De Nederlandse dichter, componist en dirigent Micha Hamel werd geboren in Amsterdam op 8 juli 1970. Zie ook alle tags voor Micha Hamel op dit blog.
Meer over vaders dood…
Meer over vaders dood.
Ik vertelde het op mijn werk. De secretaresses mompelden,
slordig verwarde handen afvegend aan de kokerrok. Gebruikelijk
drentelen, pulken, wegkijken,
en dan ineens vieze koffie gaan halen.
Een ogenblik later plant ik mij neer en leg mijn handen op het
koele formica,
het bekertje middenin.
Twee Russen, korte beentjes, zwijgzame violisten van de eerste stoel
op wier kinderhand het riet was neergekomen bij elke onzuivere
noot,
– en nu dus met die worstenvingers viool kunnen spelen –
ze rezen voor me op als bomen, ze huilden
zulke dikke tranen achter plusbrillen.
Een dubbele omhelzing van hout, en langs hen heen
zag ik wegrijdend de slee over de taiga,
de bloemen, de troost, de geruisloze mens
In Paradisum
Ook anorexia-meisjes hebben hun nut
bijvoorbeeld voor de schoorvoetende
verliefdheid van knapen die het nog niet
op lichamelijkheid kunnen laten
aankomen en verlangen naar een on-
bezoedelde omarming met een echt levend
tijdschriftmeisje of ganzig ballerinaatje
uit het corps dat gedwee haar spiertjes
rolt en in wonderland de narcis danst.
Een vermeend meisje, een wolk, een kind onaangetast
door vaders boze tengels, maar vooral intact
gelaten door zichzelf, borstloze bewoonster van
virtueel Arcadië die ostentatief weigert
over haar lichaam te beschikken, als zeide zij
ik ben een stil doorschijnend diepzeevisje in jouw aquarium
breng je mij omhoog ben ik een koud prulletje in je hand
een kinderlijkje, een zakje orgaanvlees op het strand.
Lofwaardig is haar streven want hoezeer
is vergeestelijking niet bezongen
door de beeldhouwer die strijdt tegen steen
door de flagellant die het vlees pijnigt en veracht.
Modebeeld dank u voor de jonkies die glad
van hormoonstoornissen onverplicht door mijn luchtruim
kruisen als engelen op een fresco
met een zeepbel achter hun hoofd.
Proef de zuiverheid van deze ootmoedige liefde
waarin seks en geweld niet langs de decoder kunnen.
Zie in gedachten de geloken ogen van Maria,
de kinderbeentjes van het nichtje dat op schoot kruipt,
de eenvoudig afgewerkte randjes van een wit hema-slipje.
Breng dit samen in een beeld
Heb geen bijgedachten
Neem afstand
Mijmer over de kindertijd
Roep op de golvende ontroering van de eerste geziene spleet.
Het is een lief restje rosbief in de hoek van de koelkast
Het is een gebitsloos mondje op de witte tegels van het slachthuis
(Trouwens, ook Fellini had angst voor de kut)
De Nederlandse dichteres en schrijfster Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. Zie ook alle tags voor Maria van Daalen op dit blog.
Uit: Carissimo Angelo
“Nunziata, 26 maart, A.D.
Niets
heb ik meer gedaan, vanmorgen, sinds je bent weggegaan. Ik heb alleen
maar in bed gelegen en gestaard naar het stukje lucht dat nog net
zichtbaar is in het dakraam. Langzaam veranderde het van kleur: een
grijze nevel, een gouden moment, een blauwe hemel. Zoals je ogen. Maar
die zijn helemaal niet blauw, die zijn bruin, bijna zwart. Glanzend als
je haren en net zo donker. Weet je dat die wel rood lijken, krullend
rood. Gistermiddag. We lagen in een baan zonlicht die precies op het bed
stond, je hoofd lag op mijn buik, ik voelde je tong langs de rand van
dat beetje zwarte krulhaar dat ik heb en ik zei je naam even heel
zachtjes en je keek met een ruk op – in die beweging kleurde je haar
dieprood, het stond als een aureool uit om je hoofd en je ogen, in de
schaduw, leken nog zwarter… ‘Saluto, Maria,’ zei je. Je mondhoeken,
die altijd iets opgetrokken staan, tegelijk spottend en glimlachend,
trokken nog iets hoger zonder dat je lippen uit elkaar gingen – terwijl
ik toch duidelijkje tong had gevoeld. Voordat je hoofd weer in de kom
van mijn heupbeenderen lag voelde ik je vinger, die ruimte maakte, die
je voorzichtig ronddraaide over de lichte bolling na het begin van de
opening. Als vanzelf gingen mijn knieën wijd uiteen en mijn hoofd trok
kreunend achterover.
Ik
lees; hij komt binnen. Ik schrijf; en het begint te waaien. In een
brief aan hem noteer ik ook altijd wat voor weer het is, alsof ik het
zelf gemaakt heb. Op mijn stemming heeft het geen invloed. Ik stel mij
zijn ogen voor, wat voor weer het dáár is, achter die zwarte pupillen;
ik stel mij zijn lange spitse vingers voor. Elke ervan begint als een
vinger en loopt uit in een vingertop zo smal als een gedachte, als
bidden met opgeheven handen. Zó uit een Giotto gestapt; ik mis de gouden
achtergrond, telkens als ik hem zie.
In
het blauw van de hemel zag ik het groen van de rivier. Herinner je je
dat we over een smalle brug gingen, die aan weerskanten verdween in de
wilgen en in zo hoog riet (dacht ik) dat het mij overschaduwde; maar jij
zei dat het bamboe was. We stonden middenop stil en leunden over de
brug; onder ons waren kleine forellen die zich steeds op dezelfde plaats
hielden, tegen de stroom in, met een klap van hun kleine staarten.
De
dag nadat je was weggegaan liep ik nog een keer dezelfde wandeling; aan
het begin van de brug stond ik stil en staarde over de volle lengte
naar de wuivende bamboe. Een vogeltje vliegt aan over de brug, het heeft
iets in zijn bek dat felgekleurd is, ik kijk en voor mijn voeten valt
een helderrode kers.”
De Duitstalige schrijfster María Cecilia Barbetta werd geboren op 8 juli 1972 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor María Cecilia Barbetta op dit blog.
Uit: Nachtleuchten
„Nun
steckte sie den Kopf durch den Türrahmen des elterlichen Gemachs und
musste die Augen zusammenkneifen. Sie wurde von der hereinfallenden
Sonne geblendet, die den Raum überfl utete und alles darin in
eine beißende Helligkeit tauchte. Teresa blinzelte, dabei wechselten
Hell und Dunkel so oft, bis ihre Augen sich an die Lichtfülle gewöhnten
und nicht länger schmerzten. Die Mutter hatte den Rücken mit einem
Kissen gestützt; um sie herum erstreckten sich geheimnisvolle Stoffl
andschaften, schattige und goldene Bahnen liefen in abgelegene Gefi
lde aus, dazwischen warfen sich Falten auf, es waren ihrer so viele wie
bei einem kostbaren Umhang. Wie eine Erscheinung kam die Mutter der
Tochter vor, wie die wohltätige weiße Madonna in der Grotte, wo die
Quelle des Lichts nur sie sein kann, die strahlende Mutter, die einen
über die Entfernung ruft und zu der man pilgert, weil sie Wärme und
Trost spendet, weil man sich seiner Fehltritte schämt und um Verzeihung
bitten möchte. Die Mutter lächelt gütig und winkt die Tochter zu sich
heran. In solchen Augenblicken geschehen Wunder, denn durch dieses
unmissverständliche Zeichen vergisst die Tochter die Beschwerden und
Strapazen des Weges, die nächtlichen Stunden der Trennung, das Wachen an
der Schwelle der Kindheit, das Bangen um die Mutter, die erdrückende
Ungewissheit im Herzen und den Alb in den Träumen, den unerträglichen
Durst mitten in der Nacht, das Aufstehen und sich Vorantasten im
Halbdunkeln, das Aufhorchen in der Nähe des Badezimmers, das Aussetzen
des Atems und das Lauschen an der Tür, die eiskalten Kacheln, die
nackten Füße wie Mondsicheln und die aufkommende Reue, denn heute
erinnerte Teresas Mutter mit ihrem off enen Gesicht und ihren
zurückgesteckten schwarzen Haaren an die Santísima Virgen del Monte, an
die Heilige Jungfrau auf dem Berge, oder auch an die wunderschöne Virgen
del Cerro, Unsere liebe Frau am Hügel, vor der die Pilger gern
hinknien, um die am Wegesrand gepfl ückten Blumen abzulegen und mit ihnen
die ganze Müdigkeit und die Sorgen. Der Platz des Vaters war leer und
sein Pyjama zusammengeknüllt. Die Tochter stieg auf das Ehebett, um auf
Augenhöhe mit dem Gemälde der Heiligen Familie sich Sankt Christophorus
anzuvertrauen, einen Fuß zwischen die langgestreckten Beine der Mutter
zu setzen und mit dem nächsten Schritt die andere Seite zu erreichen.
Während der Überquerung wanderten die Blicke der Mutter über das
Nachthemd der Tochter.“
De Amerikaanse dichter Peter Orlovsky werd geboren in New York op 8 juli 1933. Zie ook alle tags voor Peter Orlovsky op dit blog.
Uit: My Dear Boy: Gay Love Letters Through the Centuries
“PETER ORLOVSKY TO ALLEN GINSBERG
{New York]
April 22, 58
Dear Allen:
. . . Hi Allen – hay-ho doll – come on over and blow me you sexy ass of
yours under the sheets that I feel all the time – right there between
my hands – I miss the shoe shine you’d give my cock! – God – you know
I’ve layd nobody since we last made it together – God for all I know my
cock may be getting rusty like a dusty kings crown in dewy dungen – I’m
sick of all this crying – the world is never going to end all this
sadness – I’m going to marry good woman & grow my own love army . . .
[New York]
June 23, ’60
Dear Allen with dark Indian Death Eyes:
. . . I also thought, Yesterday, that you (in yr last letter said our
Peyote High scared you when I laffed) feel I do harm to myself if we
seperated & you get married (children) or I get mad at you & so I
think now what ever we do (weather I turn into cockerroch cralling
along 1st Ave coblestones & get Xed by truck) (both get married or
just you) (as you fell in love with John Weiners or bring back new boy
friend from Lima as you want to go away alone by yr self to india hill
cave – or sit on my cock & talk it over & lay down & do it
again, as you get married & I take care of yr baby while you blink
in Jungle Storms or open the door & say “Now Peter you just cant
stay around & do notheing all the time” – or be happey to each other
at important times – maybe I am yr Child & you dont know it Allen –
Alen I love you, Allen, Please Allen give me a sapey (sap) kiss – . . .
Write me more if you want I sail yr heart
Love from 33 st. P.O. Peter
by by now”
De expressionistische Duitse schrijver en dichter Walter Hasenclever werd op 8 juli 1890 in Aken geboren. Zie ook alle tags voor Walter Hasenclever op dit blog.
Uit: Der Bankier und der Dichter. Ein Gespräch über Dichtung
„Der
Dichter: Ich gebe Ihnen ohne weiteres zu, daß das Ansehen der Lyrik im
Publikum seit einiger Zeit gesunken ist. Ich mache dafür niemand anders
als die Dichter selber verantwortlich! Weder die Raserei im Kosmischen,
noch die Wut im Metaphysischen (lassen Sie mich schweigen von den
Marktweibern in der Lyrik), hat uns reicher gemacht. Die Dichter, unsere
Vorfahren, haben allzuviel besessen. Wir müssen wieder zu dem Mythos
zurückkehren, wo der Dichter Gottes ärmstes, aber auch liebstes Kind
ist.
Der
Bankier: Entschuldigen Sie, wenn ich realer bin: wir erleben vor uns
das Schauspiel der Aeroplane und Luftathleten. Vielleicht kann uns,
während wir reden, eine Maschine von oben auf den Kopf fallen. Das wäre
vor 10 Jahren noch nicht möglich gewesen. Weshalb sollte der Dichter
nicht dieser Katastrophe zuvorkommen und das sagen, was schließlich für
alle modern ist?
Der
Dichter: Sie vergessen, daß dies bereits geschah! Die Lyrik, von der
Sie sprechen, ist dagewesen. Wir kennen den Rhythmus der
Maschinengewehre und können Verse bauen, mit denen man Tunnels sprengt.
All das scheint mir nicht mehr aktuell; es ist wichtiger, gegen die Zeit
zu sein, indem man ihr eine Distanz zu sich gewinnt, als für sie zu
sein und ihre Bedürfnisse in Kunstfertigkeit zu erheben. Sie müssen
bedenken, daß der Dichter immer das Zukünftige ist, das heißt jene
Existenz, die im Grunde Raum- und Zeitlosigkeit bedeutet und nur durch
ihre Erscheinung wirklich wird.
Der
Bankier: Doch geben Sie zu, daß Sie die Welt brauchen, in der Sie leben
und zum Dichten verurteilt sind! Sie sind abhängig in Ihrer Seele von
der motorischen Sensation dieses Tages, ebenso wie von den finanziellen
Operationen, mit denen ich über Ihrem Dasein wache.
Der
Dichter: Pardon – Sie irren! Ich muß Ihnen mit Ihren eigenen Worten
begegnen: Sie erkennen die Form eines Gedichtes an, aber Sie leugnen
seine Bestimmung. Die gleichen Grenzen setze ich Ihrer Wirkung: ich
brauche die Fülle des Tages und der Nacht, die Sie mir dauernd
gestalten; ich gleite durch den Strom elektrischer Transparente und
durch die Kabeldrähte der Ozeane – aber ich lehne die Bürgerlichkeit
dieser Sphäre ab, sobald sie Kunst wird.“
De Engelse schrijver en dichter Richard Aldington werd geboren op 8 juli 1892 in Portsmouth. Zie ook alle tags voor Richard Aldington op dit blog.
Le Maudit
Women’s tears are but water;
The tears of men are blood.
He sits alone in the firelight
And on either side drifts by
Sleep, like a torrent whirling,
Profound, wrinkled and dumb.
Circuitously, stealthily,
Dawn occupies the city;
As if the seasons knew of his grief
Spring has suddenly changed into snow
Disaster and sorrow
Have made him their pet;
He cannot escape their accursed embraces.
For all his dodgings
Memory will lacerate him.
What good does it do to wander
Nights hours through city streets?
Only that in poor places
He can be with common men
And receive their unspoken
Instinctive sympathy.
What has life done for him?
He stands alone in the darkness
Like a sentry never relieved,
Looking over a barren space,
Awaiting the tardy finish.
De Frans- en Nederlandstalige Belgische schrijver Jean Ray (bekendste pseudoniem van Raymond de Kremer) werd geboren op 8 juli 1887 in Gent. Zie ook alle tags voor Jean Ray op dit blog.
Uit: Saint-Judas-de-la-Nuit
« La petite ville », aimait répéter Mgr Ducroire. Il est heureux que Benoît Picard, l’auteur de cette comédie pleine de charmante gaieté, ait échappé aux horreurs de l’an Quatre-vingt-treize, sinon cette ceuvrette n’aurait pas été écrite. Et c’est ainsi que la ville m’est apparue quand je la vis, la première fois, du haut de cette colline. Depuis… » Ce souvenir s’achevait à chaque fois en un soupir. Depuis, la petite ville avait perdu de son charme ; la colline n’était plus qu’une affreuse butte en proie aux avoines folles ; et le palais épiscopal, où Mgr Ducroire achevait sa sainte carrière, finissait la sienne en une ruine mangée par toutes les pluies et les vents de l’espace. Bien avant que le bon Benoît Picard eût décrit sa douce vision, la petite ville s’appelait La-Roche-sur-Orgette, en raison d’un pan de rocher et du nom de la rivière caressant ses remparts. Elle était devenue plus tard La-Ruche-sur-Orgette, à cause d’un fragment de blason ornant le coin d’une de ses portes, et où un archéologue local avait cru découvrir une ruche entourée d’un essaim de mouches à miel. C’était d’ailleurs sans importance ; Mgr Ducroire continuait à l’appeler « la-petite-ville » et, le plus souvent « ma-petite-ville », au mépris de quelques vilains noms qu’elle devait à ses habitants. L’abbé Capade, le secrétaire de Monseigneur, la nommait pour sa part « nichet du diable », sans qu’on pût savoir pourquoi. Un nichet est un oeuf factice que l’on met dans un nid pour que les poules y aillent pondre. Alors ?… Il y avait bien des choses auxquelles l’abbé Capade aurait pu fournir de rationnelles explications, mais il se taisait à ce sujet. Personne d’ailleurs ne lui en demandait.
Ce jour de fin mars, donc jour printanier, une pluie mêlée de petits grêlons battait les vitres, et un vent aux sautes capricieuses apportait de brusques vagues de froid. — C’est un vent mauvais, dit l’abbé Capade. Nos amis des Six-Tourelles le nomment « goule de mer » et ce n’est pas mal trouvé. — Ah ! les Six-Tourelles…, murmura Mgr Ducroire. Ils se tenaient dans la sombre mais chaude cuisine du palais, car on gelait dans les autres pièces du vaste bâtiment, et l’heure du dîner était proche. Frère Adelin, le cuisinier, activait le feu à grands coups de tisonnier et, de temps à autre, faisait basculer la porte du four d’où s’envolait une bonne odeur de rôti. — Ce n’est pas une odeur de carême, fit observer l’abbé Capade. — Profiteroles, grommela Adelin. — Et leurs béatilles ? demanda, non sans un peu d’anxiété, Mgr Ducroire. — Sarcelles, répondit le frère cuisinier. Un dernier présent des Six-Tourelles. — Chair maigre, approuva l’abbé Capade. Les profiteroles sont des petits pains sans mie, cuits au four gai et garnis de béatilles, qui sont de viandes fines richement épicées, ou de poisson aux jours maigres. — Un dernier présent des Six-Tourelles, soupira l’évêque. Frère Adelin a raison en ce disant. Son secrétaire haussa les épaules. — L’abbaye des Six-Tourelles, bien digne aux siècles derniers, s’en allait pierre par pierre. En grande partie sur vos instances,”
De Franse dichter en schrijver Jean de La Fontaine werd op 8 juli 1621 geboren in Château-Thierry in Champagne. Zie ook alle tags voor Jean de La Fontaine op dit blog.
Uit: De twee duiven (Vertaald door Martinus Nijhoff)
Twee duiven hielden van elkander;
De één hield het in huis niet uit:
Dol als hij werd nam hij ’t besluit
Op reis te gaan – Toen sprak de ander:
Beseft ge wel wanneer ge heengaat
Dat gij uw kameraad alleen laat?
Eenzaamheid is het zwaarst verdriet;
Voor u niet, egoïst! O mocht slechts een verschiet
Van last op reis, moeite en gevaren
Uw overmoed wat doen bedaren.
En dan, als maar de dagen reeds wat zachter waren!
Waarom zo’n haast gemaakt? wacht toch de zomer af:
Daar straks nog kraste een Raaf van een ras vogelgraf.
Geen blad beweegt of ‘k zie de vreselijkste keerzij,
Een valk, een vangnet – Ach, zeg ik, als ’t reegnen gaat,
Heeft hij ’t naar wens, mijn kameraad,
Eten, een bed, en wat dies meer zij? –
Zo teedre taal verlamde schier
Het hart van den avonturier,
Toch kreeg de reislust in zijn ongedurig wezen
Ten slotte de overhand – Hij sprak: staak uw getreur.
Hoogstens een dag of drie en mijn hart is genezen:
Dan keer ik huiswaarts en verhaal in kleur en geur
Mijn vriend wat mij is overkomen.
Wat zal hij lachen! wie een reis heeft ondernomen
Kan veel vertellen thuis: ’t relaas dat ik ga doen,
Wat zal u ’t een genoegen geven!
Ik zeg: ‘k was daar en daar; en dat gebeurde toen;
Ge zult geloven mee te leven.
Zo sprak hij. Diep bedroefd zeiden ze elkaar adieu.
De reiziger snelt heen. Maar zie, een wolk verduistert
De vlakte en dwingt de Duif te schuilen voor een bui.
De Duitse dichter en schrijver Julius Mosen (eig. Julius Moses) werd geboren op 8 juli 1803 in Marieney in het Vogtland. Zie ook alle tags voor Julius Mosen op dit blog.
Könnt´ ich verwehen…
Könnt´ ich verwehen,
zu Nebel vergehen,
zerfließen in Luft;
ich hielt´voll Erbarmen
die Welt in den Armen.
So mit dem Herzen
voll Liebe und Schmerzen
verglüh´ich allein
und sinke in Flammen
und Asche zusammen.
Sehnsucht
Wär´ich der Regen,
ich wollte mich leben
der Erde ans Herz;
wie sollte sie blühen
und jauchzen und glühen.
Wär´ich die Sonne,
ich sög´mich vor Wonne
ins dampfende Meer;
wie sollt´es da rauschen
und Küsse tauschen!
Zie voor nog meer schrijvers van de 8e juli ook mijn blog van 8 juli 2017 deel 2.