Hanz Mirck, Christoph Hein, Judith Koelemeijer, Nnedi Okorafor, Barbara Kingsolver, John Fante, Johann Christian Günther, Glendon Swarthout, Martin Grzimek

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook alle tags voor Hanz Mirck op dit blog.

 

Hospice

Je bent hier alleen gekomen, al waren er mensen bij je
Je moet het zelf doen en toch helpen we je. Vanaf hier
heeft de poortersklok een andere klank, een andere glans,
langer, ijler in de ijzige wind, langzaam wordt het winter,

het licht draalt over de glanzende straten. Laat je drijven
over de IJssel, langzaam laten onze handen je gaan
Zie hoe nietig de torens, twijfel niet langer aan wat je al
zo lang zeker weet. Ga nu maar, zie hoe onbeduidend

van bovenaf de stad, zie de kleuren vervagen, hoe koud
en grauw de lucht, grijs de daken en het water, het laatste
licht glanst nog één keer in de gouden bol op de Walburgkerk,
de winkelketens die de vrijhandel zullen vermalen,

de banken waar men voor wisselgeld moet betalen
en dit hospice in een ontwijde kerk, waar we de dood nu
anders zien, weerspiegeld in het water, onze handen leeg,
het grote geduld in de ruimte boven ons – wachtend

 

Ooit 2

Wie moet haar nu voorlezen
doen vergeten dat ze niet slapen kan
Wie moet naar haar kijken als ze elders is
bedenken waar ze zich om omdraait

Nu ik mijn angst om haar
te verliezen ben verloren
Nu ik haar niet meer in mijn dromen
hoef te zoeken, waar ben je toch?

Ga nu maar slapen; zo alleen
kan iemand je wakker kussen
het glas om je breken
de lucht om je in beweging brengen.

 

Liedje voor morgen

Een prijs, iemand zei het, ver weg, en toch klonk het dichtbij,
dichtbij je oor. Een prijs waarvan je nog nooit had gehoord
Het was gezegd voor je het wist. Nu weet je het niet meer zeker
Jij? Een prijs? Een gedicht waar een prijs is uitgehaald en

weer in is terug gezet. Je bent dezelfde als voor de prijs, toch
is er iets anders. Naar wie de prijs genoemd is ken je niet
Tot elkaar gebracht als twee mensen op eenzelfde perron,
in een denderende trein in de nacht, naar jouw huis. Onverwacht

Laat, maar eerder dan je dacht. Je schrikt op van je eigen
gezicht in het raam, ben je dat echt? Die winnaar?
De wereld is hetzelfde en toch anders, de wereld

is de helft van de tijd donker, een sein glijdt soepel
van rood op groen. Je bent op de goede weg, lijkt het wel,
het donker lijkt anders. Morgen weet je het zeker, zul je zingen.

 


Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)

 

De Duitse schrijver, essayist en vertaler Christoph Hein werd geboren op 8 april 1944 in Heinzendorf in Silezié. Zie ook alle tags voor Christian Hein op dit blog.

Uit: Gegenlauschangriff – Anekdoten aus dem letzten deutsch-deutschen Kriege

„Anfang der 80er Jahre des vergangenen Jahrhunderts, gegen Ende des letzten deutsch-deutschen Krieges, der seinerzeit als kalter geführt wurde, erhielt das Ensemble des Maxim Gorki Theaters in Ostberlin vom Düsseldorfer Intendanten die Einladung, mit seiner gerühmten Aufführung der Drei Schwestern von Anton Tschechow im Düsseldorfer Schauspielhaus zu gastieren, also mit jenem Stück, in dem die Schwestern Olga, Mascha und Irina in einer provinziellen Gouvernementsstadt verkümmern und lebenslang davon träumen, nach Moskau zu reisen. »Nach Moskau, nach Moskau!« Es wurden drei Aufführungen innerhalb von vier Tagen vereinbart, der dritte Abend sollte spielfrei bleiben. Ein Jahr nach diesem Gastspiel hatte eines meiner Stücke eine Uraufführung am Düsseldorfer Schauspielhaus, und meine Obrigkeit gestattete mir diesmal überraschend, das Land zu verlassen und nach Düsseldorf zur Premiere zu fahren. Bei einem Essen mit dem Chefdramaturgen des Theaters berichtete dieser von dem vorjährigen Gastspiel der Drei Schwestern, die Aufführung sei ein großer Erfolg gewesen. Am allerersten Tag, eine Stunde nach Ankunft der Ostberliner Schauspieler, sei die Darstellerin von Olga, der ältesten Schwester, in seinem Büro erschienen und habe ihn unter vier Augen gefragt, ob es eine Möglichkeit gebe, an dem dritten, dem spielfreien Tag nach Paris zu fahren, ohne an der Grenze einen Pass vorweisen zu müssen. An der Grenze zwischen Frankreich und der Bundesrepublik gab es zu jener Zeit noch immer, wenn auch sehr zwanglos, Ausweiskontrollen. Die Schauspielerin fürchtete, einem französischen Grenzer ihren Pass vorlegen zu müssen und von ihm einen Einreisestempel zu bekommen, den sie dann später bei der Heimreise zu erklären hätte.“

 


Christoph Hein (Heinzendorf, 8 april 1944)

 

De Nederlandse schrijfster en journaliste Judith Koelemeijer werd geboren in Zaandam op 8 april 1967. Zie ook alle tags voor Judith Koelemeijer op dit blog.

Uit: Het zwijgen van Maria Zachea – Een ware familiegeschiedenis

“Het was een onzinnig idee, al had ze dat niet zo tegen Lucie gezegd.
‘Moe heeft heimwee, Jo’, vertelde haar zus die ochtend door de telefoon. ‘Ze moet zo snel mogelijk naar huis.’
‘Naar huis?!’, had ze uitgeroepen.
‘Ja, het gaat niet goed met haar in het ziekenhuis.’
‘Maar wat moet ze thuis doen?’
Hun moeder had een paar weken eerder, op 29 december 1988, een hersenbloeding gehad. Ze was nog niet hersteld van de operatie, ze kon amper op haar benen staan.
‘Moe vindt het niks om zo lang van huis te zijn’, zei Lucie.
‘En wat zegt de dokter ervan?’
‘De specialist wil haar aan het infuus leggen omdat ze ’t verdomt om te eten …’
‘Nou dat bedoel ik!’
‘… en daar zijn wij het helemaal niet mee eens.’
Dat moest er nog bij komen. Misschien was zij behoudender in die dingen, ze was tenslotte zeventien jaar ouder dan Lucie. Maar het was toch raar om tegen het advies van de dokter in te gaan.
‘Jullie lopen véél te hard van stapel’, zei ze. ‘Kunnen jullie niet wachten tot ze is opgeknapt?’
Maar volgens Lucie ging moe alleen maar achteruit. Ook dat verbaasde Jo. De hersenoperatie was niet goed gelukt, dat wist ze. De chirurg had gesproken over verkalking, complicaties, een bloedvat dat hij slechts ‘provisorisch’ had kunnen dichten. Maar moe was toch niet opgegeven? Een paar dagen eerder had ze van de fysiotherapeut nog een rek gekregen, zodat ze kon oefenen met lopen.
‘Ik neem het niet voor mijn verantwoording’, zei ze. ‘Moe is tachtig. Zo’n oude, zieke vrouw hoort in het ziekenhuis. En wie gaat er thuis voor moe zorgen? Jij soms?’
‘Maak je geen zorgen, Jo’, zei Lucie. ‘Dat regelen we wel. En het is toch maar voor een paar maanden. Volgens de dokter is moe terminaal.’
Het duizelde haar na het telefoongesprek. De afgelopen weken waren al zo chaotisch verlopen. En nu kwam Lucie met dit idiote voorstel. Wat was er toch met moe? Ze was altijd een gezonde, ferme vrouw geweest, die niet hield van zeuren of moeilijk doen. Maar sinds ze in het ziekenhuis lag, wilde ze niks meer.”

 


Judith Koelemeijer (Zaandam, 8 april 1967)

 

De Afrikaanse-Amerikaanse schrijfster Nnedi Okorafor werd geboren op 8 april 1974 in Cincinnati, Ohio. Zie ook alle tags voor Nnedi Okorafor op dit blog.

Uit: Hello, Moto

“With the wig finally off, Coco and Philo felt more distant to me. Thank God.
Even so, because it was sitting beside me, I could still see them. Clearly. In my head. Don’t ever mix juju with technology. There is witchcraft in science and a science to witchcraft. Both will conspire against you eventually. I realized that now. I had to work fast.
It was just after dawn. The sky was heating up. I’d sneaked out of the compound while my boyfriend still slept. Even the house girl who always woke up early was not up yet. I hid behind the hedge of colorful pink and yellow lilies in the front. I needed to be around vibrant natural life, I needed to smell its scent. The flowers’ shape reminded me of what my real hair would look like if the wig hadn’t burned it off.
I opened my laptop and set it in the dirt. I put my wig beside it. It was jet black, shiny, the “hairs” straight and long like a mermaid’s. The hair on my head was less than a millimeter long; shorter than a man’s and far more damaged. For a moment, as I looked at my wig, it flickered its electric blue. I could hear it whispering to me. It wanted me to put it back on. I ran my hand over my sore head. Then I quickly tore my eyes from the wig and plugged in the flash drive. As I waited, I brought out a small sack and reached in. I sprinkled cowry shells, alligator pepper and blue beads around the machine for protection. I wasn’t taking chances.
I sat down, placed my fingers on the keyboard, shut my eyes and prayed to the God I didn’t believe in. After all that had happened, who would believe in God? Philo had been in Jos when the riots happened. I knew it was her and her wig. A technology I had created. Neurotransmitters, mobile phones, incantation, and hypnosis- even I knew my creation was genius. But all it sparked in the North was death and mayhem. During the riots there, some men had even burned a woman and her baby to death. A woman and her baby!
I didn’t want to think of what Philo gained after causing it all. She never said a word to me about it. However, soon after, she went on a three-day shopping spree in Paris. We could leave Nigeria, but never for more than a few days.”

 


Nnedi Okorafor (Cincinnati, 8 april 1974)

 

De Amerikaanse schrijfster Barbara Kingsolver werd geboren op 8 april 1955 in Annapolis, Maryland. Zie ook alle tags voor Barbara Kingsolver op dit blog.

Uit: Unsheltered

“The simplest thing would be to tear it down,” the man said. “The house is a shambles.”
She took this news as a blood-rush to the ears: a roar of peasant ancestors with rocks in their fists, facing the evictor. But this man was a contractor. Willa had called him here and she could send him away. She waited out her panic while he stood looking at her shambles, appearing to nurse some satisfaction from his diagnosis. She picked out words.
“It’s not a living thing. You don’t just pronounce it dead. Anything that goes wrong with a structure can be replaced with another structure. Am I right?”
“Correct. What I am saying is that the structure needing to be replaced is all of it. I’m sorry. Your foundation is nonexistent.”
Again the roar on her eardrums. She stared at the man’s black coveralls, netted with cobwebs he’d collected in the crawl space. Petrofaccio was his name. Pete. “How could a house this old have a nonexistent foundation?”
“Not the entire house. You see where they put on this addition? Those walls have nothing substantial to rest on. And the addition entails your kitchen, your bathrooms, everything you basically need in a functional house.”
Includes, she thought. Entails is the wrong word.
One of the neighbor kids slid out his back door. His glance hit Willa and bounced off quickly as he cut through the maze of cars in his yard and headed out to the alley. He and his brother worked on the vehicles mostly at night, sliding tools back and forth under portable utility lights. Their quiet banter and intermittent Spanish expletives of frustration or success drifted through Willa’s bedroom windows as the night music of a new town. She had no hard feelings toward the vehicle bone yard, or these handsome boys and their friends who all wore athletic shorts and plastic bath shoes as if life began in a locker room. The wrong here was a death sentence falling on her house while that one stood by, nonchalant, with its swaybacked roofline and vinyl siding peeling off in leprous shreds. Willa’s house was brick. Not straw or sticks, not a thing to get blown away in a puff.”

 

 
Barbara Kingsolver (Annapolis, 8 april 1955)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver John Fante werd geboren in Colorado op 8 april 1909. Zie ook alle tags voor John Fante op dit blog.

Uit: The Brotherhood of the Grape

“The only change in the Cafe Roma in over a quarter of a century was the clientele. The old men I remembered were planted in the graveyard, replaced by a new generation of old men. Otherwise things were as usual. The long mahogany bar was the same and so were the two dusty, flyspecked Italian and American flags above it. A touch of the modern was displayed above the bar, a blowup of Marlon Brando as the Godfather, four feet square, in a frame of gold filigree. The same propeller fan droned from the ceiling, spinning slowly enough not to disturb the warm air, with sportive flies landing on the propeller blades, enjoying a spin or two, then jumping off. Green shades over the front windows gave the dark interior an illusion of coolness, as did the fragrance of tap beer. But this aroma was knifed by the gut-slashing pungency of olive oil and rancid parmigiano cheese mixed with the piny tang of fresh sawdust deep on the floor. Something else had changed: when I was a lad the patrons of the Cafe Roma spoke only Italian. Now the new breed of old cockers spoke English, the English of the street, but English all the same. Eight or nine of them were crowded around a green felt table in the rear. The low-hanging lamp lit up five card players seated around the table, the others standing about, watching and kibitzing. My father was one of the spectators. They were a cranky, irascible, bitter gang of Social Security guys, intense, snarling, rather mean old bastards, bitter, but enjoying their cruel wit, their profanity and their companionship. No philosophers here, no aged oracles speaking from the depths of life’s experience. Simply old men killing time, waiting for the clock to run down. My father was one of them. It came to me as a shock. I never thought of him that way until I saw him with his own kind. Now he looked even older than the gaffers around him. I moved to Papa’s side and said ‘Hi.’ He grunted. The bald-headed dealer never took his eyes off the cards as he spoke to my father. `Friend of yours, Nick?’ `Nah. This is my kid Henry.’ I recognized the dealer: Joe Zarlingo, a retired railroad engineer. Though he had not operated a train in ten years, he still wore striped overalls and an engineer’s cap and sported all manner of colored pens and pencils in his bib pocket, as if serving notice that he was a very busy man.
I looked around and said ‘Hello’ to everybody, and two or three answered with preoccupied growls, not bothering to look at me. Some I remembered. Lou Cavallaro, a retired brakeman. Bosco Antrilli, once the super at the telegraph office, the father of Nellie Antrilli, whom I seduced on an anthill in a field south of town in the dead of night (the anthill unseen, Nellie and I fully clothed, then screaming and tearing off our clothes as the outraged ants attacked us). Pete Benedetti, formerly postmaster.”

 


John Fante (8 april 1909 – 8 mei 1983)

 

De Duitse dichter Johann Christian Günther werd geboren op 8 april 1695 in Striegau. Zie ook mijn blog van 8 april 2007. Zie ook alle tags voor Johann Christian Günther op dit blog.

 

Ich will lachen, ich will scherze

Ich will lachen, ich will scherzen,
Ob es gleich den Neid verdreust,
Andre mögen Grillen fangen,
Nichts ermuntert mein Verlangen,
Nichts bekümmert meinen Geist
Als der Wechsel treuer Herzen.

Eilt man nicht in Rosenbrechen,
Lauft der Vortheil aus der Hand;
In der Jugend Frühlingsjahren
Steckt der Kram verliebter Wahren,
Aber auch der Unbestand.
Brecht, eh Reu und Dörner stechen!

Eh noch Glut und Kraft verrauchen,
Trägt der Kuß Zufriedenheit;
Heute lebt man ohne Sorgen,
Gott und Vorsicht weis, ob morgen;
Ey, so lerne man der Zeit
Bey Gesellschaft recht gebrauchen.

Ohne Lieben ist das Glücke
Hier auf Erden nichts als Dunst;
Reichthum kan den Gram nicht lindern,
Ehre kan den Schmerz nicht mindern,
Nur die Liebe kan die Kunst.
Eitle Wüntsche, bleibt zurücke!

Aus der Liebe quillt Vergnügen
Und der Nachschmack güldner Zeit;
Ein galant und treu Gemüthe
Reizt uns nebst der Schönheit Blüthe,
Bis die Wollust Flammen streut.
Ach, mein Herz, halt dies verschwiegen!

In des Mundes Purpurhöhlen
Nimmt der Kuß noch größre Kraft.
Von dem Warthen wächst der Zunder,
O wie viel Entzückungswunder
Nähren nicht die Leidenschaft
Gleich und klug verliebter Seelen.

Rühmt mir auch nicht blos das Prangen
Einer Haut, die auswärts gleißt!
In den Farben ohne Leben
Find ich lauter Eckel kleben;
Find ich aber Wiz und Geist,
Ey, so bin ich gleich gefangen.

Es erwehlt mein Herz zwo Lippen,
Nur es hält sich annoch still;
Bergt ihrs auch, ihr losen Augen,
Euer stetig Feuersaugen
Redet so bereits zu viel.
Grade zu stößt oft an Klippen.

 

 
Johann Christian Günther (8 april 1695 – 15 maart 1723)
Gedenkplaat in Königswinter

 

De Amerikaanse schrijver Glendon Fred Swarthout werd geboren op 8 april 1818 in Pinckney, Michigan. Zie ook alle tags voor Glendon Swarthout op dit blog.

Uit: De homesman (Vertaald door Jan Willem Reitsma)

“Aan het eind van de zomer zei Line tegen hem dat ze twee maanden op streek was. Nog een mondje om te voeden. En trouwens, zei ze, drieënveertig was te oud. Ze zei dat het kind een waterhoofd zou hebben, helemaal kreupel zou zijn of vervloekt met een hazenlip, want God was vast boos op ze. Kijk maar wat er dit jaar allemaal was gebeurd.
In het voorjaar waren ze alle koeien, op één koe en haar kalf na, aan boutvuur kwijtgeraakt.
Tegelijkertijd was Virgil van zestien, hun enige zoon en een echte mannetjesputter, ervandoor gegaan om in Californië naar pyriet te graven.
In juli hadden hagelbuien hun tarwe platgeslagen en toen in augustus de maïs rijpte, hadden helse winden die in twee weken voor zo’n groot deel verschroeid dat ze de armzalige kolven in het najaar met de hand hadden geplukt en gepeld in plaats van ze helemaal naar de molen te rijden. Acht hectare tarwe en twaalf hectare maïs waren weggevaagd. Oogsten die geld moesten opleveren. God beschikte over het weer, zei Vester.
Nu was het maart en Line bleef hun ellende opsommen zoals een kind een gedicht zou voordragen. Hij hoorde haar aan, want ze zei de laatste tijd nog maar zelden iets en misschien hielp het tegen wat het ook was dat haar mankeerde.
Voordat de eerste sneeuw gevallen was, toen ze wisten dat het erom zou gaan spannen of ze de hele winter te eten zouden hebben, stuurden ze Loney, hun oudste dochter, naar een familie veertien mijl verderop, waar ze veel beter af was. Sloven voor een derde van een bed plus kost en inwoning, het arme kind.
Toen kreeg een van hun ossen horzellarven – maden onder de huid. Je kon de zwelling opensnijden en de maden met petroleum bevochtigen om ze dood te maken, als je tenminste petroleum had. Als je niets deed, zogen de maden de ziel uit je os, dat wist Line zeker, en als hij dit voorjaar voor de ploeg werd gezet, zou hij daar op de akker neervallen, het arme beest.
Daarna deze winter der verdoemenis. Voor welke zonde boetten ze? Het was zo koud dat het hout en de maïskolven al in januari op waren en ze strovlechten moesten stoken en daarop koken.”

 


Glendon Swarthout (8 april 1918 – 23 september 1992)
Cover

 

De Duitse schrijver Martin Grzimek werd geboren op 8 april 1950 in Trutzhain, Hessen. Zie ook alle tags voor Martin Grzimek op dit blog.

Uit: Shadowlife (Die Beschattung, vertaald door Breon Mitchell)

“When he was finished he handed me a small cordless microphone Now hide this here in the room, while I’m concealing this somewhat larger one somewhere in the bathroom. When we’re finished we’ll pretend we’re children. You look for mine and I’ll look for yours. Whoever finds the other’s first wins.” Of course he won. Not more than a minute had passed before he was standing in the bathroom door: You made it much too easy for me.” I looked for fifteen minutes before I accidentally felt the little button on the inner edge of the shower curtain. “lour thinking’s too complicated,” he said, and took his leave. Nk a practiced every evening for an hour. I came to know each detail of my apartment, every object, every cavity, every protrusion. I never matched my teacher’s speed in hiding things and finding them, but I didn’t lag far behind. On his final visit he asked if he could kiss me on the cheek. Then he told me what a quick learner I was, and before leaving, added: “You were a good student. I want to give you some advice. Imagine that you want to keep something to yourself—a word, a name, an observation. Use Your mind to do it. That’s the best hiding place there is. Never NVrite anything down. Never hide a note that’s meant to be secret. You’ve learned that nothing is ever so well hidden it can’t be found. And if you write down a word, a number, or a code, your thoughts are in a material form; they can be used, manipulated, misused.” I knew immediately what he was getting at. Since the night I received my LIFT assignment from Walter, I’d been writing down any words I remembered which were typical of my mother. I kept some of the notes in my purse, while others were on a notepad in the kitchen, and some I even stuck under my pillow. It would never have occurred to me that this innocent habit could be dangerous. Even in the office canteen or on the subway I jotted down words while I sat: “rolling pin, lipstick, sneak trick, turn-off, silver blossoms”—a thousand fragments, a kaleidoscope of memories, just as you jotted down phrases for a time in our apartment on Field : Yen tie. ss hen you were bored, without really intending anything lo) it And just as you threw those notes one after the other into your elegant wastebasket, so I destroyed all of mine after my teacher’s final visit, by burning them in the kitchen sink. The very next evening a young woman spoke to me in the lobby of the apartment building: Can you tell me where the lifts are?” Since she said “lifts- and not “lift,” I responded cautiously: “Which floor do you want?” She named one near the top of the building. I stepped into the elevator with her, but she didn’t get off at my floor. I felt my caution had been justified. When I returned to the living room after having showered, I was shocked to find her sitting on my couch. She came up to me and apologized: “I’m sorry. The lift brought me back to you.”

 

 
Martin Grzimek (Trutzhain, 8 april 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e april ook mijn blog van 8 april 2018 deel 2.

John Fante, Johann Christian Günther, Glendon Swarthout, Martin Grzimek, Hégésippe Moreau, Robert Askins

De Amerikaanse schrijver John Fante werd geboren in Colorado op 8 april 1909. Zie ook alle tags voor John Fante op dit blog.

Uit: Ask the Dust

“Los Angeles, give me some of you! Los Angeles come to me the way I came to you, my feet over your streets, you pretty town I loved you so much, you sad flower in the sand, you pretty town. A day and another day and the day before, and the library with the big boys in the shelves, old Dreiser, old Mencken, all the boys down there, and I went to see them, Hya Dreiser, Hya Mencken, Hya, hya: there’s a place for me, too, and it begins with B, in the B shelf, Arturo Bandini, make way for Arturo Bandini, his slot for his book, and I sat at the table and just looked at the place where my book would be, right there close to Arnold Bennett; not much that Arnold Bennett, but I’d be there to sort of bolster up the B’s, old Arturo Bandini, one of the boys, until some girl came along, some scent of perfume through the fiction room, some dick of high heels to break up the monotony of my fame. Gala day, gala dream! But the landlady, the white-haired landlady kept writing those notes: she was from Bridgeport, Connecticut, her husband had died and she was all alone in the world and she didn’t trust anybody, she couldn’t afford to, she told me so, and she told me I’d have to pay. It was mounting like the national debt, I’d have to pay or leave, every cent of it — five weeks overdue, twenty dollars, and if I didn’t she’d hold my trunks; only I didn’t have any trunks, I only had a suitcase and it was cardboard without even a strap, because the strap was around my belly holding up my pants, and that wasn’t much of a job, because there wasn’t much left of my pants. ‘I just got a letter from my agent,’ I told her. ‘My agent in New York. He says I sold another one; he doesn’t say where, but he says he’s got one sold. So don’t worry Mrs Hargraves, don’t you fret, I’ll have it in a day or so.’ But she couldn’t believe a liar like me. It wasn’t really a lie; it was a wish, not a lie and maybe it wasn’t even a wish, maybe it was a fact, and the only way to find out was watch the mailman, watch him closely, check his mail as he laid it on the desk in the lobby, ask him point blank if he had anything for Bandini. But I didn’t have to ask after six months at that hotel.”

 

 
John Fante (8 april 1909 – 8 mei 1983)
Scene uit de film uit 2006 met o.a. Colin Farrell (Arturo) en Salma Hayek (Camilla)

Lees verder “John Fante, Johann Christian Günther, Glendon Swarthout, Martin Grzimek, Hégésippe Moreau, Robert Askins”

John Fante, Johann Christian Günther, Glendon Swarthout, Martin Grzimek, Hégésippe Moreau

De Amerikaanse schrijver John Fante werd geboren in Colorado op 8 april 1909. Zie ook alle tags voor John Fante op dit blog.

Uit: Ask the Dust

“Then I went down the hill on Olive Street, past the horrible frame houses reeking with murder stories, and on down Olive to the Philharmonic Auditorium, and I remembered how I’d gone there with Helen to listen to the Don Cossack Choral Group, and how I got bored and we had a fight because of it, and I remembered what Helen wore that day — a white dress, and how it made me sing at the loins when I touched it. Oh that Helen — but not here.
And so I was down on Fifth and Olive, where the big street cars chewed your ears with their noise, and the smell of gasoline made the sight of the palm trees seem sad, and the black pavement still wet from the fog of the night before.
So now I was in front of the Biltmore Hotel, walking along the line of yellow cabs, with all the cab drivers asleep except the driver near the main door, and I wondered about these fellows and their fund of information, and I remembered the time Ross and I got an address from one of them, how he leered salaciously and then took us to Temple Street, of all places, and whom did we see but two very unattractive ones, and Ross went all the way, but I sat in the parlor and played the phonograph and was scared and lonely.
I was passing the doorman of the Biltmore, and I hated him at once, with his yellow braids and six feet of height and all that dignity, and now a black automobile drove to the curb, and a man got out. He looked rich; and then a woman got out, and she was beautiful, her fur was silver fox, and she was a song across the sidewalk and inside the swinging doors, and I thought oh boy for a little of that, just a day and a night of that, and she was a dream as I walked along, her perfume still in the wet morning air.
Then a great deal of time passed as I stood in front of a pipe shop and looked, and the whole world faded except that window and I stood and smoked them all, and saw myself a great author with that natty Italian briar, and a cane, stepping out of a big black car, and she was there too, proud as hell of me, the lady in the silver fox fur. We registered and then we had cocktails and then we danced awhile, and then we had another cocktail and I recited some lines from Sanskrit, and the world was so wonderful, because every two minutes some gorgeous one gazed at me, the great author, and nothing would do but I had to autograph her menu, and the silver fox girl was very jealous.”

 
John Fante (8 april 1909 – 8 mei 1983)
Affiche voor de film uit 2006 met o.a. Colin Farrell (Arturo)

Lees verder “John Fante, Johann Christian Günther, Glendon Swarthout, Martin Grzimek, Hégésippe Moreau”

Herinnering aan Gerard Reve, Hanz Mirck, Christoph Hein, Nnedi Okorafor, Barbara Kingsolver, John Fante, Johann Christian Günther

Herinnering aan Gerard Reve

Vandaag is het precies 6 jaar geleden dat de Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve overleed. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog en evenneens mijn blog van 14 december 2006. en mijn blog van 9 april 2006.

 

ROEPING
(voor de Zusters van Liefde, te Weert)

Zuster Immaculata die al vier en dertig jaar
verlamde oude mensen wast, in bed verschoont,
en eten voert,
zal nooit haar naam vermeld zien.
Maar elke ongewassen aap die met een bord: dat hij
vóór dit, of tegen dat is, het verkeer verspert,
ziet savonds reeds zijn smoel op de tee vee.
Toch goed dat er een God is.



Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

Gedenksteen op de Nieuwe Markt in Weert met het gedicht „Roeping“

Lees verder “Herinnering aan Gerard Reve, Hanz Mirck, Christoph Hein, Nnedi Okorafor, Barbara Kingsolver, John Fante, Johann Christian Günther”

John Fante, Glendon Swarthout, Martin Grzimek, Hégésippe Moreau, Johann Christian Günther

De Amerikaanse schrijver John Fante werd geboren in Colorado op 8 april 1909. Zie ook mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 8 april 2009en ook mijn blog van 8 april 2010

 

Uit: The Road to Los Angeles

 

I became a flunkie on a truck. All we did was move boxes of toilet tissue from the warehouse to the harbor grocery stores in San Pedro and Wilmington. Big boxes, three feet square and weighing fifty pounds apiece. At night I lay in bed thinking about it and tossing.
My boss drove the truck. His arms were tattooed. He wore tight yellow polo shirts. His muscles bulged. He caressed them like a girl’s hair. I wanted to say things that would make him writhe. The boxes were piled in the warehouse, fifty feet to the ceiling. The boss folded his arms and had me bring boxes down to the truck. He stacked them. Arturo, I said, you’ve got to make a decision; he looks tough, but what do you care?
That day I fell down and a box bashed me in the stomach. The boss grunted and shook his head. He made me think of a college football player, and lying on the ground I wondered why he didn’t wear a monogram on his chest. I got up smiling. At noon I ate lunch slowly, with a pain where the box bashed me. It was cool under the trailer and I was lying there. The lunch hour passed quickly. The boss came out of the warehouse and saw my teeth inside a sandwich, the peach for dessert untouched at my side.
“I ain’t paying you to sit in the shade,” he said.
I crawled out and stood up. The words were there, ready. “I’m quitting,” I said. “You and your stupid muscles can go to hell. I’m through.”
“Good,” he said. “I hope so.”
“I’m through.”
“Thank God for that.”
“There’s one other thing.”
“What?”
“In my opinion you’re an overgrown sonofabitch.”
He didn’t catch me.
After that I wondered what had happened to the peach. I wondered if he had stepped on it with his heel. Three days passed and I went down to find out. The peach lay untouched at the side of the road, a hundred ants feasting upon it.“

 

 

John Fante(8 april 1909 – 8 mei 1983)

 

Lees verder “John Fante, Glendon Swarthout, Martin Grzimek, Hégésippe Moreau, Johann Christian Günther”

Martin Grzimek, John Fante, Glendon Swarthout, Hégésippe Moreau, Johann Christian Günther

De Duitse schrijver Martin Grzimek werd geboren op 8 april 1950 in Trutzhain, Hessen. Zie ook mijn blog van 8 april 2009.

Uit: Die unendliche Straße

„Wo warst du heute Nachmittag, Hagen?«
Malte hatte wieder diese nervige Quetschstimme, als er mich das fragte.
»Weg«, sagte ich.
»Wo denn weg?«
»In der Hölle?«
Mir fiel nichts Besseres ein. Ich war damals fast dreizehn Jahre alt und mein Bruder gerade erst sechs. Er saß auf der Schaukel im Garten, wippte vor und zurück, wobei er versuchte, sich mit den Füßen vom Boden abzustoßen, den er aber mit seinen kurzen Beinen nur ab und zu erreichte, und fragte: Wo warst du heute Nachmittag? — Was für eine blöde Frage. Er wusste doch, wo ich gewesen war.
»Soll ich dich ein bisschen anstoßen, Malte?«
»Ja, gern.«
Ich drückte ihm mit den Händen in den Rücken, so dass er mehr Schwung bekam.
»Gefällt dir das?«, fragte ich.
»Toll«, sagte er.
Und noch ein Stoß und noch einer.
»Hui?«, schrie er.
»Ich bin beim Sport gewesen, in der Basketball- AG«, sagte ich.
Das war für mich wirklich die Hölle. Ich brachte einfach keinen Korb zu Stande. Das ärgerte mich schon selbst genug. Und dann kommt auch noch Malte mit seinem: Wo warst du heute Nachmittag?
»Hör auf1.«, schrie ei . »Das reicht’«
»Warum?«, fragte ich.
»Nicht so hoch. Ich hab Angst!«
Angst? Jeder hat Angst. Auch ich hatte manchmal Angst, aber ich hätte das niemals zugegeben.
Malte schaukelte schon in ziemlich hohen Bögen. Ich stupste ihn immer heftiger von mir weg, und er flog davon, so :hoch, dass er nicht mehr hätte abspringen können.
»Hör aufl«, schrie err in Panik.
»Das ist nur die Vorhölle!«, sagte ich.“

MartinGrzimek

Martin Grzimek (Trutzhain, 8 april 1950)

 

De Amerikaanse schrijver John Fante werd geboren in Colorado op 8 april 1909. Zie ook mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 8 april 2009.

Uit: Ask the Dust

„One night I was sitting on the bed in my hotel room on Bunker Hill, down in the very middle of Los Angeles. It was an important night in my life, because I had to make a decision about the hotel. Either I paid up or I got out. that was what the note said, the note the landlady had put under my door. A great problem, deserving acute attention. I solved it by turning out the lights and going to bed.
In the morning I awoke, decided that I should do more physical exercise, and began at once. I did several bending exercises. Then I washed my teeth, tasted blood, saw pink on the toothbrush, remembered the advertisements, and decided to go out and get some coffee.
I went to the restaurant where I always went to the restaurant and I sat down on the stool before the long counter and ordered coffee. It tasted pretty much like coffee, but it wasn’t worth the nickel. Sitting there I smoked a couple of cigarets, read the box scores of the American League games, scrupulously avoided the box scores of National League games, and noted with satisfaction that Joe DiMaggio was still a credit to the Italian people, because he was leading the league in batting.
A great hitter, that DiMaggio. I walked out of the restaurant, stood before an imaginary pitcher, and swatted ahome run over the fence. Then I walked down the street toward Angel’s Flight, wondering what I would do that day. But there was nothing to do, and so I decided to walk around the town.
I walked down Olive Street past a dirty yellow apartment house that was still wet like a blotter from last night’s fog, and I thought of my friends Ethie and Carl, who were from Detroit and had lived there, and I remembered the night Carl hit Ethie because she was going to have a baby, and he didn’t want a baby. But they had the baby and that’s all there was to that. And I remembered the inside of that apartment, how it smelled of mice and dust, and the old women who sat in the lobby on hot afternoons, and the old woman with the pretty legs. Then there was the elevator man, a broken man from Milwaukee, who seemed to sneer every time you called your floor, as though you were such a fool for choosing that particular floor, the elevator man who always had a tray of sandwiches in the elevator, and a pulp magazine.“

john-fante

John Fante (8 april 1909 – 8 mei 1983)

 

De Amerikaanse schrijver Glendon Fred Swarthout werd geboren op 8 april 1818 in Pinckney, Michigan. Zie ook mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 8 april 2009.

 

Uit: Skeletons

 

„I love GOOD and hate EVIL.

One thing I get a bang out of is reading aloud to a roomful of middle-aged children, ten to fourteen. I need to see how they react.  What makes them laugh or cry, what grabs and engrosses them.

I was about to read a few pages, but first I had to set the stage.

“How many of you have flown?” I asked. Of the seventeen in the room, sixteen raised hands. Not surprising in New York. “Okay,” I said. “Now, how many have ever seen a fly on a plane?” Two raised hands, a few made faces. “Well, probably most of you have, and never thought about it. Next time you fly, notice. Usually you’ll see a fly or two hanging around the galley, where the stewardesses prepare meals. And why do flies fly? Why, because they enjoy travel, just as you do. And think of it–all a fly has to do is look at a schedule, decide where he’d like to go, pick his flight, fly to that gate, buzz aboard, and away he goes. No X-ray, no hand-luggage inspection.  Free. And first-class, too, because the food and booze are better.

The phone rang.

“Jimmie?”

I went weak. Tyler Vaught.

“Wrong number,” I said.

I hung up on her, resumed. “Excuse me, kids, just my ex-wife. Where were we? Oh yes. I suppose most of you have seen JFK. Well, the next time you go out there, go to the TWA terminal, stand in the center of the big room, and look up near the ceiling, in the northeast corner. If you have good eyes, you’ll–“

The phone rang.

“Jimmie, this is Tyler.”

“I know.”

“Max is dead.”

 

Swarthout

Glendon Swarthout (8 april 1918 – 23 september 1992)

 

De Franse dichter en schrijver Hégésippe Moreau (eig. Pierre-Jacques Roulliot) werd geboren op 8 april 1810 in Parijs. Zie ook mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 8 april 2009.

 

Dix-huit ans

 

J’ai dix-huit ans : tout change, et l’Espérance

Vers l’horizon me conduit par la main.

Encore un jour à traîner ma souffrance,

Et le bonheur me sourira demain.

Je vois déjà croître pour ma couronne

Quelques lauriers dans les fleurs du printemps ;

C’est un délire… Ah ! qu’on me le pardonne ;

J’ai dix-huit ans !

 

J’aime Provins, j’aime ces vieilles tombes

Où les Amours vont chercher des abris ;

Ces murs déserts qu’habitent les colombes,

Et dont mes pas font trembler les débris.

Là, je m’assieds, rêveur, et dans l’espace

Je suis des yeux les nuages flottants,

L’oiseau qui vole et la femme qui passe :

J’ai dix-huit ans !

 

Bercez-moi donc, ô rêves pleins de charmes !

Rêves d’amour !… Mais l’aquilon des mers

A jusqu’à moi porté le bruit des armes :

La Grèce appelle en secouant ses fers.

Loin de la foule et loin du bruit des villes,

Dieux ! laissez-moi respirer quelque temps,

Le temps d’aller mourir aux Thermopyles :

J’ai dix-huit ans !

 

Mais quel espoir ! la France, jeune et fière,

S’indigne aussi de vieillir en repos ;

Des cieux, émus par quinze ans de prière,

La Liberté redescend à propos.

Foudre invisible et captif dans la nue,

Hier encor, je te disais : Attends !

Mais aujourd’hui, parais ; l’heure est venue :

J’ai dix-huit ans !

 

Moreau

Hégésippe Moreau (8 april 1810 – 20 december 1838)

 

 

De Duitse dichter Johann Christian Günther werd geboren op 8 april 1695 in Stiergau. Zie ook mijn blog van 8 april 2007. Zie ook mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 8 april 2009.

 

Mein Herz  

Breslau, den 25. Dezember 1719

 

Mein Herz, was fangen wir noch miteinander an?

Es scheint, wir werden bald dem Kummer weichen müssen;

Vor alles, was wir sonst dem Nächsten Guts getan,

Muß uns’re Redlichkeit mit Not und Elend büßen.

Die Weisheit bringt kein Brot, die Arbeit keine Lust,

Uns jagt des Himmels Zorn durch Ruten, Land und Jahre.

Ein Fehltritt, den du nur aus Übereilung tust,

Wird, ob er dich gleich reut, ein neuer Schritt zur Bahre.

Der Eltern Angst ist dein, der Schwester Gram trifft mich;

Die Lästrer plagen uns mit unverschämten Zungen,

Die Armut macht mich auch den Toren lächerlich

Und was nur Schaden bringt, das wird mir aufgedrungen.

Du kannst das von Natur dir anvertraute Pfund

Aus Mangel hoher Gunst auf keinen Wucher legen;

Kein Zufall macht den Wert von meinem Wissen kund

Und was dir gütig scheint, wird elend meinetwegen.

Man würdigt meine Not der Untersuchung nicht,

Die Spötter nennen sie teils Strafe, teils Gedichte;

Und wer in Gegenwart auch noch so freundlich spricht,

    ……. mir hinterwärts ein…….

         Gerichte.

Nunmehr ist endlich auch der Jahre Lenz vorbei;

Wem will ein solches Kreuz nicht die Geduld ermüden?

Die Musen sind mir hold, und Lorchen bleibt noch treu,

Mein Herz, was wilt du mehr? Ich gebe mich zufrieden.

 

Guenther

Johann Christian Günther (8 april 1695 – 15 maart 1723)

Herinnering aan Gerard Reve, Hanz Mirck, Christoph Hein, Nnedi Okorafor, Barbara Kingsolver, Martin Grzimek, John Fante, Glendon Swarthout, Hégésippe Moreau, Johann Christian Günther

Herinnering aan Gerard Reve

Vandaag is het precies 3 jaar geleden dat de Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve overleed. Zie over Reve ook mijn blog van 8 april 2007, mijn blog van 14 december 2007,  mijn blog van 14 december 2006. en mijn blog van 9 april 2006 en ook mijn blog van 8 april 2008.

Uit: De Avonden

‘Ik leef,’ fluisterde hij, ‘ik adem, ik beweeg, dus ik leef. Wat kan er nog gebeuren? Er kunnen rampen komen, pijnen, verschrikkingen. Maar ik leef. Ik kan opgesloten zijn, of door gruwelijke ziekten worden bezocht. Maar steeds adem ik, en beweeg ik. En ik leef.’ Hij liep terug naar de keuken, voltooide het poetsen en betrad zijn slaapkamer.
‘Konijn,’ zei hij, het konijn op de arm nemend, ‘je straf is ingetrokken, gezien je grootste verdiensten voor de zaak. ‘Hij zette het dier op de schrijftafel, sloot de grodijnen en begon zich uit te kleden. Toen hij gereed was, trommelde hij zich met de vuisten op de borst, en betastte zijn lichaam. Hij kneep in het vel van de nek, in de buik, de kuiten en de dijen. ‘Alles is voorbij,’ fluisterde hij, ‘het is overgegaan. Het jaar is er niet meer. Konijn, ik ben levend. Ik adem, en ik beweeg, dus ik leef. Is dat duidelijk? Welke beproevingen ook komen, ik leef.’
Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. ‘Het is gezien,’ mompelde hij, ‘het is niet onopgemerkt gebleven.’ Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.“

gentarjanvan_gerard_reve

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)
Portret door Arjan van Gent

 

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook mijn blog van 8 april 2007 en mijn blog van 3 april 2007  en ook mijn blog van 8 april 2008.

De leraar die ons Kafka lezen leerde

De leraar die ons Kafka lezen leerde
was twee cyclopen in één lijf. En ik,
ik deed alsof ik Niemand heet
alsof ik zijn vraag stellen hoorde als ieder ander,
hij mij aankeek als ieder ander

Jaren later, op een cursus, is Niemand nog altijd dertien:
als ik het weet vraag ik geen beurt –
als ik de beurt heb weet ik niets
Onder de kudde verborgen, verdomd,
blijf ik eraan ontsnappen dat niemand ontkomt

 

Draadloos

Jij trok me mee, die avond, Milaan, zacht licht, lichte wind,
naar die begraafplaats als een dodenstad die groter leek
dan hij kon zijn, ingeklemd tussen kazerne en verkeersplein
Achter de lege hekken marmeren gangen, bewaakt

door een wachter in een eeuwigdurende houw
oprijzend boven wie daaronder was
Niemand
Een klok aarzelde tussen luiden en slaan

Ik trok je mee maar je bleef omkijken,
wist aan wie je dacht en wie daar niet was, wie nergens,
wie overal, het hek om de dodenstad

Later zouden we een huizenhoog reclamebord passeren
voor één machtig abonnement op een draadloze verbinding
met het echte leven

Mirck

Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)

 

De Duitse schrijver, essayist en vertaler Christoph Hein werd geboren op 8 april 1944 in Heinzendorf in Silezié. Zie ook mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 8 april 2008.

 

Uit: Landnahme

 

“Sie lief hinaus und knallte die Tür zu. Sie war wütend auf mich, was mir Leid tat, aber ich war wirklich sprachlos. Es mag ja sein, dass ich etwas zu früh damit begonnen habe und dass mir die Kerle halt besonders gut gefallen, vielleicht hatte Mutter Recht und ich war mannstoll, na, und wenn schon, jahrelang mit einem festen Freund gehen und sogar die Nächte mit ihm verbringen und dabei das Jungfernhäutchen zu behüten, das erscheint mir noch heute abwegig. Ich kannte Rieke und wusste, dass sie eine ulkige Nudel war, nur wieso Bernhard das mitmachte, war mir unbegreiflich. Er war ein gut aussehender Kerl, nicht sehr groß, aber stämmig gewachsen. Und er hatte irgendetwas an sich, das mir gefiel und sicher nicht nur mir. Er redete nicht viel, insofern hätte er gut zu mir gepasst, denn ich redete immer gern, und Bernhard brachte es fertig, eine Stunde mit uns im Zimmer zu sitzen und nichts zu sagen. Er lächelte und schwieg, und wenn er einen ansah, da strahlte etwas von ihm aus. Er strahlte einen ganz bestimmten Geruch aus, würde ich sagen, wenn das nicht unsinnig wäre, weil ein Geruch nicht strahlen kann. Er konnte schweigen, und man hatte nicht das Gefühl, dass er einem nichts zu sagen hat. Man spürte bei ihm, dass er ganz genau wusste, was er will, und dass er alles durchsetzen würde, was er sich vornahm. Wenn er mich minutenlang ansah und dann meine Hand anfasste, bekam ich sofort ein Fell, denn alle Härchen auf meinem Arm standen augenblicklich aufrecht. Er konnte einen aber auch angucken! Er starrte nicht, er blickte einem unverwandt und freundlich in die Augen, und auf der Stelle roch ich diesen Geruch, er verströmte einen Duft von Kraft und Entschlossenheit.
So muss ein Vulkan riechen, bevor er ausbricht. Er war ein richtiger Mann, und darum konnte ich überhaupt nicht verstehen, dass er sich auf die dummen Spielchen von meiner Schwester einlässt. Ich hatte gedacht, er hätte sie gleich genommen, gleich bei ihrer allerersten Verabredung, denn genau danach roch er.”

Hein

Christoph Hein (Heinzendorf, 8 april 1944)

 

De Afrikaanse-Amerikaanse schrijfster Nnedi Okorafor werd geboren op 8 april 1974 in Cincinnati, Ohio. Haar ouders waren Nigeriaanse immigranten. Zij debuteerde in 2005 met Zahrah the Windseeker, waarvoor zij de Wole Soyinka Prize for Literature in Africa ontving. In 2007 publiceerde zij The Shadow Speaker. Zij werkt als docente creatief schrijven aan de Chicago State University.

 

Uit: Zahrah the Windseeker

 

„When I was born, my mother took one look at me and laughed.
“She’s . . . dada,” said the doctor, looking surprised.
“I can see that,” my mother replied with a smile. She took me in her arms and gently touched one of the thick clumps of hair growing from my little head. I had dadalocks, and woven inside each one of those clumps was a skinny, light green vine. Contrary to what a lot of people think, these vines didn’t sprout directly from my head. Instead, they were more like plants that had attached themselves to my hair as I grew inside my mother’s womb. Imagine that! To be born with vines growing in your hair! But that’s the nature of dada people, like myself.
“Look, she’s smiling,” my father said. “As if she already knows she’s dada.” To many, to be dada meant you were born with strange powers. That you could walk into a room and a mysterious wind would knock things over or clocks would automatically stop; that your mere presence would cause flowers to grow underneath the soil instead of above. That you caused things to rebel or that you would grow up to be rebellious yourself! And what made things even worse was that I was a girl, and only boys and men were supposed to be rebellious. Girls were supposed to be soft, quiet, and pleasant.“

 

Nnedi

Nnedi Okorafor (Cincinnati, 8 april 1974)

 

De Amerikaanse schrijfster Barbara Kingsolver werd geboren op 8 april 1955 in Annapolis, Maryland. Zie ook mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 8 april 2008.

Uit: Animal, Vegetable, Miracle

 

“As we gathered our loot on the counter, the sky suddenly darkened. After 200 consecutive cloudless days, you forget what it looks like when a cloud crosses the sun. We all blinked. The cashier frowned toward the plate glass window.
“Dang,” she said, “if it isn’t going to rain.”
“I hope so,” Steven said.
She turned her scowl from the window to Steven. This bleached-blonde guardian of gas pumps and snack food was not amused. “It better not, is all I can say.”
“But we need it,” I pointed out. I am not one to argue with cashiers, but this was my very last minute as a Tucsonan. I hated to jinx it with bad precipitation-karma.
“I know that’s what they’re saying, but I don’t care,” she avowed. “Tomorrow’s my first day off in two weeks, and I want to wash my car.”
For three hundred miles we drove that day through desperately parched Sonoran badlands, chewing our salty cashews with a peculiar guilt. We had all shared this wish, in some way or another: that it wouldn’t rain on our day off. Thunderheads dissolved ahead of us, as if honoring our compatriot’s desire to wash her car as the final benediction on a dying land. In our desert, we would not see rain again.”

 

Kingsolver

Barbara Kingsolver (Annapolis, 8 april 1955)

 

De Duitse schrijver Martin Grzimek werd geboren op 8 april 1950 in Trutzhain, Hessen. Vanaf 1968 studeerde hij theaterwetenschappen in Berlijn en vanaf 1972 filosofie en germanistiek in Heidelberg. Daarna werkte hij o.a. als docent. Van 1986 tot 1992 werkte hij als zelfstandig schrijver in Caracas, Venezuela, waarbij hij tevens in de directie zat van het Goethe Instituut daar. Van 1997 tot 2000 verbleef hij in Santiago de Chile.

 

Uit: Das Austernfest

»Ich bin verliebt in eine Frau und kann nicht von ihr lassen. Schon seit Jahrzehnten geht das so, es scheint mir, solange ich denken kann, doch was ich auch versuche, sie will nichts von mir wissen. Das wird sich jetzt ändern. Sie braucht mich, ich habe es ihr bewiesen. Sie schaut mich schon anders an, sieht nicht mehr nur den guten alten Freund in mir, den sie so lange kennt. Ich habe etwas getan für sie, was sie mir nie vergessen können wird: ich gebe ihr die Freiheit wieder. Dann werden wir zusammensein. Ich spüre es. Es dauert nur noch ein paar Tage, hat mir der Staatsanwalt verraten, und ich kann sie abholen aus der Untersuchungshaft. Sie wird mir in die Arme fallen, ich drücke sie an mich, spüre ihr Gesicht an meiner Wange, ihre Haare auf meinen trockenen Lippen, höre sie in mein Ohr flüstern. Sie wird mich lieben, lieben müssen.«

Martin_Grzimek

Martin Grzimek (Trutzhain, 8 april 1950)

 

De Amerikaanse schrijver John Fante werd geboren in Colorado op 8 april 1909. Zie ook mijn blog van 8 april 2007.

Uit: A Kidnapping in the Family

 

“There was an old trunk in my mother’s bedroom. It was the oldest trunk I ever saw. It was one of those trunks with a round lid like a fat man’s belly. Away down in this trunk, beneath wedding linen that was never used because it was wedding linen, and silverware that was never used because it was a wedding present, and beneath all kinds of fancy ribbons, buttons, birth certificates, beneath all this was
a box containing family pictures. My mother wouldn’t permit anyone to open this trunk, and she hid the key. But one day I found the key. I found it hidden under a corner of the rug.
On spring afternoons that year I would come home from school and find my mother working in the kitchen. Her arms would be limp and white like dry clay from toil, her hair thin and dry against her head, and her eyes sunken and large and sad in their sockets.
The picture! I would think. Oh, that picture in the trunk!
When my mother wasn’t looking I would steal into her bedroom, lock the door, and open the trunk. There were many pictures down there, and I loved all of them, but there was one alone which my fingers ached to clutch and my eyes longed to see when I found my mother that way — it was a picture of her taken a week before she married my father.
Such a picture!
She sat on the arm of a plush chair in a white dress spilling down to her toes. The sleeves were puffy and frothy: they were very elegant sleeves. There was scarcely any neck to the dress, and at her throatwas a cameo on a thin gold chain. Her hat was the biggest hat I ever saw in my life. It went entirely around her shoulders like a white parasol, the brim dipping slightly, and covering most of her hair except a dark mound in back. But I could see the green, heavy eyes, so big that not even that hat could hide them.”

 

Fante

John Fante (8 april 1909 – 8 mei 1983)

 

 

De Amerikaanse schrijver Glendon Fred Swarthout werd geboren op 8 april 1818 in Pinckney, Michigan. Zie ook mijn blog van 8 april 2007.

 

Uit: The Cadillac Cowboys

 

Call me a Cadillac cowboy if you will. The Grand Central Station Gang, my former fellow-riders on the New York, New Haven & Hartford stage line, insult me, so I hear, with labels similarly choice.  “Billy the Button-Down Kid,” they scoff, or “The T.S. Eliot Tenderfoot” or “Wyatt Earp with an Attache Case.” Let them have their jest.  Archetype of the dude I may be, but I have gone west now, where men are men and where, when you say such things, stranger, you smile.

It was books, not a six-gun, which sent me packing, which made me a dilettante Don Quixote gone daft from reading. For some time after marriage I pretended industry by commuting now and then from our estate to New York, to the Public Library, and there for several hours doing research
for a possible Ph.D. in history. By chance I crossed a Mississippi of the mind and commenced to graze with rising appetite in a territory of Indians and ranchers and cavalry  and gunfighters and romance from whence I was never emotionally to return. As a historian I had found my era, as a man my place.  Stooped, spindle-shanked, thick-lensed, balding pedant–not! In this bony breast there snorted a bison, there swaggered a roistering mountain man, there was born, a civilization too late, a stripling Teddy Roosevelt hot for deeds of derring-do!“

 

glendoncowboy

Glendon Swarthout (8 april 1918 – 23 september 1992)

 

De Franse dichter en schrijver Hégésippe Moreau (eig. Pierre-Jacques Roulliot) werd geboren op 8 april 1810 in Parijs. Zie ook mijn blog van 8 april 2007.

 

Chagrin d’automne

 

Les lignes du labour dans les champs en automne

Fatiguent l’œil, qu’à peine un toit fumant distrait,

Et la voûte du ciel tout entière apparaît,

Bornant d’un cercle nu la plaine monotone.

 

En des âges perdus dont la vieillesse étonne

Là même a dû grandir une vierge forêt,

Où le chant des oiseaux sonore et pur vibrait,

Avec l’hymne qu’au vent le clair feuillage entonne !

 

Les poètes chagrins redemandent aux bras

Qui font ce plat désert sous des rayons sans voile

La verte nuit des bois que le soleil étoile ;

 

Ils pleurent, oubliant, dans leurs soupirs ingrats,

Que des mornes sillons sort le pain qui féconde

Leurs cerveaux, dont le rêve est plu
s beau que le monde !

 

MOREAU_HEGESIPE

Hégésippe Moreau (8 april 1810 – 20 december 1838)

 

De Duitse dichter Johann Christian Günther werd geboren op 8 april 1695 in Stiergau. Zie ook mijn blog van 8 april 2007. Zie ook mijn blog van 8 april 2007. 

 

Die unwiederbringliche Zeit

 

Ich weiß noch wohl die liebe Zeit,

In der ich mich genug erfreut;

Was waren das für süße Tage!

Die Schläfen trugen Blum’ und Glut

Und kannten weder Wunsch noch Plage,

Noch was den Greisen bange tut.

 

Mein Sorgen ging auf Lust und Scherz;

Mein Herz war Amianthes Herz,

Wir zählten weder Kuß noch Stunden.

Tanz, Schauplatz, Gärten, Spiel und Wein

Und aller Vorteil der Gesunden

Nahm Blut und Geist mit Wollust ein.

 

Wie? Was? Erzähl ich einen Traum?

Zum wenigsten gedenkt mich’s kaum.

Mein Gott, wie ist die Zeit entronnen!

Was hast du, Herz, von aller Lust?

Dies, daß du R
eu’ und Leid gewonnen

Und wissen und entbehren mußt.

 

Ihr, die ihr die Natur versteht

Und durch die Kunst oft höher geht,

Ihr könnt euch mir recht sehr verbinden:

Ach sagt mir doch, ich fleh euch an,

Wie soll ich die Maschine finden,

Die Zeit und Jugend hemmen kann?

 

guenther

Johann Christian Günther (8 april 1695 – 15 maart 1723)

Herinnering aan Gerard Reve, Barbara Kingsolver, Christoph Hein, Hanz Mirck, Hégésippe Moreau, Glendon Swarthout, Johann Christian Günther, John Fante

Vandaag is het precies 2 jaar geleden dat de Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve overleed. Zie over Reve ook mijn blog van 8 april 2007, mijn blog van 14 december 2007,  mijn blog van 14 december 2006. en mijn blog van 9 april 2006.

 

Wiegelied

Ik ging nuchter naar bed, en kon niet slapen.
Toen ik tenslotte sliep, dreunde het huis
en worstelde ik met iemand.
Niet tot de ochtend: toen ik weer wakker werd, was het
nog nacht.
Ook wist ik niets meer van een zegen.

 

Reisgebed

O God.
Ik sta op het punt, op reis te gaan.
Ik weet niet, of het misschien mijn laatste reis is.
Ik wil U liefhebben.
Ik hoop, dat ik onderweg niemand enig ongeluk of
ander kwaad zal berokkenen.
Ik wil proberen niet, of veel minder, te drinken.
Ik sta voor U.
Ik weet dat ik, of ik veilig zal aankomen,
dan wel onderweg verwonding, ziekte of dood zal vinden,
altijd U toebehoor.
Want in leven en sterven zijt Gij in mij en ben ik in U.
Ik ga nu weg.
Vaarwel, o God

 

gerardreve

Gerard Reve (14 december 1923 –  8 april 2006)

 

 

De Amerikaanse schrijfster Barbara Kingsolver werd geboren op 8 april 1955 in Annapolis, Maryland. Zie ook mijn blog van 8 april 2007.

 

Uit: Prodigal Summer

 

Her body moved with the frankness that comes from solitary habits. But solitude is only a human presum
ption. Every quiet step is thunder to beetle life underfoot; every choice is a world made new for the chosen. All secrets are witnessed.

If someone in this forest had been watching her – a man with a gun, for instance, hiding inside a copse of leafy beech trees – he would have noticed how quickly she moved up the path and how direly she scowled at the ground ahead of her feet. He would have judged her an angry woman on the trail of something hateful.

He would have been wrong. She was frustrated, it’s true, to be following tracks in the mud she couldn’t identify. She was used to being sure. But if she’d troubled to inspect her own mind on this humid, sunlit morning, she would have declared herself happy.

She loved the air after a hard rain, and the way a forest of dripping leaves fills itself with a sibilant percussion that empties your head of words. Her body was free to follow its own rules: a long-legged gait too fast for companionship, unself-conscious squats in the path where she needed to touch broken foliage, a braid of hair nearly as thick as her forearm falling over her shoulder to sweep the ground whenever she bent down. Her limbs rejoiced to be outdoors again, out of her tiny cabin whose log walls had grown furry and overbearing during the long spring rains. The frown was pure concentration, nothing more. Two years alone had given her a blind person’s indifference to the look on her own face.

All morning the animal trail had led her uphill, ascending the mountain, skirting a rhododendron slick, and now climbing into an old-growth forest whose steepness had spared it from ever being logged. But even here, where a good oak-hickory canopy sheltered the ridge top, last night’s rain had pounded through hard enough to obscure the tracks. She knew the animal’s size from the path it had left through the glossy undergrowth of mayapples, and that was enough to speed up her heart. It could be what she’d been looking for these two years and more. This lifetime. But to know for sure she needed details, especially the faint claw mark beyond the toe pad that distinguishes canid from feline. That would be the first thing to vanish in a hard rain, so it wasn’t going to appear to her now, however hard she looked. Now it would take more than tracks, and on this sweet, damp morning at the beginning of the world, that was fine with her. She could be a patient tracker. Eventually the animal would give itself away with a mound of scat (which might have dissolved in the rain, too) or something else, some sign particular to its species. A bear will leave claw marks on trees and even bite the bark sometimes, though this was no bear. It was the size of a German shepherd, but no house pet, either. The dog that had laid this trail, if dog it was, would have to be a wild and hungry one to be out in such a rain.”

 

Kingsolver

Barbara Kingsolver (Annapolis, 8 april 1955)

 

De Duitse schrijver, essayist en vertaler Christoph Hein werd geboren op 8 april 1944 in Heinzendorf in Silezié. Zie ook mijn blog van 8 april 2007.

 

Uit: Das Wildpferd unterm Kachelofen

Als ich zurückkam, stand ein Junge an meinem Wagen, öffnete die Tür und schlug sie krachend wieder zu. Es schien ihm Spaß zu machen. Ich stellte mich neben ihn.
„Das kracht ganz schön“, bemerkte er beiläufig, während er erneut die Tür ins Schloss fallen ließ. „Na ja“, murmelte ich nicht sehr erfreut. „Ist das dein Auto?“, fragte er mich.
Ich nickte. „Dann bist du wohl jetzt ganz schön sauer, wie?“, erkundigte er sich interessiert.
„Sehr gut finde ich’s nicht“, bestätigte ich seine Frage. Er ließ die Autotür ein letztes Mal krachend ins Schloss fallen und schlenderte um die Ecke. Als ich an ihm vorbeifuhr, saß er auf dem Bürgersteig und beobachtete eine Meise, die einen Wurm aus der Erde zu ziehen versuchte.
Ein paar Tage später traf ich ihn wieder.Es regnete.Es regnete sehr stark.Jakob Borg stand vor einer Haustür. Er trug ein grünes Regencape und starrte trübsinnig in eine Pfütze.
„Wie geht’s“, erkundigte ich mich, „langweilst du dich?“
„Ich langweile mich nie“, sagte er, ohne mich anzusehen.Mit einem Stock stocherte er in der Pfütze herum und versuchte, die kleinen Wasserblasen aufzuspießen.„Hast du denn keine Freunde, mit denen du spielen kannst?“
„Natürlich“, sagte er.
„Deine Schulfreunde, nicht wahr?“, fragte ich weiter. Doch er schüttelte den Kopf: „Nein, in die Schule gehen sie nicht.“ Dann überlegte er eine Weile und fügte hinzu: „Jedenfalls gehen sie nicht sehr oft dorthin. Sie finden Schule nicht sehr interessant, verstehst du.“
„Ja, ja“, sagte ich, „das verstehe ich schon. Und wo sind deine Freunde jetzt?“
„Oben“, sagte er.
„Oben?“
„Ja, in meinem Zimmer. Katinka und Kleine Adlerfeder, der Falsche Prinz und Panadel der Clochard und Schnauz der Esel.“ Er setzte einen schwarzen Käfer auf ein Holzstück, das in der Pfütze schwamm.
„Du hast aber viele Freunde“, sagte ich beeindruckt.
„Ja“, sagte er und starrte aufmerksam in die Pfütze, in der ein schwarzer Käfer Boot fuhr.

hein-2

Christoph Hein (Heinzendorf, 8 april 1944)

 

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook mijn blog van 8 april 2007 en mijn blog van 3 april 2007.

 

 

HEMELRIJK

Voor Thé Lau, voor Iris

In het midden van mijn leven kwam ik
op een open plek. Er stond een bord:
McDonald’s
in de verte klonk muziek

Alleen was ik daar niet: zij was bij me
we namen een kamer in het hotel –
thuis hebben we immers geen bad

Het woord ‘altijd’ is net als het woord ‘nooit’
bedacht door een dichter, de ziel is groter
dan het hart, het hart groter dan de wereld
Nog altijd rekenen filosofen zich erop stuk

Ineens zag ik waarom de dingen zijn zoals het is
Niet schrijven om zo voor altijd te willen blijven,
niet de weg vinden in het bos,
niet om de muziek alleen

Water is zoet. Het woord ‘eeuwig’
is een kamer in het hotel. De hemel
is een open plek. Ik ben hier om haar haren te wassen,
haar mooie zachte haar

 

 

Onder een blauwe vlag met heel veel sterren

Kon niet slapen meer vann
acht. Op mijn tafel een onbegrijpelijk gedicht:
Grondwet van Europa. Een parlement als los zand – fijn stof in ons
gezicht, dat met de munt die me armer maakte, tegen mijn zin campagne
voert om een grondwet waar ik voor moet zijn.

Wat moet dat met mijn mening? Ik deed geen oog meer dicht.
Ineens twee mannen in mijn kamer, Lenin bij mijn bed:
Gaat u de Sovietunie nu echt opnieuw uitvinden? Kameraad
geef me een wodka. En Trotsky bij de deur: Wat een natie!

Die surroundsoundhomecinema’s klinken levensechter
dan op het veld. Wie zwaait er nog met vlaggen bij voetbal,
pinkpopopconcert, demonstratie? In een woonkamer

vlagt men niet maar heeft uit de magnetron liever
een voorgebakken mislukking dan een echte
Geef mij ook een wodka! Ik kon niet slapen meer vannacht.

 

Hanz_Mirck

Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)
Foto: Karlijne Pietersma

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 8 april 2007.

 

De Franse dichter en schrijver Hégésippe Moreau (eig. Pierre-Jacques Roulliot) werd geboren op 8 april 1810 in Parijs.

 

De Amerikaanse schrijver Glendon Fred Swarthout werd geboren op 8 april 1818 in Pinckney, Michigan.

 

De Duitse dichter Johann Christian Günther werd geboren op 8 april 1695 in Stiergau. Zie ook mijn blog van 8 april 2007.

 
De Amerikaanse schrijver John Fante werd geboren in Colorado op 8 april 1909.

 

Johann Christian Günther, Barbara Kingsolver, Glendon Swarthout, Christoph Hein, John Fante, Hégésippe Moreau, Hanz Mirck

De Duitse dichter Johann Christian Günther werd geboren op 8 april 1695 in Stiergau. Hij studeerde, op wens van zijn vader, medicijnen in Wittenberg. Hij kreeg echter ruzie met zijn vader omdat deze het niet eens was met Günthers keuze zijn levensonderhoud als dichter te verdienen. De historicus en schrijver Johann Burckhardt Mencke steunde hem echter wel, maar toch lukte het ook hem niet in 1719 een baan als hofdichter van August de Sterke in Dresden voor Günther in de wacht te slepen. Zo leefde deze in het vervolg als gast bij de families van verschillende studievrienden. In 1723 keerde hij ziek naar Jena terug, waar hij stierf aan tbc, zevenentwintig jaar oud. Günther behoort formeel nog tot de Barok, maar kan gezien de aard van zijn werk als voorloper van de Sturm und Drang worden beschouwd.

Der Unterschied jetziger Zeit und der Jugend

Vor diesem dacht’ ich mit der Zeit
Ein groß und vornehm Tier zu werden,
Ich sucht’ in Kleidung und Gebärden
Vor allen einen Unterscheid;
Ich sann viel Staatsstreich auszuführen,
Vergaffte mich am Mazarin
Und griff mit feurigem Studieren
Nach Palmen, die den Klügsten blühn.

Immittelst nahm mein Alter zu,
Die Jugend gab mir viel zu wissen,
Ich ward durch manchen Fall gerissen
Und sucht’ ein Leben ohne Ruh’.
Ich sah in klein’ und großen Ständen
Viel Kummer, Torheit, Pein und Neid
Und griff nunmehr mit beiden Händen
Das Gaukelspiel der Eitelkeit.

Wo ist denn nun mein Ehrgeiz hin?
Wo sind die flüchtigen Gedanken,
Womit ich oftmals aus den Schranken
Gemeinen Glücks geflogen bin?
Es reizt mich kein berühmter Titel,
Es rührt mich weder Hof noch Pracht,
Ich finde, deucht mich, viel im Kittel,
Was kluge Seelen glücklich macht.

Dies, große Weisheit, dank ich dir,
Dies dank ich dir, du süße Liebe;
Durch eure Lust, durch eure Triebe
Erfind ich selbst mein Glück in mir.
Bleibt Phillis mir nur treu ergeben,
So ficht mich wohl kein Wunsch mehr an,
Als daß ich mit ihr ruhig leben
Und einmal freudig sterben kann

 

Guenther

Johann Christian Günther (8 april 1695 – 15 maart 1723)

 

De Amerikaanse schrijfster Barbara Kingsolver werd geboren op 8 april 1955 in Annapolis, Maryland. Haar ouders, die in de gezondheidszorg werkten werden een tijd lang uitgezonden naar Congo, waar Kingsolver haar kinderjaren doorbracht. Later studeerde zij in Indiana klassieke piano, maar verwisselde die studie voor biologie. Haar eerste roman The Bean Trees werd gepubliceerd in 1988. Daarna volgden  Holding the Line: Women in the Great Arizona Mine Strike of 1983 (non-fiction);  Homeland and Other Stories (1989); de romans Animal Dreams (1990), Pigs in Heaven (1993), The Poisonwood Bible (1998) en Prodigal Summer (2000);  poëzie Another America (1992); de essays High Tide in Tucson(1995) en Small Wonder: Essays (2002); en Last Stand: America’s Virgin Lands. The Poisonwood Bible (1998) was een bestseller die de National Book Prize of South Africa won.

 

Uit:  The Bean Trees

“I have been afraid of putting air in a tire ever since I saw a tractor tire blow up and throw Newt Hardbine’s father over the top of the Standard Oil sign. I’m not lying. He got stuck up there. About nineteen people congregated during the time it took for Norman Strick to walk up to the Courthouse and blow the whistle for the volunteer fire department. They eventually did come with the ladder and haul him down, and he wasn’t dead but lost his hearing and in many other ways was never the same afterward. They said he overfilled the tire.
Newt Hardbine was not my friend, he was just one of the big boys who had failed every grade at least once and so was practically going on twenty in the sixth grade, sitting in the back and flicking little wads of chewed paper into my hair. But the day I saw his daddy up there like some old overalls slung over a fence, I had this feeling about what Newt’s whole life was going to amount to, and I felt sorry for him. Before that exact moment I don’t believe I had given much thought to the future.”

KINGSOLVER

Barbara Kingsolver (Annapolis, 8 april 1955)

 

De Amerikaanse schrijver Glendon Fred Swarthout werd geboren op 8 april 1818 in Pinckney, Michigan. Voordat hij schrijver werd doceerde Swarthout Engels aan verschillende universiteiten. Zijn eerste boek Willow Run schreef hij in 1943, en gedurende de halve eeuw dat zijn carrière duurde beoefende hij een heel scala van genres: romans, korte verhalen, detectives, filmscripts en boeken voor de jeugd. Verschillende van zijn romans werden verfilmd, waaronder Where the Boys Are, The Shootist, en Bless the Beasts and Children.

 

Uit:  The Sergeant’s Lady

“From his aerie atop a large boulder halfway up this 5700 foot pinnacle, Naiche caught the bright signal flashes from the men far below in the wash. His warriors were ready! The tall Indian untied a long length of horse intestine slung over his other shoulder and drank sparingly from one end, as he watched the wagon rattling toward the ranch nestled at the foot of the mountain beneath him. Nothing else moved on the hilltop, or in the arroyos rutting either side. Wiping his mouth, Naiche retied his water carrier and slowly raised his big, Sharps hunting rifle over his head and tilted its shiny steel trigger guard and breech back and forth against the sun, answering them. Attack!

Down in the wash, the warriors caught the flashes from the mountain and clambered atop their Mexican mustangs. Inday-Yi-Yahn (“He Kills Enemies”) adjusted his saddle made from two rolls of rawhide stuffed with grass and tied to his horse’s back, while Dahkeya notched a cane arrow onto his mulberry recurved bow, straightened his deerskin wrist guard and tested the tension of his sinew bowstring.

These short, tough men, few of them over 5’8″ besides their leader, had the smooth faces, small chins and strong jaws of Chiricahuas, to match their smaller feet and hands common to Apaches. Narrow white stripes slashed across each cheekbone under their hard eyes, indicated the Chiricahuas were quite ready for war.

Perico watched his companions ready themselves as he fingered the buckskin thongs braided into his war charm necklace, which he’d strapped over his right shoulder and under his left arm. Eagle feathers fluttered from this ceremonial strap, fragments of obsidian, pieces of turquoise and coral beans were sewn into it, too. Ussen, the sacred God of all Apaches, would protect them.

Perico took a deep breath, exhaled the clean desert air slowly, pulled his stolen black derby tighter down over his long hair and nodded to the others. Yanking their hackamores braided from horsetails, the warriors jerked their horses’ heads around and kicked them up, up the steep dirt embankment of the ravine.” 

 

Swarthout

Glendon Swarthout (8 april 1918 – 23 september 1992)

 

De Duitse schrijver, essayist en vertaler Christoph Hein werd geboren op 8 april 1944 in Heinzendorf in Silezié. Tot aan de bouw van de muur ging hij naar school in West-Berlijn. Daarna werkte hij als monteur, boekhandelaar, kelner, journalist, toneelspeler en regieassistent. In 1964 haalde hij alsnog zijn gymnasiumdiploma en tussen 1967 en 1971 studeerde hij filosofie en logica in Leipzig en Berlijn. Daarna werd hij dramaturg en schrijver voor de Volksbühne in Oost-Berlijn. Bekend werd hij met zijn succesvolle novelle Der fremde Freund uit 1982 (In de BRD 1983 als Drachenblut verschenen). Die Wahre Geschichte des Ah is zijn succesvolste toneelstuk. Hein vertaalde ook werk van Racine en Molière.

Uit: Von allem Anfang an

“Die Erklärung befriedigte mich nicht. Eines Morgens nämlich – ich lag noch im Bett, um mir eine Ausrede auszudenken, weil ich am Tag zuvor die Katze aus dem ersten Stock des Treppenhauses auf die Steinfliesen des Hausflurs hatte fallen lassen, erwischt und in mein Zimmer geschickt worden war, ich hatte feststellen wollen, ob Katzen wirklich jeden Sturz überlebten, ob sie, wie mein Großvater sagte, tatsächlich sieben Leben hätten, doch das konnte ich nicht gestehen, wenn ich einer weiteren Strafe entgehen wollte –, an jenem Morgen sah ich eine dicke Spinne aus dem schwarzen summenden Kasten kriechen. Ich sah, wie sie sich aus dem schmalen Spalt an der Vorderfront zwängte, zur Decke hinauflief, dort minutenlang bewegungslos verharrte, um danach auf dem gleichen Weg zum Kasten zurückzulaufen und in ihm zu verschwinden. Seit diesem Tag wusste ich, dass es kein Elektrokasten war, denn wenn ich ihn wegen der Elektrizität nicht anfassen durfte, wie sollte da eine fette Spinne eine Berührung mit ihm überleben. Der Kunststoffkasten war ein großes Spinnennest, ich war davon überzeugt, dass unendlich viele dieser widerlichen Tiere mit behaarten Beinen in dem Kasten herumkrabbelten, so wie im Stülpkorb der Imkerei Tausende von Bienen über die Waben kletterten und unablässig übereinander krochen. Das Summen wurde nicht von der Elektrizität verursacht, es kam von den Spinnen.”

hein

Christoph Hein (Heinzendorf, 8 april 1944)

 

De Amerikaanse schrijver John Fante werd geboren in Colorado op 8 april 1909. Hij debuteerde in ‘The American Mercury’ in 1932. Zijn eerste roman ‘Wait Until Spring, Bandini’ werd gepubliceerd in 1938. Een jaar daarna volgde ‘Ask The Dust’. In 1940 verscheen een verzameling korte verhalen ‘Dago Red’. Ondertussen was Fante ook voor de film gaan schrijven (‘Something for a Lonely Man’, ‘My Six Loves’ and ‘Walk On the Wild Side’.). In 1955 kreeg hij suikerziekte en door complicaties daarbij werd hij blind, maar met de hulp van zijn vrouw kon hij doorgaan met schrijven.

Uit: The Road to Los Angeles

“I had a lot of jobs in Los Angeles Harbor because our family was poor and my father was dead. My first job was ditchdigging a short time after I graduated from high school. Every night I couldn’t sleep from the pain in my back. We were digging an excavation in an empty lot, there wasn’t any shade, the sun came straight from a cloudless sky, and I was down in that hole digging with two huskies who dug with a love for it, always laughing and telling jokes, laughing and smoking bitter tobacco.
I started with a fury and they laughed and said I’d learn a thing or two after a while. Then the pick and shovel got heavy. I sucked broken blisters and hated those men. One noon I was tired and sat down and looked at my hands. I said to myself, why don’t you quit this job before it kills you?
I got up and speared my shovel into the ground.
“Boys,” I said. “I’m through. I’ve decided to accept a job with the Harbor Commission.”
Next I was a dishwasher. Every day I looked out a hole of a window, and through it I saw heaps of garbage day after day, with flies droning, and I was like a housewife over a pile of dishes, my hands revolting when I looked down at them swimming like dead fish in the bluish water. The fat cook was the boss. He banged pans and made me work. It made me happy when a fly landed on his big cheek and refused to leave. I had that job four weeks. Arturo, I said, the future of this job is very limited; why don’t you quit tonight? Why don’t you tell that cook to screw himself ?
I couldn’t wait until night. In the middle of that August afternoon, with a mountain of unwashed dishes before me, I took off my apron. I had to smile.
“What’s funny?” the cook said.
“I’m through. Finished. That’s what’s funny.”
I went out the back door, a bell tinkling. He stood scratching his head in the midst of garbage and dirty dishes. When I thought of all those dishes I laughed, it always seemed so funny.”

 

Fante

John Fante (8 april 1909 – 8 mei 1983)

 

De Franse dichter en schrijver Hégésippe Moreau (eig. Pierre-Jacques Roulliot) werd geboren op 8 april 1810 in Parijs. Vanaf zijn geboorte werd hij genoemd naar zijn biologische vader (Moreau) en hij nam het pseudoniem Hégésippe aan toen hij in 1829 met het publiceren van gedichten begon. In de verbeelding van de Franse romantici en het publiek van de 19e eeuw maakten de moeilijkheden in Hégésippe Moreau’s leven en zijn vroegtijdige dood hem tot een romantisch equivalent van vroegere dichters als Thomas Chatterton, Nicolas Joseph Laurent Gilbert en Clinchamp de Malfilâtre. Deze romantische mythe werd verder versterkt door de uitgave van zijn verzamelde werken in 1856.

 

Sur la mort d’une cousine de sept ans

 

Hélas ! si j’avais su, lorsque ma voix qui prêche
T’ennuyait de leçons, que, sur toi rose et fraîche,
Le noir oiseau des morts planait inaperçu
 ;
Que la fièvre guettait sa proie, et que la porte
Où tu jouais hier te verrait passer morte…
Hélas
 ! si j’avais su !…

Je t’aurais fait, enfant, l’existence bien douce ;
Sous chacun de tes pas j’aurais mis de la mousse ;
Tes ris auraient sonné chacun de tes instants ;
Et j’aurais fait tenir dans ta petite vie
Des trésors de bonheur immense… à faire envie
Aux heureux de cent ans !

Loin des bancs où pâlit l’enfance prisonnière,
Nous aurions fait tous deux l’école buissonnière
Dans les bois pleins de chants, de parfums et d’amour ;
J’aurais vidé leurs nids pour emplir ta corbeille
 ;
Et je t’aurais donné plus de fleurs qu’une abeille
N’en peut voir dans un jour.

Puis, quand le vieux Janvier, les épaules drapées
D’un long manteau de neige, et suivi de poupées,
De magots, de pantins, minuit sonnant accourt ;
Au milieu des cadeaux qui pleuvent pour étrenne,
Je t’aurais fait asseoir comme une jeune reine
Au milieu de sa cour.

Mais je ne savais pas… et je prêchais encore ;
Sûr de ton avenir, je le pressais d’éclore,
Quand tout à coup, pleurant un long espoir déçu,
De tes petites mains j’ai vu tomber le livre
 ;
Tu cessas à la fois de m’entendre et de vivre…
Hélas
 ! si j’avais su !

moreau

Hégésippe Moreau (8 april 1810 – 20 december 1838)

 

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook mijn blog van 28 juni 2006.

 

Een glazen deur liep door mij heen

Eens at ik glas. Het was
niet vies. Het smaakte naar
lucht in mijn bloed,
bloed in mijn lucht
naar licht in mijn lijf

Even deed het slikken zeer
maar op ‘t zelfde ogenblik niet meer
De lucht in mijn keel leek vloeibaar
ik ademde en liep vol adem
en mijn woorden waren zo lijdzaam en mild
als niemand ooit van mij had gehoord.
Ik was vol van zoveel rust, opgetild
door mooie kleine belletjes van bloed
vloeiden mijn zinnen zacht naar buiten
tot ik moe was en leeg en vol van liefde
voor wie mijn boterham zo onverwacht
met dunne plakjes glas had belegd
Tja, eens at ik glas.
Glas. Op school. Op brood.
Scherp glas maakt mooie scherpe sneden;
soepel door het vlees, beslist maar teder door de tong
door het tandvlees tot het bot, fruitte de huig,
sneed de amandelen, gleed lui langs de slokdarm
die het tornde tot de maag
En langzaam begon het te schemeren
in de tuin achter de lokalen waar wij niet
mochten komen. Stil blonk de donkere vijver waar
in de les niet naar gekeken mocht worden.

Mirck_H

Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)