Tonnus Oosterhoff, John Updike

De Nederlandse dichter en schrijver Tonnus Oosterhoff werd geboren in Leiden op 18 maart 1953. Zie ook alle tags voor Tonnus Oosterhoff op dit blog.

 

Als je niet buigt word je gebogen

Als je niet buigt word je gebogen,
o, wees maar niet bang, je wordt gebogen, het buigt je, het drukt je met kracht neer.

Je wordt door iedereen verlaten, ja, door jezelf.
Wees niet bang, het is snel voorbij met het gekloot.
Want gekloot is het en het wordt niet beter.

‘´t Is voorlopig nog toekomstmuziek,’ luilakt de radiopresentator, ‘vrede en broederschap.’
In huis staat een koude mist.

Ga ik in een kastje? Heb je me al in een kastje?
Geef mij je handje, kind, ik word een blinde.

Toen Jezus een kindje was had hij een tuintje waarin hij rozen kweekte. Ze waren tegen sneeuw bestand:
toen de sneeuw kwam bloeiden ze mooier.

Je kunt het beste niemand geloven, hecht geen waarde aan praatjes.

Wie heeft het meetsnoer over de aarde gelegd?
Wie heeft ware grootte ingesteld?
Die heeft alle rechte lijnen voor je gebogen.
Zodat je je, als je je tot verzet opricht, juist buigt.

 

Klemde het deurtje?

Klemde het deurtje? Een beetje.
Maar ik stiet het open en liet
– diep snoof ik de zeelucht
toen blies ik mijn hand leeg –
de dief los.

Dicht boven de golvende golven,
– natuurlijk klemde het hout,
zo lang hield het dieren
en goden gescheiden –
vloog ik mijn dief.

 

Toen zeiden ze, die hersens van mij

Toen zeiden ze, die hersens van mij:
dit ene artikel begrijpen wij niet.
Is het in een taal die wij niet kennen?
Nee, dit is niet in een taal die wij niet kennen.
Gaat het over een onderwerp waar we niets van weten?
Nee, we weten veel over het onderwerp en vinden het interessant.
Waarom is het dan of de hokken der woorden
leeg zijn?

In greppels en holen wachten de verbanden
tot het tijdschrift zich sluit. Zet ik mijn bril op,
voor de zekerheid schrikken de duiven.
Want de begrijpelijke zin verplaatst niet
maar de onbegrijpelijke zin verplaatst.


We hebben je tot de hemel gebracht, nu zoek je het zelf maar uit.

 

Tonnus Oosterhoff (Leiden, 18 maart 1953)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver John Updike werd geboren in Shillington, Pennsylvania, op 18 maart 1932. Zie ook alle tags voor John Updike op dit blog.

 

De dood van mijn hond

Ze moet ongezien zijn geraakt of geschampt door een auto.
Te jong om veel te weten, begon ze net te leren
Om de op de keukenvloer uitgespreide kranten te gebruiken
Met als beloning, na het plassen, de woorden: ‘Goede hond! Brave hond!’

We dachten dat haar stille ongemak een reactie op een prik was.
De autopsie onthulde een scheur in haar lever.
Terwijl we haar plaagden bij het spel, vulde haar huid zich met bloed
En haar hart leerde voor altijd te gaan liggen.

Maandagochtend, terwijl de kinderen luidruchtig hadden ontbeten
En naar school waren gestuurd, kroop ze onder het bed van de jongste.

We vonden haar verwrongen en slap, maar nog in leven.
In de auto naar de dierenarts, op mijn schoot, probeerde ze

Om in mijn hand te bijten en stierf. Ik streelde haar warme vacht
En mijn vrouw riep haar met een stem waarin tranen overheersten.
Hoewel omringd door liefde die haar zou hebben gesteund,
Zonk ze toch weg en ging, verstijvend, heen.

Thuis ontdekten we dat in de nacht haar geraamte,
Bezig te ontbinden, de schande had doorstaan
Van diarree en zich over de vloer gesleept had
Naar een daar achteloos achtergelaten krant. Brave hond.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

John Updike (18 maart 1932 – 27 januari 2009)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e maart ook mijn blog van 18 maart 2021 en ook mijn blog van 18 maart 2020 en eveneens mijn blog van 18 maart 2019 en ook mijn blog van 18 maart 2018 deel 2 en eveneens deel 3 en ook mijn blog van 18 maart 2017 deel 3.

Seven Stanzas at Easter (John Updike), Antje Rávic Strubel

Prettige Paasdagen!

 

De opstanding van Christus door Pietro Novelli, ca. 1640

 

Seven Stanzas at Easter

Make no mistake: if he rose at all
It was as His body;
If the cell’s dissolution did not reverse, the molecule reknit,
The amino acids rekindle,
The Church will fall.

It was not as the flowers,
Each soft spring recurrent;
It was not as His Spirit in the mouths and fuddled eyes of the
Eleven apostles;
It was as His flesh; ours.

The same hinged thumbs and toes
The same valved heart
That—pierced—died, withered, paused, and then regathered
Out of enduring Might
New strength to enclose.

Let us not mock God with metaphor,
Analogy, sidestepping, transcendence,
Making of the event a parable, a sign painted in the faded
Credulity of earlier ages:
Let us walk through the door.

The stone is rolled back, not papier-mache,
Not a stone in a story,
But the vast rock of materiality that in the slow grinding of
Time will eclipse for each of us
The wide light of day.

And if we have an angel at the tomb,
Make it a real angel,
Weighty with Max Planck’s quanta, vivid with hair, opaque in
The dawn light, robed in real linen
Spun on a definite loom.

Let us not seek to make it less monstrous,
For our own convenience, our own sense of beauty,
Lest, awakened in one unthinkable hour, we are embarrassed
By the miracle,
And crushed by remonstrance.

 

Zeven strofen met Pasen

Vergis u niet: als hij überhaupt opstond
Was het als Zijn lichaam;
Als de ontbinding van de cel niet was omgekeerd, het molecuul herstelt,
De aminozuren herleven,
Zal de kerk vallen.

Het was niet zoals de bloemen,
Die elke zachte lente terugkomen;
Het was niet zoals Zijn Geest in de mond en verwarde ogen van de
Elf apostelen;
Het was als Zijn vlees; het onze.

Dezelfde beweegbare duimen en tenen
Hetzelfde hart met klep
Dat – doorboord – stierf, verdorde, pauzeerde en weer terugkwam
Vanuit de blijvende Macht
Nieuwe kracht in te sluiten.

Laten we God niet bespotten met een metafoor,
Analogie, zijwegen, transcendentie,
Van het evenement een gelijkenis maken, een teken, geschilderd in de verbleekte
Goedgelovigheid van eerdere tijdperken:
Laten we door de deur lopen.

De steen is teruggerold, geen papier-maché,
Geen steen in een verhaal,
Maar de enorme rots van materialiteit die bij het langzaam slijpen van
Tijd voor ieder van ons verduisteren zal
Het wijde daglicht.

En als we een engel bij het graf hebben,
Maak er een echte engel van,
Zwaar met de kwanta van Max Planck, levendig met haar, ondoorzichtig
In de ochtendschemer, bekleed met echt linnen
Gesponnen op een blijvend weefgetouw.

Laten we niet proberen het minder monsterlijk te maken,
Voor ons eigen gemak, ons eigen gevoel voor schoonheid,
Opdat we niet, ontwaakt in een ondenkbaar uur, ons schamen
Door het wonder,
En verpletterd door verwijten.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

John Updike (18 maart 1932 – 27 januari 2009) St Mary’s Church in Reading, Pennsylvania, de geboorteplaats van John Updike

 

De Duitse schrijfster Antje Rávic Strubel werd geboren op 12 april 1974 in Potsdam. Zie ook alle tags voor Antje Rávic Strubel op dit blog.

Uit: Sturz der Tage in die Nacht

„Hinterher würden sie mit ihren exotischen Abenteuern protzen und mich fragen, ob ich mich nicht zu Tode gelang­weilt hätte da oben im menschenleeren Norden. Ich benei­dete sie nicht.Ich war nach Gotland gefahren. Ich war durch die Land­schaft gestreift, und die Landschaft mit ihrem Kalkstein, ihrem struppigen Bewuchs, mit ihren verlassen daliegenden Plateaus, den versandeten Tümpeln und Klapperstein­feldern, auf denen es hunderte Millionen Jahre alte Fossi­lien gab, hatten mich in Trance versetzt. Ich ließ mich trei­ben.Es war die Zeit nach meinem Aushilfsjob in einem Jugendprojekt; verglichen mit dem Zivildienst im Altenheim war das eine leichte Arbeit gewesen, auch wenn es täglich neun Stunden Lärm bedeutete, Drogen bedeutete, Messer­stechereien und täglich entweder die Polizei oder das Jugend­amt, täglich Rap oder Techno, täglich die Frage, ob du ein Hopper oder ein Emo bist, denn Emos sind schwarzgeklei­dete Schwulis, schwule Chorkinder, du Arsch, auch das täglich, täglich ich hab deine Mutter gefickt, überhaupt deine Mudderund willste was aufs Maul, und erst hier, unter Kiefern und Ostseewind, ließ die Erinnerung daran nach. Die Einsam­keit, die langen Tage, die Stille in den kleinen Ortschaften entspannten mich.
Am Ende der Woche hatte ich in einem Touristenbüro einen Tagesausflug gebucht; eine geführte Tour auf eine Insel, die der Westküste Gotlands vorgelagert war. Ich hatte Lust, wieder mit jemandem zu reden. Wo es hinging, interessierte mich nicht.Im Hafen von Klintehamn stand ein Kiosk, in dem schon lange nichts mehr verkauft wurde. Die Fenster waren ver­nagelt, eine verwaschene Preisliste für Lachs und Heringe hing noch am Holz. Der Parkplatz war schattenlos und leer. Am Kai, an dem das Boot zur Insel ablegen sollte, warteten zwei Frauen mit Wanderstöcken und Knickerbocker, Finni­nen, wie sich herausstellte. Andere Fahrgäste waren nicht zu sehen. Die Finninen verstanden kein Englisch. Sie sprachen schwedisch mit mir. Vielleicht dachten sie, es würde die Ver­ständigung erleichtern, wenn beide Seiten eine ihnen fremde Sprache benutzten. Das war nicht der Fall.”

 

Antje Rávic Strubel (Potsdam, 12 april 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e april ook mijn blog van 12 april 2019.

Tonnus Oosterhoff, John Updike

De Nederlandse dichter en schrijver Tonnus Oosterhoff werd geboren in Leiden op 18 maart 1953. Zie ook alle tags voor Tonnus Oosterhoff op dit blog.

Stel: de jacht is onze tweede natuur

Stel: de jacht is onze tweede natuur.

Het is nacht en de interne jager
achtervolgt het onvermoeibaar wild.
Dat tracht te ontsnappen over het terrein van de kwekerij.
De jacht is één bezielde beweging.
Van de kweekbedden dwarrelt de jonge afschuw op.

Kijk eens naar de naakte hemel:
zilver en zwart zijn voorbeeldig gescheiden.
En nu weer naar binnen:
vangen zou onzuiver zijn.

 

Vlak boven het havenkantoor

Vlak boven het havenkantoor
schittert de Grote Beer.
Elk ogenblik is een groter gevaar.

Een maand geleden werd hier
een schipper verdronken,
de hand op het hart in het water

De boot is verkocht,
de ligplaats vergeven,
maar de hond is aan boord.

Aan boord is de hond nog.

 

Luipaard

De luipaard aan de hersenstam
luistert naar de radiowind,
wetend, niet wetend.
Hij heft de poot,
trekt de tong langs zijn plekken, geeuwt.
Ver weg is een aanrijding.
Een windvlaag trekt door de bomen.
De luipaard geeuwt, rekt zich.
De apen lachen angstig.
Het ondier vertakt zich.

 

Tonnus Oosterhoff (Leiden, 18 maart 1953)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver John Updike werd geboren in Shillington, Pennsylvania, op 18 maart 1932. Zie ook alle tags voor John Updike op dit blog.

Schoffelen

Ik ben soms bang dat de jongere generatie wordt beroofd
van de geneugten van het schoffelen;
niemand weet
hoeveel zielen zijn gevormd door deze simpele vaardigheid.

De droge aarde breekt als een grote korst en onthult
vochtig-donkere leem–
waar de wortel van de erwt thuis is,
een vruchtbare wond die voortdurend geneest.

Hoe netjes gaat het groene onkruid onder!
Het mes hakt de aarde nieuw.
Onwetend de wijze jongen die
de wereld nooit zo heeft vruchtbaar gemaakt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

John Updike (18 maart 1932 – 27 januari 2009)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e maart ook mijn blog van 18 maart 2019 en ook mijn blog van 18 maart 2018 deel 2 en eveneens deel 3 en ook mijn blog van 18 maart 2017 deel 3.

Tonnus Oosterhoff, John Updike, Charlotte Roche, Max Barry, Christa Wolf, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé, Hellema, Frans Babylon

De Nederlandse dichter en schrijver Tonnus Oosterhoff werd geboren in Leiden op 18 maart 1953. Zie ook alle tags voor Tonnus Oosterhoff op dit blog.

 

O jongens, zeg je prevelementjes

O jongens, zeg je prevelementjes,
de geschiedenisleraar komt binnen.
Op de mutor is slecht nieuws voor doven en horenden.
‘Er is een schuchtere rede die wij afschaffen.’
De realiteit sloopt de mogelijkheden.

Met de strekking naar de speelvelden;
welk gevoel roept het product op?
Ouwe Truffoto heeft de mutorreclamebron geslagen,
Kemp rimpelt water uit de rotsen. Vrijheid van uiting.

Nu de voorlopige naam van de eeuwige organisatie nog even.

 

Tropical beach

Oplettendheid bracht de vogel.
Hier ligt het geluste in aftel,
het aas van de vissende bomen.
Voor vogelhoofdboothuis een kano
al omgekeerd op een plankje.
De vogel het nut van de snavel.
De snavel het nut van de vogel.

De zin van kleurige wieken
naar de tak van de vissende bomen.
Droom standen vol notige zaden.
Het kuifje dat even omhoog komt
om de mens in zich te onderdrukken.

 

Geheim agent

Alles heb ik geregeld: de valse naam
en het hotel waar niemand ons zou zoeken.
Zijn spierkracht, dat hij klein was, niet veel sprak,
zijn gladde bruine zolen heb ik zelf bedacht.

De rust waarmee hij alles met me deed
om me tot een bekentenis te dwingen.
Stroomstoot, ijslikeur, bamboe, valse hoop:
hij was een meester in het derdegraads verhoor.

Toen ik vertrok had ik gezworen wat hij wou.
Ik had gemoord, verraden en gelogen,
en meer getierd dan hij ooit had gehoord
en toegegeven: deze ontmoeting vond nooit plaats.

 

 
Tonnus Oosterhoff (Leiden, 18 maart 1953)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver John Updike werd geboren in Shillington, Pennsylvania, op 18 maart 1932. Zie ook alle tags voor John Updike op dit blog.

 

Perfection Wasted

And another regrettable thing about death
is the ceasing of your own brand of magic,
which took a whole life to develop and market —
the quips, the witticisms, the slant
adjusted to a few, those loved ones nearest
the lip of the stage, their soft faces blanched
in the footlight glow, their laughter close to tears,
their tears confused with their diamond earrings,
their warm pooled breath in and out with your heartbeat,
their response and your performance twinned.
The jokes over the phone. The memories packed
in the rapid-access file. The whole act.
Who will do it again? That’s it: no one;
imitators and descendants aren’t the same.

 

On The Road

Those dutiful dogtrots down airport corridors
while gnawing at a Dunkin’ Donuts cruller,
those hotel rooms where the TV remote
waits by the bed like a suicide pistol,
those hours in the air amid white shirts
whose wearers sleep-read through thick staid thrillers,
those breakfast buffets in prairie Marriotts—
such venues of transit grow dearer than home.

The tricycle in the hall, the wife’s hasty kiss,
the dripping faucet and uncut lawn—this is life?
No, vita thrives via the road, in the laptop
whose silky screen shimmers like a dark queen’s mirror,
in the polished shoe that signifies killer intent,
and in the solitary mission, a bumpy glide
down through the cloud cover to a single runway
at whose end a man just like you guards the Grail.

 

Burning Trash

At night—the light turned off, the filament
Unburdened of its atom-eating charge,
His wife asleep, her breathing dipping low
To touch a swampy source—he thought of death.
Her father’s hilltop home allowed him time
To sense the nothing standing like a sheet
Of speckless glass behind his human future.
He had two comforts he could see, just two.

One was the cheerful fullness of most things:
Plump stones and clouds, expectant pods, the soil
Offering up pressure to his knees and hands.
The other was burning the trash each day.
He liked the heat, the imitation danger,
And the way, as he tossed in used-up news,
String, napkins, envelopes, and paper cups,
Hypnotic tongues of order intervened.

 

 
John Updike (18 maart 1932 – 27 januari 2009)
Cover

 

De Duitse schrijfser, televisiepresentatrice, actrice en zangeres Charlotte Roche werd geboren in High Wycombe, Engeland, op 18 maart 1978. Zie ook alle tags voor Charlotte Roche op dit blog.

Uit: Wrecked (Vertaald door Tim Mohr)

“Every time we have sex, we turn on both of the electric blankets half an hour in advance. We have extremely high-quality electric blankets, and they stretch from the head of the bed to the foot. I’ve always been terribly scared of those types of things, scared they’ll heat up after I fall asleep and that I’ll be roasted alive or die of smoke inhalation. But our electric blankets automatically switch themselves off after an hour. We lie down next to each other in the bed—heated to 105 degrees—and stare up at the ceiling. The warmth relaxes our bodies. I begin to breathe deeply, smiling on the inside with the excitement of what’s to come. Then I roll over and kiss him as I put my hand into his XL yoga pants. No zipper or anything else that could catch on hairs or foreskin. I don’t grab his cock at first. I reach down farther—to his balls. I cradle them in my hand like a pouch full of gold. At this point I’m already betraying my man-hating mother.
She tried to teach me that sex was something bad. It didn’t work.
Breathe in, breathe out. This is the only moment in the day when I really breathe deeply. The rest of the time I tend to just take shallow gasps. Always wary, always on the lookout, always bracing for the worst. But my personality completely changes during sex. My therapist, Frau Drescher, says I have subconsciously split myself in two—since my feminist mother tried to raise me as an asexual being, I have to become someone else in bed to avoid feeling as if I’m betraying her. It works very effectively. I am completely free. Nothing can embarrass me. I’m lust incarnate”.

 

 
Charlotte Roche (High Wycombe, 18 maart 1978)
Cover

 

De Australische schrijver Max Barry werd geboren op 18 maart 1973 in Melbourne. Zie ook alle tags voor Max Barry op dit blog.

Uit: Machine Man

“As a boy, I wanted to be a train. I didn’t realize this was unusual— that other kids played with trains, not as them. They liked to build tracks and have trains not fall off them. Watch them go through tunnels. I didn’t understand that. What I liked was pretending my body was two hundred tons of unstoppable steel. Imagining I was pistons and valves and hydraulic compressors.
“You mean robots,” said my best friend, Jeremy. “You want to play robots.” I had never thought of it like that. Robots had square eyes and jerky limbs and usually wanted to destroy the Earth. Instead of doing one thing right, they did everything badly. They were general purpose. I was not a fan of robots. They were bad machines.

***

I woke and reached for my phone and it was not there. I groped around my bedside table, fingers sneaking between novels I didn’t read anymore because once you start e-reading you can’t go back. But no phone. I sat up and turned on my lamp. I crawled underneath the bed, in case my phone had somehow fallen in the night and bounced oddly. My eyes were blurry from sleep so I swept my arms across the carpet in hopeful arcs. This disturbed dust and I coughed. But I kept sweeping. I thought: Have I been burgled? I felt like I would have woken if someone had tried to swipe my phone. Some part of me would have realized.
I entered the kitchen. Kitchenette. It was not a big apartment. But it was clean, because I didn’t cook. I would have spotted my phone. But I did not. I peered into the living room. Sometimes I sat on the sofa and watched TV while playing with my phone. Possibly the phone had slipped down between cushions. It could be there now, just out of sight. I shivered. I was naked. The living room curtains were open and the window looked onto the street. The street looked into the window. Sometimes there were dogwalkers, and school-going children. I shivered again. I should put on some clothes. My bedroom was six feet away. But my phone could be closer. It could be right there. I cupped my hands over my genitals and ran across the living room and pulled up sofa cushions. I saw black plastic and my heart leaped but it was only a remote. I got down on my hands and knees and felt around beneath the sofa. My ass tingled with the first touch of morning sun. I hoped nobody was outside that window.”

 

 
Max Barry (Melbourne, 18 maart 1973)

 

De Duitse schrijfster Christa Wolf werd geboren op 18 maart 1929 in het huidige Poolse Gorzów Wielkopolski. Zie ook alle tags voor Christa Wolf op dit blog.

Uit: Kindheitsmuster

„In die Erinnerung drängt sich die Gegenwart ein, und der heutige Tag ist schon der letzte Tag der Vergangen-heit. So würden wir uns unaufhaltsam fremd werden ohne unser Gedächtnis an das, was wir getan haben, an das, was uns zugestoßen ist. Ohne unser Gedächtnis an uns selbst. Und die Stimme, die es unternimmt, davon zu spre-chen. Damals, im Sommer 1971, gab es den Vorschlag, doch endlich nach L., heute G., zu fahren, und du stimmtest zu. Obwohl du dir wiederholtest, daß es nicht nötig wä-re. Aber sie sollten ihren Willen haben. Der Tourismus in alte Heimaten blühte. Zurückkehrende rühmten die fast durchweg freundliche Aufnahme durch die neuen Einwohner der Stadt und nannten Straßenverhältnisse, Verpflegung und Unterkunft »gut«, »passabel«, »ordent-lich«, was du dir alles ungerührt anhören konntest. Was die Topographie betreffe, sagtest du, auch um den An-schein wirklichen Interesses zu erwecken, könntest du dich ganz auf dein Gedächtnis verlassen: Häuser, Stra-ßen, Kirchen, Parks, Plätze — die ganze Anlage dieser im übrigen kaum bemerkenswerten Stadt war vollstän-dig und für immer in ihm aufgehoben. Eine Besichti-gung brauchtest du nicht. Trotzdem, sagte 1-1. Da fingst du an, die Reise gewissenhaft vorzubereiten. Der visa- freie Reiseverkehr war zwar noch nicht eingeführt, aber schon damals wurden die Bestimmungen lax gehand-habt, so daß der nichtssagende Vermerk »Stadtbesich-tigung«, in die dreifach auszufertigenden Antragsfor-mulare unter der Rubrik »Begründung« eingetragen, anstandslos durchging. Zutreffende Angaben wie »Ar-beitsreise« oder »Gedächtnisüberprüfung« hätten Be-fremden erregt. (Besichtigung der sogenannten Vater-stadt!) Die neuen Paßfotos fandet ihr — im Gegensatz zu den Angestellten der Volkspolizeimeldestelle — euch unähnlich, eigentlich abscheulich, weil sie dem Bild, das ihr von euch hattet, um den entscheidenden nächsten Altersschritt voraus waren. Lenka war, wie immer, gut getroffen, nach eurer Meinung. Sie selbst verdrehte die Augen, um sich zu ihren Fotos nicht äußern zu müssen. Während die Anträge auf Ausreise und bei der Indu-strie-und Handelsbank die Gesuche um Geldumtausch liefen, bestellte Bruder Lutz in der Stadt, die in deinen Formularen zweisprachig, unter verschiedenen Namen auftauchte, als »Geburtsort« L. und als »Reiseziel« G., vorsichtshalber telegrafisch Hotelzimmer, denn ihr kennt in deiner Heimatstadt keine Menschenseele, bei der ihr hättet übernachten können. Fristgerecht konntet ihr so-wohl die Anlagen zum Personalausweis als auch die dreimal dreihundert Zloty in Empfang nehmen, und du verrietest dich erst am Vorabend des geplanten Rei-setages, als Bruder Lutz anrief und mitteilte, er habe es nicht geschafft, seine Papiere abzuholen: Da machte es dir nicht das geringste aus, eine ganze Woche später zu fahren.“

 


Christa Wolf (18 maart 1929 – 1 december 2011)
Cover

 

De Engelse dichter en schrijver Wilfred Owen werd op 18 maart 1893 geboren in Oswestry in Shropshire. Zie ook alle tags voor Wilfred Owen op dit blog.

 

Shadwell Stair

I am the ghost of Shadwell Stair.
Along the wharves by the water-house,
And through the cavernous slaughter-house,
I am the shadow that walks there.

Yet I have flesh both firm and cool,
And eyes tumultuous as the gems
Of moons and lamps in the full Thames
When dusk sails wavering down the pool.

Shuddering the purple street-arc burns
Where I watch always; from the banks
Dolorously the shipping clanks
And after me a strange tide turns.

I walk till the stars of London wane
And dawn creeps up the Shadwell Stair.
But when the crowing syrens blare
I with another ghost am lain.

 

On My Songs

Though unseen Poets, many and many a time,
Have answered me as if they knew my woe,
And it might seem have fashioned so their rime
To be my own soul’s cry; easing the flow
Of my dumb tears with language sweet as sobs,
Yet are there days when all these hoards of thought
Hold nothing for me. Not one verse that throbs
Throbs with my heart, or as my brain is fraught.
‘Tis then I voice mine own weird reveries:
Low croonings of a motherless child, in gloom
Singing his frightened self to sleep, are these.
One night, if thou shouldst lie in this Sick Room,
Dreading the Dark thou darest not illume,
Listen; my voice may haply lend thee ease.

 

 
Wilfred Owen (18 maart 1893 – 4 november 1918)
Affiche voor een herdenking in Shropshire

 

De Franse dichter Stéphane Mallarmé werd geboren in Parijs op 18 maart 1842. Zie ook alle tags voor Stéphane Mallarmé op dit blog.

 

Apparition

La lune s’attristait. Des séraphins en pleurs
Rêvant, l’archet aux doigts, dans le calme des fleurs
Vaporeuses, tiraient de mourantes violes
De blancs sanglots glissant sur l’azur des corolles.
— C’était le jour béni de ton premier baiser.
Ma songerie aimant à me martyriser
S’enivrait savamment du parfum de tristesse
Que même sans regret et sans déboire laisse
La cueillaison d’un Rêve au coeur qui l’a cueilli.
J’errais donc, l’oeil rivé sur le pavé vieilli
Quand avec du soleil aux cheveux, dans la rue
Et dans le soir, tu m’es en riant apparue
Et j’ai cru voir la fée au chapeau de clarté
Qui jadis sur mes beaux sommeils d’enfant gâté
Passait, laissant toujours de ses mains mal fermées
Neiger de blancs bouquets d’étoiles parfumées.

 

L’enfant prodigue

Chez celles dont l’amour est une orange sèche
Qui garde un vieux parfum sans le nectar vermeil,
J’ai cherché l’Infini qui fait que l’homme pèche,
Et n’ai trouvé qu’un Gouffre ennemi du sommeil.

— L’Infini, rêve fier qui berce dans sa houle
Les astres et les cœurs ainsi qu’un sable fin !
— Un Gouffre, hérissé d’âpres ronces, où roule
Un fétide torrent de fard mêlé de vin !

II.

Ô la mystique, ô la sanglante, ô l’amoureuse
Folle d’odeurs de cierge et d’encens, qui ne sus
Quel Démon te tordait le soir où, douloureuse,
Tu léchas un tableau du saint-cœur de Jésus,

Tes genoux qu’ont durcis les oraisons rêveuses,
Je les baise, et tes pieds qui calmeraient la mer ;
Je veux plonger ma tête en tes cuisses nerveuses
Et pleurer mon erreur sous ton cilice amer ;

Là, ma sainte, enivré de parfums extatiques,
Dans l’oubli du noir Gouffre et de l’Infini cher,
Après avoir chanté tout bas de longs cantiques
J’endormirai mon mal sur votre fraîche chair.

 

 
Stéphane Mallarmé (18 maart 1842 – 9 september 1898)
Portret door François Nardi, 1887

 

De Nederlandse schrijver Hellema (pseudoniem voor Alexander Bernard (Lex) van Praag) werd geboren in Amsterdam op 18 maart 1921. Zie ook alle tags voor Hellema op dit blog.

Uit: Klèm

“Het was zes graden onder nul. De thermometer zat aan de raamlijst en was van binnenuit af te lezen. Hij opende de deur naar de tuin en stapte naar buiten. De sneeuw, gekrompen langs de rand van de gevel, liet een smalle strook tegels vrij, net genoeg om erop te staan. In de hoek die de hospitaalvleugel met het hoofdgebouw maakte, een hoek waar nooit zon kwam, lag de sneeuw hoog opgewaaid en glansde in het schijnsel van de booglampen van de buitenverlichting. Het was doodstil, een oord zonder gerucht, een hemels Jeruzalem.
In het vroege voorjaar was soms het kraken en kruien van het ijs te horen op de rivier, in warme zomernachten als overal de ramen en tuindeuren openstonden hoorde je van alle kanten geluiden of liever, je wist dat er overal geluiden waren, nachtgeluiden van slapende mensen, maar wat je werkelijk hoorde was hier en daar een enkeling die niet sliep en die hoestte of zijn stoel verschoof op de tegels voor zijn deur. En in de herfst, met wind uit het westen, kon je heel in de verte treinen horen rijden. Waarom reden er ’s nachts zoveel treinen? Het zou eigenlijk goed zijn om over al deze dingen nog eens na te denken. Over de verlichting die de mensen ’s nachts uit de slaap hield en over de treinen en ook over de rivier en de grote binnenschepen die daar voeren. Nee, dat kon hij niet weten, dat dacht hij maar zo, rivieren en binnenschepen dat hoort bij elkaar, maar gezien had hij ze van hieruit nooit.
Hij begon het koud te krijgen. Zes graden maar, dat zou niet voldoende zijn. Hij zou ziek worden, maar doodgaan zou hij niet. Hij ging naar binnen en sloot de tuindeur. Hij had er dikwijls over nagedacht hoe ze hem zouden vinden, stijf rechtop in zijn stoel op het tegelterrasje voor zijn deur, netjes in pyjama.
In het donker, bij het schijnsel van de buitenverlichting, dat door de dunne gordijnen drong, liep hij voorzichtig de paar stappen naar zijn bed, dat nog warm aanvoelde, en dekte zich toe. So wie man sich bettet so liegt man, es deckt einen da keiner zu. Dat moest Ianggeleden zijn dat hij daaraan nog eens gedacht had. Het werd toen al als achterhaald beschouwd en misschien was hij nog maar een van de weinigen geweest die – ah, Brecht, dat was de naam – die hem gelezen hadden, de meesten hadden zelfs nooit van hem gehoord.
Hij was nu klaarwakker, maar hield de ogen gesloten. Hij lag op zijn rug met de handen onder zijn hoofd gevouwen. Was dat een vliegtuig wat hij hoorde, hoog in de lucht? Hij sloeg zijn ogen op en één snelle hartslag lang meende hij dat wat hij door de gordijnen zag een zoeklicht was. Dit verwonderde hem. Waarom moest hij nu juist daaraan denken? Of kon hij zich dit nu opeens herinneren?”

 


Hellema (18 maart 1921 – 19 maart 2005)
Cover

 

De Nederlandse dichter Frans Babylon (pseudoniem van Franciscus Gerardus Jozef Obers) werd geboren in Deurne op 18 maart 1924.Zie ook alle tags voor Frans Babylon op dit blog.

 

Wintermorgen

In deze lichte morgensneeuw
van mijn abrupt ontwaken
verschijnt je vol en zacht gezicht

geruisloos vlokken witte woorden
van goedheid in mijn wezen neer

ik vind geen antwoord geen verweer

ik sta vergrauwd en wat ontredderd
te kleumen in je glimlach lief

en jij omvat mij primitief
behoedend zonder mij te raken

jij weet mij weer tot mens te maken

 

Lichten in nevel

als zich traag de avondnevel
weer in amsterdam verdicht
loop ik eenzaam langs de gevels
zoekend naar een vergezicht.

dubbelzinnig zijn reklames
punten voor mijn evenwicht;
achter de miljoenen ramen
leven mensen in het licht.

in zo’n ruime nevelavond
voel ik mij in ’t diepst gericht
naar de wezens die gehavend
geven hoe ze zijn ontwricht.

en bij één der voze grachten
-waar elk licht in damp vergaat-
smoor ik schamel kleine klachten
in een goede schoot van ’t kwaad.

en ik keer door lege stegen
waar ooit breero zwierf van pijn
godverlaten doodgezwegen
door de nevel van het Zijn.

 


Frans Babylon (18 maart 1924 – 21 augustus 1968)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e maart ook mijn drie blogs van 18 maart 2018 en ook mijn drie blogs van 18 maart 2017.

Christa Wolf, Charlotte Roche, John Updike, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé, Héctor Bianciotti, Hellema, Friedrich Hebbel, Max Barry

De Duitse schrijfster Christa Wolf werd geboren op 18 maart 1929 in het huidige Poolse Gorzów Wielkopolski. Zie ook alle tags voor Christa Wolf op dit blog.

Uit: Was bleibt

„Ich putzte mir die Zähne, kämmte mich, benutzte gedankenlos, doch gewissenhaft verschiedene Sprays, zogmich an, die Sachen von gestern, Hosen, Pullover, ich erwartete keinen Menschen und würde allein sein dürfen, das war die beste Aussicht des Tages. Noch einmal mußte ich schnell zum Fenster laufen, wieder ergebnislos.
Eine gewisse Erleichterung war das natürlich auch, sagte ich mir, oder wollte ich etwa behaupten, daß ich auf sie wartete? Möglich, daß ich mich gestern abend lächerlich gemacht hatte; einmal würde es mir wohl peinlich sein, daran zu denken , daß ich mich alle halbe Stunde im dunklen Zimmer zum Fenster vorgetastet und durch den Vorhangspalt gespäht hatte; peinlich, zugegeben. Aber zu welchem Zweck saßen drei junge Herren viele Stunden lang beharrlich in einem weißen Wartburg direkt gegenüber unserem Fenster.
Fragezeichen. Die Zeichensetzung in Zukunft gefälligst ernster nehmen, sagte ich mir. Uberhaupt: sich mehr an die harmlosen Übereinkünfte halten. Das ging doch, früher. Wann? Als hinter den Sätzen mehr Ausrufezeichen als Fragezeichen standen? Aber mit simplen Selbstbezichtigungen würde ich diesmal nicht davonkommen.
Ich setzte Wasser auf. Das mea culpa überlassen wir mal den Katholiken. Wie auch das paternoster. Dossprechungen sind nicht in Sicht.
Weiß, warum in den letzten Tagen ausgerechnet weiß? Warum nicht, wie in den Wochen davor, tomatenrot, stahlblau? Ais hätten die Farben irgendeine Bedeutung, oder die verschiedenen Automarken. Als verfolgte der undurchsichtige Plan, nach dem die Fahrzeuge einander ablösten, verschiedene Parklücken in der ersten oder zweiten Autoreihe auf dem Parkplatz besetzten, irgendeinen geheimen Sinn, den ich durch inständiges Bemühen herausfinden könnte; oder als könnte es sich lohnen, darüber nachzudenken, was die Insassen dieser Wagen — zwei, drei kräftige, arbeitsfähige junge Männer in Zivil, die keiner anderen Beschäftigung nachgingen als im Auto sitzend zu unserem Fenster herüberzublikken — bei uns suchen mochten.“

 

 
Christa Wolf (18 maart 1929 – 1 december 2011) 
Cover

Lees verder “Christa Wolf, Charlotte Roche, John Updike, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé, Héctor Bianciotti, Hellema, Friedrich Hebbel, Max Barry”

Christa Wolf, Charlotte Roche, John Updike, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé

De Duitse schrijfster Christa Wolf werd geboren op 18 maart 1929 in het huidige Poolse Gorzów Wielkopolski. Zie ook alle tags voor Christa Wolf op dit blog.

Uit: Kassandra

»Verräterisch« sagte Myrine, die zornig mit der Axt auf das kleine Gebüsch im Graben um die Zitadelle einschlug, mir nicht zuhörte, mich vielleicht gar nicht verstand, denn seit ich im Korb gefangen gesessen, sprech ich leise. Die Stimme ist es nicht, wie alle meinten, die hatte nicht gelitten. Es ist der Ton. Der Ton der Verkündigung ist dahin. Glücklicherweise dahin.
Myrine schrie. Seltsam, daß ich, selbst noch nicht alt, von beinahe jedem, den ich gekannt, in der Vergangenheitsform reden muß. Nicht von Aineias, nein. Aineias lebt.
Aber muß ein Mann, der lebt, wenn alle Männer sterben ein Feigling sein? War es mehr als Politik, daß er, anstatt die Letzten in den Tod zu führen, sich mit ihnen auf den Berg Ida, in heimatliches Gelände, zurückzog? Ein paar müssen doch übrigbleiben – Myrine bestritt es –: warum nicht zuallererst Aineias und seine Leute. Warum nicht ich, mit ihm? Die Frage stellte sich nicht. Er, der sie mir stellen wollte, hat sie zuletzt zurückgenommen.
Wie ich, leider, unterdrücken mußte, was ich ihm jetzt erst hätte sagen können. Wofür ich, um es wenigstens zu denken, am Leben blieb. Am Leben bleibe, die wenigen Stunden. Nicht nach dem Dolch verlange, den, wie ich weiß, Marpessa bei sich führt. Den sie mir vorhin, als wir die Frau, die Königin gesehen hatten, nur mit den Augen angeboten hat. Den ich, nur mit den Augen, abgelehnt. Wer kennt mich besser als Marpessa? Niemand mehr. Die Sonne hat den Mittag überschritten. Was ich begreifen werde, bis es Abend wird, das geht mit mir zugrund. Geht es zugrund?
Lebt der Gedanke, einmal in der Welt, in einem andern fort?
In unserm wackern Wagenlenker, dem wir lästig sind?
Sie lacht, hör ich die Weiber sagen, die nicht wissen, daß ich ihre Sprache sprech. Schaudernd ziehn sie sich von mir zurück, überall das gleiche. Myrine, die mich lächeln sah, als ich von Aineias sprach, schrie: Unbelehrbar, das sei ich. Ich legte meine Hand in ihren Nacken, bis sie schwieg und wir beide, von der Mauer neben dem Skäischen Tor, die Sonne ins Meer tauchen sahn. So standen wir zum letzten Mal beisammen, wir wußten es.“

 

 
Christa Wolf (18 maart 1929 – 1 december 2011) 
Cassandra door Evelyn de Morgan, 1898

Lees verder “Christa Wolf, Charlotte Roche, John Updike, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé”

Christa Wolf, Charlotte Roche, John Updike, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé, Héctor Bianciotti, Hellema, Friedrich Hebbel

De Duitse schrijfster Christa Wolf werd geboren op 18 maart 1929 in het huidige Poolse Gorzów Wielkopolski. Zie ook alle tags voor Christa Wolf op dit blog.

Uit: Kassandra

„Marpessa, sah ich, die, wie einmal schon, mit mir nicht sprechen wollte, war besser vorbereitet, auf was wir nun erfahren, als ich, die Seherin; denn ich zog Lust aus allem, was ich sah – Lust; Hoffnung nicht! – und lebte weiter, um zu sehn.
Merkwürdig, wie eines jeden Menschen Waffen – Marpessas Schweigen, Agamemnons Toben – stets die gleichen bleiben mssen. Ich freilich hab allmählich meine Waffen abgelegt, das wars, was an Veränderung mir möglich war.
Warum wollte ich die Sehergabe unbedingt? Mit meiner Stimme sprechen: das äußerste. Mehr, andres hab ich nicht gewollt. Zur Not könnt ich es beweisen, doch wem? Dem fremden Volk, das, frech und scheu zugleich, den Wagen umsteht? Ein Grund zu lachen, gäbe es den noch: Mein Hang, mich zu rechtfertigen, sollte sich, so kurz vor mir selbst, erledigt haben.
Marpessa schweigt. Die Kinder will ich nicht mehr sehn. Sie hlt sie unter dem Tuch vor mir versteckt.
Der gleiche Himmel über Mykenae wie über Troia, nur leer. Emailleschimmernd, unzugänglich, blankgefegt. Etwas in mir entspricht der Himmelsleere über dem feindlichen Land. Noch alles,was mir widerfahren ist, hat in mir seine Entsprechung gefunden. Es ist das Geheimnis, das mich umklammert und zusammenhält, mit keinem Menschen habe ich darber reden können.
Hier erst, am äußersten Rand meines Lebens, kann ich es bei mir selber benennen: Da von jedem etwas in mir ist, habe ich zu keinem ganz gehçrt, und noch ihren Haß auf mich hab ich verstanden. Einmal, »früher«, ja, das ist das Zauberwort, hab ich in Andeutungen und halben Sätzen mit Myrine darüber sprechen wollen – nicht, um mir Erleichterung zu verschaffen, die gab es nicht. Sondern weil ich es ihr schuldig zu sein glaubte. Troias Ende war abzusehen, wir waren verloren. Aineias mit seinen Leuten hatte sich abgesetzt. Myrine verachtete ihn. Und ich versuchte ihr zu sagen, daß ich Aineias – nein, nicht nur verstand: erkannte. Als sei ich er. Als kauerte ich in ihm, speiste mit meinen Gedanken seine verräterischen Entschlüsse.“

 
Christa Wolf (18 maart 1929 – 1 december 2011) 
Cover 

Lees verder “Christa Wolf, Charlotte Roche, John Updike, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé, Héctor Bianciotti, Hellema, Friedrich Hebbel”

John Updike, Christa Wolf, Charlotte Roche, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé, Héctor Bianciotti, Hellema, Friedrich Hebbel

De Amerikaanse dichter en schrijver John Updike werd geboren in Shillington, Pennsylvania, op 18 maart 1932. Zie ook alle tags voor John Updike op dit blog.

Planting Trees

Our last connection with the mythic.
My mother remembers the day as a girl
she jumped across a little spruce
that now overtops the sandstone house
where still she lives; her face delights
at the thought of her years translated
into wood so tall, into so mighty
a peer of the birds and the wind.

Too, the old farmer still stout of step
treads through the orchard he has outlasted
but for some hollow-trunked much-lopped
apples and Bartlett pears. The dogwood
planted to mark my birth flowers each April,
a soundless explosion. We tell its story
time after time: the drizzling day,
the fragile sapling that had to be staked.

At the back of our acre here, my wife and I,
freshly moved in, freshly together,
transplanted two hemlocks that guarded our door
gloomily, green gnomes a meter high.
One died, gray as sagebrush next spring.
The other lives on and some day will dominate
this view no longer mine, its great
lazy feathery hemlock limbs down-drooping,
its tent-shaped caverns resinous and deep.
Then may I return, an old man, a trespasser,
and remember and marvel to see
our small deed, that hurried day,
so amplified, like a story through layers of air
told over and over, spreading.

 

Relatives

Just the thought of them makes your jawbone ache:
those turkey dinners, those holidays with
the air around the woodstove baked to a stupor,
and Aunt Lil’s tablecloth stained by her girlhood’s gravy.
A doggy wordless wisdom whimpers from
your uncles’ collected eyes; their very jokes
creak with genetic sorrow, a strain
of common heritage that hurts the gut.

Sheer boredom and fascination! A spidering
of chromosomes webs even the infants in
and holds us fast around the spread
of rotting food, of too-sweet pie.
The cousins buzz, the nephews crawl;
to love one’s self is to love them all.

 
John Updike (18 maart 1932 – 27 januari 2009)

Lees verder “John Updike, Christa Wolf, Charlotte Roche, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé, Héctor Bianciotti, Hellema, Friedrich Hebbel”

John Updike, Christa Wolf, Charlotte Roche, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé, Héctor Bianciotti, Hellema

De Amerikaanse dichter en schrijver John Updike werd geboren in Shillington, Pennsylvania, op 18 maart 1932. Zie ook alle tags voor John Updike op dit blog.

Dog’s Death

She must have been kicked unseen or brushed by a car.
Too young to know much, she was beginning to learn
To use the newspapers spread on the kitchen floor
And to win, wetting there, the words, “Good dog! Good dog!”

We thought her shy malaise was a shot reaction.
The autopsy disclosed a rupture in her liver.
As we teased her with play, blood was filling her skin
And her heart was learning to lie down forever.

Monday morning, as the children were noisily fed
And sent to school, she crawled beneath the youngest’s bed.
We found her twisted and limp but still alive.
In the car to the vet’s, on my lap, she tried

To bite my hand and died. I stroked her warm fur
And my wife called in a voice imperious with tears.
Though surrounded by love that would have upheld her,
Nevertheless she sank and, stiffening, disappeared.

Back home, we found that in the night her frame,
Drawing near to dissolution, had endured the shame
Of diarrhoea and had dragged across the floor
To a newspaper carelessly left there. Good dog.

 

Saying Goodbye to Very Young Children

They will not be the same next time. The sayings
so cute, just slightly off, will be corrected.
Their eyes will be more skeptical, plugged in
the more securely to the worldly buzz
of television, alphabet, and street talk,
culture polluting their gazes’ dawn blue.
It makes you see at last the value of
those boring aunts and neighbors (their smells
of summer sweat and cigarettes, their faces
like shapes of sky between shade-giving leaves)
who knew you from the start, when you were zero,
cooing their nothings before you could be bored
or knew a name, not even you own, or how
this world brave with hellos turns all goodbye.

 

Solitaire

Black queen on the red king,
the seven on the black
eight, eight goes on the nine, bring
the nine on over, place
jack on the queen. There is space
now for that black king who,
six or so cards back,
was buried in the pack.
Five on six, where’s seven?
Under the ten. The ace
must be under the two.
Four, nine on ten, three, through.
It’s after eleven.

 
John Updike (18 maart 1932 – 27 januari 2009)
In 1955

Lees verder “John Updike, Christa Wolf, Charlotte Roche, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé, Héctor Bianciotti, Hellema”

John Updike, Christa Wolf, Charlotte Roche, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé, Héctor Bianciotti, Hellema

De Amerikaanse schrijver John Updike werd geboren in Shillington, Pennsylvania, op 18 maart 1932. Zie ook alle tags voor John Updike op dit blog.

 

Uit: Gertrude and Claudius

“Gertrude did not like to think that Claudius had, like his brother, sought the throne. She preferred to think it had fallen to him by unhappy accident. True, he had shown initiative and singleness of purpose in seeking endorsement from the råd and election from the four provincial things, and had by swift letter elicited allegiance from the bishops of Roskilde, Lund, and Ribe; but she ascribed all this to the good cause of stifling chaos in the wake of calamity. In those stunned days after Hamlet was found dead, and not only dead but hideously transfigured, like a long-buried statue disintegrating in shining flakes, Gertrude had been directing her attention elsewhere, inward, to her ancient task of mourning, of shouldering bereavement. For almost the first time in her life since the onset of menses she had felt transformed by illness, unable to leave the bed, as if her proper place were beside Hamlet in his clay grave, in the loathsome burial ground outside the walls of Elsinore, where mist clung to the tufted soil and the shovels of chattering gravediggers were always pecking away at the underworld of bone. Thus isolated, visited only by Herda, who had her own reasons for grief, for Sandro was gone and her belly was swollen, and by her whispering ladies-in-waiting, whose faces were rapt with the thrill of the recent horrific event, and the castle physician, with his dropsical bagcap and bucket of writhing leeches, Gertrude played doctor to her own spiritual symptoms, wondering why her grief felt shallow and tainted by relief. The King’s weight had been rolled off her. He had never seen her as she was, fitting her instead into a hasty preconception, his queen. It did occur to her, later, that in this interval some other queen might have been forwarding her son’s claim to the throne. But Hamlet had attended his father’s burial and disappeared again.”

 

John Updike (18 maart 1932 – 27 januari 2009)

Lees verder “John Updike, Christa Wolf, Charlotte Roche, Wilfred Owen, Stéphane Mallarmé, Héctor Bianciotti, Hellema”