet hoast gedoan hadden.

Vader zette de pet weder op het hoofd; moeder gaf het teeken om te beginnen, en, eer vijftien minuten waren verstreken, was de pap uit den schotel, naar de respectieve magen verhuisd.

Het gezin was verzadigd en de kinderen werden spoedig ter rust gelegd. Peter rakelde het vuur aan de haardstede nog eens op. Net bood haar jongste kind, dat in een kribje had liggen slapen, de moederlijke borst, en ’t kleintje weerde zich dapper. ‘Mins, mins,’ zeide vrouw Janssen, terwijl zij de oogen op het knaapje hield geslagen, ‘die jong is pas zeuven moanden oud, ’t is nou over drie dagen Alder Heiligen en tegen Maria Lichtmis is ’t alwêer zoo wiet.’

‘Kom da’s zoo’n spul niet,’ sprak Peter op geruststellenden toon, ‘we motten toch ’t half dozijntje vol hebben, hê Net?’

 

 

cremer

J. J. Cremer (1 september 1827 – 5 juni 1880)

 

 

De Amerikaanse schrijver Edgar Rice Burroughs werd geboren in Chicago op 1 september 1875 als de zoon van een zakenman. Zie ook mijn blog van 1 september 2008.

 

Uit: Tarzan of the Apes

 

From the records of the Colonial Office and from the dead man’s diary we learn that a certain young English nobleman, whom we shall call John Clayton, Lord Greystoke, was commissioned to make a peculiarly delicate investigation of conditions in a British West Coast African Colony from whose simple native inhabitants anotherEuropean power was known to be recruiting soldiers for its native army, which it used solely for the forcible collection of rubber and ivory from the savage tribes along the Congo and the Aruwimi.
The natives of the British Colony complained that many of their young men were enticed away through the medium of fair and glowing promises, but that few if any ever returned to their families.
The Englishmen in Africa went even further, saying that these poor blacks were held in virtual slavery, since after their terms of enlistment expired their ignorance was imposed upon by their white officers, and they were told that they had yet several years to serve.
And so the Colonial Office appointed John Clayton to a new post in British West Africa, but his confidential instructions centered on a thorough investigation of the unfair treatment of black British subjects by the officers of a friendly European power. Why he was sent, is, however, of little moment to this story, for he never made an investigation, nor, in fact, did he ever reach his destination.“

 

Edgar Rice Burroughs (1 september 1875 – 19 maart 1950)

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Pita Amor, Emmanuel Hiel, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Georg Schaumberg, Robert Prutz, Kris Pint, David van Reybrouck

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. In januari van dit jaar had zij de eer een gedicht te mogen voorlezen bij de inauguratie van de nieuwe VS-president Barack Obama.  Zie ook mijn blog van 30 mei 2008

Stravinsky in L.A.

 

In white pleated trousers, peering through green

sunshades, looking for the way the sun is red

noise, how locusts hiss to replicate the sun.

What is the visual equivalent

of syncopation? Rows of seared palms wrinkle

in the heat waves through green glass. Sprinklers

tick, tick, tick. The Watts Towers aim to split

the sky into chroma, spires tiled with rubble

nothing less than aspiration. I’ve left

minarets for sun and syncopation,

sixty-seven shades of green which I have

counted, beginning: palm leaves, front and back,

luncheon pickle, bottle glass, etcetera.

One day I will comprehend the different

grades of red. On that day I will comprehend

these people, rhythms, jazz, Simon Rodia,

Watts, Los Angeles, aspiration.

 

 

 

Ars Poetica #100: I Believe

 

Poetry, I tell my students,

is idiosyncratic. Poetry

 

is where we are ourselves,

(though Sterling Brown said

 

“Every ‘I’ is a dramatic ‘I’”)

digging in the clam flats

 

for the shell that snaps,

emptying the proverbial pocketbook.

 

Poetry is what you find

in the dirt in the corner,

 

overhear on the bus, God

in the details, the only way

 

to get from here to there.

Poetry (and now my voice is rising)

 

is not all love, love, love,

and I’m sorry the dog died.

 

Poetry (here I hear myself loudest)

is the human voice,

 

and are we not of interest to each other?

 

elizabeth-alexander

Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Countee Cullen werd geboren als Countee LeRoy Porter op 30 mei 1903. Zie ook mijn blog van 30 mei 2007 en ook mijn blog van 30 mei 2008.

 

 

Youth Sings a Song of Rosebuds

 

Since men grow diffident at last,

And care no whit at all,

If spring be come, or the fall be past,

Or how the cool rains fall,

 

I come to no flower but I pluck,

I raise no cup but I sip,

For a mouth is the best of sweets to suck;

The oldest wine’s on the lip.

 

If I grow old in a year or two,

And come to the querulous song

Of “Alack and aday” and “This was true,

And that, when I was young,”

 

I must have sweets to remember by,

Some blossom saved from the mire,

Some death-rebellious ember

I Can fan into a fire.

 

cullen

Countee Cullen (30 mei 1903 – 9 januari 1946)

 

De Mexicaanse dichteres Pita Amor (pseudoniem van Guadalupe Teresa Amor Schmidtlein) werd geboren op 30 mei 1918 in Mexico-Stad. Zie ook mijn blog van 30 mei 2007.

 

 

Las amargas lágrimas de Beatriz Sheridan

1

 

You drink pure arsenicon

your long telephone,

on your bitter telephone

you breathe only cyanide.

 

Your tense difficult destiny

is a kiss of lethargy,

as the hell that I bear

is hellish and is mature.

 

When you raze the glassware,

you invent storms,

rolling around on the floor

you set the heavens to mourn.

 

And that so fatal kiss

was your lethal sentence

 

 

 

Poem XVII

 

From my spherical idea of things,

spring my anxieties and woes,

since geometrically, I think as equal

on the large scale and small, because by being

they are of equal importance; by existing

their sizes do not have proportions,

since they are not measured by their dimensions

and they only count because they are total

although spherically unequal.

 

 

Vertaald door Emily Hind

 

PitaAmor

Pita Amor (30 mei 1918 – 8 mei 2000)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Emmanuel Hiel werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 30 mei 1834. Zie ook mijn blog van 30 mei 2008 en ook mijn blog van 30 mei 2006 en ook mijn blog
van 30 mei 2007.

 

 

Haar lied is lang verzwonden

 

Haar lied is lang verzwonden;
Mijn hart is ongerust,
Maar van zijn leed bewust
Gevoelt het bittre wonden…
Haar lied is lang verzwonden,
Mijn hart is ongerust.

Het gloeit nog, als de vlamme,
Voor haar, die mij verliet;
O, kon haar spottend lied
Mijn hijgend hart verlammen…
Maar ’t gloeit nog als de vlamme,
Voor haar, die mij verliet.

Wat blijft er mij nu over,
De wanhoop of ’t plezier?
Plezier door schuimend bier!
Of smart door mingetover!…
Wat blijft er mij nu over,
De wanhoop of ’t plezier.

Hiel

Emmanuel Hiel (30 mei 1834 – 27 augustus 1899)

 

De Surinaamse jurist, schrijver en politicus Eduard Johan (Eddy) Bruma werd in Paramaribo geboren op 30 mei 1925. Zie ook mijn blog van 30 mei 2008.

 

Uit: Basya Pataka

 

“Well, you see, the song that you’ve heard here is ‘ningi ningi ba busara.’ It’s not only nowadays that women run off from their husbands. Long ago there was an overseer called Basja Pataka. The now dilapidated plantation is somewhere in the lower Commewijne. Now, there was a police outpost at Kunofru.10 Well, there you had the most fear-inspiring place, where slaves were sent to be broken in. If you were an evil slave, then they sent you to Kunofru to be tamed. They put a bridle in your mouth so that you could pull the pontoon filled with cane. The overseer at that place was called Basja Pataka. Well, Basja Pataka! Ho! Pataka! That is something! When he is alive and you joke with him, then he bites you in a terrible manner. When he is dead, he still bites you. For if you have a dried pataka and your hand should accidentally come near the teeth, then he’s at you at once. Even if you eat him up, still he bites you. Therefore a pataka is a terrible thing, and that man was a terrible negro. Therefore he assumed the name Pataka, and when he became overseer, all the people called him Basja Pataka.”

 

bruma

Eddy Bruma (30 mei 1925 – 6 november 2000)

 

De Surinaamse schrijver Henri François Rikken werd geboren in Paramaribo op 30 mei 1863. Zie ook mijn blog van 30 mei 2008.

Uit: Codjo, de brandstichter

“In den fraaien, wel onderhouden tuin, met sierlijke schulppaden doorsneden, groeide een groote verscheidenheid van  schoone en welriekende planten, van Cayenne en elders aangevoerd. Nu echter geven slechts de ruïnen getuigenis van de vroegere grootheid en pracht.

Aan den grooten Combè-weg, waarheen een door dicht overhangend geboomte tamelijk donkere weg langs den gouverneurstuin leidde, stonden eenige huizen, hier en daar verspreid, waarin de majoor-commandant, officieren of voorname particulieren woonden.

In de straat achter de smederij, waarvan wij hierboven gewaagden, lag halverwege tusschen wild opgroeiende manjaboomen en struikgewassen een onoogelijk huisje als verloren. Hier woonde een lange, magere neger met een korten baard, een gebogen neus en een gunstig, regelmatig uiterlijk.

Algemeen beweerde men, dat hij een Arabier was, ofschoon het bijna zeker is dat hij tot de Tiamba-negers moest behooren, die ver uit het binnenland van Afrika als slaven naar Suriname overgebracht waren. Om zijn eerbiedwaardig uiterlijk werd hij algemeen in de wandeling Ta (vader) Tiamba genoemd. Hij was in het bezit van ezel en kar en kocht van zijn, door vlijt en zuinigheid bespaarde penningen, bij voorkeur de Tiamba-slaven, voor wie hij veel liefde en medelijden scheen te hebben, om hun vervolgens de vrijheid te schenken. Doch Ta Tiamba was niet alleen karreman; – hij gold ook als priester bij zijn landgenooten, onder wie hij een kleine gemeente gevormd had.”

Rikken

Henri François Rikken (30 mei 1863 – 17 mei 1908)

 

De Duitse dichter en schrijver Georg Schaumberg werd geboren op 30 mei 1855 in Ansbach. Hij werkte een tijd als redacteur bij de Neuruppiner Zeitung. Vanaf 1889 leefde hij in München waar hij de leiding had over de Illustrierte Münchener Stadtzeitung. Samen met Michael Georg Conrad, Otto Julius Bierbaum en Oskar Panizza was hij medeoprichter van de Gesellschaft für modernes Leben. Behalve gedichten schreef hij ook voor het theater.

 

Der Dichter spricht

 

Nun kommt, ich will euch führen

Ein Zeichen von meiner Hand:

Es öffnen sich die Türen

Zu dem verborgenen Land

Wo unter dunklen Bäumen

Gar seltsame Blümen blüh´n,

Der Sehnsucht blassen Träumen

Gleich, die schlanken Schwäne zieh´n.

Dort Strahlen lichte Sonnen

An Himmeln, die ewig klar,

An kühlen Marmorbronnen

Harrt dort der Seligen Schar

Viel schöne, weiße Frauen

Mit Rosen umkränzt das Haupt,

Und Wunder sollt ihr schauen

Die ihr Wunder nie geglaubt.

 

ansbach

Georg Schaumberg (30 mei 1855 – 2 maart 1931)
Ansbach (Geen portret beschikbaar)

 

De Duitse dichter en schrijver Robert Eduard Prutz werd geboren op 30 mei 1816 in Stettin. Van 1834 tot 1838 studeerde hij filologie in Berlijn, Breslau en Halle. Met Adelbert von Chamisso werkte hij samen aan de Musenalmanach en bij de Rheinischen Zeitung. Wegens zijn radikale politieke opvattingen trok hij in 1841 van Halle naar Jena. Wegens kritiek op de censuur moest hij ook die stad verlaten. In 1845 kreeg hij vanwege zijn stuk Die politische Wochenstube een aanklacht wegens majesteitsschennis. Van 1849 tot 1859 was hij bijzonder hoogleraar literatuur in Halle. Prutz was een van de markantste figuren van de Vormärz.

 

 

Noch ist die Freiheit nicht verloren

 

Noch ist die Freiheit nicht verloren,

Noch sind wir nicht, nicht ganz besiegt:

In jedem Lied wird sie geboren,

das aus der Brust der Lerche fliegt;

sie rauscht uns zu im jungen Laube,

im Strom, der sich durch Felsen drängt,

sie glüht im Purpursaft der Traube,

der brausend seine Bande sprengt.

 

Der sei kein rechter Mann geachtet,

dem lohne nie der Jungfrau Kuß,

der nicht aus tiefster Seele trachtet

wie er der Freiheit dienen muß.

Das Eisen wächst im Schoß der Erden,

es ruht das Feuer in dem Stein –

Und wir allein solln Knechte werden?

Ja, Knechte bleiben, wir allein?

 

Laßt euch die Kette nicht bekümmern,

die noch an eurem Arme klirrt:

Zwing-Uri liegt in Schutt und Trümmern,

sobald ein Tell geboren wird!

Die blanke Kette ist für Toren,

für freie Männer ist das Schwert:

Noch ist die Freiheit nicht verloren,

solang ein Herz sie noch begehrt.

 

Prutz

Robert Prutz (30 mei 1816 – 21 juni 1872)

 

 

Onafhankelijk van geboortedata:

 

De Vlaamse dichter Kris Pint werd geboren in Halle in 1981. Zijn gedichten werden sinds 1995 vaak bekroond in de gerenommeerde Soetendaellewedstrijd en de Hoofdstedelijke Poëziewedstrijd. Met Finaal Credo won hij in 1997 de kortverhalenwedstrijd voor jongeren van het tijdschrift Zulma. Sinds 1998 is hij redacteur bij de Jeugdpoëziekrant. Gedichten van hem werden gepubliceerd in de bloemlezing Kruimels op de vloer. Met zijn debuutbundel Ozymandias. XXIII gedichten van voorbijgaande aard won hij de KBC Jongerenpoëziewedstrijd De Tijd in Vers (1999).

 

 

Doornroosje

 

Rondom mij woekerden de
rozen toen hij kwam sloegen
ze als donkere sprookjes in
mijn gevouwen handen dicht

ik was gelukkig maar zonder
schaamte bracht hij het
lichaam waarin ik droomde
als een diefstal aan het licht

zijn schanddaad werd ontdekt
en hij moest vluchten:
buiten blafte een hond

ik deed of ik sliep nog
even streelden zijn
lippen mijn mond

 

Kris_Pint

Kris Pint (Halle, 1981)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en wetenschapper en schrijver David Van Reybrouck werd geboren in Brugge in 1971. Hij studeerde archeologie en filosofie in Leuven, behaalde een Master in World Archaeology in Cambridge en promoveerde in 2000 aan de universiteit van Leiden.Van Reybrouck is freelance-medewerker van de krant De Morgen waar hij essays, reportages en recensies schrijft voor het zaterdagsupplement Zeno en de wekelijkse bijlage Boeken. Hij schrijft ook gedichten: in het eerste nummer van Het liegend konijn, het poëzietijdschrift van Jozef Deleu, verschenen er reeds enkele. In oktober 2001 verscheen De Plaag, Het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid-Afrika, een mengeling van biografie, autobiografie en reportage. De Plaag werd genomineerd voor de Gouden Uil Literatuurprijs 2002 en bekroond met de Debuutprijs 2002. 2004 gaat de toneelbewerking die Van Reybrouck met Josse De Pauw maakte, Die Siel van die Mier, in première.Eind 2006 was Van Reybrouck writer in residence aan de Universiteit van Amsterdam. Kort erna, in 2007, verscheen zijn eerste roman, Slagschaduw.

 

De kruik

– Voor Agnès –

 

Jezelf zo schikkend als was ik een bad,

hoofd onder kin, rug langs mijn buik

spoel je aan in zilver en kwik.

 

Lig nu stil. Langzaam laat ik het water

lopen. De kruik kleedt je uit

in het helderste wit. Je hals van email,

je schouder die schatert van licht.

 

Sluit je de ogen, je haar wordt een wier.

Vind ik een vorm voor water dat loopt?

Het wuift en wacht, een onweer op zee,

je oogleden blijven gesloten.

 

reybrouck

David van Reybrouck (Brugge, 1971)