Poetry International


Drie dichters die gisteravond optraden tijdens de opening van Poetry International in Rotterdam.

F. van Dixhoorn (Hansweert, 1948) woont en werkt in Middelburg. Hij publiceerde gedichten in Raster en De Revisor. Voorjaar 1994 debuteerde Van Dixhoorn bij De Bezige Bij met de bundel Jaagpad / Rust in de tent / Zwaluwen vooruit. Deze drie reeksen poëzie bestaan uit gedichten van zestien regels ieder, waarin korte spreektaalzinnen in verrassende, raadselachtige verbindingen bij de lezer wisselende emoties oproepen. In 1997 verscheen Dixhoorns tweede bundel, Armzwaai/ Grote keg/ Loodswezen I, in 2000 gevolgd door de bundel Takken molenwater/ Kastanje jo/ Hakke tonen/ Uiterton/ Molen in de zon. In 2003 verscheen de meest recente bundel Dan op de zeevaartschool. (bron: de Bezige Bij) 

Loodswezen I (fragment)

  1. even alleen
    in blad komen
    bloeien verkleuren
    blad verliezen
  2. pas dood
  3. voor degenen die verder
    naar het westen reizen
    blijf ik
    twintig minuten staan
  4. aldus stormt het
    vallen de bladeren
    uit de bomen
    in het water
    en leef ik op
  1. ik jij wij in het voorjaar
    word ik rustiger
    komen de bladeren
    aan de bomen
    kan ik haar niet meer zien
  2. voor mij zeker
    een loods
    houdt onregelmatig werk
    dan: eeuwige grijns
  3. alleen vervangen
    door meteen
    wanneer je straks
    op de boulevard
    amorata tegenkomt
    doe haar dan de groeten
    van mij en zeg haar dat
    loods zwart
    weer naar zee is

 

Voor een internetleeservaring van deze poëzie ga je naar deze site van F. van Dixhoorn.

F. van Dixhoorn

 

August Kleinzahler publiceerde een tiental poëziebundels en won enkele belangrijke literaire prijzen, o.a. in 2004 de Canadese Griffin Poetry Prize voor zijn meest recente bundel ‘The Strange Hours Travelers Keep’. Hij woont sinds 25 jaar in San Francisco en is tegenwoordig muziekrecensent bij een Californisch dagblad.

Ruined Histories   

You so love these photographs, too well perhaps,
and rush to frame the moment, press the shutter,
and get along with this dollhouse saga
you had rehearsed before it ever came to be.

Ah, Little Girl Destiny, it’s sprung a leak
and the margins are bleeding themselves away.
You and I and the vase and stars won’t stay still.
Wild, wild, wild–kudzu’s choked the topiary.

Looks like your history is about to turn
random and brutal, much as an inch of soil or duchy.
Not at all that curious hybrid you had in mind:
Jane Austen, high-tech and a measure of Mom.

You’re lost, desolate as Savannah after Sherman.
The lavender sachet, marbled storybooks,
the ring Grandma left you, poor Damien’s love letters . . .
It’s just your eyes, ass, me and a broken Nikon.   

 

High School Confidential

Maria I love you Jesus
Your red lips you . . . Better
Than Angela but don’t say
can I walk you home later
Or maybe we could meet at Tito’s
So no one will see I like your
New shoes and blouse I notice
You every day talking with
Your friends before lunch
Did you see Felipe with those
guys last week I can’t believe
You ever really liked him

My mother works till 8
And her ugly boyfriend’s
Down in Fresno (I hope
Maybe he drops dead) so
Would you like to stop by
I could put on some music
Special favorites I think you
Would like them too you seem
So nice I mean when I look
At you you seem so nice so
Kind and pretty big brown eyes
Maria I love you Jesus

August Kleinzahler
 

 

Jaan Kaplinski werd in 1941 in de Estische universiteitsstad Tartu geboren, zijn moeder was danseres en later vertaalster, zijn vader lector Pools aan de universiteit. Na zijn studie Frans en taalkunde werkte Kaplinski aan de universiteit in Tartu, in de botanische tuin in Tallinn en als freelance schrijver. In de jaren 1992-1995 was hij lid van het Estische parlement, in 1997 gasthoogleraar in Tampere in Finland en Writer in residence in Wales. Sindsdien woont hij als freelancer op een boerderij in Zuid-Estland. 

Vertaling van “Õhtu toob tagasi kõik” (Evening brings everything back), fragment



*
The snow’s melting. The water’s dripping.
The wind’s blowing (gently).
The boughs are swaying. There’s a fire in the stove.
The radiators are warm.
Anu is doing exercises on the piano.
Ott and Tambet are making a snowman.
Maarja is preparing a lunch.
The wooden horse is looking in from the window.
I am looking out of the window.
I am writing a poem.
I am writing that today is Sunday.
That the snow’s melting. That the water’s dripping.
That the wind’s blowing, etc., etc.


*
Zwei Dinge erfüllen das Gemüt mit immer neuer und zunehmender Bewunderung und Ehrfurcht, je öfter und anhaltender sich das Nachdenken damit beschäftigt: der gestirnte Himmel über, und das moralische Gesetz in mir.
Kant


Through the cellar ceiling
I hear the shouts of the children,
their feet trampling, sometimes
a buildingblock falling and sometimes
mother’s nagging voice.
Above these voices there are
some more ceilings,
the roof with chimneys and areals,
and heaven that actually begins
here at this very place
beside us, around us
and reaches these same
awe-inspiring stars.
We too are heaven-dwellers,
the contemplating (nachdenkender) philosopher
as well as a child throwing its wood blocks onto floor
and the writer who doesn’t know
whether he feels more awe (
Ehrfurcht)
for the stars in heaven, castles built of wood blocks,
or the heavenly sandstone
outside the cellar walls and below its floor. 

 

Vertaald door de auteur samen met Fiona Sampson

Jaan Kaplinski

 

In Trouw van gisteren een inleiding op het thema van de slotavond op 23 juni.