Jhumpa Lahiri, Marjan Berk, Pai Hsien-yung, Herman de Man, Helmut Krausser, Jane Gardam, Henri Coulonges, E.B. White, Ann De Craemer

De Amerikaanse schrijfster Jhumpa Lahiri Vourvoulias werd geboren op 11 juli 1967 in Londen. Zie ook alle tags voor Jhumpa Lahiri op dit blog.

Uit: Interpreter of Maladies

“The notice informed them that it was a temporary matter: for five days their electricity would be cut off for one hour, beginning at eight P.M. A line had gone down in the last snowstorm, and the repairmen were going to take advantage of the milder evenings to set it right. The work would affect only the houses on the quiet tree-lined street, within walking distance of a row of brick-faced stores and a trolley stop, where Shoba and Shukumar had lived for three years.
“It’s good of them to warn us,” Shoba conceded after reading the notice aloud, more for her own benefit than Shukumar’s. She let the strap of her leather satchel, plump with files, slip from her shoulders, and left it in the hallway as she walked into the kitchen. She wore a navy blue poplin raincoat over gray sweatpants and white sneakers, looking, at thirty-three, like the type of woman she’d once claimed she would never resemble.
She’d come from the gym. Her cranberry lipstick was visible only on the outer reaches of her mouth, and her eyeliner had left charcoal patches beneath her lower lashes. She used to look this way sometimes, Shukumar thought, on mornings after a party or a night at a bar, when she’d been too lazy to wash her face, too eager to collapse into his arms. She dropped a sheaf of mail on the table without a glance. Her eyes were still fixed on the notice in her other hand. “But they should do this sort of thing during the day.”
“When I’m here, you mean,” Shukumar said. He put a glass lid on a pot of lamb, adjusting it so only the slightest bit of steam could escape. Since January he’d been working at home, trying to complete the final chapters of his dissertation on agrarian revolts in India. “When do the repairs start?”
“It says March nineteenth. Is today the nineteenth?” Shoba walked over to the framed corkboard that hung on the wall by the fridge, bare except for a calendar of William Morris wallpaper patterns. She looked at it as if for the first time, studying the wallpaper pattern carefully on the top half before allowing her eyes to fall to the numbered grid on the bottom. A friend had sent the calendar in the mail as a Christmas gift, even though Shoba and Shukumar hadn’t celebrated Christmas that year.
“Today then,” Shoba announced. “You have a dentist appointment next Friday, by the way.”
He ran his tongue over the tops of his teeth; he’d forgotten to brush them that morning. It wasn’t the first time. He hadn’t left the house at all that day, or the day before. The more Shoba stayed out, the more she began putting in extra hours at work and taking on additional projects, the more he wanted to stay in, not even leaving to get the mail, or to buy fruit or wine at the stores by the trolley stop.”

Jhumpa Lahiri (Londen, 11 juli 1967)


De Nederlandse schrijfster en coumniste Marjan Berk werd geboren op 11 juli 1932 in Zeist als Marie-Janne van Baaren. Zie ook alle tags voor Marjan Berk op dit blog.

Uit: Flip

“Het had al weken niet geregend.
Tjibbe woelde met zijn rechterhand door de gortdroge potgrond. Gortdroog.
Hij stond gebogen op het kleine balkon van zijn flat op het zuiden. Niks wilde hier groeien. Alles ging dood in de schrale wind of de brandende zon. ‘Misschien een cactus,’ mompelde hij binnensmonds, ‘misschien dat zo’n taaie plant het hier zou redden.’
Om zijn ogen te beschermen tegen het daverend geweld van de zon had hij zijn bril met zonnekleppen opgezet. Het kon hem werkelijk geen barst schelen dat de meisjes achter de kassa van de supermarkt proestten wanneer hij bij het afrekenen die kleppen rechtovereind zette.
Honderdtwintig kilometer naar het noordoosten keek Duifje naar de dikke zwarte spin, die in de hoek bij de keukendeur onbeweeglijk wachtte op het mannetje dat haar zou bevruchten. Duifje dacht aan haar dochter, die twee weken geleden helemaal uit de Randstad was gekomen om zo’n vette spin met zachte hand, een glas en een ansichtkaart op te pakken en haar ver weg in de tuin te zetten.
Zou dit dezelfde spin zijn? Ze had gehoord dat spinnen, hoe ver je ze ook de tuin in bracht, altijd weer terugkwamen. Duifje rilde. De klok sloeg vier. Ze liep naar het aanrecht om theewater op te zetten, op haar tenen, om de spin niet te verjagen. Dan zou hij weglopen en kon ze hem niet meer in de gaten houden. Waarom woonde haar dochter de dierenvriendin in godsnaam niet gewoon in het huis naast haar? En waarom was er nooit meer een grote degelijke man bij haar komen wonen, die alle spinnen voor haar in de tuin zou zetten, hup, een glas erover, een harde ansichtkaart eronder, zij zou dan de keukendeur voor hem openen en hij zou de spin heel ver achter in de tuin in de heg zetten.”

Marjan Berk (Zeist, 11 juli 1932)


De Taiwanees-Amerikaanse schrijver Pai Hsien-yung werd geboren op 11 juli 1937 in Guilin, Guangxi in China. Zie ook alle tags voor Pai Hsien-yung oo dit blog.

Uit: Winter Nights (Vertaald door John Kwan-Terry en Stephen Lacey)

“The alleys in Taipei are like a labyrinth.” Wu Chu-kuo smiled. “Even more confusing than the hu-tung of Peiping.” His hair was dripping wet and tiny drops of water had formed a film on his silver spectacles. He took off his overcoat, shook it a few times, and handed it to Professor Yii. He was wearing under the overcoat a jacket of padded silk. As he was sitting down, he pulled out his handkerchief and gave his head and face a brisk rub. When he was finished, his silvery-white hair was all fluffed and dishevelled. “I’ve been wanting to bring you here myself.” Professor Yii took out the thermo-glass which was reserved for his own use, brewed some Dragon Well tea in it, and placed the glass before Wu Chu-kuo; he still remembered that Wu Chu-kuo did not drink black tea. “But knowing how busy you must be these few days, I thought I wouldn’t go and jostle with the crowd.” “We Chinese do have a weakness for lavish entertainment, don’t we?” Wu Chu-kuo shook his head gently and smiled. “I’ve been attending banquets every day for the last few days, and each time it was twelve courses, fifteen courses . . .” “At this rate, if you stay on longer, you’ll eat your way back to your old stomach trouble,” Professor Yu said, smiling. He sat down opposite Wu Chu-kuo. “I’ll say. It’s already been too much for my stomach. Shao Tzu-ch’i gave a dinner tonight and I just couldn’t eat anything at all . . . He told me it’s been several years since you last saw each other. The two of you . . .” Wu Chu-kuo fixed his gaze on Yii Chin-lei, who, passing a hand over his smooth, bald head, heaved a quiet sigh and smiled, “He is a government official now and a busy man. Even if we were to see each other, we wouldn’t find anything to talk about. Besides, I’m not good at idle talk, least of all with him. So it might be just as well that we don’t run into each other. You remember, don’t you, the year all of us joined the Society for the Common Cause? What was the first oath we all took?” Wu Chu-kuo smiled, “Not to join the Government for twenty years.” And to think that it was Shao Tzu-ch’i who led the oath-taking that day! Oh, of course, of course, the twenty years have long ex-pired.” Professor YU and Wu Chu-kuo both laughed at the same time. Wu Chu-kuo held the cup of green tea in both hands, gently blew aside the tea-leaves swimming on the surface, and took a sip. The tea was hot and the vapor fogged up his spectacles. He took them off and, while cleaning them, squinted as if he were try-ing to concentrate, then sighed deeply. “Yes. Now I have conic back and most of our old friends in the Society have passed away.
“Chia I-sheng died last month,” Professor Yu replied. “It was tragic the way he died.” “I read about it in the papers abroad. They didn’t report it in de-tail though.” “Very tragic . . .” Professor Yu murmured. “I saw him on campus the day before he died.”

Pai Hsien-yung (Guilin, 11 juli 1937)


De Nederlandse schrijver Herman de Man (eig. Salomon Herman (Sal) Hamburger) werd geboren in Woerden op 11 juli 1898. Zie ook alle tags voor Herman de Man op dit blog.

Uit: Het wassende water

“Ook zag vrouw Beijen van haar rieten zorg op ’t deelplankier gestadig over het land uit. Hun hofsteê was er een van den ouden stempel, want toen Water-Snoodt gebouwd wier, bestond in de buurten de trek naar de stad nog niet. Hetgeen toenmaals aan den dijk roerde en voorttrok, kon een echten werkboer tòch ommers niet aanbelangen. Daarom wieren in dien ouwen tijd al die huizingen in ’t midden van het land gezet, en verbonden met een lange boomlooze sticht naar den dijk, om toepad voor gerij te bekomen. Dat gaf een durend overzicht op het werkvolk en ’t hieuw de stadsche kuren verre. Bedelaars en kramers kwamen maar schaars de lange hoevesticht afgeloopen, dat was altemet een groote gerustigheid, want veul kwaad volk schuilt onder deze gasten. Meermaals heeft ievers op een volgetaste schuur de roode haan gekraaid, als weeral een vreemde bedelaar niet naar zijn believen ontvangen en was. En jonkvolk mocht over de achterafsche eenigheid op zoo een midlandshoef klagen, dat was altijd maar in de eerste uitvliegjaren. Later, een heel vruchtbaar leven lang nog, hadden ze vrede in deze eenigheid, beliefden zij gansch geen drokte of vertier.
Wel was, van hofsteê naar hofsteê, over de kabbelslooten, een plank gelegd; dat hieuw de goede buurschap aan met de naaste bewoners, die van eigens ook niet bar veel zagen geschieden zoo te midden van het grasland. Maar wijders kwam alle vertier toch van buiten af, meest uit de stad. De kooplui kwamen en gongen. Ze brochten meel en koeken voor de pinken; zemelen en pulp als winterbijvoer; kruidenierswaren, gereedschap en tuigerij; ze droegen flesschen stremsel aan, wagenolie, goed en kleêr; soms reed een keuensnijer achterom, een kaaskooper, de Notaris die jagen kwam, veekooplui en koeidrijvers, stadsche meneeren van de verzekering, maar in die jaren nooit of ooit de Dominee. Wèl voormaals diens voorganger, de ouwe Dominee Remmerswaal, die veel particulierder met de rechtgeäarde boeren was geweest.
Maar achter die stille, schier ingeslapen eenderheid op al deze boerendoeningen, woelden krachtig en soms ontzaglijk de groote belangen, meest diep in het verborgene, gelijk een felle onderstroom van water onder ’t bevrozen dek eener rivier. Daar wier niets van gezien of gemorken door de lachgrage kooplui, die met hun waar, of om koeien te koopen, achterom fietsten, en er wier niet over gepraat door de geburen onderling, want een elk koesterde zijn begeerten in ’t verdokene. Dat waren begeerten zonder tong. Ze dreven àl die levens, ze kwamen als weerglans op àl die zwijgwezens, afleesbaar voor de ingewijden… maar nimmer traden ze aan den dag, die begeerten.”

Herman de Man (11 juli 1898 – 14 november 1946)
Cover


De Duitse dichter en schrijver Helmut Krausser werd geboren op 11 juli 1964 in Esslingen am Neckar. Zie ook alle tags voor Helmut Kraussner op dit blog.

Uit: Alles ist gut

“Jerzy, der polnische Hausmeister in unsrem Block, ist einundachtzig Jahre alt.
Ein Hutzelhomunkel, nicht eben zwangsjackenhacke, doch eigenstartig bis skurrilst. Jedes Weibswesen, welchen Alters einerlei, spricht er mit »Gneidiges Froilein, wie scheen Sie sein!« an und bezirzt/beschleimt es, als stünde sein Mittelleib noch in vollem Saft und Wuchs. Manchmal holt er aus der Hose etwas hervor, das, denn Jerzy weiß um präzise Grenzen, in seiner Faust versteckt bleibt. Es ist mehr als Witz gemeint denn als Bedrohung oder Angebot. Wenn er über den Hof schlurft und seine fleckigen Hände zittern, könnte man Mitleid bekommen – oder in Verstimmtheit geraten über die hier deplazierte Lethargie des Todes, die einen wie ihn nicht erlösen will. Indes – der Flinkflug seiner Zunge erstaunt, er zäumt sie auf ihren verwegenen Ausritten mit Komplimenten und erotischen Avancen, die an sich peinlich wirken mögen. Von einem reiferen, gnädigeren Standpunkt aus betrachtet, der die Welt und ihre Insassen gründlicher kennengelernt hat und um die Vergänglichkeit allen eitlen Treibens weiß, kann man ihm etwas Drolliges abgewinnen. Und wie als überraschende Pointe, die einen schlechten Witz in eine formidable Anekdote verwandelt, führte er dem Block eines Tages seine Freundin vor. Sie sah ungefähr zwanzig Jahre jünger aus als er, war blond, leicht fettig, in einem preußischblauen Jogginganzug, doch insgesamt – für seine Verhältnisse – durchaus vorzeigbar. Sie küßten einander im Hinterhof, sie schmusten unter der Kastanie. Daß Jerzy dabei jodelte und seltsam eselshafte Brunftlaute ausstieß, solch maskulines Overstatement verwässerte ein wenig seinen Triumph, der still genossen um einiges mehr beeindruckt hätte. Vorgestern dann wurde Jerzy angezeigt, von einer jungen neuseeländischen Touristin, die im Hinterhaus, erster Aufgang zweiter Stock, eine Wohnung (eine heimlich betriebene, nicht als solche deklarierte Ferienwohnung) gemietet hat.“

Helmut Krausser (Esslingen am Neckar, 11 juli 1964)

 

De Engelse schrijfster Jane Mary Gardam werd als Jane Pearson geboren op 11 juli 1928 in Coatham, North Yorkshire. Zie ook alle tags voor Jane Gardam op dit blog.

Uit:The Flight of the Maidens

“Pedalling alone towards home, Hetty stopped beside the post office litter-bin, which was almost empty, litter being in short supply. The letter to Eustace, sealed and stamped among the empty Gold Flake cigarette packets, looked conspicuous. So she sighed, and took it out.
Hetty knew that this was the moment to abandon Eustace. If it was a novel, she thought, this is the perfectly appropriate, most natural development. At this point the heroine should have the courage to leave her grateful little-girl self behind and start again towards maturity. What’s more, she thought, to hell with novels, it was guilt about her false position with Eustace that was flooding and spoiling these days of glory.
But if this were a novel, she thought, it would be hard not to end it with Eustace. Everything about her meeting him had been so right, so perfectly timed. She had at 17 loved a man—a man of nearly 22—who had loved her, and was right for her in every way.
And tall.
And except for the Adam’s apple he looked great. Such lovely hands, although they did hang down, a bit like seal’s flippers. And his nails were always so clean. And he sang so beautifully and his poetry was almost exactly like Walter de la Mare’s. And he had been so pleased when she’d agreed that he was like Sassoon, and often asked her if she still thought so, and she had always said yes; though somehow you couldn’t see Eustace tally-hoing on a horse. Or in the trenches, at ease with his men. And loving them. Deeply, deeply.
And Eustace thought she was wonderful. He had said so, which nobody else had ever done and maybe never would. There’d been plenty of kissing in Hetty’s life, at church socials and with soldiers in back streets after Saturday-night hops which her parents knew nothing about: but nobody had ever said anything. Just mauled and gobbled.
But there had been one moonlit night when she was 15 on the way home from a Bible meeting (Hosea) and in the local park, with the railings all gone to make Spitfires. She had been in the rose garden with a devout sort of boy from Corporation Road, and they had kissed and kissed to the accompaniment of the Messerschmitts rumbling overhead in the dark towards Tyneside. The park had stood open ever since 1941 when the firemen had not been able to get in to deal with an unexploded bomb that had landed in the bowling green and turned it to a pond. By 1943 every member of the Bible class came home along the park and melted into the bushes, except for Hetty, who wouldn’t go beyond the more conspicuous park benches. Other, notoriously sexy, Bible students had like nesting birds made the bushes heave and chirrup.”

Jane Gardam (Coatham, 11 juli 1928)


De Franse schrijver Henri Coulonges werd geboren op 11 juli 1936 in Deauville. Zie ook alle tags voor Hneri Coulonges op dit blog.

Uit:La Lettre à Kirilenko

“Il s’arrêta et s’appuya quelques instants sur le parapet du quai. La luminosité de l’air lui permettait de voir avec précision les deux sphinx accroupis qui encadraient sur l’autre rive l’austère portique de l’Académie. Il se souvenait d’avoir par jeu enfourché l’un d’eux lors de sa brève étape sur la route de Moscou. C’était Aubertin qui l’accom-pagnait. Tous deux avaient encore dans l’oreille les cris défaitistes des paysans aux abords des gares et les commentaires indignés des officiers de la Mission française de-vant ce pacifisme intolérable. C’était quand ? Octobre 1916 ? Quatre ans et quatre mois déjà… Le visage de son jeune camarade de promotion se superposa un instant à la glace plombée de la Néva. « Demande donc au sphinx ce qui nous attend », avait lancé Auber-tin de son intonation chantante. Ce qui les attendait… Il serra son bonnet de fourrure contre ses oreilles. Où retentissait-elle désormais, la voix ensoleillée de son camarade d’alors ? Dans quel climat parcouru d’alizés et d’odeurs de garrigue ? Il n’avait plus ja-mais eu de nouvelles de lui. Le froid du granit transperça ses gants à tel point qu’il abandonna sa position de vigie solitaire et, remontant d’un geste vif le col de sa capote, se dirigea vers l’ancien Sénat. Des traînées de gel parcouraient le vaste espace de l’esplanade et se rejoignaient plus loin sous la façade de l’Amirauté, enchâssant le massif bâtiment dans un écrin de glace miroitante et moirée. Du côté opposé à celui où il se trouvait, une horde de chiens er-rants entourait comme une garde exténuée un grand lévrier blanc qui vacillait de fai-blesse. De quel palais, se demanda-t-il, de quel endroit privilégié avait-il été chassé par la famine, condamné à errer dans les rues désertes comme un animal de légende déjà marqué par la mort… « C’te canaille rouge, entendit-il soudain crier une voix éraillée. C’te canaille rouge, j’vais te dire c’qu’elle amène avec elle : l’Antéchrist ! T’entends ? L’Antéchrist… » Cela venait de l’arche reliant le Sénat au Synode — les noms des édifices lui remon-taient à la mémoire à mesure qu’il se rappelait la visite des monuments de la ville qu’on leur avait imposée en dépit de leur fatigue. « L’Antéchrist ! reprit la voix. L’Antéchrist qu’ils ont amené avec eux ! Un prince qu’a grand empire… » Curieux, il s’approcha. Accroupie sur un tas de haillons, le dos contre la voûte, tenant une branche de sapin à la main comme un sceptre dérisoire, une femme sans âge mar-mottait des paroles indistinctes en une mélopée à la fois rageuse et geignarde. Dès qu’elle l’aperçut elle se mit brusquement en fureur, fouailla l’air de sa branche, puis chercha de ses bras squelettiques à lui agripper les bottes. Il fit un bond en arrière et s’éloigna précipitamment, poursuivi par les imprécations qui retentissaient dans l’air gla-cé sans que leur intensité décrût. Dans son trouble il faillit heurter un groupe de pay-sannes engoncées dans des capes informes qui, courbées sous des ballots, progressaient péniblement vers la cathédrale au milieu des fondrières et des immondices à demi recou-vertes de neige. Le petit groupe paraissait avoir erré si longtemps par les forêts et les vil-lages qu’il ressemblait à la horde de chiens faméliques qui longeait les murs de l’Ami-rauté. « L’Antéchrist avec la canaille rouge, continuait derrière lui à glapir la mendiante, t’entends, l’Antéchrist… » Parvenu au coin du boulevard, il se retourna.”

Henri Coulonges (Deauville, 11 juli 1936)


De Amerikaanse schrijver publicist, essayist Elwyn Brooks (E.B.) White werd op 11 juli 1899 geboren in Mount Vernon, New York. Zie ook alle tags voor E. B. White op dit blog.

Uit: Here is New York

“On any person who desires such queer prizes, New York will bestow the gift of loneliness and the gift of privacy. It is this largess that accounts for the presence within the city’s walls of a considerable section of the population; for the residents of Manhattan are to a large extent strangers who have pulled up stakes somewhere and come to town, seeking sanctuary or fulfillment or some greater or lesser grail. The capacity to make such dubious gifts is a mysterious quality of New York. It can destroy an individual, or it can fulfill him, depending a good deal on luck. No one should come to New York to live unless he is willing to be lucky.
New York is the concentrate of art and commerce and sport and religion and entertainment and finance, bringing to a single compact arena the gladiator, the evangelist, the promoter, the actor, the trader and the merchant. It carries on its lapel the unexpungeable odor of the long past, so that no matter where you sit in New York you feel the vibrations of great times and tall deeds, of queer people and events and undertakings. I am sitting at the moment in a stifling hotel room in 90-degree heat, halfway down an air shaft, in midtown. No air moves in or out of the room, yet I am curiously affected by emanations from the immediate surroundings. I am twenty-two blocks from where Rudolph Valentino lay in state, eight blocks from where Nathan Hale was executed, five blocks from the publisher’s office where Ernest Hemingway hit Max Eastman on the nose, four miles from where Walt Whitman sat sweating out editorials for the Brooklyn Eagle, thirty-four blocks from the street Willa Cather lived in when she came to New York to write books about Nebraska, one block from where Marceline used to clown on the boards of the Hippodrome, thirty-six blocks from the spot where the historian Joe Gould kicked a radio to pieces in full view of the public, thirteen blocks from where Harry Thaw shot Stanford White, five blocks from where I used to usher at the Metropolitan Opera and only a hundred and twelve blocks from the spot where Clarence Day the Elder was washed of his sins in the Church of the Epiphany (I could continue this list indefinitely); and for that matter I am probably occupying the very room that any number of exalted and some wise memorable characters sat in, some of them on hot, breathless afternoons, lonely and private and full of their own sense of emanations from without. . . . New York blends the gift of privacy with the excitement of participation and better than most dense communities it succeeds in insulating the individual (if he wants it, and almost everybody wants or needs it) against all enormous and violent and wonderful events that are taking place every minute.”

E.B. White (11 juli 1899 – 1 oktober 1985)
Cover


Onafhankelijk van geboortedata

De Vlaamse schrijfster Ann De Craemer werd geboren in Tielt in 1981. Zie ook alle tags voor Ann De Craemer op dit blog.

Uit: Vurige tong

“Ze sloeg voorzichtig haar bijbel dicht, en terwijl haar ogen zich vasthaakten aan haar schoenen ging ze weer op haar stoel zitten.
Het moment was nu aangebroken. Zuster Francis stond op. Ze liep naar het grote houten kruisbeeld met de koperen Jezus, dat vooraan was neergelegd tegen een plank waarover een paarsfluwelen doek was gespannen. Ze deed voor wat wij straks een voor een zouden moeten nadoen. Ze vouwde de handen in elkaar, terwijl haar blik tegelijk op oneindig en op de koperen Jezus was gericht. Eerst raakte haar rechterknie de grond, daarna de linkerknie. Ze boog langzaam voorover, de handen nog steeds in elkaar gevouwen. Dat maakte het moeilijk om haar evenwicht te bewaren, waardoor haar welgevormde achterwerk hing te wiebelen in de lucht. Ze boog haar bovenlichaam naar voren en kuste met gesloten ogen de voeten van Jezus. Langzaam ging ze weer rechtop staan — linkerknie los van de grond, daarna de rechterknie. Ze draaide zich om, opende langzaam de ogen en gebaarde dat we haar voorbeeld moesten volgen.
Ik had vroeger naar dit moment uitgekeken, omdat het zo buitengewoon afwijkend was van wat ik dagelijks beleefde, maar nu sputterde mijn hele lichaam tegen. Waarom moest ik de voeten van een beeld kussen? Wat voor vieze daad van onderwerping was dit? Leerlinge na leerlinge kuste het kruis zonder dat het één keer werd schoongemaakt Allah is licht boven licht, zegt de Koran. Jezus was die dag, voor de zesde keer op rij, mond boven mond, speeksel boven speeksel, bacterie boven bacterie. Onze voeten bleven schuifelen en zuster Francis keek nauwgezet toe of alles goed verliep.”

Ann De Craemer (Tielt, 1981)


Zie voor nog meer schrijvers van de 11e juli ook mijn blog van 11 juli 2016 en ook mijn blog van 11 juli 2015 deel 1 en ook deel 2.

Jhumpa Lahiri, Marjan Berk, Pai Hsien-yung, Herman de Man, Helmut Krausser, Jane Gardam, Henri Coulonges, E.B. White, Ann De Craemer

De Amerikaanse schrijfster Jhumpa Lahiri Vourvoulias werd geboren op 11 juli 1967 in Londen. Zie ook alle tags voor Jhumpa Lahiri op dit blog.

Uit: The Clothing of Books

“In the house of my father’s family in Calcutta, which I visited as a child, I would watch my cousins getting dressed in the mornings. They got themselves ready for school; I, on the other hand, was on vacation. They donned every morning, after bathing and before having breakfast, the same thing: a uniform.
My cousins attended different schools and therefore their respective uniforms were also different. My male cousin wore navy blue cotton pants. My female cousin, a few years older, wore a sky-blue skirt. Apart from these two colors, and the yellow tie my male cousin had to knot around his collar, the rest of the uniform was identical: a white short-sleeved shirt, white socks, black shoes.
In the closet there were surely two pairs of navy pants, two sky-blue skirts. It was enough to put on what was cleaned and pressed. In America, before leaving for India, my mother would buy several pairs of white socks, knowing that my aunt would be grateful for them.
However simple and functional, I found my cousins’ uniforms splendid, fascinating. On the street, on buses and trams, I was struck by this visual language, thanks to which one could identify and classify thousands of students in such a large and populous city. Every uniform represented belonging to one school or another. Each of my peers in Calcutta enjoyed, to my eyes, a strong identity and, at the same time, a sort of anonymity. This is the effect of the uniform.
I would have liked a uniform myself. Whenever I would go to the seamstress to be fitted for new clothes—a particular adventure I could experience only in India, where, in the 1970s, it was still common to wear handmade garments instead of buying one’s clothing in stores—I was tempted to ask for one. It was a foolish desire on my part. Apparel of this kind would have been of no use for me. In America I attended public school, where everyone wore what they wanted. And I was tormented by this choice, by this freedom.
When I was a child, expressing myself through clothing was a source of anguish. I already felt different, conspicuous because of my name, my family, my appearance. In all other respects, I wanted to be just like everybody else. I dreamt of sameness, even invisibility. Instead, forced to find my own style, I felt badly dressed, the exception rather than the rule.”

 

 
Jhumpa Lahiri (Londen, 11 juli 1967)

 

De Nederlandse schrijfster en coumniste Marjan Berk werd geboren op 11 juli 1932 in Zeist als Marie-Janne van Baaren. Zie ook alle tags voor Marjan Berk op dit blog.

Uit: Hollands Dagboek

“Nacht van woensdag [5] op donderdag [6 oktobe 1983r]
Ondanks de smartiekleurige pijnstillers, de verrukkelijke valium-tabletten die de zorgzame en bovenal begrijpende dokter V. heeft voorgeschreven, wil de slaap niet komen. We laten alles nog eens de revue passeren, de synopsis opdracht van de CPNB om iets aardigs te bedenken voor de opening van de kinderboekenweek, het enthousiasme hierover, de onvoorstelbare tilkracht van Marijke Gelderman, die uit budgettaire overwegingen ging lobbyen bij de omroepen en uiteindelijk de KRO bereid vond mee te doen, zodat het budget rond kwam. Toen het schrijven, een opwindend karwei, samen met mijn wettige echtgenoot dag en nacht kibbelen, zingen, stampvoetende dansjes uitvoeren, duizend keer roepen: ‘Godverdomme, waarom begrijp je nou toch niet wat ik bedoel!’, en af en toe de vonk voelen overslaan, zo ongeveer alsof er een nieuwe bougie in je auto wordt gezet! Dan het moment van voorlezen en voorzingen aan de opdrachtgevers, de muziek sloeg aan, men zong al mee, het kind was geboren, nu de nazorg! De muziek werd opgenomen, buitengewoon deskundig door Eddie Hilberts, een echte popspecialist, door de muzikanten van de Rob de Nijs-band. Jongens die fantastisch op elkaar zijn ingespeeld zodat de sound nèt even dat extra heeft watje met een dagje studiomuzikanten niet haalt, ook al zijn ze nog zo goed.
Op de twee heetste dagen van de eeuw zongen de zestien, op persoonlijkheid en stemkwaliteit geselecteerde kinderen met grote lust en energie de liedjes in. Je mag wel zeggen, dat ze zich uitleefden. Het was feest, weliswaar een beetje een slopend feest, maar aanstekelijk. De banden voor tv, grammofoonplaat en zaaluitvoering behoefden veel nazorg. Het was een klus, maar het resultaat stemde tot tevredenheid. De hemelbaby’s, zoals de cast in de wandeling al werd genoemd, kregen de bandjes mee met vakantie. Begin september zouden de repetities beginnen.’

 

 
Marjan Berk (Zeist, 11 juli 1932)

 

De Taiwanees-Amerikaanse schrijver Pai Hsien-yung werd geboren op 11 juli 1937 in Guilin, Guangxi in China. Zie ook alle tags voor Pai Hsien-yung oo dit blog.

Uit: Winter Nights (Vertaald door John Kwan-Terry en Stephen Lacey)

“In Taipei, winter nights are usually cold and wet. A chill gust of wind was blowing again this evening and then, without warning, the rain fell, pitter-pattering onto the pavements. The alleys around Wen-chou Street already were under more than an inch of water. Professor Yii Chin-lei made his way to the entrance of the alley where he lived, and looked around. On his feet were a pair of wooden clogs and he held a torn, old-fashioned umbrella made of oil-paper; through the gaping hole the raindrops dribbled down onto his bald head. He was wrapped in his customary thick, pad-ded gown, but even this was no protection against the bone-chilling cold of a Taipei winter night. He hunched his shoulders and shivered. The alley was shrouded in a hazy gray mist. Not a shadow of a creature could be seen anywhere. The heavy silence was broken only by the sound of the rain which fell like a faint shower of fine-grain sand on the tiled roofs of the low houses that stretched far and near. Professor Yii stood stiffly in the cold rain, his two hands propping up the torn umbrella. After a while, he turned around and plodded back to his house in the alley. He was lame in his right leg, and in his clogs he shuffled along very awkwardly, his body jerking to one side at every step. The house which Professor Yii made his shelter looked exactly the same as the other University quarters in the alley, old build-ings that had survived the Japanese Occupation. It bore all the scars of long neglect. The eaves, door, and windows were moul-dering from decay and disrepair. The sitting-room floor was still covered with tatami mats, heavy with years of dampness. They emitted a faint odor of rotting straw that hung in the air at all times of the day. The sitting-room itself was simply furnished: a desk, a tea-table, a pair of tattered armchairs so worn with age that the cotton padding was hanging out of the burst seams. Books were chaotically strewn about the desk, chairs, and tatami mats. These were books in hard covers once, but the binding had come off some, mold had eaten into others, and many were scattered about like so many disembodied corpses with missing heads and limbs. Incongruously entangled in the confusion were a few storybooks of knight errantry bound in brown paper and rented from neigh-borhood bookshops. »

 

 
Pai Hsien-yung (Guilin, 11 juli 1937)

 

De Nederlandse schrijver Herman de Man (eig. Salomon Herman (Sal) Hamburger) werd geboren in Woerden op 11 juli 1898. Zie ook alle tags voor Herman de Man op dit blog.

Uit: Het wassende water

“Zijn weeuw orf voor de keinders wèl de honderd en tien bunders best koepolderland, maar niet de waardigheid. Notaris Bestebroer wier Heemraad en later wier haar gebuur, manke Janus Maaien, in Rijk zijn steê gekozen in den Raad. Alhoewel ze dâlijk bezien had, dat het zóó beuren zou, knaagde dat aan heur hart. Want vrouw Beijen was een machtig vierkant wijf, stram gezeggend als een man en niet min parmantig. Zelf reed ze ter markt met den groenen bolderwagen, ze beklonk eigens groote koopen en bezocht de pachtvenduties bij de Notarissen in de stad. Vurige zweepharde ruinen mende ze als een vent. Ze bestierde gewisselijk het land en de doening daarop, wees de tijen aan voor ’t staalkeeren en het maaien, voor uitzaai en oogst, voor appelenplok en beetenrooi… ’t is niet te veel gezeid… vrouw Beijen van Water-Snoodt was wijf en baas beiden, ze liet heur mans bedrijf niet steken in den mist, bij lange niet.
Maar kon ze heur rokken op de til hangen en haar eigen in de broek steken? Ze stond ommers voorgoed als vrommes op de secretarie ingeschreven.
Dus wier ze, naar de vaste manier is, in poldernoch gemeentebestuur verkozen. En al ging van den huize Water-Snoodt, een van de rijkste boerendoeningen uit de Lopikerwaard, een macht uit door ’n elk gevoeld, in geen enkel collegie wier meer het woord der Beijens vernomen. Daarom moet niet gedocht worden: – Water-Snoodt heeft zijn glorie gehad – want het goed gedijde, drie mannemenschen, sterke jongens van den huize, wrochtten dag aan dag op het land gelijk de knechten doen, en het eenigst fleurig meidje, moeders jongste, leerde al wringen en kernen. De vrouw was door de zware jaren heen met heur jonkvolk. Toen Rijk ’t begaf, gongen er enkele nog ter school; nu was Wieleke bevestigd, de jongens al eer. Er zat schot in dat volk van Water-Snoodt. Het wieren lange mannen, rechtzinnige boeren en Wieleke een bekwaam en pront en lief dochtertje. Ze verstonden allen moeders, weinig malen behoefde er onmin te zijn op de groote woning.
Als de vrouw ernstig op het verhoog van de deel zat en aarpels schilde, dan overkeek ze gansch de doening. Het fijne figuurtje van heur Wieleke, ’t haar zedig onder de eerste kanten mutse, zag ze gaan en keeren: van den huis naar ’t boenhok, van ’t boenhok weerom naar de deel. Het zuivelgerief blonk er in heur handen, het ijzer van de kuipen was als gepolijst zilver. De handen van dat werksche meidje stonden recht, ze aardde heur moeder, al was ze teêrder.”

 


Herman de Man (11 juli 1898 – 14 november 1946)
Cover DVD

 

De Duitse dichter en schrijver Helmut Krausser werd geboren op 11 juli 1964 in Esslingen am Neckar. Zie ook alle tags voor Helmut Kraussner op dit blog.

Uit: Eros

„Ohne viel von ihm zu wissen, außer dem wenigen, was es hier und da zu lesen gab, und ohne ihn je gesehen zu haben, außer auf schon angegilbten Fotografien, war er mir widerlich. Dennoch reiste ich an, als er mich rief. Wer meiner Kollegen wäre seinem Ruf nicht gefolgt? Alle, ausnahmslos alle hätten sie ihre Neugier gestillt.
Auf der Zugfahrt, die mich zu ihm brachte, war ich ein Mann in zerrütteten Verhältnissen, der einen Mann von sagenhaftem Reichtum besuchen würde, zu einem mir unbekannten Zweck.
Unterlassen Sie die kleinlichen Fragen. Kommen Sie, schrieb er, Sie werden es nicht bereuen, versprochen.
In dieser Formulierung lag Arroganz und Magie. Mir graute vor der Faszination, die sein scheinbar großmäuliges Versprechen auf mich ausübte. Ich schwor, mich nicht kaufen zu lassen, zu keinem Preis – und wußte im selben Moment, daß, wer solche Schwüre leistet, die drohende Gefahr nicht nur spürt, sondern ihr entgegeneilt. Mit der Verlockung ein wenig zu spielen, ja, das nimmt man sich vor. Ein Angebot, gleich welcher Art, zu erhoffen, zu prüfen, schon um Geltungsdrang und Eitelkeit zu füttern, auch dies erlaubt man sich im voraus. Sich aber vorzunehmen, dann, danach, standhaft zu bleiben, grenzt bereits an Selbstbetrug.Diese Sätze schrieb ich in mein Notizbuch, während grauer, aufgewirbelter Schnee die Fenster des Abteils erblinden ließ.
Das letzte Foto, das Alexander von Brücken zeigte, war vor mehr als zwanzig Jahren entstanden. Seither schien es niemandem gelungen zu sein, ihn vor das Objektiv einer Kamera zu bekommen. Es hieß, er lebe zurückgezogen auf seinem Schloß im südlichen Oberbayern, umgeben von wenigen Bediensteten.
Das stürmische Winterwetter steigerte meine Furcht vor ihm und vor mir selbst. Auf dem winzigen Provinzbahnhof angekommen, suchte ich vergeblich nach einem Kiosk, um irgendetwas zu kaufen, vielleicht einen Schnaps.“

 

 
Helmut Krausser (Esslingen am Neckar, 11 juli 1964)
Cover

 

De Engelse schrijfster Jane Mary Gardam werd als Jane Pearson geboren op 11 juli 1928 in Coatham, North Yorkshire. Zie ook alle tags voor Jane Gardam op dit blog.

Uit: Old Filth

« He was spectacularly clean. You might say ostentatiously clean. His ancient fingernails were rimmed with purest white. The few still-gold hairs below his knuckles looked always freshly shampooed, as did his curly still-bronze hair. His shoes shone like conkers. His clothes were always freshly pressed. He had the elegance of the 1920s, for his garments, whatever they looked like off, always became him. Always a Victorian silk handkerchief in the breast pocket. Always yellow cotton or silk socks from Harrods; and some still-perfect from his old days in the East. His skin was clear and, in a poor light, young.
His colleagues at the Bar called him Filth, but not out of irony. It was because he was considered to be the source of the old joke, Failed In London Try Hong Kong. It was said that he had fled the London Bar, very young, very poor, on a sudden whim just after the War, and had done magnificently well in Hong Kong from the start. Being a modest man, they said, he had called himself a parvenu, a fraud, a carefree spirit.
Filth in fact was no great maker of jokes, was not at all modest about his work and seldom, except in great extremity, went in for whims. He was loved, however, admired, laughed at kindly and still much discussed many years after retirement.
Now, nearing eighty, he lived alone in Dorset. His wife Betty was dead but he often prattled on to her around the house. Astonishingly in one so old, his curly hair was not yet grey. His eyes and mind alert, he was a delightful man. He had always been thought so. A man whose distinguished life had run steadily and happily. There was no smell of old age about his house. He was rich and took for granted that it (and he) would be kept clean, fed and laundered by servants as it had always been. He knew how to treat servants and they stayed for years.
Betty had been successful with servants, too. Both she and Old Filth had been born in what Americans called the Orient and the British Raj had called the Far East. They knew who they were, but they were unselfconscious and popular.
After Betty’s death the self-mockery dwindled in Old Filth. His life exploded. He became more ponderous. He began, at first slowly, to flick open shutters on the past that he had, as a sensible man with sensible and learned friends (he was a QC and had been a judge), kept clamped down.”

 


Jane Gardam (Coatham, 11 juli 1928)

 

De Franse schrijver Henri Coulonges werd geboren op 11 juli 1936 in Deauville. Zie ook alle tags voor Hneri Coulonges op dit blog.

Uit: La Marche hongroise

« Alors elle a fondu en larmes sans pouvoir s’arrêter, raconta Dolly. Une vraie crise de nerfs. – Je ne comprends pas pourquoi! s’étonna Vincent. Recevoir un bouquet de fleurs n’est pas si déplaisant… » A l’expression qu’avait prise Dolly, il comprit qu’elle venait de faire se provision de ragots dans les rubriques spécialisées des journaux, et qu’elle tenait à le faire profiter sans plus attendre de sa moisson toute fraîche. « Figure-toi que Lana et son ami, comment s’appelait-il déjà, Greg quelque chose, avaient conclu une sorte de pacte. Si l’un des deux venait à se lasser de l’autre, il – ou elle – devait lui adresser une douzaine de roses rouges, sans autre message. Cela signifiait : tout est fini entre nous. Eh bien, quand Greg est parti pour New York… – J’ai compris la suite, ce qui prouve que ce n’est pas un bon scénario, l’interrompit Vincent. – Raconte, puisque tu es si malin, dit-elle d’un ton agacé. – Dolly, tu oublies que j’ai l’ambition d’être un jour réalisateur ! Sur une situation de départ de ce type, je peux te servir ce que tu désires, du drame ou du vaudeville, un rôle pour Cary. Grant ou un pour Oliver Hardy. » Elle ne put s’empêcher de rire. « … Que je te raconte la fin, tout de même : Greg avait demandé au fleuriste d’adresser à Lana Tuner des roses blanches et elle en avait reçu des rouges. – Quelle terrible confusion ! Tu imagines les conséquences ? La malheureuse Lana en larmes, et qui plus est réduite à la chasteté, peut-être des nuits durant… – Tu ne peux donc jamais être sérieux ? Tu devrais pourtant essayer de temps à autre… J’ai eu vent qu’entre Judy et toi ce n’est plus tellement l’époque des roses, qu’elles soient rouges ou blanches!.”
Vincent prit un air surpris. « Quoi, c’est aussi dans Variety? » Dolly haussa les épaules. « Bon, fit-il en changeant de ton, tu as raison. Pour reprendre ton histoire, j’aurais dû depuis longtemps envoyer des roses rouges à Judy. Mais elle ne connaissait sans doute pas le code de Miss Diluer. – A vrai dire, c’est elle que je ne comprends pas dans cette affaire, lança Dolly. Elle avait cette chance de t’avoir sous son toit, et voilà qu’elle te met dehors. » Elle prononça le mot avec un tel accent que leurs voisins se retournèrent sur eux. « Ce n’est peut-être pas nécessaire de mettre toute la cantine au courant de mes déboires conjugaux, murmura-t-il. Par qui l’as-tu appris?.”

 


Henri Coulonges (Deauville, 11 juli 1936)
Deauville

 

De Amerikaanse schrijver publicist, essayist Elwyn Brooks (E.B.) White werd op 11 juli 1899 geboren in Mount Vernon, New York. Zie ook alle tags voor E. B. White op dit blog.

Uit: Here is New York

“….Mass hysteria is a terrible force, yet New Yorkers seems always to escape it by some tiny margin: they sit in stalled subways without claustrophobia, they extricate themselves from panic situations by some lucky wisecrack, they meet confusion and congestion with patience and grit—a sort of perpetual muddling through. Every facility is inadequate—the hospitals and schools and playgrounds are overcrowded, the express highways are feverish, the unimproved highways and bridges are bottlenecks; there is not enough air and not enough light, and there is usually either too much heat or too little. But the city makes up for its hazards and deficiencies by supplying its citizens with massive doses of a supplementary vitamin—the sense of belonging to something unique, cosmopolitan, mighty and unparalleled.Manhattan has been compelled to expand skyward because of the absence of any other direction in which to grow. This, more than any other thing, is responsible for its physical majesty. It is to the nation what the white church spire is to the village—the visible symbol of aspiration and faith, the white plume saying that the way is up. The summer traveler swings in over Hell Gate Bridge and from the window of his sleeping car as it glides above the pigeon lofts and back yards of Queens looks southwest to where the morning light first strikes the steel peaks of midtown, and he sees its upward thrust unmistakable: the great walls and towers rising, the smoke rising, the heat not yet rising, the hopes and ferments of so many awakening millions rising—this vigorous spear that presses heaven hard. New York is nothing like Paris; it is nothing like London; and it is not Spokane multiplied by sixty, or Detroit multiplied by four. It is by all odds the loftiest of cities…”

 

 
E.B. White (11 juli 1899 – 1 oktober 1985)
Cover

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Vlaamse schrijfster Ann De Craemer werd geboren in Tielt in 1981. Zie ook alle tags voor Ann De Craemer op dit blog.

Uit: Vurige tong

“Het was tien voor drie geworden. Jezus leefde nog net, dus tijd om de spanning wat op te drijven. Juffrouw Lieve stapte naar voren en wist wat haar te doen stond. Ze legde haar bijbel zachtjes op de lessenaar neer en begon met gedempte stem voor te lezen. Ze verdween bijna in haar rol. Het scheelde niet veel of niet alleen het voorhangsel van de tempel zou straks in tweeën scheuren, maar ook het tranenreservoir van juf Lieve.
‘Vanaf het zesde uur viel er een duisternis over het hele land, tot aan het negende uur. Omstreeks het negende uur riep Jezus met luide stem uit: ‘Eli, Eli, lema sabaktani?’ dat wil zeggen: ‘‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”’
‘Eli, Eli, lema sabaktani’. Ik sidderde van genot bij het horen van die exotische woorden. Ik zag de donkere hemel boven de berg van Golgotha voor mij, het bloed, de spons, het zweet en de tranen, de verzengende liefde van Maria Magdalena en de twee misdadigers aan het kruis naast Jezus. Het was een spannend verhaal waar ik nog steeds van smulde. In het tweede leerjaar had ik drie keer op rij net dat deel van de kinderbijbel uit de bibliotheek van Tielt geleend waarin Jezus stierf aan het kruis. Mijn vader had het na een tijdje genoeg gevonden en gezegd dat hij zich schaamde om samen met mij aan de balie steeds datzelfde boek terug te brengen. Het boek bleef daarna in de bibliotheek, maar toch ging ik er af en toe stiekem even in bladeren en liet ik me volledig opslorpen door de overrompelende tekeningen van de stervende Jezus aan het kruis.
Juf Lieve ging verder met lezen. In de kapel en ook even in mijn verbeelding werd het duisterder. ‘Enkelen uit de omstanders die het hoorden, zeiden: “Hij roept om Elia!” Onmiddellijk daarop ging een van hen een spons halen, drenkte die in zure wijn, stak ze op een rietstok en bood Hem te drinken. Maar de anderen zeiden: “Laat dat! Wij willen eens zien of Elia hem komt redden.” Jezus slaakte andermaal een luide kreet en gaf de geest.’

 


Ann De Craemer (Tielt, 1981)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e juli ook mijn blog van 11 juli 2016 en ook mijn blog van 11 juli 2015 deel 1 en ook deel 2.

Jhumpa Lahiri, Herman de Man, Helmut Krausser, Giuseppe Bonaviri, Henri Coulonges, Marjan Berk

De Amerikaanse schrijfster Jhumpa Lahiri Vourvoulias werd geboren op 11 juli 1967 in Londen. Zie ook alle tags voor Jhumpa Lahiri op dit blog.

Uit: Unaccustomed Earth

“After her mother’s death, Ruma’s father retired from the pharmaceutical company where he had worked for many decades and began traveling in Europe, a continent he’d never seen. In the past year he had visited France, Holland, and most recently Italy. They were package tours, traveling in the company of strangers, riding by bus through the countryside, each meal and museum and hotel prearranged. He was gone for two, three, sometimes four weeks at a time. When he was away Ruma did not hear from him. Each time, she kept the printout of his flight information behind a magnet on the door of the refrigerator, and on the days he was scheduled to fly she watched the news, to make sure there hadn’t been a plane crash anywhere in the world.
Occasionally a postcard would arrive in Seattle, where Ruma and Adam and their son Akash lived. The postcards showed the facades of churches, stone fountains, crowded piazzas, terra-cotta rooftops mellowed by late afternoon sun. Nearly fifteen years had passed since Ruma’s only European adventure, a month-long EuroRail holiday she’d taken with two girlfriends after college, with money saved up from her salary as a para-legal. She’d slept in shabby pensions, practicing a frugality that was foreign to her at this stage of her life, buying nothing but variations of the same postcards her father sent now. Her father wrote succinct, impersonal accounts of the things he had seen and done: “Yesterday the Uffizi Gallery. Today a walk to the other side of the Arno. A trip to Siena scheduled tomorrow.” Occasionally there was a sentence about the weather. But there was never a sense of her father’s presence in those places. Ruma was reminded of the telegrams her parents used to send to their relatives long ago, after visiting Calcutta and safely arriving back in Pennsylvania.
The postcards were the first pieces of mail Ruma had received from her father. In her thirty-eight years he’d never had any reason to write to her. It was a one-sided correspondence; his trips were brief enough so that there was no time for Ruma to write back, and besides, he was not in a position to receive mail on his end. Her father’s penmanship was small, precise, slightly feminine; her mother’s had been a jumble of capital and lowercase, as though she’d learned to make only one version of each letter. The cards were addressed to Ruma; her father never included Adam’s name, or mentioned Akash. It was only in his closing that he acknowledged any personal connection between them. “Be happy, love Baba,” he signed them, as if the attainment of happiness were as simple as that.”

 

 
Jhumpa Lahiri (Londen, 11 juli 1967)

Lees verder “Jhumpa Lahiri, Herman de Man, Helmut Krausser, Giuseppe Bonaviri, Henri Coulonges, Marjan Berk”

Jhumpa Lahiri, Pai Hsien-yung, Herman de Man, Helmut Krausser, Giuseppe Bonaviri, Kurt Klinger, Henri Coulonges

De Amerikaanse schrijfster Jhumpa Lahiri Vourvoulias werd geboren op 11 juli 1967 in Londen. Zie ook alle tags voor Jhumpa Lahiri op dit blog.

Uit: The Lowland

“Normally she stayed on the balcony, reading, or kept to an adjacent room as her brother and Udayan studied and smoked and drank cups of tea. Manash had befriended him at Calcutta University, where they were both graduate students in the physics department. Much of the time their books on the behaviors of liquids and gases would sit ignored as they talked about the repercussions of Naxalbari, and commented on the day’s events.
The discussions strayed to the insurgencies in Indochina and in Latin American countries. In the case of Cuba it wasn’t even a mass movement, Udayan pointed out. Just a small group, attacking the right targets.
All over the world students were gaining momentum, standing up to exploitative systems. It was another example of Newton’s second law of motion, he joked. Force equals mass times acceleration.
Manash was skeptical. What could they, urban students, claim to know about peasant life?
Nothing, Udayan said. We need to learn from them.
Through an open doorway she saw him. Tall but slight of build, twenty-three but looking a bit older. His clothing hung on him loosely. He wore kurtas but also European-style shirts, irreverently, the top portion unbuttoned, the bottom untucked, the sleeves rolled back past the elbow.
He sat in the room where they listened to the radio. On the bed that served as a sofa where, at night, Gauri slept. His arms were lean, his fingers too long for the small porcelain cups of tea her family served him, which he drained in just a few gulps. His hair was wavy, the brows thick, the eyes languid and dark.
His hands seemed an extension of his voice, always in motion, embellishing the things he said. Even as he argued he smiled easily. His upper teeth overlapped slightly, as if there were one too many of them. From the beginning, the attraction was there.”

 

 
Jhumpa Lahiri (Londen, 11 juli 1967)

Lees verder “Jhumpa Lahiri, Pai Hsien-yung, Herman de Man, Helmut Krausser, Giuseppe Bonaviri, Kurt Klinger, Henri Coulonges”

Willie Verhegghe, Pai Hsien-yung, Herman de Man, Helmut Krausser

 

Bij de Tour de France

 

 
         François Faber                  Octave Lapize                  Lucien Petit-Breton

 

Les vrais héros du Tour

Ze zijn met velen, de helden van de Tour
die nu al honderd maal dit gezegend heidens land
van bloedrode wijnen en vrouwelijke wellust
met hun overvloedig rennerszweet besprenkelen,
zout wijwater uit kervend fietslabeur geboren.
Ik groet hen nederig, doe mijn petje voor hen af en
schrijf hun namen sierlijk in een goudgeel boek.
Maar zij die in Parijs ooit de ultieme lauwerkrans
om hun scherpgekoerste kop hebben gevoeld en
daarna in de Grote Oorlog met kogels en schrapnels
uit het rijk van de waanzin werden weggestuurd
zijn mij lief als waren ze mijn vaders.
De gesneuvelde klanken van hun namen stijgen op
uit verlaten graven waar geen bloemenkrans op rust,
heel even nog buigen Alpen- en Pyreneeëncols
hun stenen hoofd en daarna niets meer, vanaf 1919
ging alle Tourgeweld opnieuw zijn gewone gang
van vallen en weer opstaan en creëerden kranten
elk jaar ondoordacht en nonchalant hun nieuwe helden.
Ik denk hier piëteitsvol aan piloot Octave Lapize
die als een fazant uit de lucht geschoten werd,
aan Lucien Petit-Breton die met een legerauto
in een laatste dodenrit over stukgeschoten Franse wegen reed.
Maar de Reus van Colombes, Francois Faber, blijft
met zijn geronnen bloed en een kogelgat in het hoofd
het scherpst op mijn gescheurd netvlies gevangen:
toen hij een gekwetste makker wou ontzetten
werd hij barbaars met de heldendood beloond,
de uitgedroogde en verwelkte zegebloemen van Parijs
liggen kleurloos op zijn groot en stilgevallen hart.

 

 
Willie Verhegghe (Denderleeuw, 22 juni 1947)

Lees verder “Willie Verhegghe, Pai Hsien-yung, Herman de Man, Helmut Krausser”

Jean Nelissen, Jan Siebelink, Pai Hsien-yung, Herman de Man

 

Bij de Tour de France

 

Luis Ocaña, na een val in de Tour van 1971


Uit: De Bijbel Van De Tour De France (door Jean Nelissen)

“Een ronde waarin sommige renners tot idolen worden verheven, wier faam zelfs hun dood overleeft. Zoals Fausto Coppi, die op een bergtop in het gehucht Castellania ligt begraven, omringd door aarde van de beruchte col Izoard. Een Tour waarvan de geschiedenis is doordrenkt met dramatiek van de relatief talrijke winnaars die vermoord werden of zelfde dood zochten, zoals René Pottier, Ottavio Bottecchia, Henri Palissier, Hugo Koblet en Luis Ocana. Van oorsprong eenvoudige mannen met een aanvankelijk bescheiden verwachtingspatroon, die echter door hun sportieve successen in een andere wereld werden gekatapulteerd en er hun geestelijk evenwicht verloren. Dat is een van de gevaren van deelname aan de Tour. De verleiding om een sportheld te worden, de massa te ontstijgen, roem en rijkdom te vergaren, zal echter altijd sterker blijven.”

 

Jean Nelissen (2 juni 1936 – 1 september 2010)

 

Uit: Pijn is genot (door Jan Siebelink)

Jean Nelissen. Le vélo, c’est la vie.

“Grote hitte. De renner pakt zijn bidon. Drinkt. In die situatie zal Jean Nelissen als een literair motief altijd dezelfde woorden uitspreken: “Wie bij deze temperaturen niet drinkt, beste mensen…. Een lichaam kan niet zonder water…Weet je nog Mart, het was op 12 juli 1978, op het heetste van de dag, en Bernard Thévenet, die dat jaar de Tour zou winnen, stapte af bij een bergwand waarlangs water droop. Mensen, hij likte het op metr zij tong. Hij wilde het water er wel uitwringen. Zonder water begint een levend organisme niets…”

Het tere blauw van de ochtend, het waas over de Maasvallei, de van dauw doordrenkte velden, het wisselende spel van de wolken daarboven. Ik glimlachte in mijzelf, was al bezig met de pittoreske details waarom wielercommentator Jean Nelissen zo vermaard is, de wereld om mij heen te beschrijven. Ik was op weg naar zijn woonplaats Maastricht, en verkeerde in een lichte koortsachtige stemming. Er ligt voor mij altijd grote bekoring aan te komen op een onbekende plek. Nu kwam daar nog bij dat ik naar een man ging wiens stem mij zo vertrouwd voorkwam dat ik die uit duizenden zou herkennen, maar hoe zag die man eruit die bij die stem hoorde?

Die vraag had ik mij nooit eerder gesteld. Je kende zijn gezicht niet, in tegenstelling tot dat van zijn kompaan Smeets. Je wilde het ook niet weten. Zijn rustige, innemende, licht meridionale stem was voldoende. In die zijn heeft hij voor mij altijd tot het radiotijdperk gehoord.”

 

Jan Siebelink (Velp, 13 februari 1938)

Lees verder “Jean Nelissen, Jan Siebelink, Pai Hsien-yung, Herman de Man”

Pai Hsien-yung, Helmut Krausser, Giuseppe Bonaviri, Herman de Man, Kurt Klinger, Henri Coulonges

De Taiwanees-Amerikaanse schrijver Pai Hsien-yung werd geboren op 11 juli 1937 in Guilin, Guangxi in China. Zie ook alle tags voor Pai Hsien-yung oo dit blog.

Uit: Crystal Boys (Vertaald door Howard Goldblatt)

„Little Jade, Mousey, and Wu Min were sitting around the table eating and arguing about something. The sight of the food reminded me that I was hungry. Might as well eat something before going to the hospital.When Little Jade saw me he pointed and laughed:
“Here comes another one! What’ll we call him? How about a carp fairy!”
Mousey and Wu Min laughed.
“What the hell is that supposed to mean?” I sat down and slid Little Jade’s bowl and chopsticks over. I quickly shoveled some rice into my mouth. “I think you’re a fox fairy!”
Mousey jumped up and pointed at Little Jade.
“See there, Wu Min and I said you were a fox fairy, but you didn’t believe us. Now it’s unanimous!”
“Okay, okay, then I’m a fox fairy,” Little Jade said as he thumped his chest. “You’re a rat fairy.
And you,” he pointed at Wu Min, “you’re a rabbit fairy.” Then he turned to me. “You’re a carp fairy, the chief’s an old tortoise fairy, and A-xiong’s a gorilla fairy . . . so our ‘den of fairies’ has one of every kind.
Tonight if people come over to gawk at the fairies, we’ll sell tickets at a hundred yuan apiece. If they look too long it’ll be another hundred. That way we won’t have to sell booze to stay in business.” Little Jade snatched Mousey’s chopsticks out of his hand, banged them against the side of his bowl, and sang the children’s song “Two Little Tigers” with new words:

Four little fairies
Four little fairies
All the same height
All the same height
This one has no pecker
That one has no nuts
Isn’t that wonderful
Isn’t that wonderful

We laughed like crazy and joined in the next chorus of our “Fairy Song.”

 


Pai Hsien-yung (Guilin, 11 juli 1937)

Lees verder “Pai Hsien-yung, Helmut Krausser, Giuseppe Bonaviri, Herman de Man, Kurt Klinger, Henri Coulonges”

Pai Hsien-yung, Helmut Krausser, Giuseppe Bonaviri, Herman de Man, Kurt Klinger, Henri Coulonges

De Taiwanees-Amerikaanse schrijver Pai Hsien-yung werd geboren op 11 juli 1937 in Guilin, Guangxi in China. Zie ook mijn blog van 11 juli 2007.

Uit: Garçons de cristal (Vertaald door André Lévy)

“Au Royaume qui est le nôtre, nous ne connaissons aucune distinction de rangs, d’honneur, d’âge ou de force. Ce qui nous est commun, c’est un corps en proie à l’insoutenable torture de brûlants désirs, un coeur souffrant à la folie de la solitude. Ces coeurs affolés deviennent à minuit comme des bêtes féroces échappées de leur cage qui se lancent à la poursuite de leur proie toutes griffes dehors. A la lueur de la lune rougeoyante nous ressemblons à des somnambules, marchant sur l’ombre des uns et des autres, entamant une course insensée autour du bassin, sans trêve ni repos, tournant et retournant à la poursuite de l’énorme monstre de ce cauchemar jamais achevé d’amour et de désir.”

 pai

 Pai Hsien-yung (Guilin, 11 juli 1937)

 

De Duitse dichter en schrijver Helmut Krausser werd geboren op 11 juli 1964 in Esslingen am Neckar. Zie ook mijn blog van 11 juli 2007 en ook mijn blog van 11 juli 2008.

Sattle deinen Nacken, Tod

Sattle deinen Nacken, Tod,
der Garten ist gemäht.
Zieh den Anker aus der Zeit.
Fliegen wir, wie abendrot
Ein Rabenflügelschlag verschwindet,
im Horizont, der Raben frisst.
Fliegen wir! Es wurde spät.
Hinaus in die Vergangenheit,
wo eins zu allem findet,
und alles mehr wird, als es ist.

 

Soviel zeit verschwendet          

soviel zeit verschwendet. überall im zimmer
liegen tote tage herum. verstümmelte,
zerquetschte, herumgebrachte, umgebrachte
tage.
im frühling werd ich die fenster öffnen
und einen tag nach dem anderen in den
garten schmeißen, und ich werde in den
garten gehen, den gestank einatmen und
zur sonne sagen: laß sie stärker stinken,
ich will mir sicher sein, daß
es sie gegeben hat.

helmut 

Helmut Krausser (Esslingen am Neckar, 11 juli 1964)

 

De Italiaanse dichter en schrijver Giuseppe Bonaviri werd geboren in Mineo op 11 juli 1924.

Uit: Die blaue Gasse (Vertaald door  Annette Kopetzki)

„All diese Girlanden oder Kränze trug er an seinem Wanderstab.
«He, Pisciacane», riefen wir ihm zu, wenn wir ihn sahen, «warum setzt du sie dir nicht auf den Kopf?»
Er hatte stark behaarte Achseln und stank wie ein Ziegenbock, aber manchmal verströmte sein Körper auch den Geruch von fließendem Bachwasser.
Die jungen Mütter jagten ihn davon: «Seit wann saugen alte Männer Milch von unseren Brüsten? Willst du dich vielleicht verjüngen?»
Er antwortete mit zitternder, unsicherer Stimme: «Tut es für die Madonna der Quelle und für die Seelen eurer Verstorbenen.»
Außerdem hatten die Frauen Angst vor ihren äußerst eifersüchtigen Männern.
Selten gelang es ihm, die eine oder andere Bäuerin zu überreden, indem er sie mit zweideutigem Gebaren fragte: «Wenn ich Euer Vater wäre, was tätet Ihr dann? Habt Ihr denn die Fabel von der Tochter vergessen, deren Vater bei Wasser und Brot im Gefängnis saß und die ihm – da sie ein neugeborenes Kind hatte – heimlich durch die Gitterstäbe hindurch ihre Brust darbot?»
Ein einziges Mal geschah etwas Derartiges in unserem Hof, als Don Ciccio sich doch tatsächlich an Donna Peppinella wandte, die ihren kleinen Achille im Arm hielt, um ihn in den Schlaf zu wiegen.
Donna Peppinella bat meine Mutter um Rat (der Balkon und die Tür von Donna Riricchia blieben wegen der Trauer um den Sohn immer geschlossen), die gerade den Topf mit dem prallen, duftenden Basilikumstrauch wässerte. «Donna Giuseppina, darf ich dieses barmherzige Werk tun?»
Meine Mutter antwortete: «Was redet Ihr da? Was fällt Euch ein? Schickt diesen zahnlosen Alten fort!»
Doch Dardania, deren rote Haare leuchteten, machte Donna Peppinella ein Zeichen, sie solle ja sagen, während Caterina-Caterinella ihr einen mit Flitter und Glöckchen bestickten Schleier gab, damit sie sich die Brüste bedeckte.
«Den Armen», sagte Caterina-Caterinella mit flinker, junger Stimme, «verweigert Gott niemals etwas.»
Achilles Mutter machte eine Geste des Abscheus. «Weg, weg!» sagte sie, während sie die Finger der halbgeschlossenen Hände mehrmals abwehrend vorschnellen ließ.
An diesem Morgen waren die Dächer hell, die Felder lagen im Licht, die Hochebenen strahlten.

bonaviri

 Giuseppe Bonaviri (11 juli 1924 – 21 maart 2009)

 

De Nederlandse schrijver Herman de Man (eig. Salomon Herman (Sal) Hamburger) werd geboren in Woerden op 11 juli 1898.

Uit: De koets

„Wat is de Groote Kerk van Polsbroek klein. Daar verschrikt de volwassen mensch van, als hij na jeugdjaren terug komt in het donker dorp en er de witte kerk betreedt. De gepleisterde pilaren, die eens tot in den hemel schenen te reiken, ze staan daar als afgeknotte gewitte boomen, torsend een houten wit tongewelf, dat de ruimte neerdrukt. Dat gewelf hangt ook zoo laag, de Groote Kerk van Polsbroek is zeer gedrongen.

Een kerk overziet men met één blik, doch slechts kinderen houden uitsluitend dat totaalbeeld voor oogen. Maar wie eenmaal precies weet te zeggen, hoe hoog de poovere pilasters zijn, hoe breed het schip, hoe diep in ellen…. hij is geen kind meer. Ook hij ziet dan het verval. De hardsteenen plavuizen worden niet alleen onderbroken door blauwgrauwe zerken, behelzende patricische relazen van leven en sterven, ook door roode tichels, die goedkooper waren ter vervanging. En de blanke effenheid der wanden is verstoord door gore vochtplekken. Maar die kan een kind niet zien in dit klein heelal van wit: de kerk.

Door deze Groote Kerk loopt een vrouw, het is of ze plechtig schrijdt. Maar niet uit grootschhfeid zet ze bij iederen stap den luiwagen voor zich uit, alsof het een kromstaf ware, de schoonmaakster van de kerk is moe. En dit is Mensje de Pater, ze maakt sedert acht en twintig jaren de Groote Kerk schoon, op moeders voorbeeld. Maar binnenkort gaat voor enkele weken die keten verbroken worden, dan zal ze veertien dagen hulp moeten bekomen. Want, o schaamte, zij, een vrouw in haar zeven en veertigste levensjaar, ze verwacht een kind.“

deman

Herman de Man (11 juli 1898 – 14 november 1946)

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver en criticus Kurt Klinger werd geboren op 11 juli 1928 in Linz.

Auf einen Brief

(Für Christoph Meckel)

Der Brief duftet noch
im Kuvert. Ich habe ihn aufbewahrt.
Die trockenen Gewürze
der Provence,
schmale Sonnenkörner,
die Wärme vieler Felder,
vieler Wangen. War es
ein glücklicher Sommer?
Was kann ich geben?
Sende ich hundert Tage Schnee,
werden sie auf der Reise zerfließen.
Sende ich, in Blättern verschnürt,
das Braungold
unserer nußbaumschweren Nächte –
zu weit ist der Weg.
Sie erreicht dich nicht mehr
vor Sonnenaufgang
unsere Nacht.
Könnte ich mein Land
in zwei Händen fassen
und dir übergeben,
ich täte es unbesorgt.
Du bist nicht fremd.

klinger

Kurt Klinger (11 juli 1928 – 23 april 2003)

 

De Franse schrijver Henri Coulonges werd geboren op 11 juli 1936 in Deauville.

Uit: Six oies cendrées

„Depuis qu’il est arrivé je ne me sens d’ailleurs plus chez moi à la bibliothèque. Peut-être suis-je devenu goutteux et dur d’oreille, mais il en profite et prend trop d’indépendance pour un novice. Trouvez-vous normal qu’il disparaisse de longues heures durant, puis revienne sans me donner de raison valable pour son absence ? Et que je le voie surgir soudain devant moi sur la pointe des pieds sans même l’avoir entendu ouvrir la porte, la mine chafouine, comme un comploteur ou un mari volage ? Il glisserait entre la colle et l’affiche s’il le pouvait. Un passe-muraille qui écouterait aux portes. Un jour j’en aurai une attaque. Avec ça, sans respect, sans manières, sans désir de s’attirer mes bonnes grâces, sans piété apparente, sans…
– Je vous trouve un peu injuste, dom Mauro, l’interrompit le père prieur d’un ton plus ferme. Pour ce qui est des manières, je vous accorde qu’il a encore des progrès à faire, mais il vient d’un milieu modeste et c’est à nous de l’éduquer en y mettant un peu de patience ! Vous savez bien qu’avec tout ce qui se passe nous avons beaucoup de mal à attirer des jeunes au monastère et à susciter des vocations, surtout pour devenir frère convers ! Le curé de San Sebastiano m’avait chaudement recommandé Corrado.
– Sans doute a-t-il voulu s’en débarrasser à bon compte…
– Oh, père, un peu de charité !
– … Ou peut-être avait-il sur lui emprise ou autorité, mais ce n’est pas mon cas. Renvoyez-le donc au jardin, dom Gaetano, il paraît qu’on y manque de bras, et la charité n’y perdra rien.
– Vous n’ignorez pas que les réfugiés s’en occupent, du jardin ! Que mangeraient-ils, sans le jardin… Et nous-mêmes… »
« Le voilà qui revient, le voilà qui revient ! » clama soudain une voix à la fois grêle et perçante. Dom Gaetano sursauta.“

coulonges

Henri Coulonges (Deauville, 11 juli 1936)


Zie voor de vier bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 11 juli 2009.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e juli ook mijn vorige blog van vandaag.

Pai Hsien-yung, Helmut Krausser, Giuseppe Bonaviri, Herman de Man, Kurt Klinger, Henri Coulonges

De Taiwanees-Amerikaanse schrijver Pai Hsien-yung werd geboren op 11 juli 1937 in Guilin, Guangxi in China. Zie ook mijn blog van 11 juli 2007.

Uit: Garçons de cristal (Vertaald door André Lévy)

“Au Royaume qui est le nôtre, nous ne connaissons aucune distinction de rangs, d’honneur, d’âge ou de force. Ce qui nous est commun, c’est un corps en proie à l’insoutenable torture de brûlants désirs, un coeur souffrant à la folie de la solitude. Ces coeurs affolés deviennent à minuit comme des bêtes féroces échappées de leur cage qui se lancent à la poursuite de leur proie toutes griffes dehors. A la lueur de la lune rougeoyante nous ressemblons à des somnambules, marchant sur l’ombre des uns et des autres, entamant une course insensée autour du bassin, sans trêve ni repos, tournant et retournant à la poursuite de l’énorme monstre de ce cauchemar jamais achevé d’amour et de désir.”

Pai Hsien-yung (Guilin, 11 juli 1937)



De Duitse dichter en schrijver Helmut Krausser werd geboren op 11 juli 1964 in Esslingen am Neckar. Zie ook mijn blog van 11 juli 2007 en ook mijn blog van 11 juli 2008.

Sattle deinen Nacken, Tod

Sattle deinen Nacken, Tod,
der Garten ist gemäht.
Zieh den Anker aus der Zeit.
Fliegen wir, wie abendrot
Ein Rabenflügelschlag verschwindet,
im Horizont, der Raben frisst.
Fliegen wir! Es wurde spät.
Hinaus in die Vergangenheit,
wo eins zu allem findet,
und alles mehr wird, als es ist.

 

Soviel zeit verschwendet

soviel zeit verschwendet. überall im zimmer
liegen tote tage herum. verstümmelte,
zerquetschte, herumgebrachte, umgebrachte
tage.
im frühling werd ich die fenster öffnen
und einen tag nach dem anderen in den
garten schmeißen, und ich werde in den
garten gehen, den gestank einatmen und
zur sonne sagen: laß sie stärker stinken,
ich will mir sicher sein, daß
es sie gegeben hat.

Helmut Krausser (Esslingen am Neckar, 11 juli 1964)


De Italiaanse dichter en schrijver Giuseppe Bonaviri werd geboren in Mineo op 11 juli 1924.

Uit: Die blaue Gasse (Vertaald door  Annette Kopetzki)

„All diese Girlanden oder Kränze trug er an seinem Wanderstab.
«He, Pisciacane», riefen wir ihm zu, wenn wir ihn sahen, «warum setzt du sie dir nicht auf den Kopf?»
Er hatte stark behaarte Achseln und stank wie ein Ziegenbock, aber manchmal verströmte sein Körper auch den Geruch von fließendem Bachwasser.
Die jungen Mütter jagten ihn davon: «Seit wann saugen alte Männer Milch von unseren Brüsten? Willst du dich vielleicht verjüngen?»
Er antwortete mit zitternder, unsicherer Stimme: «Tut es für die Madonna der Quelle und für die Seelen eurer Verstorbenen.»
Außerdem hatten die Frauen Angst vor ihren äußerst eifersüchtigen Männern.
Selten gelang es ihm, die eine oder andere Bäuerin zu überreden, indem er sie mit zweideutigem Gebaren fragte: «Wenn ich Euer Vater wäre, was tätet Ihr dann? Habt Ihr denn die Fabel von der Tochter vergessen, deren Vater bei Wasser und Brot im Gefängnis saß und die ihm – da sie ein neugeborenes Kind hatte – heimlich durch die Gitterstäbe hindurch ihre Brust darbot?»
Ein einziges Mal geschah etwas Derartiges in unserem Hof, als Don Ciccio sich doch tatsächlich an Donna Peppinella wandte, die ihren kleinen Achille im Arm hielt, um ihn in den Schlaf zu wiegen.
Donna Peppinella bat meine Mutter um Rat (der Balkon und die Tür von Donna Riricchia blieben wegen der Trauer um den Sohn immer geschlossen), die gerade den Topf mit dem prallen, duftenden Basilikumstrauch wässerte. «Donna Giuseppina, darf ich dieses barmherzige Werk tun?»
Meine Mutter antwortete: «Was redet Ihr da? Was fällt Euch ein? Schickt diesen zahnlosen Alten fort!»
Doch Dardania, deren rote Haare leuchteten, machte Donna Peppinella ein Zeichen, sie solle ja sagen, während Caterina-Caterinella ihr einen mit Flitter und Glöckchen bestickten Schleier gab, damit sie sich die Brüste bedeckte.
«Den Armen», sagte Caterina-Caterinella mit flinker, junger Stimme, «verweigert Gott niemals etwas.»
Achilles Mutter machte eine Geste des Abscheus. «Weg, weg!» sagte sie, während sie die Finger der halbgeschlossenen Hände mehrmals abwehrend vorschnellen ließ.
An diesem Morgen waren die Dächer hell, die Felder lagen im Licht, die Hochebenen strahlten.

Giuseppe Bonaviri (11 juli 1924 – 21 maart 2009)


De Nederlandse schrijver Herman de Man (eig. Salomon Herman (Sal) Hamburger) werd geboren in Woerden op 11 juli 1898.

Uit: De koets

„Wat is de Groote Kerk van Polsbroek klein. Daar verschrikt de volwassen mensch van, als hij na jeugdjaren terug komt in het donker dorp en er de witte kerk betreedt. De gepleisterde pilaren, die eens tot in den hemel schenen te reiken, ze staan daar als afgeknotte gewitte boomen, torsend een houten wit tongewelf, dat de ruimte neerdrukt. Dat gewelf hangt ook zoo laag, de Groote Kerk van Polsbroek is zeer gedrongen.

Een kerk overziet men met één blik, doch slechts kinderen houden uitsluitend dat totaalbeeld voor oogen. Maar wie eenmaal precies weet te zeggen, hoe hoog de poovere pilasters zijn, hoe breed het schip, hoe diep in ellen…. hij is geen kind meer. Ook hij ziet dan het verval. De hardsteenen plavuizen worden niet alleen onderbroken door blauwgrauwe zerken, behelzende patricische relazen van leven en sterven, ook door roode tichels, die goedkooper waren ter vervanging. En de blanke effenheid der wanden is verstoord door gore vochtplekken. Maar die kan een kind niet zien in dit klein heelal van wit: de kerk.

Door deze Groote Kerk loopt een vrouw, het is of ze plechtig schrijdt. Maar niet uit grootschhfeid zet ze bij iederen stap den luiwagen voor zich uit, alsof het een kromstaf ware, de schoonmaakster van de kerk is moe. En dit is Mensje de Pater, ze maakt sedert acht en twintig jaren de Groote Kerk schoon, op moeders voorbeeld. Maar binnenkort gaat voor enkele weken die keten verbroken worden, dan zal ze veertien dagen hulp moeten bekomen. Want, o schaamte, zij, een vrouw in haar zeven en veertigste levensjaar, ze verwacht een kind.“

Herman de Man (11 juli 1898 – 14 november 1946)


De Oostenrijkse dichter, schrijver en criticus Kurt Klinger werd geboren op 11 juli 1928 in Linz.

Auf einen Brief

          (Für Christoph Meckel)

Der Brief duftet noch
im Kuvert. Ich habe ihn aufbewahrt.
Die trockenen Gewürze
der Provence,
schmale Sonnenkörner,
die Wärme vieler Felder,
vieler Wangen. War es
ein glücklicher Sommer?
Was kann ich geben?
Sende ich hundert Tage Schnee,
werden sie auf der Reise zerfließen.
Sende ich, in Blättern verschnürt,
das Braungold
unserer nußbaumschweren Nächte –
zu weit ist der Weg.
Sie erreicht dich nicht mehr
vor Sonnenaufgang
unsere Nacht.
Könnte ich mein Land
in zwei Händen fassen
und dir übergeben,
ich täte es unbesorgt.
Du bist nicht fremd.

Kurt Klinger (11 juli 1928 – 23 april 2003)

 

De Franse schrijver Henri Coulonges werd geboren op 11 juli 1936 in Deauville.

Uit: Six oies cendrées

„Depuis qu’il est arrivé je ne me sens d’ailleurs plus chez moi à la bibliothèque. Peut-être suis-je devenu goutteux et dur d’oreille, mais il en profite et prend trop d’indépendance pour un novice. Trouvez-vous normal qu’il disparaisse de longues heures durant, puis revienne sans me donner de raison valable pour son absence ? Et que je le voie surgir soudain devant moi sur la pointe des pieds sans même l’avoir entendu ouvrir la porte, la mine chafouine, comme un comploteur ou un mari volage ? Il glisserait entre la colle et l’affiche s’il le pouvait. Un passe-muraille qui écouterait aux portes. Un jour j’en aurai une attaque. Avec ça, sans respect, sans manières, sans désir de s’attirer mes bonnes grâces, sans piété apparente, sans…
– Je vous trouve un peu injuste, dom Mauro, l’interrompit le père prieur d’un ton plus ferme. Pour ce qui est des manières, je vous accorde qu’il a encore des progrès à faire, mais il vient d’un milieu modeste et c’est à nous de l’éduquer en y mettant un peu de patience ! Vous savez bien qu’avec tout ce qui se passe nous avons beaucoup de mal à attirer des jeunes au monastère et à susciter des vocations, surtout pour devenir frère convers ! Le curé de San Sebastiano m’avait chaudement recommandé Corrado.
– Sans doute a-t-il voulu s’en débarrasser à bon compte…
– Oh, père, un peu de charité !
– … Ou peut-être avait-il sur lui emprise ou autorité, mais ce n’est pas mon cas. Renvoyez-le donc au jardin, dom Gaetano, il paraît qu’on y manque de bras, et la charité n’y perdra rien.
– Vous n’ignorez pas que les réfugiés s’en occupent, du jardin ! Que mangeraient-ils, sans le jardin… Et nous-mêmes… »
« Le voilà qui revient, le voilà qui revient ! » clama soudain une voix à la fois grêle et perçante. Dom Gaetano sursauta.“

Henri Coulonges (Deauville, 11 juli 1936)

 

Zie voor de vier bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 11 juli 2009.Zie voor nog meer schrijvers van de 11e juli ook mijn vorige blog van vandaag.

Pai Hsien-yung, Helmut Krausser, Giuseppe Bonaviri, Herman de Man, Kurt Klinger, Henri Coulonges, Luis de Argote y Góngora, Léon Bloy, Marjan Berk, Johanna Schouten-Elsenhout, Richard Beer-Hofmann, Jean-François Marmontel

De Taiwanees-Amerikaanse schrijver Pai Hsien-yung werd geboren op 11 juli 1937 in Guilin, Guangxi in China. Zie ook mijn blog van 11 juli 2007.

Uit: Jongens van glas (Vertaald door Mark Leenhouts)

“Ik moest weg zijn voor hij thuiskwam, om een confrontatie te vermijden. Voor ik ging liep ik nog even door de kamer van Broertje en mij. Zijn beddengoed was weg, er stond alleen een leeg bamboe bed. Het mijne was nog opgemaakt, met matje en kussen. Op het kussen lag zelfs nog mijn schooluniform, netjes opgevouwen. Mijn kleren, schoenen, sokken, boeken en schrijfgerei, alles lag nog op zijn plaats, alleen was de hele kamer bedolven onder een dikke laag stof, alsof er al maanden niet was schoongemaakt. Ik nam niets mee, deed de kamerdeur dicht en verliet het huis. Buiten sloegen zwiepende regenvlagen in mijn gezicht, dat tintelde van de pijn. Tegen de wind in liep ik de steeg uit, sneller en sneller, tot ik begon te rennen, net als toen. Aan het einde van de steeg keek ik om, opeens voelde ik mijn neus prikken en ten slotte begonnen de tranen te stromen. Dit keer ervoer ik pas echt hoe vreselijk het was om van huis weg te lopen.“

Pai_Hsien-yung

Pai Hsien-yung (Guilin, 11 juli 1937)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Helmut Krausser werd geboren op 11 juli 1964 in Esslingen am Neckar. Zie ook mijn blog van 11 juli 2007 en ook mijn blog van 11 juli 2008.

Das Leben ist nur einen Traum weit weg.
Ich müßte träumen, daß ich träume, um
in ihren Armen zu erwachen, ohne
Angst, ein Lidschlag könne das beenden.
Sie redet, wie ein Blatt vom Baum zur Erde
schaukelt. Lacht, als suchten Stürme unter
allen Blättern das, worauf ein Gott sich
den Sinn des Suchens überhaupt notiert
und weggeworfen hat. Es gibt nichts mehr
zu suchen, sie ist hier und sagt: Vergiß,
was nichts zur Sache tut, die Namen, in den
Stamm geritzte Wunden. Alles heilt, sei
stolz auf mich und halt mich fest, erzähl
uns nicht, die Worte sind noch ungeboren.
Triff mich im Unendlichen und schweig.
Dann komm ich dir so nah wie nichts zuvor.


Wiedergutmachung

Grabräuber gaben zu Protokoll,
sie hätten die Pharaonengrüfte
geplündert in einer einzigen Nacht,
Edelsteine aus den Geschmeiden
mit Messern gestemmt, das Gold
im Uferfeuer geschmolzen,
hölzerne Sarkophage in
Brand gesteckt und brennend
den Nil nordwärts treiben lassen.
Sei sehr schön gewesen, das.

 

Helmut_Krausser

Helmut Krausser (Esslingen am Neckar, 11 juli 1964)
Foto: Lutz Hagestedt

 

 

De Italiaanse dichter en schrijver Giuseppe Bonaviri werd geboren in Mineo op 11 juli 1924. Bonaviri studeerde in Catania geneeskunde en werkte a
ls cardioloog in Frosinone bij Rome. Zijn eerste roman, Il sarto della stradalunga, werd in 1954 gepubliceerd. In 2000 werd hij genomineerd voor de Nobelprijs voor de Literatuur. Hij publiceerde 9 romans en vele gedichten- en verhalenbundels. Hij kreeg diverse onderscheidingen, w.o. de Premio Elio Vittorini. Giuseppe Bonaviri overleed op 21 maart van dit jaar.

 

Uit: Die blaue Gasse (Vertaald door  Annette Kopetzki)

 

“In jenen Tagen tauchte in unserem Viertel ein alter Mann auf, den wir Mastro Ciccio Pisciacane nannten. Er trug eine zerrissene Jacke und Schuhe mit löchrigen Sohlen, lebte von Almosen oder vom Verkauf selbstgebundener Kränze und schlief unter den Brücken, die manche Straßen im Ort miteinander verbanden. Oder er wurde in einem catoio beherbergt und durfte neben dem Esel schlafen, wenn draußen der Wind pfiff, der aus Schluchten, Abgründen und Gräben aufstieg.

Da keiner genau wußte, woher er kam, wer er war und ob er womöglich übers Meer gefahren war, um nach Sizilien zu gelangen, hatten sich Legenden um ihn gebildet.

Linuccia Osario mit den sehr lebhaften Augen sagte zum Beispiel, daß der Alte ein Heiliger sei. Er wolle die Menschen erretten, die sich dem Verfall und der Sünde ergeben hätten. Da er über neunzig Jahre alt war, vergaß er manchmal, wer er war, und fragte uns: «Heda, ihr kleinen Wichte, wißt ihr, wer ich bin? Erinnert ihr euch daran?» Er hatte nur noch zwei Eckzähne und wenige, gräßlich schwarze Backenzähne, er trug einen kleinen, gelben Hut und sehr schmutzige weiße Handschuhe.

Zu der Zeit hatte ich mir vorgenommen, eine Quelle zu suchen, die sich meiner Meinung nach in der Gegend des Trezzito oder auf dem Querceto befinden mußte und wahrscheinlich kühl und frisch in einer Höhle entsprang. Ich war überzeugt, dieses Wasser würde uns, wenn wir es auffingen und über unser Glied strömen ließen, mit seinem unablässigen Aufschäumen einen immensen sinnlichen Genuß bereiten. Pino Lauria jedoch entgegnete, dies sei das Wasser, aus dessen winzigen hervorquellenden Wellen Gott entstehe.

«Du denkst immer nur an die körperlichen Freuden», fügte er hinzu.

Egal – gemeinsam hatten wir, Turi Simili, Nico Giostra, Santo Cunsolo, Kòlovoz und auch Pino Lauria, der zum Zeichen der Trauer am linken Jackenärmel eine schwarze Stoffbinde trug, beschlossen, in die Wälder von Trezzito zu gehen. Doch die Anwesenheit des Alten weckte unsere Neugierde und lenkte uns von dem Vorhaben ab. Don Ciccio war ein sonderbarer alter Mann, recht schrullig. Wenn er zum Beispiel Wasser lassen mußte, ging er zu einem Hund und bespritzte ihn mit seinem Urin. Darum wurde er Pisciacane, «Hundepisser», genannt.

Ein plötzlicher trüber Aufruhr in seinen Gedanken trieb ihn, stillende Mütter zu fragen, ob sie ihn ihre Milch saugen lassen würden.

Er würde ihnen dafür Kränze aus Lorbeerzweigen, aus biegsamem Olivenlaub oder den dichten Blättern der Myrte, aber auch Fächer aus Schilfrohr und Flußbinsen geben. Er machte sogar welche aus den winzigen Blüten der Feige.”

 

bonaviri

Giuseppe Bonaviri (11 juli 1924 – 21 maart 2009)

 

 

De Nederlandse schrijver Herman de Man (eig. Salomon Herman (Sal) Hamburger) werd geboren in Woerden op 11 juli 1898. Hij groeide op in de Lopikerwaard en omgeving. Zijn ouderlijk gezin woonde achtereenvolgens in Woerden, Benschop, Oudewater en Gouda. Veel van zijn latere romans zijn gesitueerd in de plaatsen, waar hij opgroeide. Ook zijn roman Het wassende water, waarvan de dertigste druk in 1991 verscheen, is gesitueerd in de Lopikerwaard. Het boek verkreeg mede doordat de NCRV er in 1986 een achtdelige TV-serie van maakte, ruime bekendheid: zes miljoen kijkers bekeken in dat jaar deze serie. De serie werd daarna meerdere malen herhaald, voor het laatst in 2009.

 

Uit: Weideweelde

 

“De woeste wind hield de regen hoog. Soms vielen enkele verwaaide droppen die lekker over hun wangen striemden, maar ’t mocht geen naam van regen hebben. Ze zagen nog juist dat het Vechtwater hoog tegen de wallen opdeinde, ze vlogen langs een vernielde roeiboot die half op ’t droge lag geslingerd, maar wijderop boog de rivier links af, want ze reden recht op Nederhorst den Berg aan. Daggelderswijven langs den dijk, de rokken stijf tegen de beenen gesloten, hadden allerlei dingen buiten te doen. Ze wilden natuurlijk in den zomerwind zijn, ze gilden naar elkander en grepen zich vast aan hekken en palen; haren woeien uit en petten woeien weg, rokken klepperden, takken zweepten. Rrang, daar woei de gek van een dak en kletterde op de steenen. De wind greep in de brokkelige rietdaken en wierp bossen vol groengeweerd dakriet neer, sleepte blanke lappen onderriet mee, die eerst nog rukkend weerstand boden om dan wijduitwaaierend neer te dalen, draalend, en duiklend al naar believen van den moedwilligen zomerstorm. Al het etgras lag plat tegen de wereld, zelfs de bonte blommen in de voortuintjes bij de boeren hadden kwaaie zaak met dien wind. En een regen, neen een bekogeling van appels en peren en ander fruit geschiedde in de boogerden waar ze langs reden. Ze zagen het niet. Ze zagen trouwens niets meer dan wind. De wind zat in àl hun zintuigen; ze roken, hoorden, zagen en proefden en voelden den wind…”

 

deMan

Herman de Man (11 juli 1898 – 14 november 1946)

 

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver en criticus Kurt Klinger werd geboren op 11 juli 1928 in Linz. Vanaf 1953 studeerde hij germanistiek en filosofie in Wenen. Daarna werkte hij meer dan twintig jaar als dramaturg. Vanaf eind jaren zeventig was hij zelfstandig schrijver. Hij werkte bovendien als uitgever en redacteur van het tijdschrift Literatur und Kritik. Behalve gedichten en romans schreef hij ook hoorspelen en toneelstukken. Ook schreef hij voor film en televisie.

 

Vita

Aus einem Land, in dem ich nicht leben kann
in ein Land, in dem ich nicht leben möchte
in ein Land, in dem man das Leben nicht liebt.
Über drei Grenzen hinweg, einen Wall und über ein Weltmeer
in ein Land, in dem das Leben nicht lohnt
in ein Land, in dem niemand sein Leben begreift
in ein Land, in dem man sein Leben vergeudet
in ein Land, in dem Leben gefährlich ist.
Weiter zu großen und weiter zu kleineren Inseln
eingeschifft, verfrachtet, auf Kais abgestellt,
auf Handelsstraßen unter kriegerischen Flaggen
in ein Land, in dem man zu leben vergißt
in ein Land, in dem man das Leben nimmt
in ein Land, in dem man sein Leben verbüßt
in ein Land, das erst morgen zu leben beginnt.
Über drei Grenzen hinweg, einen Wall und über ein Weltmeer
zurück in das Land, in dem ich nicht leben kann
in das Land, in dem ich nicht leben will.

 

linz1

Kurt Klinger (11 juli 1928 – 23 april 2003)
Linz (Geen portret beschikbaar)

 

 

De Franse schrijver Henri Coulonges werd geboren op 11 juli 1936 in Deauville. Hij publiceerde in 1975 zijn eerste roman Les Rives de l’Irrawaddy, waarmee hij meteen succes oogste. Voor zijn tweede boek L’Adieu à la femme sauvage uit 1979 ontving hij de Grand Prix du roman de l’Académie française.

 

Uit: Six oies cendrées

 

Vous conviendrez, dom Mauro, qu’à votre âge on ne pouvait tout de même plus vous laisser grimper seul sur ces escabeaux glissants et instables… dit le père prieur en évitant de regarder son interlocuteur.

– Mais quoi ? répliqua avec indignation le vieux bibliothécaire. Je vous semble soudain si podagre ? Si impotent ? Si diminué ?

– Vous oubliez que vous venez d’avoir quatre-vingts ans, père ! Vous pourriez glisser et vous rompre les os au pied de ces rayonnages… Personne ne vous entendrait.

– Et alors, dom Gaetano ? Il y a pire mausolée que des murs tapissés de livres ! Cela me permettrait peut-être de continuer à étudier, là-haut… »

Un mince sourire vint éclairer le visage du père prieur.

« Sachez que nous tenons à vous garder encore longtemps parmi nous, dom Mauro ! répliqua-t-il avec élan. Ce que je vous demande en revanche, ajouta-t-il à voix plus basse tout en s’approchant de lui, c’est de ne pas trop morigéner le jeune frère Corrado. Vous risquez de le décourager, si ce n’est pas déjà fait… Nous voulions juste que vous ayez à votre disposition un jeune novice qui puisse vous soulager des tâches les plus astreignantes. »

Le vieux religieux se retourna avec vivacité.

« A ma disposition ! répéta-t-il sur un ton d’irritation. Mais justement, je ne veux disposer de personne, dom Gaetano… La vérité c’est que le père abbé m’a imposé ce jeune vaurien. Je vous fiche mon billet que ce n’est pas de la bonne graine de bénédictin.

 

 

HenriCoulonges

Henri Coulonges (Deauville, 11 juli 1936)

 

 

De Spaanse dichter Luis de Góngora y Argote werd geboren op 11 juli 1561 in Cordoba. Zie ook mijn blog van 11 juli 2007 en ook mijn blog van 11 juli 2008.

 

 

Wil ik van de sterren leren

 

Wil ik van de sterren leren

waar gij, Tijd, gebleven zijt,

blijkt dat gij met hen verglijdt

zonder met hen terug te keren.

hoe kan ik uw loop traceren,

niemand houdt u immers bij?

Maar ach, wat verbeeld ik mij

dat gij telkens zijt vervlogen;

zij blijft, Tijd, steeds onbewogen

en slechts ik, ik ga voorbij.

 

 

Vertaald door G. J. Schoute

 

 

Tijd

Wil ik van de stenen leren
Waar gij, Tijd, gebleven zijt,
Blijkt dat gij met hen verglijdt
Zonder met hen terug te keren.
Hoe kan ik uw loop traceren,
Niemand houdt u immers bij?
Maar ach, wat verbeeld ik mij
Dat gij telkens zijt vervlogen;
Gij blijft, tijd, steeds onbewogen
En slechts ik ga voorbij.
Vertaald door Jean-Pierre Rawie

Gongora

Luis de Argote y Góngora (11 juli 1561 – 24 mei 1627)
Portret door Diego Velázquez

 

 

De Franse schrijver Léon Marie Bloy werd geboren op 11 juli 1846 in Périgueux. Zie ook mijn blog van 11 juli 2006. Zie ook mijn blog van 11 juli 2007 en ook mijn blog van 11 juli 2008.

 

Uit: Journal

 

« 1896, fevrier, 1er.

Si Zola était écrivain, — ce que Dieu, j’en conviens, aurait pu permettre — une ou deux pages lui eussent amplement suffi, depuis longtemps, pour empiler toute sa sécrétion intellectuelle. La petite couillonnade positiviste dont il s’est fait le Gaudissart n’est vraiment pas une Somme philosophique très-encombrante et peut aisément s’abriter sous n’importe quoi. Les quatre cents lignes nauséeuses que le Figaro nous étala, se réduisent en fin de compte à la trouvaille peu transcendante, à la truffe modeste que voici : Tout écrivain qui ne gagne pas d’argent est un raté. Je défie qu’on trouve autre chose.

Pauvre Verlaine au tombeau ! Dire pourtant que c’est lui qui nous a valu cette cacade ! Pauvre grand poète évadé enfin de sa guenille de tribulation et de péché, c’est lui que le répugnant auteur des Rougon-Macquart, enragé de se sentir conchié des jeunes, a voulu choisir pour se l’opposer démonstrativement à lui même, afin qu’éclatassent les supériorités infinies du sale négoce de la vacherie littéraire sur la Poésie des Séraphins. Il a tenu à piaffer, à promener toute sa sonnaille de brute autour du cercueil de cet indigent qui avait crié merci dans les plus beaux vers du monde

« — Te voilà donc une bonne fois enterré ! semble-t-il dire. Ce n’est vraiment pas trop tôt. A côté de toi, je ressemblais à un vidangeur et mes vingt volumes tombaient des mains des adolescents lorsqu’ils entendaient tes vers. Mais, à cette heure, je triomphe. Je suis de fer, moi, je suis de granit, je ne me soûle jamais, je gagne quatre cent mille francs par an, et je me fous des pauvres. Qu’on le sache bien, que tous les peuples en soient informés, je me fous absolument des pauvres et c’est très-bien fait qu’ils crèvent dans l’ignominie. La force, la justice, la gloire solide, la vraie noblesse, l’indépassable grandeur, c’est d’être riche. Alors seulement on est un maître et on a le droit d’être admiré. Vive mon argent, vivent mes tripes et bran pour la Poésie ! Je suis le plus adorable génie des siècles ».

 

bloy

Léon Bloy (11 juli 1846 – 3 november 1917)

 

 

De Nederlandse schrijfster en coumniste Marjan Berk werd geboren op 11 juli 1932 in Zeist als Marie-Janne van Baaren. Zie ook mijn blog van 11 juli 2008. en ook mijn blog van 11 juli 2007.en ook mijn blog van 11 juli 2006.

 

Uit: Boek voor Belle

 

“Ik beleefde dolle jaren in Zeist, ik heb flink gestapt, van alles geproefd en gegeten. Tot het op was. Veel geld, weinig geld: ik heb het allemaal meegemaakt. De talenten waren overboord gezet, ik ontmoette geen musici meer, alleen nog jongens waar ik mee ging stappen. Dan sla je geen noot meer raak. Het bracht me nergens en steeds weer op m’n kamertje terug.”

(…)

“Omdat zij zelf helemaal ging voor het wonder van de genezing, hadden we nooit over de dood gesproken. Ze had me wel beloofd dat ze zou aangeven wanneer het zover zou zijn.We hebben maar kort de tijd gehad de dingen te bespreken… “

 

Berk

Marjan Berk (Zeist, 11 juli 1932)

 

 

De Surinaamse dichteres Johanna Isidoro Eugenia Schouten-Elsenhout werd geboren in Paramaribo op 11 juli 1910. Zie ook mijn blog van 11
juli 2007.

 

 

Tears

 

Look!

Smoke comes

from my thin mosquito net.

Whence comes the fire?

A soft smile

is hidden

there where my blood

to water turns

to heat up my innermost.

Fix your eyes to the middle

of the fast-flowing stream:

my long, long tears

send out a message

to those of mine

far across on the other side,

that my breath

is almost stilled.

Not even a scribble is returned,

never.

Stay well then, my soft smile.

Fare thee well,

my long, long tears.

 

Schouten

Johanna Schouten-Elsenhout  (11 juli 1910 – 23 juli 1992)

 

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Richard Beer-Hofmann werd geboren op 11 juli 1866 in Wenen. Hij bezocht het gymnasium in Wenen en studeerde er daarna rechten. In 1890 maakte hij kennis met de schrijvers Hugo von Hofmannsthal, Hermann Bahr en Arthur Schnitzler met wie hij een leven lang bevriend zou blijven. Beer-Hofmann was vermogend genoeg om zich geheel aan het schrijven te kunnen wijden. In 1893 verscheen een bundel novellen (Das Kind, Camelias), gedichten volgden. In 1900 publiceerde hij de romanl Der Tod Georgs en in 1904 het drama Der Graf von Charolais.

 

Schlaflied für Mirjam

Schlaf mein Kind, schlaf, es ist spät –
Sieh wie die Sonne zur Ruhe dort geht.
Hinter den Bergen stirbt sie in Rot.
Du, weißt nicht von Sonne und Tod.
Wendest die Augen zum Licht und zum Schein.
Schlaf, es sind so viel Sonnen noch dein.
Schlaf mein Kind, mein Kind schlaf ein.

Schlaf mein Kind, der Abendwind weht.
Weiß man woher er kommt, wohin er geht?
Dunkel verborgen die Wege hier sind
Dir und auch mir und uns allen mein Kind.
Blinde so gehn wir und gehen allein.
Keiner kann keinem Gefährte hier sein.
Schlaf mein Kind, mein Kind schlaf ein.

Schlaf mein Kind, und horch nicht auf mich.
Sinn hats für mich nur und Schall ists für dich.
Schall nur wie Windes wehn, Wassergerinn,
Worte vielleicht eines Lebens Gewinn!
Was ich gewonnen gräbt man mit mir ein.
Keiner kann Keinem ein Erbe hier sein.
Schlaf mein Kind, mein Kind schlaf ein.

Schläfst du Mirjam, Mirjam mein Kind?
Ufer nur sind wir und tief in uns rinnt
Blut von Gewesnen, zu Kommenden rollts.
Blut unsrer Väter voll Unruh und Stolz.
In uns sind alle, wer fühlt sich allein?
Du bist ihr Leben, ihr Leben ist dein.
Mirjam mein Leben, mein Kind, schlaf ein.

beer-hofmann

Richard Beer-Hofmann (11 juli 1866 – 26 september 1945)

 

 

De Franse schrijver Jean-François Marmontel werd geboren op 11 juli 1723 in Bort-les-Orgues. Hij behoorde tot de encyclopedisten en was bevriend met Voltaire. In zijn wijsgerige roman Bélisaire uit 1767 verdedigde hij de ‘natuurlijke godsdienst’ en de verdraagzaamheid; het boek werd door de Sorbonne veroordeeld. Een ander beroemd werk van Marmontel, Les Incas uit 1777, de geschiedenis der Inca’s in Peru, was wederom een pleidooi tegen vervolging van andersdenkenden.

 

Uit: Mémoires

 

„14 Juillet 1789. La Prise de la Bastille.

Dès que le grand pont fut baissé ( et il le fut sans qu’on ait su par quelle main ), le peuple se jeta dans la cour du château, et, plein de furie, il se saisit de la troupe des invalides. Les Suisses, qui n’étaient vêtus que de sarraux de toile, s’échappèrent parmi la foule; tout le reste fut arrêté. Élie et les honnêtes gens qui étaient entrés les premiers avec lui firent tous leurs efforts pour arracher des mains du peuple les victimes qu’eux-mêmes ils lui avaient livrées; mais sa férocité se tint obstinément attachée à sa proie.

Plusieurs de ces soldats, à qui on avait promis la vie, furent assassinés, d’autres furent traînés dans Paris comme des esclaves. Vingt-deux furent amenés à la Grève, et, après des humiliations et des traitements inhumains, ils eurent la douleur de voir pendre deux de leurs camarades. Présentés à l’Hôtel-de-Ville, un forcené leur dit : “Vous avez fait feu sur vos concitoyens; vous méritez d’être pendus, et vous le serez sur-le-champ.” Heureusement les gardes françaises demandèrent grâce pour eux; et le peuple se laissa fléchir; mais il fut sans pitié pour les officiers de la place. De Launay, arraché des bras de ceux qui voulaient le sauver, eut la tête tranchée sous les murs de l’Hôtel-de-Ville. Au milieu de ses assassins, il défendit sa vie avec le courage du désespoir; mais il succomba sous le nombre. Delorme-Salbrai, son major, fut égorgé de même. L’aide-major, Mirai, l’avait été près de la Bastille. Pernon, vieux lieutenant des invalides, fut assassiné sur le port Saint-Paul, comme il retournait à l’hôtel. Un autre lieutenant, Caron, fut couvert de blessures. La tête du marquis de Launay fut promenée dans Paris par cette même populace qu’il aurait foudroyée s’il n’en avait pas eu pitié.

Tels furent les exploits de ceux qu’on a depuis appelés les héros et les vainqueurs de la Bastille. Le 14 juillet 1789, vers les onze heures du matin, le peuple s’y était assemblé; à quatre heures quarante minutes, elle s’était rendue. A six heures et demie on portait la tête du gouverneur en triomphe au Palais-Royal. Au nombre des vainqueurs qu’on a fait monter à huit cents, ont été mis des gens qui n’avaient pas même approché de la place.“

 

Marmontel_Roslin

Jean-François Marmontel (11 juli 1723 – 31 december 1799)
Portret door Alexandre Roslin