Nelleke Noordervliet, K. Schippers, Colson Whitehead, Michael Cunningham, Robert Musil, Bea Vianen, Bert Vanheste, Chris van Abkoude, Johannes Petrus Hasebroek, Lucebert

De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook alle tags voor Nelleke Noordervliet op dit blog.

Uit: Aan het eind van de dag

“Vlagen natte sneeuw dweilen langs de ramen. De vlokken plakken even vast, zakken dan smeltend weg. Een lieve kleuterjuf had me ooit verteld dat dan de engelen huilden, maar dat idee werd er door mijn vader meteen uit geschamperd. Ha! Engelen! Toch zie ik de druppels nog steeds als tranen. We hebben ons goeie goed aan, ook al is eerste kerstdag bestemd voor de huiselijke kring en zullen we niemand zien. Papa draagt een wit overhemd met een donkerblauwe stropdas. Het zit iets te ruim om zijn tengere schouders en doordat het licht gesteven is, lijkt zijn bovenlijf een half opgeblazen ballon. Het wit vraagt aandacht in de deemstere kamer, waar uit spaarzaamheid geen licht mag worden ontstoken tot het echt gaat schemeren; mijn blikken glijden voortdurend naar de helle vlek die hij vormt naast de kachel, waar hij zijn sjekkies rookt met nerveuze geelbruin bevlekte vingertoppen, soms diep rochelt, zijn luchtpijp een mijnschacht, en ongeduldig fronsend de puzzel in de krant probeert op te lossen. Als medewerker van de krant mag hij niet meedoen, maar hij levert in onder valse naam. Nooit wint hij. De uitslag wordt door hem steeds luidkeels betwist.
De tweeling, in ouwelijke bordeauxrode wollen jurkjes met crèmekleurige kanten kraagjes, doet een doventaalspelletje dat ze hebben uitgevonden omdat papa hun eeuwige gekwetter niet verdraagt, en ze begeleiden hun gebaren met het uitstoten van gedempte geluiden, waardoor ze het gevaar lopen alsnog te worden afgeblaft, afhankelijk van de graad van ergernis die hij vandaag zal bereiken. Mama, elegant in een zwarte kokerrok en een roze blouse met volants waaroverheen haar zondagse schort met ruches langs de strikbanden de gelijkenis met een lampenkap compleet maakt, is in de keuken bezig met groentesoep, de enige soep die ze beheerst. Ze zingt een kerstliedje, hoor ik, ‘Er is een roos ontsprongen’.
‘Blijf je zingen? Dan kan de radio wel uit!’ Mijn vaders stem is scherp als het mes waarmee ze prei snijdt. De radio heeft, naar de gids meldt, op dat moment ‘religieuze negermuziek’. Abrupt zwijgt ze, zonder commentaar. ‘Zet de radio dan maar uit,’ zou ik hebben willen zeggen in haar plaats. Maar ja, dan is de boot aan.
Het huis is klein, we horen elkaar altijd; we horen ook de buren, soms allemaal tegelijk in verschillende geluidssoorten en sterkte. Hollende voetstappen van de kinderen Koek boven, harmonium en samenzang links bij de familie Groenendijk, het oefenen op de accordeon van roodharige Rini van Klaveren rechts, de nieuwsberichten op vol volume beneden bij opa Van As, die een Engelse schoondochter heeft, die Grace heet (Krees), net als Grace Kelly.”

 

 
Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, essayist en kunstcriticus K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter, werd geboren in Amsterdam op 6 november 1936. Zie ook alle tags voor K. Schippers op dit blog.

 

Naaste omgeving

Je verwijdert je op straat van
waar je niet naar kijkt. Het
liefst wil je iets zien dat
je zelf hebt uitgezocht of toch

iets bewaren van wat je nauw-
keurig omgeeft, zonder je om
te draaien. Een dakrand, een wolk,
wat je vanuit een ooghoek hebt

gezien. Je draait je om. Het
blauw zoekt de grijze hemel.
Het wacht op de jurk van het
meisje dat straks voorbij zal

gaan. De muur is klaar voor de
echo van je voetstap. Dit alles
blijft uit. Scherpte verlaat een
krom geslagen spijker. Dat wel.

Het veranderende omgeeft je zo
teruggetrokken, dat het je ontgaat,
er bijna niet is. Wat ga je doen
als je hier even weg bent.

 

Bloemen geuren

Elke bloem heeft een speciale
geur. De roos, tulp, margriet,

narcis, leeuwebekje, heide,
lelietje van dalen, klaproos,

anjer, madeliefjes krokussen,
de korenbloem. Niet allemaal

ruiken ze lekker. Bij voorbeeld
de anjer ruikt niet zo

lekker als de roos. De lelie
van dalen ruikt erg lekker.

Veel en veel lekkerder dan de
anjer. Dus ruik vooral niet

aan de anjer. Dit weten we
dan ook weer. Dag allemaal.

 

Repeteertekst

Zie de laatste zin.
Zie de eerste zin.

 

 
K. Schippers (Amsterdam, 6 november 1936)

 

De Amerikaanse schrijver Colson Whitehead werd geboren op 6 november 1969 en groeide op in Manhattan. Zie ook alle tags voor Colson Whitehead op dit blog.

Uit: The Underground Railroad

“Cora’s grandmother knew nothing about the ship’s fate. For the rest of her life she imagined her cousins worked for kind and generous masters up north, engaged in more forgiving trades than her own, weaving or spinning, nothing in the fields. In her stories, Isay and Sidoo and the rest somehow bought their way out of bondage and lived as free men and women in the City of Pennsylvania, a place she had overheard two white men discuss once. These fantasies gave Ajarry comfort when her burdens were such to splinter her into a thousand pieces.
The next time Cora’s grandmother was sold was after a month in the pest house on Sullivan’s Island, once the physicians certified her and the rest of the Nanny’s cargo clear of illness. Another busy day on the Exchange. A big auction always drew a colorful crowd. Traders and procurers from up and down the coast converged on Charleston, checking the merchandise’s eyes and joints and spines, wary of venereal distemper and other afflictions. Onlookers chewed fresh oysters and hot corn as the auctioneers shouted into the air. The slaves stood naked on the platform. There was a bidding war over a group of Ashanti studs, those Africans of renowned industry and musculature, and the foreman of a limestone quarry bought a bunch of pickaninnies in an astounding bargain. Cora’s grandmother saw a little boy among the gawkers eating rock candy and wondered what he was putting in his mouth.
Just before sunset an agent bought her for two hundred and twenty-­six dollars. She would have fetched more but for that season’s glut of young girls. His suit was made of the whitest cloth she had ever seen. Rings set with colored stone flashed on his fingers. When he pinched her breasts to see if she was in flower, the metal was cool on her skin. She was branded, not for the first or last time, and fettered to the rest of the day’s acquisitions. The coffle began their long march south that night, staggering behind the trader’s buggy. The Nanny by that time was en route back to Liverpool, full of sugar and tobacco. There were fewer screams belowdecks.
You would have thought Cora’s grandmother cursed, so many times was she sold and swapped and resold over the next few years. Her owners came to ruin with startling frequency. Her first master got swindled by a man who sold a device that cleaned cotton twice as fast as Whitney’s gin. The diagrams were convincing, but in the end Ajarry was another asset liquidated by order of the magistrate. She went for two hundred and eighteen dollars in a hasty exchange, a drop in price occasioned by the realities of the local market. Another owner expired from dropsy, whereupon his widow held an estate sale to fund a return to her native Europe, where it was clean. Ajarry spent three months as the property of a Welshman who eventually lost her, three other slaves, and two hogs in a game of whist. And so on.”

 

 
Colson Whitehead (New York, 6 november 1969)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook alle tags voor Michael Cunningham op dit blog.

Uit: Specimen Days

“I don’t need school. I have Walt’s book.”
“You know the whole thing, don’t you?”
“Oh no. There’s much more, it will take me years.”
“You must be careful at the works,” she said. “You must-” She stopped speaking, though her face didn’t change. She continued offering her profile, which was as gravely beautiful as that of a woman on a coin. She continued looking out at the street below, waiting for the heavenly entourage to parade by with Simon up top, the pride of the family, a new prince of the dead.
Lucas said, “You must be careful, too.”
“There’s nothing for me to be careful about, my dear. For me it’s just tomorrow and the next day.”
She slipped the locket chain back over her head. The locket vanished into her dress. Lucas wanted to tell her-what? He wanted to tell her that he was inspired and vigilant and recklessly alone, that his body contained his unsteady heart and something else, something he felt but could not describe: porous and spiky, shifting with flecks of thought, with urge and memory; salted with brightness, flickerings of white and green and pale gold, like stars; something that loved stars because it was made of the same substance. He needed to tell her it was impossible, it was unbearable, to be so continually mistaken for a misshapen boy with a walleye and a pumpkin head and a habit of speaking in fits.
He said, “I celebrate myself, and what I assume you shall assume.” It was not what he’d hoped to tell her.
She smiled. At least she wasn’t angry with him. She said, “I should go now. Will you walk me home?”
“Yes,” he said. “Yes.”

 

 
Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook alle tags voor Robert Musil op dit blog.

Uit: Der Mann ohne Eigenschaften

“Die Straße, in der sich dieser kleine Unglücksfall ereignet hatte, war einer jener langen, gewundenen Verkehrsflüsse, die strahlenförmig am Kern der Stadt entspringen, die äußeren Bezirke durchziehn und in die Vorstädte münden. Sollte ihm das elegante Paar noch eine Weile weiter gefolgt sein, so würde es etwas gesehen haben, das ihm gewiß gefallen hätte. Das war ein teilweise noch erhalten gebliebener Garten aus dem achtzehnten oder gar aus dem siebzehnten Jahrhundert, und wenn man an seinem schmiedeeisernen Gitter vorbeikam, so erblickte man zwischen Bäumen, auf sorgfältig geschorenem Rasen etwas wie ein kurzflügeliges Schlößchen, ein Jagd- oder Liebesschlößchen vergangener Zeiten. Genau gesagt, seine Traggewölbe waren aus dem siebzehnten Jahrhundert, der Park und der Oberstock trugen das Ansehen des achtzehnten Jahrhunderts, die Fassade war im neunzehnten Jahrhundert erneuert und etwas verdorben worden, das Ganze hatte also einen etwas verwackelten Sinn, so wie übereinander photographierte Bilder; aber es war so, daß man unfehlbar stehen blieb und »Ah!« sagte. Und wenn das Weiße, Niedliche, Schöne seine Fenster geöffnet hatte, blickte man in die vornehme Stille der Bücherwände einer Gelehrtenwohnung.
Diese Wohnung und dieses Haus gehörten dem Mann ohne Eigenschaften.
Er stand hinter einem der Fenster, sah durch den zartgrünen Filter der Gartenluft auf die bräunliche Straße und zählte mit der Uhr seit zehn Minuten die Autos, die Wagen, die Trambahnen und die von der Entfernung ausgewaschenen Gesichter der Fußgänger, die das Netz des Blicks mit quirlender Eile füllten; er schätzte die Geschwindigkeiten, die Winkel, die lebendigen Kräfte vorüberbewegter Massen, die das Auge blitzschnell nach sich ziehen, festhalten, loslassen, die während einer Zeit, für die es kein Maß gibt, die Aufmerksamkeit zwingen, sich gegen sie zu stemmen, abzureißen, zum nächsten zu springen und sich diesem nachzuwerfen; kurz, er steckte, nachdem er eine Weile im Kopf gerechnet hatte, lachend die Uhr in die Tasche und stellte fest, daß er Unsinn getrieben habe. – Könnte man die Sprünge der Aufmerksamkeit messen, die Leistungen der Augenmuskeln, die Pendelbewegungen der Seele und alle die Anstrengungen, die ein Mensch vollbringen muß, um sich im Fluß einer Straße aufrecht zu halten, es käme vermutlich – so hatte er gedacht und spielend das Unmögliche zu berechnen versucht – eine Größe heraus, mit der verglichen die Kraft, die Atlas braucht, um die Welt zu stemmen, gering ist, und man könnte ermessen, welche ungeheure Leistung heute schon ein Mensch vollbringt, der gar nichts tut.
Denn der Mann ohne Eigenschaften war augenblicklich ein solcher Mensch.
Und einer der tut?
»Man kann zwei Schlüsse daraus ziehen« sagte er sich.”

 


Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)
Cover

 

De Surinaamse dichteres en schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935. Zie ook alle tags voor Bea Vianen op dit blog.

Uit: Het paradijs van Oranje

“Wanneer Sirdjal zich ’s ochtends voor de spiegel stond te scheren, zijn tanden poetste, of op het toilet zat, ging hem in gedachten een reeks van gebeurtenissen voorbij, die hem bracht op een vraagstuk dat hem heel erg interesseerde.
Nu, net uit bed, gezeten op het toilet, herinnerde hij zich het gisteravond door de nos gebrachte televisieprogramma over het vaderland. Hij keek zelden naar de televisie – hij had meer belangstelling voor de dingen die hij zelf maakte, de dingen die hij moest afmaken. Bovendien had hij een toestel dat steeds méér kuren kreeg en steeds weer andere afstellingstechnieken van hem eiste. Het was een rot oud kreng, hem aangesmeerd door een zekere firma Brandtjes, in één van die Amsterdamse buurten waar je denkt goedkoper af te zijn dan ergens anders. Hij had er honderdvijftig gulden voor uitgegeven en dat juist in een tijd dat hij nauwelijks geld had om zich in leven te houden. Hij had het in twee termijnen betaald en wat graag, omdat hij toen zo’n enorme behoefte had aan verstrooiing, maar hij was belazerd, men had misbruik gemaakt van zijn technische onkunde.
Klagen was volkomen zinloos – hij moest het ding gewoon wég doen, in het holst van de nacht op straat zetten voor een voddenman, een student, of een knutselend type. Dat hij het nog altijd niet gedaan had, kwam doordat zijn vader hem had ingehamerd nooit iets weg te doen als hij verder wilde komen in de maatschappij. Goed, hij was erin gestonken, zoiets kon je gebeuren. Het toestel kon altijd nog gebruikt worden als een soort bijzettafeltje, voor een paar boeken, een asbak, een pakje sigaretten, een schaartje. Hij had fantasie genoeg en op een avond ging hij zelfs zo ver zijn miskoop te beschouwen als een zeer geslaagde stommiteit. Er was toen een uitzending van ‘Kort Geding’ over de onafhankelijkheid van het vaderland. Vertegenwoordigers van de twee grootste Surinaamse bevolkingsgroepen, de Hindoe-stanen en de creolen, redetwistten met elkaar. Hoewel hij wist dat er weer om de dingen heen gepraat zou worden, was Sirdjal een en al oor. Als een waanzinnige had hij aan het toestel zitten morrelen om vooral Mohan M. niet te kort te doen. Hij was zelfs voornemens geweest hem een brief te schrijven in de trant van:
‘Beste, brave Mohan, je haar zat weer voortreffelijk. Prima, schitterende coupe. Twee ravenzwarte, naar voren toe soepel over elkaar heen geslagen bloembladen à la Raj Kapoor, uit de film Paigam, de Grote Boodschap aan de verdrukte, vertrapte Indiase onderlaag, de chamars.”

 


Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)

 

De Vlaamse literatuurwetenschapper en auteur Gilbert (Bert) Vanheste werd geboren in Pervijze op 6 november 1937. Zie ook alle tags voor Bert Vanheste op dit blog.

Uit: Van Kerststal tot kristal. Lucebert verwoordt de verwording

“In Luceberts ‘voorjaar’ lijkt in het begin nog de kinderlijke naoorlogse ‘Cobra’-hoop door te klinken (‘kinderen zingen in de klassen’); in de laatste strofe kunnen we de vernietigende kracht van de atoombom beluisteren (‘verwoed de woede koelt de woede/de mensen verwelken en smelten als toevallige vlokken’). Lijkt, schreef ik spontaan, nu bewust. Het lezen van literatuur als antwoord van de schrijver ook op de maatschappelijke realiteit, maakt de interpretatie niet zonder meer objectiever. Ik kom immers niet verder dan een visie op de Nederlandse samenleving in Luceberts tijd, een selectie van feiten die ik – vanzelfsprekend met de hulp van historici – samenhang en structuur probeer te geven. Maar zelfs als het mogelijk zou zijn een wetenschappelijk verantwoord beeld van de tweede helft van de jaren veertig en van Luceberts positie daarin te verkrijgen, dan nog is het gevaar groot – zoals menige lezer na het voorafgaande al bedacht zal hebben – dat Luceberts woorden te snel en te rechtstreeks gezien worden als lelies door hem opgedregd uit een wereld van ‘slaapwandelaars in een koud circus’.
Om die reden leg ik hierna de lat aanmerkelijk lager. Ik probeer ‘het vlees is woord geworden’ niet te verklaren als antwoord op december 1948, ik streef er slechts naar het gedicht te lezen met in mijn achterhoofd mijn kennis van die naoorlogse tijdgeestwendemaand. Ik vereenzelvig mij met de dichter die volgens hemzelf de werkelijkheid met open fontanel tegemoet treedt: ‘als babies zijn de dichters niet genezen/van een eenzaam zoekend achterhoofd’. Ik ga na of een (mede) literatuursociologische lezing bijdraagt aan een beter inzicht in het gedicht, of een zesde interpretatie iets toevoegt aan de vijf vorige. Als Oegema’s Parmentier-essay iets duidelijk heeft gemaakt, is het wel dat de vijf interpretaties licht werpen op het gedicht, maar dat ‘“het vlees is woord geworden” (…) een raadselachtige tekst (blijft), waar het laatste woord nog niet over is gezegd’”.

 


Bert Vanheste (6 november 1937 – 23 februari 2007)
Lucebert

 

De Nederlandse schrijver Christiaan Frederik (Chris) van Abkoude werd geboren in Rotterdam op 6 november 1880. Zie ook alle tags voor Chris van Abkoude op dit blog.

Uit: Hollandsche jongens

“Het had des nachts weer flink gevoren. Sneeuw lag er weinig of niet, en dat was voor een dag als heden een meevallertje, want worden niet dikwijls de prachtigste ijsbanen door één enkele sneeuwbui bedorven? En al de banen op den Plas bij den theetuin wàren prachtig! Als je er naar keek voelde je dadelijk den lust opkomen om er eens een toertje te maken! En de afsluitboomen, touwen en hekken, waarboven een ontelb’re massa vlaggen en vlaggetjes vroolijk in ’t frissche morgenkoeltje wapperden, vertelden al, dat de banen vandaag een bijzonder schouwspel te zien zouden geven: een wedstrijd op schaatsen voor jongens!
Om half negen brak het zonnetje door de morgennevelen, en verlichtte de wit-bevroren velden en wegen met een gouden glans. De ijskristalletjes schitterden als vurige diamantjes in het heldere morgenlicht, de mistige dampen trokken op en alles blonk helder-blank in den schoonen wintermorgen.
Zooals gezegd is, de banen zagen er feestelijk uit! Het waren er twéé, door palen en touwen van elkander gescheiden. Iedere baan was juist 250 Meter lang, en zorgvuldig aan weerskanten afgesloten.
In den tuin van het koffiehuis liepen de knechts van den eigenaar met vlaggen en stokken te sjouwen; hier timmerde er een aan den ingang een wapentrofee, ginds werden vlaggetjes aan de hekken gespijkerd, en aan een zijdeur werd een bordje getimmerd, waarop met zwarte letters te lezen stond:
INGANG VOOR DE RIJDERS
WACHTKAMER
Op een tafeltje lagen roode en witte seinvlaggetjes voor de baancontroleurs, die moesten zorgen, dat geen der mededingers zich aan oneerlijkheid schuldig maakte, b.v. door onder de touwen door te kruipen voor het eindpunt, enz. – Het zwakke Oostenwindje deed de vlaggen lustig wapperen, en het scheen wel, alsof er een bijzonder groot feest op handen was.”

 


Chris van Abkoude (6 november 1880 – 2 januari 1960)

 

De Nederlandse schrijver, dichter en predikant Johannes Petrus Hasebroek werd geboren in Leiden op 6 november 1812. Zie ook alle tags voor Johannes Petrus Hasebroek op dit blog.

 

Aan een jongen vriend, op zijn vijftienden verjaardag.

Verheug u, Jongeling! ten dage van uw jeugd!
Geen ouderlijk gemoed wraakt argelooze vreugd.
Ja, gulle scherts kan vaak den geest weldadig wetten,
Gelijk de Lentewind het jonge gras verfrischt.
Maar wen u te gelijk op d’ uitgang streng te letten
Van ’t hart dat, onbewaakt, zich zelf zoo ligt vergist.
’t Hart, o mijn jonge Vriend! dan vroeg gekeerd naar Boven!
Men zoekt zijn Heiland nooit óf te ijvrig óf te vroeg.
Van dat uw moeder u naar ’t heilig doopbad droeg
Ontfingt gy stof en wenk, om biddend Hem te loven.
Wees vrolijk, jongeling! ten dage van uw jeugd.
Maar meng’ zich de ernst dier vraag, beslissend voor het leven:
‘Wien hoor ik? wie alleen kan my behoudnis geven?’
By de u van gantscher ziel gegunde levensvreugd.

 

In eenen bijbel

By ’t openslaan van ’t Boek der boeken
Gedenk, o Christen! dag aan dag,
Dat wie dat Woord wil onderzoeken,
Geen eigen licht vertrouwen mag.
Geen menschenwijsheid zou hier baten,
Geen vlijtige arbeid hier volstaan;
Alle eigenwijsheid dient verlaten –
Een ander oog moet opengaan.
Voor dat ge u dan begeeft tot lezen,
Val, Christen! val uw God te voet!
En dat een heilig, heilzaam vreezen
Zich meester maak’ van uw gemoed!
Vraag, eer gy verder gaat, een zegen!
Vraag oogen, ooren, en een hart!
En – Jesus zelve kome u tegen
In dit Zijn woord by vreugd en smart

 

 
Johannes Petrus Hasebroek (6 november 1812 – 29 maart 1896)
Borstbeeld door Johan Keller, 1893

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e november ook mijn blog van 6 november 2017 en ook mijn blog van 6 november 2016 deel 2.

K. Schippers, Nelleke Noordervliet, Colson Whitehead, Michael Cunningham, Robert Musil, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski, Johannes Petrus Hasebroek

De Nederlandse dichter, schrijver, essayist en kunstcriticus K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter, werd geboren in Amsterdam op 6 november 1936. Zie ook alle tags voor K. Schippers op dit blog.

 

Algemene taal na klap

Geef een Fransman, een Engelsman
een klap met een houten hamer
en luister
of geluid
nog met landstaal
in verband gebracht kan worden

Indien klap hard
daarna vergelijken:
het geluid van een slapende Fransman
het geluid van een slapende Engelsman

Universele grammatica en fonetiek
van slaapgeluiden zonder woorden

 

Huid

Een doos of vaas kan zich
geen beeld van iets anders vormen.

Zij zijn alleen een deel van een
omgeving voor een mens of dier.

Zelf vallen zij samen met hun huid
van steen, karton of een ander

materiaal. Zij kunnen nooit een
uitbreiding ervaren. Voorwerpen

zijn gedompeld in een afzondering
die nooit kan worden opgeheven.

Er is niets dan zij.

 

Opening van het visseizoen

Eindelijk buiten.
Water is water.
Riet is riet.
Een eend lijkt op een eend.

Maar nu begint mijn vader (62) weer.

Hij noemt waterhoentjes strijkbouten
en vindt dat de maan
ondergaat
als de
zon.

 

 
K. Schippers (Amsterdam, 6 november 1936)

Lees verder “K. Schippers, Nelleke Noordervliet, Colson Whitehead, Michael Cunningham, Robert Musil, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski, Johannes Petrus Hasebroek”

Bodenski, Johannes Petrus Hasebroek, James Jones, Galaktion Tabidze, Jonas Lie, Johannes Jörgensen

De Duitse dichter, componist en musicus Bodenski (eig. Michael Boden) werd geboren op 6 november 1965 in Potsdam. Zie ook alle tags voor Bodenski op dit blog en ook mijn blog van 6 november 2010‘.

 

Traum Vom Tod

Ich hab heut Nacht vom Tod geträumt
Er stand auf allen Wegen
Er winkte und er rief nach mir so laut
Er sprach mein Leben sei verwirkt
Ich sollt mich zu ihm legen
Ein frühes Grab sei längst für mich gebaut

Ich floh soweit das Land mich trug
Soweit die Vögel fliegen
Doch mir zur Seite spürte ich den Tod
Sein Schatten folgte meiner Spur
Ich sah ihn bei mir liegen
Und seine Hände waren blutig rot

Da wußte ich es weht der Wind
Und Regen fällt hernieder
Auch wenn schon längst kein Hahn mehr nach mir kräht
Weil ich schon längst vergessen bin
Singt man mir keine Lieder
Nur Unkraut grünt und blüht auf jedem Feld

Ich hab heut Nacht vom Tod geträumt
Es gibt kein ewig Leben
Für Mensch und Tier und Halm und Strauch und Baum

… das war mein Trau

 

 
Bodenski (Potsdam, 6 november 1965)

Lees verder “Bodenski, Johannes Petrus Hasebroek, James Jones, Galaktion Tabidze, Jonas Lie, Johannes Jörgensen”

K. Schippers, Michael Cunningham, Robert Musil, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski, Johannes Petrus Hasebroek

De Nederlandse dichter, schrijver, essayist en kunstcriticus K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter, werd geboren in Amsterdam op 6 november 1936. Zie ook alle tags voor K. Schippers op dit blog.

 

De plantjes water geven

Het huis van een kennis,
die met vakantie is,
leeg halen.

De schilderijen, meubels,
tapijten, kachels, het servies,
grammofoonplaten, kleding, spiegels
en ander huisgerei
fotograferen en op
ware grootte afdrukken.

De gefotografeerde dingen
eventueel met een
standaard in de rug
– denk aan de meubels –
weer op hun oude
plaats terugzetten.

Messen en vorken hebben
geen standaard nodig,
komen gewoon in de
gefotografeerd bak
(het zoutvaatje een
kleine standaard).

Bij zijn thuiskomst
zit wat de bewoner
in het buitenland
de laatste weken zag,
ontwikkeld door een
plaatselijk fotograaf,
plat in een reistas.

 

No, no Nanette

Tea for two heeft voor de oorlog
iets voor mijn vader gedaan.
En ook voor mij.
Hij liep langzaam om
het langer uit een huis
te kunnen horen
en miste zo lijn 2.
In de volgende zat mijn moeder.

 

 
K. Schippers (Amsterdam, 6 november 1936)

Lees verder “K. Schippers, Michael Cunningham, Robert Musil, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski, Johannes Petrus Hasebroek”

Johannes Petrus Hasebroek

De Nederlandse schrijver, dichter en predikant Johannes Petrus Hasebroek werd geboren in Leiden op 6 november 1812. Hij bezocht daar het Stedelijk Gymnasium en studeerde er theologie aan de Rijksuniversiteit. In oktober 1836 werd hij predikant in Heiloo, in 1843 te Breda, in 1852 te Middelburg en uiteindelijk op 12 november 1851 te Amsterdam. In 1883 werd hij emeritus. Hasebroek was een typische 19de-eeuwse schrijver, die zowel boeken publiceerde als preekte, net als zijn twee vrienden Nicolaas Beets en Jan Jakob Lodewijk ten Kate. Met enkele anderen werden zij de dominee-dichters genoemd, tegen wier moralistische gedichten de Tachtigers protesteerden. Hasebroek was ook bekend onder het pseudoniem Jonathan.

Uit:Waarheid en droomen (De stamboom)

Niet waar, dat zoudt ge niet gedacht hebben, dat Jonathan er ook een stamboom op nahoudt?
En hoe meent ge wel dat hij er uitziet?
Denkt gij misschien aan een een groote perkamenten kaart met cirkels en lijnen, waaraan de namen der respectieve leden van de familie zijn opgehangen, die, zich van boven naar beneden uitbreidende, het hartroerende figuur van een omgekeerde peer opleveren?
Of verbeeldt gij u mogelijk een enorme schilderij, met wapens bemaald, waarop het aandoenlijk is te zien, hoe het wilde zwijn zich met het hert, en de sperwer zich met de duif verdraagt? Als ware het een voorspel van die gouden eeuw, door de profeten geschilderd:
 
Het Lam zal met den Wolf verkeeren als gespeel:
De Luiaard naast het kalf zich vleien in ’t gareel:
De Leeuw zal zich op ’t stroo aan ’s Rundiers kreb vergasten:
Green Beer, geen Tijger taalt om ’t Geitje aan te tasten.

Of hebt gij misschien een dik wapenboek voor den geest, waarin al de Edelen achtereenvolgens op een rij staan geschaard, even als in een kabinet van Natuurlijke historie, mannetje en wijfje naast elkander, ieder op zijn plaats en in zijn orde?
In elk geval misgeraden!
Neen, wanneer gij mij ooit de eer doet van mij een bezoek te brengen, zult gij in een hoek van onze huishoudkamer een ouderwetschen standaard op drie voeten zien staan, met een schuins staand blad, waarop gij een boek in folio in zwart lederen band met koperen sloten zult zien liggen – daarin zult gij mijn Stamboom vinden.
Maar dat is een Bijbel! voert gij mij tegen. Gij zijt er! dat is het ook. Welnu, in dien band, vóór den Bijbel, vindt gij een blad door verschillende handen beschreven: dat zijn familiepapieren!
Dat ziet er niet best uit, niet waar? Gij hebt gelijk. Ik ben niets dan een simpele roturier. Geen heraut heeft ooit een schelling aan mijn geslacht verdiend. Ik moet mij met den troost van alle laaggeborenen behelpen, dat ik in Adam, den algemeenen Stamvader der menschen, van den oudsten adel ter wereld ben. Verder kan ik het niet brengen. Ik zou er mijn hals niet onder durven verwedden, of ik uit Joodsch of Heidensch bloed gesproten ben; of mijn voorvaderen onder het Romeinsche juk zijn doorgegaan of den Romeinschen adelaar gedragen hebben; of zij bij de tornooien tot degenen behoord hebben, die den hals braken, of die halzen zagen breken; of zij sporen aangespten, of sporen vervaardigden; of de groote Potentaten ze met hun zwaard op de schouders of op den rug sloegen, dat zulk een groot verschil maakt. Kortom, ik weet er niets hoegenaamd van en, als dit niet uit de lex non scripta der natuur volgde, zou ik zelfs niet eens kunnen bewijzen, dat ik ooit verre voorvaders gehad had.”

 
Johannes Petrus Hasebroek (6 november 1812 – 29 maart 1896)
Portret door Louis Chantal, 1847