Stefan Hertmans, Octavio Paz, Asis Aynan, Martijn Teerlinck, Marga Minco, Enrique Vila-Matas

De Vlaamse dichter, schrijver en essayist Stefan Hertmans werd geboren in Gent op 31 maart 1951. Zie ook alle tags voor Stefan Hertmans op dit blog.

Uit: De bekeerlinge

“Wanneer de twee nog een paar honderd meter dichterbij zijn gekomen, zie ik dat de man met een ruwe houten stok loopt. De vrouw hinkt, het lopen valt haar zichtbaar zwaar. Ze zien er beiden afgepeigerd uit. Heeft de vrouw haar voet verzwikt op een van de ruwe paden op de hoogten of heeft ze pijn door het schuren van haar schoeisel en de lange, zware dagmarsen? Ik stel de verrekijker bij en merk nu ook dat ze hoogzwanger is. De man draagt een ruime boezeroen en hij heeft een primitief soort hoed op zijn hoofd. Soms helpt hij de vrouw over iets heen te stappen door haar bij de elleboog te nemen. Een tweede man met een grote zak op zijn rug doemt achter hen op. Hij volgt in hun voetspoor en leidt een muilezel met zich mee. Hoe vroeg zijn ze opgestaan vanochtend? Zijn ze door de kou gewekt onder een boom? Werden ze wakker in een herberg? In de weidse stilte van de lenteochtend zingen nog de nachtegalen in de struiken bij de rivier. Je kunt ze tot hier horen; ze slaken melodieuze, krankzinnige gilletjes. Wanneer de zon helemaal boven de heuvel staat, zeilt een uil geruisloos over de kromme eiken en verdwijnt tot de volgende avond. Tijdeloze rust; het verre janken van een wolfshond; de koekoek die monotoon roepend over de eenzame bossen bij Saint-Jean fladdert. Het landschap geurt hemels in de vroege uren, het ademt een bovenaardse schoonheid. Op deze lenteochtend staan alle irissen open, de wilde kerselaar bloeit, de rozemarijn staat vol kleine felle bloemen, het aroma van tijm komt op met de warmte van de dauw. Warmte van de dauw, Hamoutal: de Joodse roepnaam van de vrouw schiet mij door het hoofd. Ik weet wie ze zijn. Ik weet voor wie ze op de vlucht zijn.  Ik zou hen beiden hier in huis welkom willen heten, hen vergasten op iets hartverwarmends dat zij wellicht nog niet kennen, bijvoorbeeld een kopje koffie. Waar moeten ze wonen, nu hun huis al duizend jaar niet meer bestaat en het middeleeuwse deel van het dorp onder gras en heesters verdwenen is? Binnen luttele ogenblikken kan de eerste auto hun een hartstilstand bezorgen van schrik, waardoor de jonge vrouw misschien te vroeg gaat bevallen. Het koppel strompelt nu mijn dorp binnen. Ik schiet wakker uit de dagdroom. Ik sluit het raam, ontsteek de haard voor de frisse ochtenduren, ga koffiezetten. Nu en dan voel ik de dwaze drang om aan het raam te kijken. Zonnevlekken schuiven over de oude vloertegels; het is een lege, stille dag. *Dit dorp heette ooit de berg van Jupiter – Mons Jovis. Aansluitend op de neolithische bewoning in de grotten verderop, werden hier lang voor het begin van de jaartelling de eerste ruwe stenen op elkaar gestapeld. Het beeld verliest zich in de nacht van de tijd, maar het blijft voelbaar in de oudste huizen van het tot puin vervallen, hoger gelegen dorp. In de oude kapel op de rand van het ravijn werd ooit een steen met Latijnse inscripties gevonden, gewijd aan Mars Nabelcus, een godheid die de Romeinen in deze streek vereerden.”

 

 
Stefan Hertmans (Gent, 31 maart 1951)

 

De Mexicaanse schrijver, dichter, en diplomaat Octavio Paz werd geboren op 31 maart 1914 in Mixcoac, tegenwoordig een deel van Mexico-stad. Zie ook alle tags voor Octavio Paz op dit blog.

Uit: The Labyrinth of Solitude (Vertaald door Lysander Kemp)

“All of us, at some moment, have had a vision of our existence as something unique, untransferable and very precious. This revelation almost always takes place during adolescence. Self-discovery is above all the realization that we are alone: it is the opening of an impalpable, transparent wall — that of our consciousness — between the world and ourselves. It is true that we sense our aloneness almost as soon as we are bom, but children and adults can transcend their solitude and forget themselves in games or work. The adolescent, however, vacillates between infancy and youth, halting for a moment before the infinite richness of the world. He is astonished at the fact of his being, and this astonishment leads to reflection: as he leans over the river of his consciousness, he asks himself if the face that appears there, disfigured by the water, is his own. The singularity of his being, which is pure sensation in children, becomes a problem and a question.
Much the same thing happens to nations and peoples at a certain critical moment in their development. They ask themselves: What are we., and how can we fulfill our obligations to ourselv as we are? The answers we give to these questi ons are oft enbebed by history, perhaps because wha t is called the “genius of a people” is only a set of reactions to a given stimulus. The answers differ in different situations, and the national character, which was thought to be immutable, changes with them. Despite the often illusory nature of essays on the psychology of a nation, it seems to me there is something revealing in the insistence with which a peop le will qu estion itself during certain periods of its growth. To become aware of our history is to become aware of our singularity. It is a moment of reflective repose before we devote ourselves to. action-again. “When we dream that we are dreaming,” Novalis wrote, “the moment of awaking is at hand.”

 


Octavio Paz (31 maart 1914 – 19 april 1998)
Cover Nederlandse uitgave

 

De Nederlandse schrijver Asis Aynan werd geboren in Haarlem op 31 maart 1980. Zie ook alle tags voor Asis Aynan op dit blog.

Uit: Gebed zonder eind

“De grote tatoeëerder met lange haren zette de inktnaald in mijn vlees. Hij bracht dezelfde tatoeages als die van mijn moeder aan, maar dan op een andere plek. Mijn moeder heeft ze in haar gezicht.
Een paar jaar geleden hoorde ik de tattooman op de radio over de Berbertatoeage spreken. Hij wist er zo veel van af. Ik, Berber, niets. Toen werd ik onrustig. Het was een onrust die ik goed kende.
De tatoeëerder vroeg ik zijn kennis over de Berbertattoo op papier te zetten. Het werd geen kattebelletje, maar een document van tientallen pagina’s.
De man met inktpen was klaar met zijn kunstwerk en lachte zijn zilveren voortanden bloot – die mijn moeder ook ooit had – de glinsterpilaren waar de eigenzinnigheid op steunt. Hij gaf mij een ferme klap op mijn andere schouder. Het vriendschappelijke gebaar dat mij op weg stuurde om mijn eigen pagina’s op te tekenen.
***

Toen de televisie mij een aantal jaar geleden benaderde voor de literaire documentaireserie Nieuwkomers wilde ik een geldbedrag vragen. Maar ik deinsde ervoor terug om ongepaste vragen stellen. Daarom vroeg ik bij wijze van tegenprestatie een kopie van Vpro laat op de avond na een korte wandeling, waarin de Marokkaans-Amerikaanse kunstenaar Paul Bowles twee jaar voor zijn overlijden werd geïnterviewd.
Als er iemand door innerlijke onrust werd gedreven, was het schrijver, dichter, componist, fotograaf, verzamelaar, vertaler, ontdekkingsreiziger en kifroker Paul Bowles wel. In het programma vertelt een broze Bowles, op bed in een dikke kamerjas met servet om zijn hals geknoopt, over zijn ervaringen in de woestijn; de plek waar niets is, behalve de stilte, de ultieme rust.
De Libische schrijver Ibrahim al-Koni beschrijft de zandvlaktes met blauw plafond als de wereld waar de echte vrijheid zich bevindt, namelijk: de dood. Wie de dood wil ontmoeten en die dag nog veilig naar huis wil, gaat naar de Sahara. Maar wie te lang in de onbewoonbare landstreek blijft, loopt volgens Paul Bowles de kans op le baptême de la solitude, het doopsel van de eenzaamheid. Een proces dat je blijvend verandert. Iets wat de Marokkaanse-Amerikaan is overkomen.
Het is eenvoudig om erachter te komen wat de gevolgen zijn van Bowles’ woestijndoop. Hij schreef eerst breed opgezette romans, maar naarmate de tijd verstreek goot hij zijn literaire hersenspinsels in korte verhalen. Het ging van de gaffel in de greep, want op een gegeven moment waren er geen verhalen meer, de woorden waren opgedroogd en het werd stil, net zo leeg, droog en verstild als de woestijnvlaktes.”

 

 
Asis Aynan (Haarlem, 31 maart 1980)
Cover

 

De Vlaamse dichter en muzikant MartijnTeerlinck werd geboren op 31 maart 1987 in Lendelede. Zie ook alle tags voor Martijn Teerlinck op dit blog.

 

Vanuit de mozeswolk

vanuit de mozeswolk
bereikte mij
het toevluchts-
woord

ochtend

daarin hervond ik jou

ontvelde
gespletene

borstkas-
achtige

in jouw lijn van witte as
druk ik mijn vinger af

zo bezaai ik
mijn verdoofde

niethuid

en het hartland
klopt mij toe

nacht nacht nacht

 

 
Martijn Teerlinck (31 maart 1987 – 10 december 2013)

 

De Nederlandse schrijfster en journaliste Marga Minco, pseudoniem van Sara Minco, werd geboren in Ginneken op 31 maart 1920. Zie ook alle tags voor Marga Minco op dit blog.

Uit: Het bittere kruid. Zes fragmenten uit een kleine kroniek

“Vanuit het raam van mijn kamer zag ik in de verte mijn vader aankomen. Sinds enige weken was ik uit het ziekenhuis. Wel moest ik nog een paar uur per dag rusten, maar ik was geheel hersteld.
Meer dan deze straat kende ik van Amersfoort nog niet. Het was een stille buitenwijk met nieuwe, twee aan twee gebouwde huizen, omringd door tuinen. Mijn vader liep met korte, stevige passen en nam met een zwierig gebaar zijn hoed af voor een vrouw, die in haar voortuin bloemen stond te plukken. Zij scheen iets tegen hem te zeggen, want hij hield even zijn pas in. Toen hij al vlak bij huis was zag ik dat hij een pakje in zijn hand hield. Een bruin pakje. Ik ging naar beneden, stak mijn hoofd om de huiskamerdeur en riep:
‘Daar komt vader met een pakje’.
‘Wat zit er in?’ vroeg ik bij de voordeur.
‘Waarin?’, vroeg mijn vader, die rustig jas en hoed ophing. Hij had het pakje even op de kapstok gelegd.
‘Nou’, zei ik ongeduldig, ‘in dat pakje, dat je bij je hebt?’.
‘Je zult het wel zien’, zei hij. ‘Kom maar’.
Ik volgde hem naar binnen. Daar legde hij het pakje op tafel, terwijl iedereen er nieuwsgierig naar keek. Er zat een touwtje omheen, waarvan hij eerst geduldig de knopen lospeuterde. Daarna vouwde hij het papier open. Het waren de sterren.
‘Ik heb er voor ons allemaal wat meegebracht’, zei hij, ‘dan kunnen jullie ze op al je jassen naaien’.
Mijn moeder nam er een uit het pakje en bekeek die aandachtig. ‘Ik zal eens zien of ik gele zij in huis heb’, zei ze. ‘’t Is oranje’, zei ik, ‘je moet er oranje garen voor gebruiken’.
‘Het lijkt mij beter’, zei Lotte, de vrouw van mijn broer, ‘om garen in de kleur van je mantel te nemen’.

 

 
Marga Minco (Ginneken, 31 maart 1920)
Ginneken (Breda)

 

De Spaanse schrijver Enrique Vila-Matas werd geboren in Barcelona op 31 maart 1948. Zie ook alle tags voor Enrique Vila-Matas op dit blog.

Uit: Because She Never Asked (Vertaald door Valerie Miles)

“She was an attractive girl, after all, if slightly lumbering. She seemed a little uncomfortable in her body, considering herself overly tall, especially when compared with Sophie Calle. As a result, she tended to slouch, trying to adjust her height to something closer to that of her beloved artist. Slouching was a silly thing to do though, and in fact eventually it became detrimental. Honestly, how ridiculous to create such a problem out of being tall. Rita could be seen talking to the young people in the neighborhood, slouching something dreadful, but she began receding further into herself and her once-secret (now conspicuous) adoration of Sophie Calle. The whole neighborhood loved Rita, and she loved the whole neighborhood and no one in particular. Yet slowly but surely, she grew more aloof and ever more quiet. She overcame her reticence only on certain occasions when she was at home alone or with some suitor. Then she’d whisper in a slightly urbane, well-mannered fashion: “What a bore,” before returning to her melancholy state.
The day Rita turned thirty rolled around almost without her noticing, and she realized that she had become the best Sophie Calle imitator in the world. Her devotion had started early on. One day, completely by coincidence, she had come across the first newspaper article ever to mention Sophie Calle. She was immediately enthralled, certainly more than anyone else was. She took note of how much they resembled each other and was captivated by the strange work of this artist who had been born in Paris, just like her, and Rita made up her mind right then and there to begin imitating her, and perhaps in this humble way, to also fill the void in her own life. By the time she turned thirty-five, Rita had secretly become the very picture of Sophie Calle. Rita hadn’t found a boyfriend, and had rejected all her suitors. The day she turned forty, she could be seen in her living room next to a large bouquet of flowers. “Look,” she said with an expression of utter chagrin, “I still have suitors.” A few months later, she moved out of her place on Rue de Marseille, returning only to exhibit her wall novels. She had three more shows, and the last was a series of photographs telling the story of a woman holding a camera and trailing a series of strangers, unnoticed by them. Turning down one suitor after another, Rita could be heard saying, “What a bore,” over and over again.”

 

 
Enrique Vila-Matas (Barcelona, 31 maart 1948)

 

Zie voor de schrijvers van de 31e maart ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

Rob Boudestein, Kornej Tsjoekovski, Andrew Lang, Nichita Stănescu, Hartmut Lange, Marge Piercy

De Nederlandse dichter Rob Boudestein werd geboren op 31 maart 1947 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Rob Boudestein op dit blog.

 

4 Staatslieden: Kuyper

Een manisch depressieve schriftgeleerde,
geducht om zijn immense diarree
van woorden. Hij schiep VU en ARP
en was de hoofdman der gereformeerden.

De in zijn kring afgodisch haast vereerde
werd Kamerlid, was vier jaar lang premier,
verloor daarna; er kwam geen Kuyper II.
Ook later niet omdat het tij toen keerde.

De krant ‘Het Volk’ onthulde een schandaal.
Door lintjeshandel en een roomse snol,
bekwaam in ‘de perversiteit suceeren’

(bedoeld wordt hier bevrediging, oraal),
was het gedaan met Kuyper’s heldenrol;
hij trok zich terug en zou niet meer regeren.

 

 
Rob Boudestein (Den Haag, 31 maart 1947)
Den Haag

 

De Russische essayist, criticus en schrijver Kornej Ivanovitsj Tsjoekovski werd geboren in Sint-Petersburg op 31 maart 1882. Zie ook alle tags voor Kornej Tsjoekovski op dit blog.

 

Crocodile (Fragment)
(an old tale)

Meets Crocodile:
“Anyone I have not forgotten,
And for each of you
I have gifts in store!
Lev –
Halva,
The monkey –
Gingerbread,
Eagle –
Candy,
The Hippo –
Books,
Buffalo – rod,
The ostrich – pipe,
The elephant – candy,
And the Elephant – gun…”

Only Tohoshinki,
Only Konoshenko
Not presented
Crocodile
Anything.

Cry Totosha with Cocosa:
“Daddy, you are so bad!
Even for stupid Sheep
Do you have candy.
We don’t someone else,
We are your children, family,
So why, why
Do we not brought anything?”

Smiled, laughed Crocodile:
“No, cubs, I don’t forgot:
Here’s a Christmas tree scented, green,
From far from Russia brought,
All wonderful hung with toys,
Gilded nuts, crackers.
That candle we are on the Christmas tree will light,
That song we sing Christmas tree:
“Man you served to kids
Serve now and us and us and us!”

 

 
Kornej Tsjoekovski (31 maart 1882 – 28 oktober 1969)
Hier met Alexander Blok (links)

 

De Schotse dichter, schrijver en journalist Andrew Lang werd geboren op 31 maart 1844 in Selkirk. Zie ook alle tags voor Andrew Lang op dit blog.

 

Robin Hood And The Monk (Fragment)

In somer when the shawes be sheyne,
And leves be large and longe,
Hit is full mery in feyre foreste
To here the foulys song.

To se the dere draw to the dale,
And leve the hilles hee,
And shadow hem in the leves grene,
Vndur the grene-wode tre.

Hit befell on Whitsontide,
Erly in a may mornyng,
The son vp fayre can shyne,
And the briddis mery can syng.

‘This is a mery mornyng,’ seid Litulle Johne,
‘Be hym that dyed on tre;
A more mery man than I am one
Lyves not in Cristiante.’

‘Pluk vp thi hert, my dere mayster,’
Litulle Johne can sey,
‘And thynk hit is a fulle fayre tyme
In a mornynge of may.’

‘Ze on thynge greves me,’ seid Robyne,
‘And does my hert mych woo,
That I may not so solem day
To mas nor matyns goo.

 

 
Andrew Lang (31 maart 1844 – 20 juli 1912)
Portret door Sir William Blake Richmond, 1855

 

De Roemeense dichter en essayist Nichita Stănescu werd geboren op 31 maart 1933 in Ploieşti. Zie ook alle tags voor Nichita Stănescu op dit blog.

 

Distance

Distance is the cog wheel
on the haunted axle of my hearing,
grinding fine the deadened mind
of that unborn god
waiting to be caught
by the earth’s blue speed,
and carrying in a handled urn
the plucked heart – ours,
it’s beating, it’s heard, it’s beating, it’s heard,
a sphere in wild growth –
the roads are wet with tears,
memory frail and elastic,
a sling for stones, a gondola
drowned in childlike Venices,
a tooth yanked from the cells with a string –
down the empty socket of Vesuvius. And you exist.

 

The Hieroglyph

What loneliness
to find no meaning
when there is a meaning

And what loneliness
to be blind in the full light of day, –
and deaf, what loneliness,
amidst the swelling of a song

But not to understand
when there is no meaning,
and to be blind in the middle of the night,
and deaf when silence is complete, –
oh, loneliness within loneliness!

 

 
Nichita Stănescu (31 maart 1933 – 13 december 1983)

 

De Duitse schrijver Hartmut Lange werd geboren op 31 maart 1937 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Hartmut Lange op dit blog.

Uit: Das Konzert

„Zuletzt erschien Liebermann, hüstelte verlegen, sprach davon, daß die Philharmonie einer belagerten Festung glich, wollte wieder fort, aber seine Blicke auf Frau Altenschul und die Unmißverständlichkeit, mit der er ihr seinen Arm bot, um sie endlich, es war höchste Zeit, in die gemeinsame Loge zu führen, blieben ohne Erfolg. Sie machte sich Sorgen, ob Lewanski für seinen Auftritt in angemessener Weise gekleidet sein würde, und sie wollte partout, daß er den weißen Seidenschal lose um den Kragen legen und damit seinem Auftritt das allzu Feierliche nehmen sollte.
Über den Rest, versicherte sie, müsse man sich keine Gedanken machen, und sie zitierte als unumstößlichen Beweis eine Nachricht, die ihr Lewanski vor ein paar Tagen hatte zukommen lassen:
»Liebe, verehrte Freundin, denken Sie nicht, ich sei undankbar oder ich hätte es bereut, in Ihrer Nähe wieder seßhaft zu werden. Ich weiß, wie sehr Sie mich lieben, ich bewundere Ihre Hartnäckigkeit, mit der Sie unser aller Schicksal rückgängig machen wollen. Ich spiele Beethoven, immer nur Beethoven, und ich kann Ihnen sagen, daß ich voller Zuversicht bin.«
In der Tür, aber so, daß er mit seinem Rücken die Wand des Korridors fast berührte, stand Schulze-Bethmann.
Er wollte offenbar etwas sagen, fand aber keine Gelegenheit, und man wunderte sich, daß er, der sonst in fast unhöflicher Weise zurückhaltend war, derart im Wege stand, und Liebermann hatte Mühe, an ihm vorbeizukommen, als er mit den Worten: »Gut, dann werde ich das Schauspiel allein genießen« die Garderobe verlassen wollte.
»Wir werden Nachbarn sein«, sagte Schulze-Bethmann, »und ich habe einen Gast mitgebracht, der Sie durchaus nicht erschrecken soll.«
»Was meinen Sie?« fragte Frau Altenschul, die immer bereit war, eine gewisse Gereiztheit, die sie beim Anblick Schulze-Bethmanns überkam, nicht zu unterdrücken.
»Da es, wie ich höre, ein Auferstehungskonzert werden soll«, sagte Schulze-Bethmann, »sollte man auch den Gedanken an eine Versöhnung nicht außer acht lassen.«
»Das ist doch selbstverständlich«, sagte Frau Altenschul.“

 

 
Hartmut Lange (Berlijn, 31 maart 1937)
Cover

 

De Amerikaanse schrijfster en feministe Marge Piercy werd geboren op 31 maart 1936 in Detroit. Zie ook alle tags voor Marge Piercy op dit blog.

 

Season of skinny candles

A row of tall skinny candles burns
quickly into the night
air, the shames raised
over the rest
for its hard work.

Darkness rushes in
after the sun sinks
like a bright plug pulled.
Our eyes drown in night
thick as ink pudding.

When even the moon
starves to a sliver
of quicksilver
the little candles poke
holes in the blackness.

A time to eat fat
and oil, a time to gamble
for pennies and gambol.

 

The seder’s order

The songs we join in
are beeswax candles
burning with no smoke
a clean fire licking at the evening

our voices small flames quivering.
The songs string us like beads
on the hour. The ritual is
its own melody that leads us

where we have gone before
and hope to go again, the comfort
of year after year. Order:
we must touch each base

of the haggadah as we pass,
blessing, handwashing,
dipping this and that. Voices
half harmonize on the brukhahs.

Dear faces like a multitude
of moons hang over the table
and the truest brief blessing:
affection and peace that we make.

 

 
Marge Piercy (Detroit, 31 maart 1936)

 

Zie voor de schrijvers van de 31e maart ook mijn vorige blog van vandaag.

Angela Kreuz, Judith Rossner, Andrew Marvell, John Fowles, Edward FitzGerald, Robert Brasillach, Peter Motte

De Duitse dichteres en schrijfster Angela Kreuz werd geboren in Ingolstadt op 31 maart 1969. Zie ook alle tags voor Angela Kreuz op dit blog.

Uit: Straßenbahnträumer

„Jens knöpfte das Hemd wieder auf und suchte im Zimmer nach seinem Portemonnaie. Auf dem Weg zum Bad stolperte er über einen Umzugskarton und stieß sich den kleinen Zeh an. Bislang hatte er nur das Nötigste ausgepackt, überall standen die dämlichen Kisten herum. Er schaltete den Kassettenrekorder an, der auf der Waschmaschine lag; zum Rasieren passten am besten die Violent-Femmes-Sachen aus den End-Achtzigern. Jens nahm ein Handtuch vom Wannenrand und rubbelte seine Haare trocken. Er blickte in den Spiegel, der mittlerweile von Zahnputzspritzern übersät war, und drehte den Wasserhahn auf. So oft er sich auch vornahm, Putzmittel zu besorgen – er vergaß es, sobald er aus der Haustüre war. Seit dem Umzug war er irgendwie zu nichts gekommen. Außerdem sollte er endlich die grässliche Energiesparlampe seines Vorgängers durch eine gute alte Glühbirne ersetzen. Das kalte Licht betonte geradezu die Falten und Ringe unter seinen braunen Augen, die sich langsam zu Tränensäcken auswuchsen. Warum ihm alle Welt immer sagte, er sähe jugendlich aus, verstand er nicht. Er quetschte den Rest Rasiercreme in einen Tiegel, schäumte ihn mit dem Pinsel auf, seifte sich das Kinn ein und klappte das Rasiermesser auf. Lizzy machte sich regelmäßig über seinen Rasierkult lustig, sie hatte gut reden. Monotasking, dachte Jens, das ist es. Er summte die Melodie mit. See my ships, they’re sailing In and out of the harbor Nach der Rasur warf er sich kaltes Wasser ins Gesicht und malte seinem Spiegelbild mit dem Daumen ein Kreuz auf die Stirn.
Jens traf die Kollegen auf der Straße vor dem Pub. Holger mit Sonnenbrille, obwohl die Sonne längst untergegangen war, und Dirk im Wollmantel, als wäre es ein kalter Winterabend. Anne trug karierte Plateauturnschuhe. „Hi.“ Der Ausschnitt ihrer Knitterbluse ließ tief blicken. Hatte er sich beim Rasieren geschnitten oder warum starrte sie ihn so an? „Auch schon da.“ Holger blickte auf seine klobige Sportuhr. „Ich bin aufgehalten worden“, sagte Jens wahrheitsgemäß, da er der Nachbarin noch beim Rauchen zugesehen und dabei die Zeit völlig vergessen hatte. Außerdem war ihm, kurz bevor er aus dem Haus gehen wollte, noch der Rasierpinsel mit dem Griff nach unten in den Ausguss gefallen. Sie traten in den Hausflur. Jens nickte dem Portrait von Mister Murphy an der Wand zu. Anything that can go wrong will go wrong. Sie stiegen die steinerne Wendeltreppe hinab in den Keller. Das Lokal war ein illegaler Raucherclub und voll besetzt bis auf den Tisch neben der Dart-Scheibe. Klasse. Sie belegten die Plätze mit ihren Jacken und bestellten an der Theke Guinness, alle bis auf Anne, die verkündete, dass sie kein Bier mochte. Am Tresen saßen zwei verkniffene Typen in dunklen Anzügen; wahrscheinlich arbeiteten sie für den Geheimdienst. Jens spielte mit der Kette seiner Taschenuhr, das fröhliche Folk-Gedudel ging ihm bereits auf den Zeiger. Zwei Stunden würde er wohl bleiben müssen, als Beweis seines Goodwill. Er war nicht der Typ, der sich mit Arbeitskollegen dick befreundete und auf Betriebsausflügen Spaß hatte.“

 

 
Angela Kreuz (Ingolstadt, 31 maart 1969)
Cover

 

De Amerikaanse schrijfster Judith Rossner werd geboren als Judith Perelman op 31 maart 1935 in New York. Zie ook alle tags voor Judith Rossner op dit blog.

Uit: Emmeline

“This is the story of Emmeline Mosher, who, before her fourteenth birthday, was sent from her home on a farm in Maine to support her family by working in a cotton mill in Massachusetts. The year was 1839. Fayette, where Emmeline lived, was then known for its fine dairy cattle, but Emmeline’s parents had a small farm on a rocky hillside, and even in good times they had not prospered. This was a period in which business conditions were poor throughout Maine, and for three years Emmeline’s father had been unable to find work to supplement the small yield from the farm. Then, the past season, a killing frost had come in June to destroy all their tender seedlings. Now it was only the third week of November, but from the look of their larder they might have been well into winter. There were nine children, and they were hungry all the time. The three-year-old cried to nurse at his mother’s breast when the one-and-a-half-year-old was in her arms, but Emmeline’s mother didn’t get enough food to provide milk for two children. In fact, since the death of her last baby, within hours of its birth, she seemed to have difficulty providing enough for one. Emmeline, the oldest child, would watch and think what a help it would be if only she could nurse them. At most tasks she and her mother worked together like equals. Sarah Mosher was thirty-one years old; Emmeline was thirteen.
For some time now there had been a feeling among the older children and their parents that something would have to happen; there must be some change from the outside that would make it possible for them to go on. Sarah Mosher, always intensely devout, trusted that God in His own way and time would help them, but Henry Mosher had stopped going to church in recent weeks, saying that if God had no time to bother about him, then he had no time for God. When help finally came, it was difficult, at first, to find in it any sign of God’s work. Emmeline’s aunt and uncle, Hannah and Abner Watkins, came to visit from their home in Lynn, Massachusetts, for the first time in many years. It was a painful visit for everyone. Not only were the Watkinses shocked at how little food there was, and at how badly matters were going in general, but Hannah, in particular, had a very critical air, her manner suggesting that if Henry Mosher’s moral fiber had been stronger, there would not have been poor business conditions or late frosts in Maine. Emmeline’s mother, still not recovered from five babies in four years, and the last born only to die within hours, seemed ashamed under her sister-in-law’s scrutiny.”

 


Judith Rossner (31 maart 1935 – 9 augustus 2005)
Cover

 

De Engelse dichter Andrew Marvell werd geboren in Winestead, Yorkshire op 31 maart 1621 in Londen. Zie ook alle tags voor Andrew Marvell op dit blog.

 

The Character Of Holland (Fragment)

But when such Amity at home is show’d;
What then are their confederacies abroad?
Let this one court’sie witness all the rest;
When their hole Navy they together prest,
Not Christian Captives to redeem from Bands:
Or intercept the Western golden Sands:
No, but all ancient Rights and Leagues must vail,
Rather then to the English strike their sail;
to whom their weather-beaten Province ows
It self, when as some greater Vessal tows
A Cock-boat tost with the same wind and fate;
We buoy’d so often up their Sinking State.

Was this Jus Belli & Pacis; could this be
Cause why their Burgomaster of the Sea
Ram’d with Gun-powder, flaming with Brand wine,
Should raging hold his Linstock to the Mine?
While, with feign’d Treaties, they invade by stealth
Our sore new circumcised Common wealth.

Yet of his vain Attempt no more he sees
Then of Case-Butter shot and Bullet-Cheese.
And the torn Navy stagger’d with him home,
While the Sea laught it self into a foam,
‘Tis true since that (as fortune kindly sports,)
A wholesome Danger drove us to our ports.
While half their banish’d keels the Tempest tost,
Half bound at home in Prison to the frost:
That ours mean time at leisure might careen,
In a calm Winter, under Skies Serene.
As the obsequious Air and waters rest,
Till the dear Halcyon hatch out all its nest.
The Common wealth doth by its losses grow;
And, like its own Seas, only Ebbs to flow.
Besides that very Agitation laves,
And purges out the corruptible waves.

And now again our armed Bucentore
Doth yearly their Sea-Nuptials restore.
And how the Hydra of seaven Provinces
Is strangled by our Infant Hercules.
Their Tortoise wants its vainly stretched neck;
Their Navy all our Conquest or our Wreck:
Or, what is left, their Carthage overcome
Would render fain unto our better Rome.
Unless our Senate, lest their Youth disuse,
The War, (but who would) Peace if begg’d refuse.

For now of nothing may our State despair,
Darling of Heaven, and of Men the Care;
Provided that they be what they have been,
Watchful abroad, and honest still within.
For while our Neptune doth a Trident shake, Blake,
Steel’d with those piercing Heads, Dean, Monck and
And while Jove governs in the highest Sphere,
Vainly in Hell let Pluto domineer.

 

 
Andrew Marvell (31 maart 1621 – 16 augustus 1678)
Standbeeld in Hull

 

De Engelse schrijver en essayist John Fowles werd geboren in Leigh-on-Sea (Essex) op 31 maart 1926. Zie ook alle tags voor John Fowles op dit blog.

Uit: The Journals

“We also talked of the parent—child relationship. The crux is when the bridge of realization is reached. The otherness of parents, their separate personality, their defaults and often their in-feriority. A solid link of respect should be maintained (E) t — but respect can’t come when the ’truth’ (however false) seems to be cleat One’s parents seem inferior ‘x’ and nothing can make them respected ‘y’. Only hypocrisy and convention. It’s like being C of E when there is no faith. Eileen’s interesting theory that this break is good for creating indi-viduals; that happy families are those when the children have failed to ‘personalize’ or ‘separate’ their parents and so become submerged within the family ‘soul’ with unrealized individuality.
Going through a long period of self-discontent; no faith. Fair certainty that several of the projects. especially the plays, are good, but impossi-bility of long concentration and doubt about powers of technique and realization. Moreover, the consciousness that nothing will be done for at least a year. And at times the deliberate withdrawal from the world becomes too much of an effort to permit any surety.
21 November The constant quantum of self-estimation and the temporary urges to write which must die away because there is no time to canalize the inspi-ration. Sense of waste.
JW.Dapper, impeccable, and fairly well off. Conventional and sociable, but without great originality except for a certain facility of wit. Easy to get on with. Not strikingly dressed. Slightly French in manner, not thor-oughly English (brought up for some years in France).”

 


John Fowles (31 maart 1926 – 5 november 2005)

 

De Engelse dichter, schrijver en vertaler Edward FitzGerald werd geboren in Woodbridge, Suffolk, op 31 maart 1809. Zie ook alle tags voor Edward FitzGerald op dit blog.

 

Uit: Rubaiyat of Omar Khayyam

XI.
Here with a Loaf of Bread beneath the Bough,
A Flask of Wine, a Book of Verse—and Thou
Beside me singing in the Wilderness—
And Wilderness is Paradise enow.

XII.
“How sweet is mortal Sovranty!”—think some:
Others—”How blest the Paradise to come!”
Ah, take the Cash in hand and waive the Rest;
Oh, the brave Music of a distant Drum!
XIII.
Look to the Rose that blows about us—”Lo,
Laughing,” she says, “into the World I blow:
At once the silken Tassel of my Purse
Tear, and its Treasure on the Garden throw.”
XIV.
The Worldly Hope men set their Hearts upon
Turns Ashes—or it prospers; and anon,
Like Snow upon the Desert’s dusty Face
Lighting a little Hour or two—is gone.

 

Vertaald door Edward FitzGerald

 

 
Edward FitzGerald (31 maart 1809 – 14 juni 1883)
Market Hill en Shire Hall in Woodbridge, Suffolk

 

De Franse schrijver, dichter en journalist Robert Brasillach werd geboren in Perpignan op 31 maart 1909. Zie ook alle tags voor Robert Brasillach op dit blog.

 

Psaume VII

J’ai passé cette nuit au mont des Oliviers :
Étais-je auprès de vous bien indigne, Seigneur ?
Je ne sais, mais la chaîne était lourde à mes pieds
Et je suais aussi, comme vous, ma sueur.

Ce n’est pas sans grand mal, voyez-vous, qu’on arrache
Notre cœur aux seuls biens, auxquels il fut voué,
Et l’Ange vient trancher plutôt qu’il ne détache
Le fil de ce bateau que vous aviez noué.

Vous avez trop connu cette terre où nous sommes,
Vous avez trop aimé l’air que nous respirions
Pour n’avoir pas souffert ce que souffrent les hommes
Et n’avoir pas gémi dans votre Passion.

Ah ! si demain, Seigneur, du jardin des Olives,
Je pouvais repartir vers le monde qu’on voit,
Laissez-moi boire encor aux fontaines d’eaux vives
Et laissez s’éloigner cette coupe de moi.

Mais s’il vous faut encor mon attente, Seigneur,
S’il vous faut l’aube noire et la plus dure peine,
Prenez l’arrachement et prenez la douleur,
Que votre volonté soit faite, et non la mienne.

 

 
Robert Brasillach (31 maart 1909 – 6 februari 1945)
Cover audioboek

 

De Vlaamse schrijver, vertaler en publicist Peter Motte werd geboren in Geraardsbergen op 31 maart 1966. Zie ook alle tags voor Peter Motte op dit blog.

Uit: In memoriam: Alfons J. Maes (1950 – 2017)

“Het Vlaamse fandom had erg geleden onder te klein en te versnipperd, al was ook het Nederlandse fandom geen eenheid. Sommigen vermoeden dat de stedelijke agglomeratie van de Randstad het geografisch en verkeersinfrastructureel gemakkelijker maakte om verspreid wonende liefhebbers een tot twee keer per jaar samen te brengen. De aanwezigheid van de belangrijkste uitgeverijen voor sciencefiction en fantasy in de Nederlanden te Amsterdam kan een rol hebben gespeeld. Ook het woon-werk-verkeer is verschillend. Er was een periode na de Tweede Wereldoorlog waarin Vlamingen niet meer in hun eigen dorp of stadje werkten, maar als forenzen elke dag naar hun werk trokken. Nederlanders daarentegen verhuisden vaker voor hun werk. Daardoor werkten Vlamingen verder van huis, en zouden ze minder geneigd zijn geweest om in het weekend ergens heen te gaan, terwijl dat voor Nederlanders net een gelegenheid was om de vertrouwde omgeving eens te verlaten. Een gelijksoortig effect merkte auteur dezes op bij de leden van de beroepsvereniging de “Belgische Kamer voor Vertalers en Tolken”: op bijeenkomsten waren er altijd veel meer vertalers dan tolken aanwezig, vermoedelijk omdat tolken bijna nooit thuis werken en vaak zelfs moeilijke verplaatsingen moeten doen, terwijl vertalers thuiswerkers zijn of elke dag op dezelfde plek aan hetzelfde bureau zitten. En misschien geven Nederlanders gewoon minder om een kilometer meer of minder dan Vlamingen. Maar dat verklaart niet waarom de BeneluxCons desondanks ontstonden in België. De Vlaamse sciencefictionclub “SFAN” organiseerde in 1970 voor de eerste keer een bijeenkomst, en dat groeide uit tot het eerste BeneluxCon: “Sfancon 4” in 1974 te Gent. Daarvoor werkten Nederlandse en Belgische (Vlaamse en Waalse) verenigingen samen. Sindsdien was er afwisselend in Nederland en België een BeneluxCon. Half de jaren 80 werd het echter altijd moeilijker om iets in Vlaanderen gedaan te krijgen, waardoor “Fantasy World” in Antwerpen in 1988 de laatste BeneluxCon in België werd. Dat was het tekort dat Maes en enkele anderen besloten te verhelpen. En daarom heette die bijeenkomst in Antwerpen “The Comeback-Con”.

 


Peter Motte (Geraardsbergen, 31 maart 1966)
Op de foto: Alfons J. Maes

De verloren zoon (Willem de Mérode)

Bij de 4e zondag van de veertigdagentijd

 


De terugkeer van de verloren zoon door Bartolomé Esteban Murillo, 1667-70

 

De verloren zoon

Bitt’rer dan alle ellende,
is dit herwonnen deel:
Weer thuis te mogen slapen
op lang verlaten peel,

En liggen lamgeslagen …
en woelen rustvermoeiend,
Totdat ’t lavendelgeurig
verkoelend linnen gloeit.

En mijn ontstoken oogen
zien, starende in den nacht,
Waar ik mij wende of keere,
daar ’t honend op mij wacht,

Hoe vaders mond, zoo weiflend,
zoo droevig naar mij loech.
In zijn verdoofde oogen
was iets dat stille kloeg.

Zijn handen klemden mijn hand
zoo blijde en vervaard;
En ’t trage woord van welkomst
vertrilde in zijnen baard.

Toen ‘k mijn verwelkte wangen
aan zijnen schouder boog,
Voelde ik mijn weedom groeien,
daar ‘k weenend, hem bedroog.

Mijn moeder stond gebogen,
vol opgekropt verdriet,
Terwijl heur kalme wachten
heur heimlijke angst verried:

Hij komt terug: gebroken?
in de ouden eigenwaan?
Toen heb ik, zwak en moede,
opnieuw bedrog gedaan.

En ‘k sprak, wat zij verwachtten
van hun gekeerden zoon:
ik ben de zonde ontvloden
in heimwee naar uw woôn,

In heimwee naar uw harte;
dàt praamde tot ik ging.
Ik heb slechts één verlangen:
vergevens zegening.

Met wangen, heet van schaamte
zat ik des avonds aan.
Ik moest de vreugden loochnen
van mijn ontvloôn bestaan,

Terwijl hun pracht zoo weeldrig
herrees voor ’t hunderend oog,
En ach, in iedre stilte,
mijn hart reeds rugwaarts toog.

Ik kwam naar huis, te zoeken
vergetelheid en rust.
En zonde zorgloos leven
wordt schòòner mij bewust,

En is mijn hart veel nader
dan ’t strenge en stugge goed,
En al mijn tochten trekken
naar ’t onheilbrengend zoet.

Ach, dat reeds de eerste stonde,
dat reeds in de eersten nacht
Ik, trots mijn moeders kussen,
naar àndre weelden smacht;

Dat mijn onbandige harte
niet eerder zwijgen zal,
Vó;or ik die zoete togen
opnieuw verkrijgen zal;

Vóór ik, (nog toeft het donker),
hun bitterheid ten hoon
Mijn ouders erve ontsluipe,
voorgoed verloren zoon.

 

 
Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
De Andreaskerk in Spijk (Delfzijl), de geboorteplaats van Willem de Mérode

 

Zie voor de schrijvers van de 31e maart ook mijn volgende drie blogs van vandaag.

Dolce far niente, Robert Southey, Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Uwe Timm

 

Dolce far niente

 

 
The long sleep door Briton Rivière, 1868

 

The Old Man’s Comforts
and how he gained them

You are old, Father William the young man cried,
      The few locks which are left you are grey;
You are hale, Father William, a hearty old man,
     Now tell me the reason, I pray.

In the days of my youth, Father William replied,
     I remember’d that youth would fly fast,
And abused not my health and my vigour at first,
     That I never might need them at last.

You are old, Father William, the young man cried,
     And pleasures with youth pass away;
And yet you lament not the days that are gone,
     Now tell me the reason, I pray.

In the days of my youth, Father William replied,
     I remember’d that youth could not last;
I thought of the future, whatever I did,
    That I never might grieve for the past.

You are old, Father William, the young man cried,
     And life must be hastening away;
You are cheerful, and love to converse upon death,
     Now tell me the reason, I pray.

I am cheerful, young man, Father William replied,
     Let the cause thy attention engage;
In the days of my youth I remember’d my God!
     And He hath not forgotten my age

 

 
Robert Southey (12 augustus 1774 – 21 maart 1843)
De kathedraal van Bristol, de geboorteplaats van Robert Southey

 

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

 

Erasmus

Waar medemensen zwart zien zie ik wit.
Ik wens het tegendeel van wat zij wensen.
Verdomd als ik niet tot de duivel bid
Wanneer god weer in trek is bij de mensen.

Daar is toch echt niet veel bijzonders aan.
Dat is gewoon een snuifje rebellie
Dat geen oppassend heerschap zou misstaan.
Ik lach als ik mijn medemensen zie.

Maar wat als heel de wereld grijs zou zijn,
Geen zwart, geen wit? Dat is mijn grootste vrees.
Dan was ik lam en had ik niet eens pijn.

Dan zag ik medemensen die nooit kiezen.
Dan lost de kamer op in het gordijn.
Dan raakt de wereld leeg. Ik zou bevriezen.

 

Je kat

Vanmiddag gaf je je kat een kopje en likte haar
Staart schoon, toen ze plotseling naar je opkeek
Zoals je daar op je knieën zat, en merkbaar
Aangedaan zei ze: ‘Jongen, wat zie je bleek.’

Ze merkte niet meer hoe je naar haar terugkeek.
Ze kneep haar ogen toe en legde haar kop
Plat over haar voorpoten heen. Even streek
Je haar huid nog glad en hield toen verslagen op.

Tuberculeuze muziek dreef door het huis en
Je voelde je kleiner worden—onverwacht
Werden haar poten zo groot als leidingbuizen
En lag je verschrompeld tegen haar vacht.

 

Verliefd

Toen was er het heelal, met veel misbaar.
Een hete adem dreef, in schok na schok,
De wezenloze sintels uit elkaar.
Ad infinitum. Er was nog geen klok.

De kleinste aardverschuiving had de duur
Van anderhalve eeuw. Pas na een paar
Miljoen zonsondergangen stolde het vuur,
Tot er iets kwam als pool en evenaar.

Ze zeggen het. Voor mij is het niet waar.
Voor mij was alles, lucht en zee en land,
Met al wat ademt, in een oogwenk klaar.

In een minuut leek alles uitgebrand.
Maar toen ik, zo maar aan de overkant,
Jou langs zag gaan, verstreek er duizend jaar.

 

 
Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
Hier met zijn partner Charles Hofman (rechts) in Portugal in de jaren tachtig

 

De Franse dichter Paul Marie Verlaine werd geboren in Metz op 30 maart 1844. Zie ook alle tags voor Paul Verlaine op dit blog.

 

À Don Quichotte

Ô Don Quichotte, vieux paladin, grand Bohème,
En vain la foule absurde et vile rit de toi :
Ta mort fut un martyre et ta vie un poème,
Et les moulins à vent avaient tort, ô mon roi !

Va toujours, va toujours, protégé par ta foi,
Monté sur ton coursier fantastique que j’aime.
Glaneur sublime, va ! ― les oublis de la loi
Sont plus nombreux, plus grands qu’au temps jadis lui-même.

Hurrah ! nous te suivons, nous, les poètes saints
Aux cheveux de folie et de verveine ceints.
Conduis-nous à l’assaut des hautes fantaisies,

Et bientôt, en dépit de toute trahison,
Flottera l’étendard ailé des Poésies
Sur le crâne chenu de l’inepte raison!

 

Angélus de midi

Je suis dur comme un juif et têtu comme lui,
Littéral, ne faisant le bien qu’avec ennui,
Quand je le fais, et prêt à tout le mal possible ;

Mon esprit s’ouvre et s’offre, on dirait une cible ;
Je ne puis plus compter les chutes de mon cœur ;
La charité se fane aux doigts de la langueur ;

L’ennemi m’investit d’un fossé d’eau dormante ;
Un parti de mon être a peur et parlemente :
Il me faut à tout prix un secours prompt et fort.

Ce fort secours, c’est vous, maîtresse de la mort
Et reine de la vie, ô Vierge immaculée,
Qui tendez vers Jésus la Face constellée

Pour lui montrer le Sein de toutes les douleurs
Et tendez vers nos pas, vers nos ris, vers nos pleurs
Et vers nos vanités douloureuses les paumes

Lumineuses, les Mains répandeuses de baumes.
Marie, ayez pitié de moi qui ne vaux rien
Dans le chaste combat du Sage et du Chrétien ;

Priez pour mon courage et pour qu’il persévère,
Pour de la patience, en cette longue guerre,
À supporter le froid et le chaud des saisons ;

Écartez le fléau des mauvaises raisons ;
Rendez-moi simple et fort, inaccessible aux larmes,
Indomptable à la peur ; mettez-moi sous les armes,

Que j’écrase, puisqu’il le faut, et broie enfin
Tous les vains appétits, et la soif et la faim,
Et l’amour sensuel, cette chose cruelle,

Et la haine encor plus cruelle et sensuelle,
Faites-moi le soldat rapide de vos vœux,
Que pour vous obéir soit le rien que je peux,

Que ce que vous voulez soit tout ce que je puisse !
J’immolerai comme en un calme sacrifice
Sur votre autel honni jadis, baisé depuis,

Le mauvais que je fus, le lâche que je suis.
La sale vanité de l’or qu’on a, l’envie
D’en avoir mais pas pour le Pauvre, cette vie

Pour soi, quel soi ! l’affreux besoin de plaire aux gens,
L’affreux besoin de plaire aux gens trop indulgents,
Hommes prompts aux complots, femmes tôt adultères,

Tous préjugés, mourez sous mes mains militaires !
Mais pour qu’un bien beau fruit récompense ma paix,
Fleurisse dans tout moi la fleur des divins Mais,

Votre amour, Mère tendre, et votre culte tendre.
Ah ! vous aimer, n’aimer Dieu que par vous, ne tendre
À lui qu’en vous sans plus aucun détour subtil,

Et mourir avec vous tout près. Ainsi soit-il!

 

 
Paul Verlaine (30 maart 1844 – 8 januari 1896) 
Portret door René Gilbert, 1894

 

De Duitse schrijver Uwe Timm werd geboren op 30 maart 1940 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Uwe Timm op dit blog.

Uit: Heißer Sommer

„Ingeborg, die jetzt mit verweinten Augen auf dem Weg nach Hause war. Ich hätte sie nicht einfach so gehen lassen sollen, sagte Ullrich.
Lothar sortierte seine Karteikarten ein. Ich hab Schluß gemacht, sagte Ullrich. Ohne von seinen Karteikarten hochzublicken, sagte er nur: So. Und dann nach einer Weile: Besser jetzt als später. Einen Augenblick zweifelte Ullrich, ob Lothar ihn überhaupt verstanden hatte. Ob Lothar etwa glaubte, daß Ullrich mit seinem Referat Schluß gemacht habe. Daß er es nicht fertigschreiben würde. Er setzte sich auf Lothars Bett. Es quietschte genauso wie seins. Er hatte Ingeborg mit dem üblichen flüchtigen Kuß begrüßt. In den letzten Wochen hatte er schon öfter daran gedacht, es ihr zu sagen, flüchtig nur und undeutlich, aber heute hatte er nicht daran gedacht. Er wollte nur nicht mit ihr im Zimmer herumhocken oder ins Bett gehen. Er wollte raus. Als sie kam, hatte er gefunden, daß sie zuviel Parfum genommen hatte. Ein Parfum, das sie immer benutzte, und das er eigentlich mochte. Je reviens. Er hatte es plötzlich als aufdringlich empfunden. Er hatte ihr vorgeschlagen, spazierenzugehen, oder sich einen Film anzusehen. Sie war sofort einverstanden gewesen, wollte aber erst noch eine Zigarette rauchen. Sie setzte sich wie gewöhnlich aufs Bett und schlug die Beine übereinander. (So sitzen Fotomodelle auf den Zigarettenreklamen.) Unter dem hochgerutschten Kleid sah er die Innenseite ihres Oberschenkels. Er hatte sie nur ganz wenig gestreichelt, dann hatten sie sich wortlos ausgezogen. Komm, Lothar, sagte er, wir zischen ein Bier. Auf jeden Fall raus. Und meine Arbeit, fragte Lothar. Wie hältst du das nur aus, bei dieser Hitze, und dann dieses Professorengequatsche über Hölderlin. Mich kotzt das an, rief Ullrich.“

 


Uwe Timm (Hamburg, 30 maart 1940)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30 maart ook mijn blog van 30 maart 2018 en mijn blog van 30 maart 2017 en eveneens mijn blog van 30 maart 2014 deel 2 en ook deel 3.

Geert van Istendael, Wim Brands, Eric Walz, Georg Klein, Ernst Jünger, Yvan Goll, R. S. Thomas, Jacques Brault, Denton Welch

De Vlaamse schrijver, dichter en essayist Geert van Istendael werd geboren in Ukkel op 29 maart 1947. Zie ook alle tags voor Geert van Istendael op dit blog.

 

Randgebied

Ik slenter door industriële straten.
Gras vult bij wijze van natuur de gaten
in schuttingen. Onder de spoorwegbruggen
verrichten kalk en water drup voor drup
hun pegelvormig werk. Een godverlaten
baggerboot heeft bloempotten van ijzer
en vette grond voor kattestaart en lis.
Aken zijn vastgeroest in doelloos water.
Aan de overkant staat keurig nieuw bedrijf.
Japanse naam, kort gras, het mag niet baten.
De stad is warm, kapot. Gij zult niet haten.

 

Voor wie na ons komt

We lopen ruggelings de toekomst tegemoet.
Wie stilstaat, sterft. Wie omkijkt, breekt zijn nek. We wijzen
op wolfsklemmen, op slangen. In de paradijzen
die nog vergrendeld zijn voor ons komt alles goed.

We struikelen, we vallen. Knielen. Vatten moed,
we liegen vleugels aan onze hielen. We herrijzen
om zonder gids of licht het duister in te reizen
naar nevel wakend bij een berg van overvloed.

Elk pad is een vertakking van een ouder pad
en ooit loopt iedere vertakking dood.
Het zand is grijs. Kom, treuzel niet. Bekijk de kleuren,

hoor, de vogels. Zij zijn eeuwig. Als moorden,
als woorden. Mooie. Valse. Weiger trots te treuren.
Geniet. Vandaag. De toekomst heeft al vlam gevat.

 

Veebel

Schor. Aardewerk dat breekt, verbruikt, versleten.
Veel scherven na en door elkaar, een spraak
door vee gestuurd al doende. Stappen, eten.
Heuvel en berg weerkaatsen tegenspraak,
de galm, de tik behoeden voor vergeten.

Geen geit of koebeest mag verloren gaan,
door waterval of boomkruin overstemd.
Kras op het ruisen. Luister. Melk die stremt.

 

 
Geert van Istendael (Ukkel, 29 maart 1947)

 

De Nederlandse dichter, journalist en presentator Wim Brands werd geboren in Brummen op 29 maart 1959. Zie ook alle tags voor Wim Brands op dit blog.

 

Ze hangt als een lege boodschappentas

Ze hangt als een lege boodschappentas
aan mijn arm en ik bedenk me
wat er met haar
uit mijn leven verdwijnt: Buisman,
een stoof, de theemuts.
Niets houdt haar trouwens
nog warm.
Bevelend wijst ze naar de supermarkt
en vraagt me wat ik zie: ik noem
een naam.
Nee idioot, dat is de overkant
en hoe komen wij daar?
Ik wil haar nooit meer ontstemmen,
zeg me hoe.
Maak je maar klaar,
we zullen moeten zwemmen.

 

Dichterlijke vrijheid

De draaimolen staat stil
in het geelgeworden weiland

vogels en sombere heren van
stand bekijken het voorwerp

met ingehouden woede/

Is dit nu de beloofde
dichterlijke vrijheid?

aarzelend trekken ze hun
messen

 

 
Wim Brands (29 maart 1959 – 4 april 2016)

 

De Duitse schrijver Ernst Jünger werd geboren in Heidelberg op 29 maart 1895. Zie ook alle tags voor Ernst Jünger op dit blog.

Uit: Kriegstagebuch 1914-1918

“27. I. 15.
Heute, an Kaisers Geburtstag waren wir im Graben. Um 12 Uhr wurde geblasen und wir schrieen den Franzosen 3 Hurrahs entgegen. Dann sangen wir die erste Strophe von »Heil Dir im Siegerkranz.«

28. I. 15.
Die beiden Nächte waren sehr klar und kalt. Ich taxiere mindestens auf 5–6 unter Null. Jedenfalls viel besser als Regen. Der Kaffee fror in den Feldpullen und das Essen in den Kochgeschirren. Mein Freund, der Orion leuchtete in wundervoller, regelmäßiger Klarheit. Ein Pullchen mit Rum und eins mit Cognak taten gute Dienste. Wir gossen den Alkohol in Löffel mit feinem Zucker und hatten so einen großen Genuß.

30. I. 15.
Wir hatten heut Stellung ganz am linken Flügel unsrer Gräben. Des Nachts hatten wir Wache neben dem Feldgeschütz und unterhielten uns sehr gut mit den Artilleristen. Ich ging 3 mal zum Wasserholen nach der zerschossenen Mühle im Bachgrunde, ein unheimliches Stimmungsbild à la Böcklin. Vollmond, zerschossenes Gemäuer, ein Gewirr niedergestürzter Erlen, im Wasser ein zerfallender Kahn, das rauschende Wasser, überall tiefe Granatlöcher, ein mitelalterliches Bild der Verwüstung. Am nächsten Morgen kochten wir bei den Artilleristen Kakao, Tee und Krebssuppe.

31. I. 15.
Stellung in Graben 5a ganz vorn. Ich stand ganz allein auf Posten im Schilf und war so müde, daß ich einpennte. Als ich aufwachte (ich hatte im Stehen gedöst) war mein Gewehr weg. Seffers hatte sich ganz leise herangeschlichenund es geklaut. Zur Strafe wurde ich nur mit einem Beile bewaffnet von einem Unteroffizier vor unsre Posten geführt und mußte dort 3 Stunden stehen. Als wir hingingen, bekamen wir 2 Salven. Der Unteroffizier, der nachher den Familienvater markieren wollte, verschwand, als er das Pfeifen hörte, mir schlugen noch einige Kugeln am Kopf vorbei, eine schlug grade über mir einen Zweig von der Weide. Meinetwegen hätten sie mich auch direkt in den franz. Posten setzen können, mich ärgerte nur der gemeine Kerl, der äußerte: Wenn ihm was passiert, ist es ihm recht. Nach 2 Stunden schlichen 3 Kerls karikaturenmäßig nach vorn als Patrouille, darunter Lang und Wiesenburg. Sie gingen am Bach entlang, an einer Zuavenleiche vorbei und verschwanden. Bald darauf knallte es und dann pfiff noch eine Salve in meine Gegend. Die beiden kamen zurück, Lang war geblieben. Vor Angst schissen die beiden Feiglinge, die ihren Kameraden liegen lassen hatten, sich fast die Hose voll: Sie mußten wieder zurück, behaupteten aber, ihn nicht finden zu können, wahrscheinlich sind sie im nächsten Gebüsch liegen geblieben.“

 


Ernst Jünger (29 maart 1895 – 17 februari 1998)
Cover

 

De Duitse schrijver Eric Walz werd geboren op 29 maart 1966 in Königstein im Taunus. Zie ook alle tags voor Eric Walz op dit blog.

Uit: Schwule Schurken (Alexander der Große, der Besessene)

„Zu jener Zeit zeichnete sich bereits Alexanders künftige, ein wenig widersprüchliche Statur ab: schlank war er, drahtig und standfest, obwohl er den Sport oft vernachlässigte; seine Augen dagegen glänzten melancholisch und blickten gerne in den Himmel, und seine wallenden blonden Haare gaben ihm sogar etwas Androgynes. Hephaistion, der Schöne, hatte einige Züge mit ihm gemeinsam. Ein einziger Blick in seine makellos hellen Gesichtszüge genügte Alexander, um zu erkennen, dass dieser Junge immer loyal zu ihm sein würde, ja, ihn einmal mit aller Kraft lieben würde. Und Alexander wusste, dass er schon deshalb nicht anders konnte als ihn widerzulieben. Kleitos dagegen war robust, schon damals ein Athlet Seine Muskulatur begann sich auszuprägen, und seine tiefliegenden, dunklen Augen leuchteten von innerem Widerstand. Oh, Kleitos mochte Alexander, aber er unterwarf sich nicht gerne, wi-dersprach, korrigierte, und zeigte stets nur das Mindestmaß an Respekt für den Thronfolger und spöttische Verachtung für den fügsamen Hephaistion. Alexander hätte Kleitos fortschicken oder maßregeln lassen können, aber er freute sich darauf, Kleitos eines Tages zu zähmen, ihn zu besiegen und sich von ihm lieben zu lassen, und so nutzten diese beiden die letzten Jahre der Kindheit mit unschuldigem Kräftemessen, hinter dem sich bereits eine schwer kontrollierbare Leidenschaft verbarg. Philipp sah nur, dass sein Sohn sich mit Kleitos im Schwertkampf übte und im Reiten maß, und dass Hephaistion der treueste Vertraute war, den ein künftiger König sich wünschen konnte; daher nickte er diesem in unsichtbarer, verworrener Hassliebe verbundenen Trio arglos und beifällig zu, wann immer er ihm begegnete. Dieser Esel, denkt Alexander und hustet vor Belustigung und Aufregung. Konnte Philipp diese nur schlecht verborgenen Be-ziehungen der heranwachsenden Knaben nicht durchschauen?“

 


Eric Walz (Königstein im Taunus, 29 maart 1966)
Jared Leto als Hephaistion en Colin Farrell als Alexander in de film “Alexander” uit 2004

 

De Duitse schrijver Georg Klein werd geboren op 29 maart 1953 in Augsburg. Zie ook alle tags voor Georg Klein op dit blog.

Uit: Miakro

“Es war ein fremder Wind. Die fünfte Nacht in Folge holte ihn dieses Wehen, als strichen ihm kühle Fingerspitzen über Wangen, Stirn und Lider, aus traumlos blindem Schlummer in die Finsternis seiner Koje. Nettler richtete sich auf. Seine Linke stach durch die weichen Stränge seines Schlafnetzes, die Rechte stemmte sich an die hornig festen Deckenrippen. Er fühlte sich mehr als bloß wach. Denn mit einer Gewalt, die ihm jenseits der letzten Nächte unbekannt gewesen war, hatte seine Vorstellung erneut damit begonnen, über Geschautes, über in vielen Jahren Glasarbeit Gesehenes, hinwegzujagen. Alles, was unter seinen Händen, mehr oder minder tief, mehr oder minder günstig übereinandergeschichtet, durch das weiche Glas geglitten war, schien nun in diesem Strom enthalten. Nichts hatte an Glanz, Transparenz oder Schärfe eingebüßt. Aber unabhängig davon, wie prächtig in den zurückliegenden Nächten eine Fülle bekannter Bilder aufgeflammt war, wie leuchtend sich nun erneut Bild über Bild schob, der frische Binnenwind, der Nettler hierbei ins Gesicht blies, duldete kein Verharren, das zur Besinnung eingeladen hätte, sondern nötigte das Auferstandene zur Eile. Und während es gleichmäßig schnell, ohne trödeliges Langsamerwerden, ohne Stocken und ruckartiges Beschleunigen heranrückte, dahinfloss und verschwand, erwarb es sich, befreit von den eigenwüchsigen Widrigkeiten des weichen Glases, eine neue Vertrautheit. Erst derart flugs und stetig geworden, schien Nettler das Erkannte wirklich alt und vollends gewesen. Gleichzeitig spürte er, dass draußen vor seiner Ruhenische, unter der hohen, nächtlich dunklen Kuppel des Mittleren Büros, dessen Leiter er war, Unbekanntes bevorstand. Etwas Ungesehenes wollte Gestalt annehmen. Und die von rechts nach links flottierende Buntheit, der wärmeraubende Luftstrom auf seinem Gesicht und das lauernde Grau des Kommenden schwangen in ihm zu einem unsinnig lustigen Dreiklang zusammen. Als Nettler den Kopf aus seiner Koje in die laue Luft des Büros hinausschob, war dort draußen, in dessen weitem Rund, über den vielen in den allnächtlichen Ruhemodus gefallenen Tischen, nicht die geringste Luftbewegung zu spüren. Auch die Erscheinungen erloschen im Nu, allein seine Anspannung dauerte fort und suchte nach irgendeinem Hinweis. Wie immer gegen Winterende war das Band der Wandbeleuchtung schmal geworden und weit nach unten gesunken. Die magere blaue Linie verlief gerade mal handhoch über dem Boden und verdickte sich nur noch an wenigen Stellen zu pulsierenden, vor- und zurückzuckenden Knoten. Das Licht, das sie abstrahlten, reichte hin, einen bescheidenen Streifen bleiche Wand zu erhellen, war aber nicht mehr stark genug, um eines der Arbeitsrechtecke einen Schatten werfen zu lassen.“

 


Georg Klein (Augsburg, 29 maart 1953)

 

De Duits-Franse dichter en schrijver Yvan Goll (eig. Isaac Lang) werd geboren in Saint-Dié-des-Vosges op 29 maart 1891. Zie ook alle tags voor Yvan Goll op dit blog.

 

Death-chemistry

In the alembic of the dream
You turn yellow red yellow
Fever blossom
And belladonna of anxiety
On the slopes of darkness

Blood’s night-chemistry
Reeling puss-cup
Dewy with tears
That drain her worn-out sleep

Breathe slowly you sick ones
At the wounded wall
Birds from ashes settle themselves on your hands
On your fragile fingers
The last day crumbles

Hours
Stern queens of an afternoon
Anointed with gold
How you laugh at me
Shame me with palms
Your son

What sorrow if I don’t drag you from your wagon
down into my nettles
Your eyes your wheels
Rattle me in dark dust
Hours
Worn-out wanderers near evening

 

Your body was a tree

Your body was a tree
Giant father earth
Your visage of bearded moss
Father of animals, father of winds
And your eyes with the heraldic power of fruits
That people shake in human autumn

Your grave was built by birds
Giant father of heaven
I made a nest in the ivy stock
A soft nest of field mist and dream grass
Small father of the laughter of larks

From your soul grew
The cradle of a poem

 

Vertaald door Donald Wellman

 


Yvan Goll (29 maart 1891 – 27 februari 1950)
Cover

 

De Welshe dichter Ronald Stuart Thomas werd geboren op 29 maart 1913 in Cardiff. Zie ook alle tags voor R. S. Thomas op dit blog.

 

The Absence

It is this great absence
that is like a presence, that compels
me to address it without hope
of a reply. It is a room I enter

from which someone has just
gone, the vestibule for the arrival
of one who has not yet come.
I modernise the anachronism

of my language, but he is no more here
than before. Genes and molecules
have no more power to call
him up than the incense of the Hebrews

at their altars. My equations fail
as my words do. What resources have I
other than the emptiness without him of my whole
being, a vacuum he may not abhor?

 

A Marriage

We met
under a shower
of bird-notes.
Fifty years passed,
love’s moment
in a world in
servitude to time.
She was young;
I kissed with my eyes
closed and opened
them on her wrinkles.
`Come,’ said death,
choosing her as his
partner for
the last dance, And she,
who in life
had done everything
with a bird’s grace,
opened her bill now
for the shedding
of one sigh no
heavier than a feather.

 

 
R. S. Thomas (29 maart 1913 – 25 september 2000)
Cover biografie

 

De Canadese dichter, schrijver en vertaler Jacques Brault werd geboren op 29 maart 1933 in Montreal. Zie ook alle tags voor Jacques Brault op dit blog.

 

Suite fraternelle (Fragment)

Nous
    les bâtards sans nom
    les déracinés d’aucune terre
    les boutonneux sans âge
    les demi-révoltés confortables
    les clochards nantis
    les tapettes de la grande tuerie
    les entretenus de la Saint-Jean-Baptiste

Gilles mon frère cadet par la mort ô Gilles dont le sang épouse
    la poussière

Suaires et sueurs nous sommes délavés de grésil et de peur
La petitesse nous habille de gourmandises flottantes

Nous
    les croisés criards du Nord
nous qui râlons de fièvre blanche sous la tente de la Transfiguration
nos amours ombreuses ne font jamais que des orphelins
nous sommes dans nos corps comme dans un hôtel
nous murmurons une laurentie pleine de cormorans châtrés
nous léchons les silences d’une papille rêche
et les bottes du remords

Nous
les seuls nègres aux belles certitudes blanches
     ô caravelles et grands appareillages des enfants-messies
nous les sauvages cravatés
nous attendons trois siècles pêle-mêle
                       la revanche de l’histoire
                       la fée de l’occident
                       la fonte des glaciers

Je n’oublie pas Gilles et j’ai encore dans mes mots la cassure
    par où tu coulas un jour de fleurs et de ferraille

 

 
Jacques Brault (Montreal, 29 maart 1933)
Cover

 

De Engelse schrijver en schilder Maurice Denton Welch werd geboren op 29 maart 1915 in Sjanghai. Zie ook alle tags voor Denton Welch op dit blog.

Uit: Good Night, Beloved Comrade: The Letters of Denton Welch to Eric Oliver

“Monday Jan 10th 1944
My dear Eric,
Thank you so much for nice letter. Yes, do come over, either on Sunday 23rd or this coming Sunday, whichever suits you best. I shall so look forward to seeing you. I thought my last letter rather preposterous and almost decided not to send it, then I thought as an antidote to the Christmas one which (although you may not remember) you told me at the time was chilly, indefinite, and altogether vague and unsatisfactory; I don’t seem to be able to strike the happy medium, do I! For heaven’s sake, if you haven’t already torn the last letter up, bring it with you when you come over. I will keep it here, if you want it preserved. I hate to think of your inquisi-tive landlady going thro’ your pockets and cackling at my extravagances! and I won’t have it, so please remember what I say!7 I have been thoroughly enjoying the book you lent me. I read it all in one day or two. Very sound I think, but not much solution offered for general difficult problems. I shall be going up to London soon to see another doctor about myself, but I think that very little can really be done about these high temperature attacks. I must simply lead a very quiet life, then they are less frequent.’ Come to lunch about t o’clock if you can, otherwise I’ll expect you in the early afternoon.
Love D.

Sunday, January t6th, 1944
My dear Eric,
Thank you so much for sending the book, for your letters, and for doing what I asked you so punctually. I will keep them here for you, if you should ever want to lay your hands on them again. I have found an excellent place for them. I wonder if you had a nice time with your mother this weekend; or whether it was hell; or whether it all fell thro’ at the last moment as it did the last time. 9 I have just been here quietly writing a new book.10 Yester-day Rosemary appeared with her mother. She was rather self-conscious and hardly dared mention your name. This amused me. I think she thought I’d be thoroughly annoyed and put out.” Do you still work at Mereworth or have you moved on somewhere else?12 I was over there the other evening. I bicycled, and went and walked about the churchyard in the moonlight. It is lonely there except for all those wretched bombers circling overhead and those peculiar lights which flash from the hillside.13 I have your book here for you when you come over. Come as early as you can won’t you, then there’s no rush. Marvellous about not going into the pub this year! You really seem able to do what you say you’ll do, when you make up your mind. Next Sunday it will be exactly a month since we’ve met, as you ar-ranged! Looking forward to seeing you. To lunch 1 o’clock if you can manage it.
Much love D.”

 


Denton Welch (29 maart 1915 – 30 december 1948)
Harvest door Denton Welch, ca. 1940

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e maart ook mijn blog van 29 maart 2015 deel 2.

Joost de Vries, Walter van den Broeck, Ada Limón, Mario Vargas Llosa, Chrétien Breukers, Steye Raviez, Nelson Algren, Marianne Frederiksson, Russell Banks

De Nederlandse schrijver Joost de Vries werd geboren op 28 maart 1983 in Alkmaar. Zie ook alle tags voor Joost de Vries op dit blog.

Uit: Oude meesters

‘Sieger, wil je koffie?’ vroeg Mireille Beumer.
‘Nu even niet.’
Mireille Beumer – bijna ontroerde ze hem, hoe ze erbij zat. Bijna. Ingetogen glimlachend, rechte rug, haar handen voor haar buik gevouwen. Overgenomen van een bn’er-blad, momenteel chef Lifestyle maar belast met de taak een nieuw wekelijks katern voor de krant te bedenken. Zo smetteloos als ze eruitzag, zo correct, make-up, haar, outfit. Haar ambitie was zo evident. Iemand die zou proberen de Beste Leerling van de Klas te blijven, hoewel niemand nog cijfers uitdeelde. Ze speelde altijd precies de rol die van haar verwacht werd. ‘Vond je het een mooie dienst?’ zei Mireille. (aimabele gastvrouw.) ‘Alles wat gezegd moest worden werd gezegd.’ ‘Je bedoelt dat het iets voorspelbaars had?’ (serieuze interviewster.) ‘Zijn vrouw zei tegen me dat de uitvaart meer was voor de mensen die hem niet zo goed kenden, dan voor de mensen die hem goed kenden.’ ‘Als wij ons maar herinneren hoe Willem echt was.’ (oprechte rouw.) Hoe was zij echt? Ze schreef geen stuk in de lifestylesectie zonder even in een bijzin te vermelden dat ze een ‘single lady’ was, ze gebruikte termen als ‘nahuwelijk’, en ‘love life’. Sarie had haar een keer ontmoet op een feestje van een glossy waar ze ooit een klusje voor had gedaan. ‘Zij is al heel lang niet aangeraakt,’ was haar enige oordeel. (Sarie kon dat: iets zeggen alsof het de wet was. Ze keek erbij alsof ze vanaf de Tafelberg over de oceaan keek en ze iets leek te zien wat er altijd al was geweest, sinds het begin van de tijd.)
Heerlijk hoe ze het had uitgesproken, kin-duh-run, ze spuwde het uit alsof het de nieuwste in een serie oppervlakkige hypes was. Ergens in haar hart zat een gat zo groot als een babywagen. De eerste keer dat hij haar daarna sprak was ze weer fris en fruitig en deed ze alsof hun gesprek nooit had plaatsgevonden.
Maar liever haar maskerade dan Feiko’s ongemak. Hij zat daar aan die tafel met zijn pens naar voren waardoor je je afvroeg of de overbelaste knoopjes van zijn overhemd niet elk moment de lucht in konden worden gelanceerd.
‘Ik geef deze twee gewoon maar het woord,’ zei Anthony, die niet aan de tafel maar achter zijn bureau iets verderop ging zitten.
De twee keken elkaar even aan, en toen begon de spraakwaterval: We willen je even bijpraten en, als je het goed vindt, even je advies inwinnen, zei Mireille.”

 

 
Joost de Vries (Alkmaar, 28 maart 1983)

 

De Vlaamse roman- en toneelschrijver Walter van den Broeck werd geboren in Olen op 28 maart 1941. Zie ook alle tags voor Walter van den Broeck op dit blog.

Uit:Een lichtgevoelige jongen

“Eerst dacht ik dat ze al wist wat mij was overkomen – moeders weten altijd alles – maar toen zag ik dat zij met haar gedachten helemaal bij vader was die minder jachtig zat te eten dan gewoonlijk. Zijn rechterslaap zag donkerblauw, zijn jukbeen had gebloed en was nu opgezet.
‘Elli, ik rijd straks eens naar Antwerpen’, had hij gisteren bij het middageten aangekondigd.
‘Zie maar dat ge op tijd thuis zijt,’ had moeder geantwoord, ‘ge staat morgen, met de vroege.’
Wanneer was hij thuisgekomen? Voor of na Ward Peeters en Frans Claes, die samen het lied van de kapotte pompbak hadden lopen lallen?
Tastend doopte hij soIdaatjes in een ei. Hij was zo te zien helemaal verdiept in de krant naast zijn bord.
‘Julius en Ethel Rosenberg.’
Die waren nu dood wist ik. Vader zou nu wel tevreden zijn. Dat zou hun leren atoomgeheimen aan de Rus te verkopen. Zo moesten ze allemaal varen, die smerige communisten. Was hij daarom nog altijd thuis? Om de dood van de Rosenbergs te vieren? Ik vond die Rosenbergs ook maar rare lui. Hij met dat brilletje en dat snorretje. En zij met die rare hoed, die hoge wenkbrauwen en dat zuinige mondje. Ze had iets van tante Leen uit Antwerpen. En welke vrouw heette er nu in godsnaam Ethel?
‘Staat hij van twee tot tien?’ vroeg ik. Hij hoorde me toch niet, hij was half doof, en als hij zat te lezen mocht de wereld vergaan.
Mijn zus Elvire schopte me onder tafel en lipte: Onnozelaar!
‘Heeft hij congé?’
‘Hij is vannacht tegen die paal aan de Tweede Halfstraat gelopen’, zei moeder. ‘Onze Staf zal meneer Timmermans bellen.’

 


Walter van den Broeck (Olen, 28 maart 1941)

 

De Amerikaanse dichteres Ada Limón werd geboren op 28 maart 1976 in Sonoma, Californië. Zie ook alle tags voor Ada Limón op dit blog.

 

We Are Surprised

Now, we take the moon
into the middle of our brains
so we look like roadside stray cats
with bright flashlight-white eyes
in our faces, but no real ideas
of when or where to run.
We linger on the field’s green edge
and say, Someday son, none of this
will be yours. Miracles are all around.
We’re not so much homeless
as we are home free, penny-poor,
but plenty lucky for love and leaves
that keep breaking the fall. Here it is:
the new way of living with the world
inside of us so we cannot lose it,
and we cannot be lost. You and me,
are us and them, and it and sky.
It’s hard to believe we didn’t
know that before; it’s hard to believe
we were so hollowed out, so drained,
only so we could shine a little harder
when the light finally came.

 

Downhearted

Six horses died in a tractor-trailer fire.
There. That’s the hard part. I wanted
to tell you straight away so we could
grieve together. So many sad things,
that’s just one on a long recent list
that loops and elongates in the chest,
in the diaphragm, in the alveoli. What
is it they say, heart-sick or downhearted?
I picture a heart lying down on the floor
of the torso, pulling up the blankets
over its head, thinking this pain will
go on forever (even though it won’t).
The heart is watching Lifetime movies
and wishing, and missing all the good
parts of her that she has forgotten.
The heart is so tired of beating
herself up, she wants to stop it still,
but also she wants the blood to return,
wants to bring in the thrill and wind of the ride,
the fast pull of life driving underneath her.
What the heart wants? The heart wants
her horses back.

 

 
Ada Limón (Sonoma, 28 maart 1976)

 

De Peruviaanse schrijver Mario Vargas Llosa werd geboren op 28 maart 1936 in Arequipa. Zie ook alle tags voor Mario Vargas Llosa op dit blog.

Uit: Voor uw liefde (Vertaald door Arie van der Wal)

“Ze deed haar ogen dicht en luisterde: heel zwak maar regelmatig, zo klonk Chabela’s ademhaling. Ze sliep, droomde misschien, en dus was zij het ongetwijfeld zelf geweest die in haar slaap dichter naar het lichaam van haar vriendin was toe geschoven.
Terwijl ze zich verbaasd en beschaamd opnieuw afvroeg of ze wakker was of droomde, werd Marisa zich eindelijk bewust van wat haar lichaam al wist: ze was opgewonden. Die tere voetzool die haar wreef verwarmde, had haar huid en zinnen in vuur en vlam gezet, en als ze een hand tussen haar benen zou laten glijden, zou ze vast en zeker voelen dat ze nat was. Ben je gek geworden? zei ze bij zichzelf. Opgewonden raken van een vrouw? Sinds wanneer, Marisita? Natuurlijk werd ze in haar eentje ook vaak genoeg opgewonden, en ze had weleens met een kussen tussen haar benen gemasturbeerd, maar daarbij had ze altijd aan een man gedacht.
Voor zover ze zich kon herinneren nooit, maar dan ook nooit, aan een vrouw. En toch deed ze dat nu wél, ze trilde van top tot teen en verlangde er hevig naar dat niet alleen hun voeten elkaar raakten maar ook hun lichamen en dat ze, net als op haar wreef, overal de nabijheid en warmte van haar vriendin zou voelen.
Heel voorzichtig, met bonzend hart, zodanig ademend dat het leek alsof ze sliep, schoof ze een stukje op, totdat ze, ook al raakte ze haar niet aan, merkte dat ze zich nu op hoogstens enkele millimeters van Chabela’s rug, billen en benen bevond. Ze hoorde haar duidelijk ademen en meende een verborgen uitwaseming te bespeuren, die opsteeg uit dat zo nabije lichaam en haar volledig omhulde. Haast werktuiglijk, alsof ze zich niet bewust was van wat ze deed, strekte ze haar rechterhand uit en legde die op de dij van haar vriendin. Leve de avondklok, dacht ze. Ze voelde haar hart sneller kloppen. Chabela zou wakker worden en dan haar hand wegduwen: ‘Wat doe je? Raak me niet aan. Ben je gek geworden? Hoe haal je het in je hoofd.’ Maar Chabela bewoog zich niet en leek nog altijd diep in slaap. Ze hoorde haar in- en uitademen en het was net of die lucht naar haar toe kwam, haar neus en mond binnendrong en haar inwendig verwarmde. Opeens, in al haar opwinding, en dat was echt absurd, moest ze denken aan de avondklok, de stroomstoringen, de ontvoeringen – vooral de ontvoering van Cachito – en de bommen van de terroristen. Wat een land, wat een land!”

 


Mario Vargas Llosa (Arequipa, 28 maart 1936) 

 

De Nederlandse dichter en schrijver Chrétien Breukers werd geboren op 28 maart 1965 in het Limburgse Leveroy. Zie ook alle tags voor Chrétien Breukers op dit blog.

Uit: Een zoon van Limburg

“De winst ging naar de Hollanders, althans, zo wordt dat in Limburg gezien. En alle bossen die moesten wijken voor de inmiddels verdwenen welvaart? Die bossen waar een onbegrijpelijk provincie-omspannend snelwegennet voor in de plaats is gekomen? Ze zijn weg en blijven weg, en maken van Limburg een doorgangsweg, een geasfalteerde route richting Duitsland, België en het hart van Europa.
De Limburger vertrouwt het allemaal niet, wat zeg ik? Hij heeft het nooit vertrouwd. De hoge heren zitten met hun handen aan zijn dochter en in zijn portemonnee, de burgemeester maakt vuile zaken met provincie en rijk, de fabrieksdirecteur is alleen maar uit op winst en aanzien. En de kleine man? Die kan zich kapotwerken. Vroeger totdat hij stoflongen had of was bezweken onder het boerenwerk, nu totdat hij met AOW en pensioen wordt afgedankt. De Limburger voelt zich genaaid, door alles en iedereen. Daarin heeft de gemiddelde Limburger wel iets van een Surinamer. Hij komt uit een kleine wereld die voornamelijk is gedefinieerd vanuit negatieve gevoelens over de machthebbers. Dit is natuurlijk niet de hele waarheid. Limburgers voelen zich – bijvoorbeeld in culturele zin – wel degelijk met elkaar verbonden. Uiteraard zetten ze zich daarbij af tegen Holland, dat vreemde gebied ergens in de verte, maar de ligging van de provincie vergemakkelijkt samenwerking met Belgen en Duitsers. Er is nog een ander moment waarop Limburgers zich verbonden voelen met elkaar – als ze in het gezelschap zijn van Hollanders. Want niets schept zo’n band als de omgang met de natuurlijke vijand en bond- annex landgenoot. Limburg en de Limburgers bestaan vooral als ze hun plaats moeten bepalen jegens de dierbare vijand, van wie ze zelf deel uit-maken.
Het schrijven van ‘mijn’ verhaal, mijn verhaal over Limburg, heeft therapeutische bijverschijnselen gehad: ik voel me nu meer een Nederlander en tegelijkertijd meer een Limburger dan ooit. Een effect dat ik vooral de Limburgse lezers van dit boek van harte toewens. Helaas wil dat niet zeggen dat Limburg daardoor ineens bestáát. Zoveel toverkracht is het geschreven woord niet gegeven.”

 

 
Chrétien Breukers (Leveroy, 28 maart 1965)
Leveroy, Kerkstraat

 

De Nederlandse fotograaf en schrijver Steye Raviez werd geboren in Amsterdam op 28 maart 1943. Zie ook alle tags voor Steye Raviez op dit blog.

Uit: Spion

“Pos wilde onder geen beding hele of halve sympathisanten van nazisme of fascisme op het congres een podium bieden. Hij streefde veel meer naar een open discussie tussen communistische en niet-communistische filosofen. Er waren de on-vermijdelijke anekdotes.
Volgens een zekere Stuttenheim, voorzitter van de sectie taalfilosofie, waren lang niet alle filosofen in het gezelschap vakbekwaam.Stuttenheim tegen Pos:‘Ik sta op een morgen een kopje koffie te drinken. Staat er een mannetje naast me. Hij kijkt me aan en zegt:“Einstein heeft het nooit begrepen.”Ik zeg:“Wat heeft hij nooit begrepen?”“Dat van die getallen.”Ik zeg: “Van die getallen?”“Nou,” zegt dat mannetje, “je hebt mannelijke en vrouwe-lijke getallen en dat mannelijke kristalliseert zich in het vrou-welijke en dat vrouwelijke manifesteert zich in dat mannelijke.”Toen heb ik mijn kopje koffie neergezet en ben weggelopen, want ik denk: over twee seconden steekt hij weer van wal. Nou wil ik dat ’s avonds aan Pos vertellen en zeg:“Pos, ik heb vanmorgen een krankzinnige ontmoet.”Kijkt die Pos me moedeloos aan en zegt: “Maar eentje?”’De anekdote sloeg gelukkig niet op mijn vader, maar hij zou wel in krankzinnigheid eindigen: midden jaren vijftig werd hij opgenomen in de psychiatrische afdeling van de Sint-Willi-brordusstichting te Heiloo. In medische rapporten uit die tijd was onder meer opgetekend hoe hij tijdens nachtelijke uren dikwijls amok maakte door spiernaakt en kabaal makend rond te struinen in de slaapzalen. Het was op schrijnende wijze dui-delijk hoe zijn geestelijk verval doorzette. Edouard weet zijn recalcitrante gedrag aan de broeders van het gesticht: zolang er familiebezoek was waren ze poeslief, maar zodra men de hielen had gelicht gedroegen ze zich hardvochtig. Hij zou Sint-Willi-brordus nooit meer verlaten.”

 


Steye Raviez (28 maart 1943 – 20 februari 2017)
Hier met Jan Wolkers (links)

 

De Amerikaanse schrijver Nelson Algren werd geboren op 28 maart 1909 in Detroit. Zie ook alle tags voor Nelson Algren op dit blog.

Uit: A Place To Lie Down

“The Negro wriggled his toes, in sleep. Tex’s own feet had gone sockless for months, he too was very tired; but even as he felt himself dozing off he became aware of someone coming toward him. Then a silver badge above small boots, a row of brass buttons and a neck on thighs swung up a winding cindered path twirling a club-on-a-cord like a swagger-stick. Tex saw him coming, shoved Mack, and ran. From behind the picket fence, safe outside, Tex watched. Boots budged Mack until he rolled over, moaning like a sick man. He was sweating in sleep, his mouth drooled saliva, then he woke with a start, his eyes bulging out; there was, for one moment, no flicker of understanding in his eyes.
“White folks’ park, nigger. Git a-goin’ ‘for ah fan yore fanny.”
He twirled his club-on-a-cord significantly, boy-fashion, threatening.
Tex waited on the street. He’d like to josh the nigger a little now. But when the Negro joined him they walked on silently, and Tex said nothing at all.
On a street lined with radios competitively blasting the air into splinters, they sat down on a Keep-Our-City-Clean box. Both were hungry enough to chew their tongues; but they were both too weary to think consistently even about food. Tex rested his feet on the curbstone and watched the gutterflow swirl past.
Much was being borne on that gutter-tide: a frayed cigarbutt came past first; then a red beer-cork; and then, its pages flung wide in a disgraceful death, a copy of Hollywood Gossip came floating by. It lay flat on its back, a whore-like thing. Tex sniped the cigar and the magazine, crushed tobacco onto a dry page, and rolled a rude cigarette. Smoking, he looked at the magazine’s pictures. One page bore a picture of Douglas Fairbanks, Jr., in a stovepipe hat, hugging two girls in onepiece bathing suits. Out of Fairbanks’s ears Tex fashioned four long cigarettes, but the figures of the girls in the bathing suits Tex McKay preserved, studying them as he smoked.
The cigarettes were strong, hence good; he offered Mack one, but the boy shook his head as though he were too tired even to smoke. To make a few more, Tex ripped one of the bathing girls up the middle. He had an odd feeling when he did that, and looked through the book for more bathing girls’ pictures; but there was no other dry page, and he began to feel tired again.”

 

 
Nelson Algren (28 maart 1909 – 9 mei 1981)
Cover biografie

 

De Zweedse schrijfster Marianne Fredriksson werd geboren in Göteborg op 28 maart 1927. Zie ook alle tags voor Marianne Fredriksson op dit blog.

Uit: According to Mary Magdalene (Vertaald door Joan Tate)

“Mary had a great deal to do. Leonidas was to return home that day, thirsty, tired, and hungry. She put the great water pan to the fire and fetched water. As usual at the well, she glanced with gratitude up at the mountains in the south where Daphne’s springs leapt out of the rocks and supplied the town with an abundance of clear fresh water. They were expecting his sister in the afternoon. She was to bring the account book and the two of them were to sit at the big table to enter all the expenses and income from his journey. “Please, God, that trade was good,” said Mary, but her words were largely routine, an unnecessary invocation out into the air. She liked her sister-in-law, but feared those bold eyes that saw straight through you. Mary Magdalene had much to hide. She should have gone to the market the day before. Now she had to hurry down to the marketplace. She was in luck—a large piece of fresh lamb, some smoked fish, and a basket of vegetables and fruit. On her way home she passed the synagogue, and for a moment wished she could go in to Rabbi Amasya and tell him her story, but the thought was only random. She remembered her neighbor had said that Simon Peter and his companions were staying with the rabbi. She pulled down her headcloth and hurried on. She managed to clean the house and fill her jars with flowers from the garden, then finally combed her long hair and fastened it into a long plait round her head. A golden crown; she was proud of her hair. But she was troubled when she looked in the mirror and saw how wide-open her eyes were, dark shadows all around them.
……

When Leonidas arrived, the house smelled of spices, flowers, and roasting lamb. He sniffed at the aroma and laughed aloud with delight. As usual, he took her two hands in his. “Every evening on my journey” he said, “I try to remember how beautiful you are. But I have a poor imagination and you always surpass my images.” “Silly. I’m beginning to grow old.” “You’ll never grow old.” “The eyes of love,” she said, smiling, but then he noticed the dark circles around her eyes. “Mary, something’s happened.”


Marianne Frederiksson (28 maart 1927 – 11 februari 2007)
Göteborg

 

De Amerikaanse schrijver Russell Banks werd geboren op 28 maart 1940 in Newton, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Russell Banks op dit blog.

Uit: The Angel On The Roof

“When I began writing nearly forty years ago, I wanted to be a poet, but had not the gift and fell in love instead with the short story, the form in prose closest to lyric poetry. Unable to court successfully the queen of the arts, I turned my attention to her lady-in-waiting. This is not a rare form of abandonment (as Faulkner famously observed, “All fiction writers are failed poets”), but in any event, it’s clear enough to me why I abandoned poetry early, almost too early to have failed at it, for the short story. Too many of my close friends at college and shortly afterwards obviously had the gifts (of language, wit, personal charm, good looks–whatever it took to woo and win the favors of the queen’s main muse), and by unavoidable comparison to poetry-writing friends like William Matthews, James Tate, and Charles Simic, I was tongue-tied, humorless, bad-mannered, and homely. No wonder I turned to prose fiction.
Before leaving, however, I did publish a fair number of those early poems in obscure–but not obscure enough- literary magazines and journals and published two chapbooks of poetry in small–but not small enough–editions. They show up now and then in the hands of collectors at book-signings, and it’s all I can do to keep from tearing the book from the collector’s hands and starting an auto-da-fe with it right there in the store. I’m not so much ashamed of those poor poems as embarrassed by the vanity of my youthful ambition, by its evident (to me, now) transparency, and am comforted a bit only by calling to mind Nathaniel Howthorne’s first book, an absolutely awful bodice- ripper entitled Fanshawe, self-published in an edition of perhaps 500 copies that he spent his life afterwards quietly seeking out, purchasing, and destroying by fire, in the process (since he got all but a handful of copies) making it one of the rarest, most expensive books in American literature.
Unable to cohabit with lyric poetry, I, like my illustrious ancestor, took up temporary residence instead with her nearest neighbor, the short story, and only later moved across town as he did, to settle more or less permanently, I thought, with the novel.”

 

 
Russell Banks (Newton, 28 maart 1940)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn blog van 28 maart 2017 en ook mijn blog van 28 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Heinrich Mann, Shusaku Endo, Golo Mann, Carolina Trujillo, Patrick McCabe, Bob den Uyl, Dubravka Ugresić, Francis Ponge, Alfred de Vigny

De Duitse schrijver Heinrich Mann werd geboren op 27 maart 1871 in Lübeck. Zie ook alle tags voor Heinrich Mann op dit blog.

Uit: The Loyal Subject (Der Untertan, vertaald door Ernest Boyd en Daniel Theisen)

“While Diederich maintained a disturbed silence, there was a ring and Herr von Barnim said:
“This is my barber; I must work on him as well.”
He noticed Diederich’s look of disappointment and added: “Of course with such a man I talk differently. But each one of us must do his bit against the Social Democrats, and bring the common people into the camp of our Christian Emperor. You must do yours!”
Thereupon Diederich took his leave. He heard the barber say:
“Another old customer, sir, has gone over to Liebling just because Liebling now has marble fittings.”
When Diederich reported to Wiebel the latter said:
“That is all very well, and I have a particular regard for the idealistic viewpoint of my friend, von Barnim, but in the long run it will not get us anywhere. Stöcker, you know, also made his damned experiments with democracy at the Ice Palace. Whether it was Christian or un-Christian democracy, I don’t know. Things have got too far for that. Today only one course is still open: to hit out hard so long as we have the power.”
Greatly relieved, Diederich agreed with him. To go around converting Christians had at once struck him as a rather embarrassing task.
“‘I will attend to the Social Democrats,’ the Emperor has said.” Wiebel’s eyes gleamed with a catlike ferocity. “Now what more do you want? The soldiers have been given their orders, and it may happen that they will have to fire on their beloved relatives. What do you think of that? I tell you, my dear fellow, we are on the eve of great events.”
Diederich showed signs of excited curiosity.
“My cousin, von Klappke—”
Wiebel paused and Diederich clicked his heels:
“—has told me things which are not yet ripe for publication. Suffice it to say that His Majesty’s statement yesterday, that the grumblers should kindly shake the dust of Germany from the soles of their feet, was a damned serious warning.”
“Is that a fact? Do you really think so?” said Diederich. “Then it is the devil’s own luck that I have to leave His Majesty’s service just at this moment. I would have done my duty against the enemy inside Germany. One thing I do know, the Emperor can rely upon the army.”
During those cold, damp days of February 1892, he went about the streets expecting great events. Along Unter den Linden something was happening, but what it was could not yet be seen. Mounted police stood guard at the ends of the streets and waited. Pedestrians pointed to this display of force. “The unemployed!” People stood still to watch them approaching.”

 

 
Heinrich Mann (27 maart 1871 – 12 maart 1950)
Scene uit de verfilming van “Der Untertan” uit 1951

 

De Japanse schrijver Shusaku Endo werd geboren in Tokio op 27 maart 1923. Zie ook alle tags voor Shusaku Endo op dit blog.

Uit: Jezus. Het verhaal van een leven

“Wij hebben zijn gezicht nooit gezien, zijn stem nooit gehoord.
Wij weten niet hoe hij eruitzag – de man die Jezus heette, van wie ik spreken wil – niet echt. Onze verbeelding heeft talloze voorstellingen van hem opgeleverd, naar de conventie met tot op de schouders vallend haar, een strak in model geschoren baard en een rank gelaat met scherpe jukbeenderen. Eeuw na eeuw hebben kunstenaars deze blauwdruk gevolgd in hun portretten van Jezus, is dit het model geweest op basis waarvan zij zijn trekken verder hebben gemodelleerd naar de standaarden van reinheid en zedigheid van hun tijd.
Maar in de eerste dagen van de geschiedenis van de kerk is de verschijning van Jezus nooit op die manier weergegeven. De eerste christenen waren erg terughoudend in het maken van een voorstelling van heiligen. Het was voor de kunstenaars en ambachtslieden van die tijd dan ook geen doel op zich om een getrouwe weergave van het gezicht van Jezus te maken; als zij ‘de Heer’ wilden afbeelden, bedienden zij zich van symbolen: een vis of een lam, een korenschoof of een druiventros. In de era waarin de christelijke geloofsbeleving zich afspeelde in de catacomben, zien we Jezus afgebeeld als een naar Griekse mode geklede jongeman met het baardloze gezicht van een adolescent; heel anders dan het huidige conventionele beeld. Pas jaren later, aan het begin van de vijfde eeuw, ontstond onder invloed van Byzantijnse kunst het model voor het gezicht van Jezus zoals wij dat kennen. Studie van deze portretten geeft een goede indruk van hoe de mensheid in haar lange spirituele geschiedenis heeft gekeken naar de fysiologie van de heiligste persoon die ooit heeft geleefd en wat in de loop der tijd de ultieme verbeelding van zuiverheid en schoonheid is geweest.”

 


Shusaku Endo (27 maart 1923 – 29 september 1996)
Cover

 

De Uruguayaans-Nederlandse schrijfster Carolina Trujillo werd geboren in Montevideo, Uruguay, op 27 maart 1970. Zie ook alle tags voor Carolina Trujillo op dit blog.

Uit: Meisjes in Blessuretijd

“Met Maracanazo bedoelen wij de grote overwinning die onze jongens daar in 1950 op de Brazilianen behaalden en omdat Uruguay daarna nooit meer een wk won, teren we daar nog steeds op. Het is maar goed dat die 7-1 van Duitsland-Brazilië in een ander stadion was, anders had Die Mannschaft ons met een Maracanazi overtroffen.
Het Maracaná werd speciaal voor het wk 1950 gebouwd en het moest het grootste voetbalstadion worden dat de mensheid tot dan had gekend. Capaciteit 183.000 toeschouwers.
Tegen de tijd dat de spelers werden overgevlogen was men nog niet aan het schilderen van het kale beton toegekomen, daarom werd beloofd dat het stadion na afloop van het wk in de kleur van het winnende elftal zou worden geschilderd, wat aangeeft hoeveel vertrouwen de Brazilianen erin hadden dat ze gingen winnen, en tevens verklaart waarom dat stadion tot 2013 lichtblauw was.
Het wk zat in 1950 zo in elkaar dat de laatste finalepoulewedstrijd ook de finale werd. Brazilië had daarin tegen Uruguay genoeg aan een gelijkspel om wereldkampioen te worden.
Er waren al meer dan 500.000 T-shirts verkocht waar brasil campeâo 1950 op stond. Er waren munten geslagen met de koppen van de Braziliaanse spelers. Er stonden carnavalskarren met het kampioenenthema klaar en er waren overal festiviteiten gepland. Op de grote dag waren er
– met 173.000 betalende toeschouwers, plus duizenden die naar binnen waren geglipt – nog nooit zoveel mensen tegelijk een potje voetbal gaan zien. Verreweg de meesten
waren Brazilianen die erop vertrouwden dat ze die dag wereldkampioen werden, toen Friaça in de 47ste minuut scoorde, wisten ze het zeker. De menigte in het stadion ging los, buiten sloegen de motoren van de carnavalskarren aan, het feest laaide op, en het hele land vierde het: Brasil Campeâo 1950.
Dat de Uruguayaan Schiaffino in de 66ste minuut scoorde was misschien even schrikken, maar met 1-1 won Brazilië nog steeds de wereldtitel, dus bleef het vuur van het feest om zich heen grijpen.
Jules Rimet, de president van de fifa, vertelde later dat hij zich had teruggetrokken in de catacomben om zijn toespraak door te nemen, de enige toespraak die hij op zak had: die waarin hij de Brazilianen in het Portugees feliciteerde.
Er zou een erehaag klaarstaan waarlangs hij naar de Braziliaanse aanvoerder zou lopen terwijl de fanfare het Braziliaanse volkslied zou spelen, maar toen hij terugkeerde uit de kleedkamers merkte hij aan de doodse stilte dat er iets vreselijk was misgegaan.”

 

 
Carolina Trujillo (Montevideo, 27 maart 1970)
Cover

 

De Duitse schrijver en historicus Golo Mann werd geboren in München op 27 maart 1909. Zie ook alle tags voor Golo Mann op dit blog.

Uit: Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts

„Ich war jung, als ich meine •Deutsche Geschichte« schrieb, noch nicht einmal fünfzig. Erlebt, mit mehr Leid als Freude, hatte ich deutsche Geschichte, seit ich, sagen wir, vierzehn Jahre alt war, wobei mir als Ziel und Wunsch immer ein echter Friede vorschwebte, und das konnte nur einer zwischen Deutschland und Frankreich sein. Leider hat das sehr lange gebraucht; wenn nicht, was wäre uns alles erspart geblieben! Im sogenannten »Zweiten Weltkrieg wurde ich von der US Arne der American Broadcasting Station in London ausgeliehen. Meine Stellung dort wurde bald eine führende; nicht nur Amerikaner, auch Briten liehen so manches von mir aus. Zum Beispiel, daß die Frauen und Männer des 20. Juli 1944 wahre Patrioten waren, deutsche und europäische, und nicht bloß ihr Leben für den nächsten Krieg aufsparen wollten, wie selbst Churchill meinte: Der war gerne ritterlich und hilfreich, wenn der Krieg aus war, aber ohne Gnade, solange er seine Opfer verlangte. Natürlich war nicht Churchill der britische Historiker, der mich in Harnisch brachte, so sehr, daß ich mich danach sehnte, selber eine deutsche Geschichte zu schreiben; es war ein Brite namens A.J. P. Taylor. Ich will hier kurz seine Ansichten wiedergeben. Der Nationalsozialismus war nach Taylor keine imtionale Episode in der deutschen Geschichte, vielmehr etwas, was sich seit Jahrhunderten vorbereitete und nur um so schlimmer kam, weil es so lange hinausgeschoben war. Hitlers Autorität war die genauest deutsche, die breiteste, historisch berechtigtste seit dem Verfall des mittelalterlichen Kaisertums. Sein Regime war im schlimmsten Sinn des Wortes demokratisch: ungleich demokratischer als Bismarcks Reich oder die Weimarer Republik. Daß es auf Terror beruhte, leugnet Taylor nicht, sieht aber darin keine Widerlegung seiner These. Nicht Hitler, sondern die Opposition war mit sich selbst im Widerspruch. Sie wollte Hitlers Ziele ohne Hitlers Methoden. Aber Hitlers Ziele, Deutschlands Ziele, ließen sich ohne Hitlers Methoden nicht erreichen. Ludendorffs zivilisiertere Methoden hatten dazu ja nicht ausgereicht. Das deutsche Volk mußte sich selber terrorisieren, um seine Herrschaft über Osteuropa aufzurichten. Der Juni 1941 brachte die tiefste, seit hundertjahren angelegte Krise. Daß Deutschland dieser Krise erlag, bedeutet das Ende der modernen deutschen Geschichte. Basta. Von den zahlreichen Beispielen, die Taylor gibt und die meinen Zorn erregten, nur noch ein paar andere, es gäbe viele. Taylor hat nie viel von der österreichischen Republik gehalten, so wie sie 1918 — und wieder 1945 — errichtet wurde. Seine Ablehnung ist konsequent vom Standpunkt des einfachen Logikers der Macht und der Nationalitäten. Deutsch ist deutsch und russisch ist russisch. Aber österreichisch ist nicht österreichisch, sondern entweder deutsch oder tschechisch, ungarisch und so fort. Löste man den österreichischen Nationalstaat auf, so mußten seine deutschsprachigen Untertanen logischerweise zu Deutschland kommen. An der Wiener Republik war nichts logisch, weder der Name, Österreich, auf den sie keinen Anspruch hatte, noch die Sache. Darauf hat Taylor immer wieder verwiesen, in seinen Hauptwerken wie auch in einem »Die österreichische Illusion« betitelten Essay. Mit beißendem Spott macht er sich lustig über den Versuch, mit der Hilfe von Mozarts Opern, Tiroler Kostümen, Skilehrern und vertrottelten Aristokraten eine spezifisch österreichische Kultur zu improvisieren.“

 

 
Golo Mann (27 maart 1909 – 7 april 1994)

 

De Ierse schrijver Patrick Joseph McCabe werd geboren op 27 maart 1955 in Clones, Monaghan. Zie ook alle tags voor Patrick Mc Cabe op dit blog.

Uit: Call Me the Breeze

“It was a ruse, to get him on his own. They used to show all these blue movies in a barn way out the country. They had dubbed it ‘The Ritzy’ and for a tenner you could watch the films and drink all you wanted. There was talk of Boyle Henry and the Provos being involved in its operation, but you’d never say that openly. ‘I couldn’t tell you anything about The Ritzy’ was what you said if you were asked. ‘I know nothing at all about any of that’ — that’s what you were expected to say.
And did, if you had any sense.
The ‘blues’, as they called them, were very popular. Bennett had always liked them. ‘The best of crack,’ he used to say. ‘I always make sure to go out every Saturday.’ But not any more.
After the salesman’s funeral, Bennett had driven out to the reservoir and sat there for a couple of hours thinking about it all, and his part in it, I guess. He was discovered there a few hours later, slumped over the dash and poisoned with carbon monoxide.
Whenever I heard things like that back in those days, my reaction would always be the same: finish up my work, head straight home to fall into Mona’s arms.
I used to tell her everything. The only other person I had ever talked to in that kind of way was Eamon Byrne, The Seeker. We had been at school together but he’d gone off to travel the world. I used to love seeing him coming into Austie’s with the big long beard and the hair flying around his shoulders. Especially when you knew the reaction he was going to get. He always wore this hooded brown robe, the djellaba, and knew that it drove them crazy. He’d sit at the bar and roll himself a joint, without, it seemed, a care in the world. Then the two of us would just sit there, rapping for ages, about Dylan and Carlos Castaneda (The Teachings of Don Juan) and Santana, the band. He was a big fan of their album Abraxas and had brought me home a tape of it. I used to put on ‘Oye Como Va’ and ‘Singing Winds/Crying Beasts’ in the pub just to drive Austie wild. ‘Fucking jungle music!’ he called it, flicking his dishcloth and kicking crates.
The Seeker (he took his name from a song by The Who) was living in a squat in Peckham and working on an adventure playground. Just listening to him there, you’d be kind of hypnotized.
‘Did you ever read T. S. Eliot?’ he said to me one day, and I had to admit that I hadn’t. To be perfectly honest, up to that point I hadn’t read much of anything. I’d read sweet fuck all, to tell you the God’s honest truth. Not since Just William, Biggles and shit … “

 

 
Patrick McCabe (Clones, 27 maart 1955)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Bob den Uyl werd geboren in Rotterdam op 27 maart 1930. Zie ook alle tags voor Bob den Uyl op dit blog.

Uit: Vogels kijken

“Zo was de situatie toen, jarenlang haastte ik me ’s morgens naar mijn arbeidsterrein en ’s avonds haastte ik me naar huis. En ik zag vogels. Tot ik op een dag beroepshalve met een zeer eigenwijze cliënt had zitten praten. Hij woonde aan een vervallen binnenplaats omsloten door hoge huizen. Ik kwam half misselijk van ergernis en onderdrukte woede naar buiten en daar zag ik, in de vale schemer, een wonderlijk mooie vogel, lichtblauw met oranje kop en staart. Hij vloog in trage spiralen hoger en hoger, stak even opwindend af tegen de betrokken lucht, en verdween over de gore daken. Op dat ogenblik besefte ik voor het eerst het eigenaardige in die eigenschap van mij. Ik dacht er de hele verdere dag ernstig over na en moest wel tot de overtuiging komen dat mijn eigenschap volstrekt ongewoon was, dat ik mij hierin duidelijk onderscheidde van andere mensen.
’s Avonds thuis, ontspannen uitgestrekt op de bank, drong het tot me door dat het zien van vreemde vogels wel eens een middel zou kunnen zijn om uit het slop van de dagelijks weerkerende arbeidsplicht te geraken. Zou ik deze gave niet in geld kunnen omzetten? Dit idee hield me dagenlang bezig, ik sliep er onrustig van. Maar hoe ik de kwestie ook wendde of keerde, ik vond er geen oplossing voor. Ik kon proberen de vogels te vangen om ze op te laten zetten. Maar wat een werk was dat allemaal niet en zou ik er ten slotte een markt voor vinden? Ik zou foto’s kunnen nemen van de vogels, ze geplaatst zien te krijgen in wetenschappelijke bladen. Maar hiermee zou ik alleen maar een mij onverschillig latende bekendheid krijgen in kringen van vogelkenners, en me geen rijkdom verwerven. Ook het idee om tegen betaling excursies te ondernemen met geïnteresseerden verwierp ik als weinig winstgevend. En stelde ik nu zelf maar belang in vogels, dan zou ik hierin een prachtige liefhebberij kunnen vinden. Maar dit was niet het geval. Nee, er scheen geen bestaansmogelijkheid in te schuilen. De oplossing kwam pas toen ik de feiten voor de zoveelste maal in gedachten had opgesomd. Ik zie zeldzame vogels. Ik doe hiervoor geen enkele moeite, ik stel geen belang in vogels en weet er ook niets van af. De door mij waargenomen vogels zijn onbekend en waardevol. Toen ik zover was, kwam het idee in me op waarom dit ook op andere gebieden niet zo zou zijn? Waarom zou ik ook niet de eigenschap hebben om zonder nadenken of inspanning zeldzame en kostbare schilderijen te ontdekken?”

 

 
Bob den Uyl (27 maart 1930 – 14 februari 1992)

 

De Kroatische schrijfster Dubravka Ugrešić werd geboren op 27 maart 1949 in Kutina in Joegoslavië. Zie ook alle tags voor Dubravka Ugrešić op dit blog.

Uit: American Fictionary (Vertaald door Celia Hawkesworth en Ellen Elias-Bursac)

“My mother collects other people’s deaths, rattling them mournfully like coins in a piggy bank.
“Did you know Petrović died?” asks Mother over the phone.
“Really?” I say, although I have no idea who this Petrović is.
“Yes, imagine, a heart attack,” says Mother, stressing the words.
“Oh,” I say.
“Poor man,” sighs Mother, ending her little verbal funeral rite. And she files Petrović away in her mental piggy-bank.
Mother tells me these sorts of things. Talking about them allows her to prolong anonymous Petrović’s life for another moment, light him an invisible candle; by counting out other people’s deaths like pocket change she holds her own fears at bay.
But I’m not interested in deaths. They are so final. I’m interested in disappearances.
One year my Zagreb friend Knaflec disappeared as well. People said he’d gone to America. When I first went to America, someone gave me his phone number. I called the number, somewhere in Texas. He answered, but the person I was speaking to was no longer my friend Knaflec. Now I don’t think of calling him—he too has disappeared.
And then one year there was a journalist who took up my favorite theme of disappearance and wrote an article about it. It turned out that 2,847 people had disappeared in Yugoslavia that year. I even remember the exact figure. That year, 2,847 Yugoslavs could not be found among the living or the dead.
I find New York the most confusing. As I walk through the city’s streets I often think I must be in the middle of a nightmare. I see a man with a plastic bag. There’s a long stick of American celery poking from it. And I can clearly see: he’s my friend Nenad. “Hey, Nenad,” I call. “Hey, what are you doing here?” He looks at me but doesn’t recognize me. Goodness, I whisper, confused. He shrugs his shoulders and walks on with the long stick of celery in his bag.
A taxi passes. In it is my friend Berti. “Hey, Berti!” The taxi stops at a crossing, the light’s red. “Hey, Berti!” Berti looks at me through the window, he smiles but he doesn’t recognize me. What’s this, I think, if he were here, if that were Berti, he’d surely say hello, I think. But I’m not certain.”

 

 
Dubravka Ugrešić (Kutina, 27 maart 1949)
Cover

 

De Franse dichter en schrijver Francis Ponge werd geboren op 27 maart 1899 in Montpellier. Zie ook alle tags voor Francis Ponge op dit blog.

L’orange

Comme dans l’éponge il y a dans l’orange une aspiration à reprendre contenance après avoir subi l’épreuve de l’expression. Mais où l’éponge réussit toujours, l’orange jamais : car ses cellules ont éclaté, ses tissus se sont déchirés. Tandis que l’écorce seule se rétablit mollement dans sa forme grâce à son élasticité, un liquide d’ambre s’est répandu, accompagné de rafraîchissement, de parfum suaves, certes, — mais souvent aussi de la conscience amère d’une expulsion prématurée de pépins.

Faut-il prendre parti entre ces deux manières de mal supporter l’oppression? — L’éponge n’est que muscle et se remplit de vent, d’eau propre ou d’eau sale selon : cette gymnastique est ignoble. L’orange a meilleur goût, mais elle est trop passive, — et ce sacrifice odorant… c’est faire à l’oppresseur trop bon compte vraiment.

Mais ce n’est pas assez avoir dit de l’orange que d’avoir rappelé sa façon particulière de parfumer l’air et de réjouir son bourreau. Il faut mettre l’accent sur la coloration glorieuse du liquide qui en résulte, et qui, mieux que le jus de citron, oblige le larynx à s’ouvrir largement pour la prononciation du mot comme pour l’ingestion du liquide, sans aucune moue appréhensive de l’avant-bouche dont il ne fait pas se hérisser les papilles.

Et l’on demeure au reste sans paroles pour avouer l’admiration que mérite l’enveloppe du tendre, fragile et rose ballon ovale dans cet épais tampon-buvard humide dont l’épidémie extrêmement mince mais très pigmenté, acerbement sapide, est juste assez rugueux pour accrocher dignement la lumière sur la parfaite forme du fruit.

Mais à la fin d’une trop courte étude, menée aussi rondement que possible, — il faut en venir au pépin. Ce grain, de la forme d’un minuscule citron, offre à l’extérieur la couleur du bois blanc de citronnier, à l’intérieur un vert de pois ou de germe tendre. C’est en lui que se retrouvent, après l’explosion sensationnelle de la lanterne vénitienne de saveurs, couleurs et parfums que constitue le ballon fruité lui-même, — la dureté relative et la verdeur (non d’ailleurs entièrement insipide) du bois, de la branche, de la feuille : somme toute petite quoique avec certitude la raison d’être du fruit.

 


Francis Ponge (27 maart 1899 – 6 augustus 1988)

 

De Franse dichter en schrijver Alfred de Vigny werd geboren op 27 maart 1797 te Loches (departement Indre-et-Loire). Zie ook alle tags voor Alfred de Vigny op dit blog.

 

La flûte (Fragment)

III

– ” Non, criai-je en prenant ses deux mains dans les miennes,
Ni dans les grandes lois des croyances anciennes,
Ni dans nos dogmes froids, forgés à l’atelier,
Entre le banc du maître et ceux de l’écolier,
Ces faux Athéniens dépourvus d’Atticisme,
Qui nous soufflent aux yeux des bulles de Sophisme,
N’ont découvert un mot par qui fût condamné
L’homme aveuglé d’esprit plus que l’aveugle-né.

C’est assez de souffrir sans se juger coupable
Pour avoir entrepris et pour être incapable ;
J’aime, autant que le fort, le faible courageux
Qui lance un bras débile en des flots orageux,
De la glace d’un lac plonge dans la fournaise
Et d’un volcan profond va tourmenter la braise.
Ce Sisyphe éternel est beau, seul, tout meurtri,
Brûlé, précipité, sans jeter un seul cri,
Et n’avouant jamais qu’il saigne et qu’il succombe
A toujours ramasser son rocher qui retombe.
Si, plus haut parvenus, de glorieux esprits
Vous dédaignent jamais, méprisez leur mépris ;
Car ce sommet de tout, dominant toute gloire,
Ils n’y sont pas, ainsi que l’oeil pourrait le croire.
On n’est jamais en haut. Les forts, devant leurs pas,
Trouvent un nouveau mont inaperçu d’en bas.
Tel que l’on croit complet et maître en toute chose
Ne dit pas les savoirs qu’à tort on lui suppose,
Et qu’il est tel grand but qu’en vain il entreprit.
– Tout homme a vu le mur qui borne son esprit.

 

 
Alfred de Vigny (27 maart 1797 – 17 september 1863)
Miniatuurportret op een armband

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e maart ook mijn blog van 27 maart 2017 en ook mijn blog van 27 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Tennessee Williams, Martin McDonagh, Gregory Corso, Hwang Sun-won, Robert Frost, Patrick Süskind, A. E. Housman, Bettina Galvagni, Erica Jong

De Amerikaanse dichter en schrijver Tennessee Williams (eigenlijk Thomas Lanier Williams) werd geboren in Columbus, Mississippi, op 26 maart 1911. Zie ook alle tags voor Tennessee Williams op dit blog.

 

This Hour

At break of dawn the shape of life
Is chiselled with a keener knife,
And angularities emerge
From the illusion of a curve.

This is the hour that imparts
A special nudity to hearts,
When every secret thing is known
Inward to the very bone.

No mist of rain nor veil of snow
Can blur this stark intaglio
Of sculptured hill and hollowed plain,
Poignant as thought, distinct as pain.

This is the keen recurrent edge
Of shuttling time. The frosty hedge,
The arrowed song of birds betray
The sword unsheathed in break of day.

This is the hour when men who dare
Shake lightning from their unbound hair,
And cherish in their last retreat
The will to bear, the strength to meet
Unflinchingly and with iron heart
The steel that smites the breast apart!

 

My love was light

My love was light the old wives said —
Light was my love and better dead!

My love was of such little worth
Stones were but wasted on her tomb;
She left no kettle by the hearth,
No crying child nor silent loom.

My love drank wine the old wives said
And danced her empty days away;
She baked no bread, she spun no thread,
She shaped no vessels out of clay ….

But how should old wives understand
Eternally my heart must grieve,
The cup remembering in her hand,
The dance her ghostly feet still weave ….

My love was light the old wives said —
Light was my love and better dead!

 


Tennessee Williams (26 maart 1911 – 25 februari 1983)

 

De Engels-Ierse schrijver en regisseur Martin McDonagh werd geboren op 26 maart 1970 in Camberwell, Londen. Zie ook alle tags voor Martin McDonagh op dit blog.

Uit: The Cripple of Inishmaan

“Billy I want to, Bobby. See, I never thought at all this day would come when I’d have to explain. I’d hoped I’d disappear forever to America. And I would’ve too, if they’d wanted me there. If they’d wanted me for the filming. But they didn’t want me. A blond lad from Fort Lauderdale they hired instead of me. He wasn’t crippled at all, but the Yank said ‘Ah, better to get a normal fella who can act crippled than a crippled fella who can’t fecking act at all.’ Except he said it ruder. (Pause.) I thought I’d done alright for meself with me acting. Hours I practiced in me hotel there. And all for nothing. (Pause.) I gave it a go anyways. I had to give it a go. I had to get away from this place, Babbybobby, be any means, just like me mammy and daddy had to get away from this place. (Pause.) Going drowning meself I’d often think of when I was here, just to . . . just to end the laughing at me, and the sniping at me, and the life of nothing but shuffling to the doctor’s and shuffling back from the doctor’s and pawing over the same oul books and finding any other way to piss another day away.
Another day of sniggering, or the patting me on the head like a broken-brained gosawer. The village orphan. The village cripple, and nothing more. Well, there are plenty round here just as crippled as me, only it isn’t on the outside it shows. (Pause.) But the thing is, you’re not one of them, Babbybobby, nor never were. You’ve a kind heart on you. I suppose that’s why it was so easy to cod you with the TB letter, but that’s why I was so sorry for codding you at the time and why I’m just as sorry now.
Especially for codding you with the same thing your Mrs passed from. Just I thought that would be more effective. But, in the long run, I thought, or I hoped, that if you had a choice between you being codded a while and me doing away with meself, once your anger had died down anyways, you’d choose you being codded every time. Was I wrong, Babbybobby? Was I?
Bobby slowly walks over to Billy, stops just in front of him, and lets a length of lead piping slide down his sleeve into his hand.
Bobby Aye.
Bobby raises the pipe . . .
Billy No, Bobby, no . . . !
Billy covers up as the pipe scythes down. Blackout, with the sounds of Billy’s pained screams and the pipe scything down again and again.”

 

 
Martin McDonagh (Camberwell, 26 maart 1970) 
Daniel Radcliffe als Billy in The Cripple of Inishmaan, Londen, 2013

 

De Amerikaanse dichter Gregory Corso werd geboren in New York op 26 maart 1930. Zie ook alle tags voor Gregory Corso op dit blog.

 

America Politica Historia, In Spontaneity (Fragment)

He looks and acts like a boyman.
He never looks cruel in uniform.
He is rednecked portly rich and jolly.
White-haired serious Harvard, kind and wry.
A convention man a family man a rotary man & practical joker.
He is moonfaced cunning well-meaning & righteously mean.
He is Madison Avenue, handsome, in-the-know, and superstitious.
He is odd, happy, quicker than light, shameless, and heroic
Great yawn of youth!
The young don’t seem interested in politics anymore.
Politics has lost its romance!
The “bloody kitchen” has drowned!
And all that is left are those granite
façades of Pentagon, Justice, and Department—
Politicians do not know youth!
They depend on the old
and the old depend on them
and lo! this has given youth a chance
to think of heaven in their independence.
No need to give them liberty or freedom
where they’re at—
When Stevenson in 1956 came to San Francisco
he campaigned in what he thought was an Italian section!
He spoke of Italy and Joe DiMaggio and spaghetti,
but all who were there, all for him,
were young beatniks! and when his car drove off
Ginsberg & I ran up to him and yelled:
“When are you going to free the poets from their attics!”
Great yawn of youth!
Mad beautiful oldyoung America has no candidate
the craziest wildest greatest country of them all!
and not one candidate—
Nixon arrives ever so temporal, self-made,
frontways sideways and backways,
could he be America’s against? Detour to vehicle?
Mast to wind? Shore to sea? Death to life?
The last President?

 

 
Gregory Corso (26 maart 1930 – 17 januari 2001)
Cover

 

De Zuid-Koreaanse dichter en schrijver Hwang Sun-won werd geboren op 26 maart 1915 in Taedong, Zuid-Pyongan, in het hedendaagse Noord-Korea. Zie ook alle tags voor Hwang Sun-won op dit blog.

Uit: Cranes (Vertaald door David R. McCann)

“Once, when they were young, he had gone with Tŏkchae to swipe chestnuts from the old grandfather with the wen. It had been Sŏngsam’s turn to climb the tree. Next instant, the old grandfather was shouting at them. He slipped and fell out of the tree. The chestnut burs pierced his backside, but they just ran. Only when they had gone far enough so the old grandfather with the wen couldn’t follow, did he turn his backside to Tŏkchae. It hurt like anything, pulling out the chestnut burs. He couldn’t help the tears that trickled down. Tŏkchae suddenly reached out with a fistful of his own chestnuts and stuck them in Sŏngsam’s pocket….Sŏngsam threw away the cigarette he had just lit. He makes up his mind not to light another while escorting this fellow Tŏkchae.They reached the hill road. The hill is where he and Tŏkchae had gone all the time to cut fodder, until two years before Liberation when Sŏngsam moved to a place near Ch’ŏnt’ae, south of the 38th.Sŏngsam, overwhelmed by sudden anger, gave a shout.“You son of a…! How many people have you killed so far?”Only then does Tŏkchae look over, then lower his head again.“Sunnavabitch…! How many people have you killed?”Tŏkchae raises his head and turns his way. He shoots a look at Sŏngsam. His expression turns darker, and the edges of his mouth, surrounded by his dangling beard, quiver and shake.“So, that’s how you killed people?”Sunnavabitch! Somehow Sŏngsam’s heart feels relieved at its core. As if something blocking it has eased and fallen loose. But,“Some guy gets to be vice chairman of the Farmers Collective Committee, why didn’t you run off? Hiding out with some secret mission?”Tŏkchae says nothing.“Go ahead, tell the truth! What sort of mission was it you were hiding out to do?”But Tŏkchae just keeps walking silently along. Clear enough, this one is feeling caught. It’s good to see their faces at a moment like one is feeling caught. It’s good to see their faces at a moment like this, but he keeps his face turned away, and doesn’t look over.
Grasping the pistol that he carried at his waist, Sŏngsam says, “It’s no use trying to defend yourself. You’re going to be shot, no doubt about it. So you might as well tell the truth right here and now.”Without turning his head, Tŏkchae replies,“There’s nothing to defend myself about. I’m just the son of a dirt-poor farmer. I’m known as a guy who can handle the hard work, and that’s why I was made vice chairman of the Farmers Cooperative Committee. If that’s a crime to get killed for, there’s nothing to be done about it. All I’m good at, all I ever was good at to stay alive, is digging in the dirt.”He pauses for a moment.“My father is laid up now. It’s half a year already.”Tŏkchae’s father was a widower, a poor farmer getting old, caring just for his son Tŏkchae. Seven years ago his back had already given out and his face was covered with age spots.“You married?”A moment, and“Yeah, married.”“Who with?”“Short Stuff.”No. Short Stuff? This is great. Short Stuff. Kind of fat, and too short to know the skies were high, just how wide the earth is. Sort of a loner. They hadn’t liked that, so he and Tŏkchae, together they used to tease her all the time and make her cry. And now Tŏkchae had gone and married Short Stuff.”

 

 
Hwang Sun-won (26 maart 1915-14 september 2000)
Cover

 

De Amerikaanse dichter Robert Lee Frost werd geboren op 26 maart 1874 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Robert Frost op dit blog.

 

Brown’s Descent (Fragment)

He reeled, he lurched, he bobbed, he checked;
He fell and made the lantern rattle
(But saved the light from going out.)
So half-way down he fought the battle

Incredulous of his own bad luck.
And then becoming reconciled
To everything, he gave it up
And came down like a coasting child.

Well—I—be—” that was all he said,
As standing in the river road,
He looked back up the slippery slope
(Two miles it was) to his abode.

Sometimes as an authority
On motor-cars, I’m asked if I
Should say our stock was petered out,
And this is my sincere reply:

Yankees are what they always were.
Don’t think Brown ever gave up hope
Of getting home again because
He couldn’t climb that slippery slope;

Or even thought of standing there
Until the January thaw
Should take the polish off the crust.
He bowed with grace to natural law,

And then went round it on his feet,
After the manner of our stock;
Not much concerned for those to whom,
At that particular time o’clock,

It must have looked as if the course
He steered was really straight away
From that which he was headed for—
Not much concerned for them, I say:

No more so than became a man—
And politician at odd seasons.
I’ve kept Brown standing in the cold
While I invested him with reasons;

But now he snapped his eyes three times;
Then shook his lantern, saying, “Ile’s
‘Bout out!” and took the long way home
By road, a matter of several miles.

 

 
Robert Frost (26 maart 1874 – 29 januari 1963) 
Cover

 

De Duitse schrijver Patrick Süskind werd geboren in Ambach op 26 maart 1949. Zie ook alle tags voor Patrick Süskind op dit blog.

Uit: Die Taube

„Anfang der fünfziger Jahre – Jonathan begann, an der Existenz eines Landarbeiters Gefallen zu finden – verlangte der Onkel, er solle sich zum Militärdienst melden, und Jonathan verpflichtete sich gehorsam für drei Jahre. Im ersten Jahr war er einzig damit beschäftigt, sich an die Widerwärtigkeiten des Horden- und Kasernenlebens zu gewöhnen. Im zweiten Jahr wurde er nach Indochina verschifft. Den größten Teil des dritten Jahres verbrachte er mit einem Fußschuß und einem Beinschuß und der Amöbenruhr im Lazarett. Als er im Frühjahr 1954 nach Puget zurückkehrte, war seine Schwester verschwunden, ausgewandert nach Kanada, hieß es. Der Onkel verlangte nun, daß sich Jonathan unverzüglich vereheliche, und zwar mit einem Mädchen namens Marie Baccouche aus dem Nachbarort Lauris, und Jonathan, der das Mädchen noch nie gesehen hatte, tat brav wie ihm geheißen, ja tat es sogar gerne, denn wenngleich er nur eine ungenaue Vorstellung von der Ehe besaß, so hoffte er doch, in ihr endlich jenen Zustand von monotoner Ruhe und Ereignislosigkeit zu finden, der das einzige war, wonach er sich sehnte. Aber bereits vier Monate später gebar Marie einen Knaben, und noch im selben Herbst brannte sie durch mit einem tunesischen Obsthändler aus Marseille. –
Aus all diesen Vorkommnissen zog Jonathan Noel den Schluß, daß auf die Menschen kein Verlaß sei und daß man nur in Frieden leben könne, wenn man sie sich vom Leibe hielt. Und weil er nun auch noch zum Gespött des Dorfes geworden war, was ihn nicht wegen des Gespötts an sich störte, sondern wegen der öffentlichen Aufmerksamkeit, die er dadurch erregte, traf er zum ersten Mal in seinem Leben selbst eine Entscheidung: Er ging zum Crédit Agricole, hob seine Ersparnisse ab, packte den Koffer und fuhr nach Paris.“

 

 
Patrick Süskind (Ambach, 26 maart 1949)

 

De Engelse dichter Alfred Edward Housman werd geboren op 26 maart 1859 in Fockbury, Worcestershire. Zie ook alle tags voor A. E. Housman op dit blog.

 

‘Tis five years since, `An end,’ said I

‘Tis five years since, `An end,’ said I;
`I’ll march no further, time to die.
All’s lost; no worse has heaven to give.’
Worse has it given, and yet I live.

I shall not die to-day, no fear:
I shall live yet for many a year,
And see worse ills and worse again,
And die of age and not of pain.

When God would rear from earth aloof
The blue height of the hollow roof,
He sought him pillars sure and strong,
And ere he found them sought them long.

The stark steel splintered from the thrust,
The basalt mountain sprang to dust,
The blazing pier of diamond flawed
In shards of rainbow all abroad.

What found he, that the heavens stand fast?
What pillar proven firm at last
Bears up so light that world-seen span?
The heart of man, the heart of man.

 

Good creatures, do you love your lives

Good creatures, do you love your lives
And have you ears for sense?
Here is a knife like other knives,
That cost me eighteen pence.

I need but stick it in my heart
And down will come the sky,
And earth’s foundations will depart
And all you folk will die.

 

 
A. E. Housman (26 maart 1859 – 30 april 1936)
Cover

 

De Italiaanse, Duitstalige, dichteres en schrijfster Bettina Galvagni werd geboren op 26 maart 1976 in Neumarkt, Zuid-Tirol. Zie ook alle tags voor Bettina Galvagni op dit blog.

Uit: Guinevere in Zürich

„Und im Winter eben, da spielt Paris Venedig. Alle die Vögel des Zürichbergs, die Eichhörnchen auf der großen Buche vor dem Haus, und die vielen gefräßigen aristokratischen Katzen, sie alle erinnerten mich nur an meine sanfte, zärtliche moumoutte in Paris. Am Samstag begleitete ich meine Tante immer zum Einkaufen. Mit ihrem großen roten Auto fuhren wir von einem Supermarkt zum nächsten. Nie vorher hatte ich jemanden gesehen, der so aufmerksam durch einen Supermarkt ging wie meine Tante. Ich fing an, mich für bestimmte Artikel zu begeistern, am meisten liebte ich die verschiedenen Reisezahnbürsten und die dazugehörigen bunten Zahnpasten. Diese kleinen subtilen Gegenstände ließen sofort Koffer und Flughäfen vor meinen Augen entstehen. Ich wußte noch nicht, daß Rachel Zilberstein nach Israel gegangen war, ich wußte nicht, daß sie in der Zeit nahezu alle zwei Wochen von Paris nach Tel Aviv und zurück flog, daß sie alle zwei Wochen auf dem Charles-de-Gaulle-Flughafen und in Ashdod war, in einem Kostüm aus einem modernen Stoff, der nicht knittert, mit einer großen Schauspielerinnen-Sonnenbrille, zweifarbigen Chanel-Schuhen und so viel rotem Lippenstift, als ob sie gleich auf die Bühne gerufen würde, um eine exaltierte Judith zu spielen. Meine Tante pflegte für die ganze Woche einzukaufen, vor allem große Mengen an Gemüse. Ihre Leidenschaft war Mangold. Sie konnte ihn in jeder Variante zubereiten, und da ich ihn ebenfalls liebte, aß ich oft tagelang Mangoldreis,
Mangoldsuppe und Mangoldgemüse. Ich aß so viel davon, daß mir einmal, an einem Abend, so schlecht davon wurde, daß ich den Mangold verfluchte und später wieder um Verzeihung bat. Bei unseren langen Aufenthalten in den Supermärkten war die Tante sehr nett. Sie fragte mich jedesmal, ob ich eine besondere Schokolade, eine neue Frucht oder sonst etwas haben möchte. Und meistens fing sie mit jemandem zu reden an, oft geriet sie mit einer der Angestellten in einen Streit, und manchmal ließ sie ihre Brieftasche liegen (mein Onkel hatte sie ihr geschenkt, sie besaß ein Schachbrettmuster, genauso wie ihre Tasche; nachdem sie sie etwa zehnmal verloren und wiederbekommen und unzählige Ausflüge zu Fundbüros, Polizei und ähnlichem hinter sich hatte – ich begleitete sie natürlich immer -, hatte sie sie endgültig verloren), manchmal verlor sie ihren Ring, weil er sich am Morgen durch die Seife oder später durch das Abspülmittel leicht gelöst hatte undsoweiter. Manchmal wurde ihr auch schwindelig, und sie setzte sich hin und ich holte für sie Wasser aus einem Plastikbehälter. Dann fuhren wir mit dem großen roten Auto zurück. Sie fragte mich nach Paris, ob ich es vermißte, und dann begann sie meine Haarlocken auseinanderzuzupfen.“

 

 
Bettina Galvagni (Neumarkt, 26 maart 1976)
Neumarkt in Zuid-Tirol

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Erica Jong werd geboren in New York op 26 maart 1942. Zie ook alle tags voor Erica Jong op dit blog.

Uit: Fear of Dying

“A time of new beginnings (Yom Kippur), starting over (Rosh Hashanah), and laying in acorns against a barren winter (Succoth). When I placed the ad, I had thought of myself as a sophisticate coolly interviewing lovers. But now I was suddenly overcome with panic. I began fantasizing about what sort of creeps, losers, retreads, extortionists, and homicidal maniacs such an ad would attract — and then I got so busy with calls from my ailing parents and pregnant daughter that I forgot all about it.
A few minutes went by. Then suddenly the responses poured out of the Internet like coins out of a slot machine. I was almost afraid to look. After a couple of beats, I couldn’t resist. It was like hoping I had won the lottery. The first response showed a scanned Polaroid of an erect penis — a tawny uncircumcised specimen with a drop of dew winking at the tip. Under the photo, on the white border, was scrawled: “Without Viagra.” The accompanying e- mail was concise:
I like your style. Have always risen for assertive women. Send nude shot and measurements.
The next one began like this:
Dear Seeker,
Sometimes we think it’s carnality we want when actually we long for Jesus. We discover that if we open our hearts and let Him in, all sorts of satisfaction undreamt of can be ours. Perhaps you think you are seeking Eros, but Thanatos is what you really seek. In Jesus, there is eternal life.
He is the lover who never disappoints, the friend who is loyal forever. It would be an honor to meet and counsel you …
A telephone number was proffered: 1-800- JESUS-4U. “

 

 
Erica Jong (New York, 26 maart 1942)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e maart ook mijn blog van 26 maart 2017 deel 2.

Pol Hoste, Menno Van der Beek, Jung Chang, Paul Meeuws, Flannery O’Connor, Jaime Sabines, Peter Van Straaten, Toni Cade Bambara

De Vlaamse schrijver Pol Hoste werd geboren in Lokeren op 25 maart 1947. Zie ook alle tags voor Pol Hoste op dit blog.

Uit: Het landschap bloedt en de dieren

“Het landschap bloedt en de dieren. De sluizen roesten. Onderwerp, werkwoord, gezegde zoals in (zingt:) ‘op enen boom een koehoekoek’. Tien keer uw taal voor straf. Jaap, Tijs, Blok. Wij konden ons kiezen: appelsienen, negers en met Nieuwjaar een baard van de koning. Geen hemel na de boonranken. Vuurkruisers, Noord-Nederlandse calvinisten, onze helden, watergeuzen. Wisten wij veel wat Portugese Joden zijn. Sefarden? Bojaren? Pruisen, Poolse vorsten, piano’s Maene. Begrijpt de gewone man de gewone man, of alleen het volstrekt onbegrijpelijke? Alleen het volstrekt onbegrijpelijke.
Als een aprilvis glijdt de maansikkel over de Leie richting Schloss Anvers, een Spaans kasteel dat zijn formulieren op onze Letteren gericht houdt. Een vrijplaats, de lyriek? Boekhouding, ja! Controle, onderwerping, domesticering van de creativiteit.
– Formez vos bataillons!
Si ghinck al voor haeren vader staan. He pretended to be Peter Stuyvesant. Opmerkelijk is de strakke beheersching der stof en haar stileering. Kennen.
Begeven wij ons thans van Baarchoem naar Giesbaren, lezer. Wat vindt ge van volgend tafereel? Verwijder, treffend, geen mening. Een op de vijf maal bezocht.
Kurieuzeneuze schrijft niet. Onze rosten. Hij zit in zijn kot. Je, men, je, men, die ‘men’ altoos, dat jouwen. Die letterlijke gender correctness! Ge zijt in de fleur van uw leven en uw ma schrijft gedichten. Komt dat tegen. Ge woont met haar in één van de huizekens langs de Dender waar het stinkt naar armoe, Amylum, mout en vette kolen. Komt dat tegen. Maar wel wreed schone schoenwinkels met Ambiorixen. En bakkers, hete mokkels, smeltende ijzerdraad, pinnekens kussen can’t geen quaet! O la la!
Excuseer, dat ik u onderbreek, ik denk aan iets. Hij denkt aan iets. Ik zat eens met ons Geertrui in Aalst.
– ’t Is nie waar!
– Batoet, batoet!
Lap, ons Geertrui toch wel naar Lokeren, zekers. Ui! Ui! Zo dus, ge kunt peinzen. (Contra-alt:) ‘Wat heb ik u misdreven? Ja ‘daan?’
‘Joyce is geen slechte schrijver, maar Dublin is er te veel aan.’
– Oesje!
‘Take the money and run’, Trui said.”

 

 
Pol Hoste (Lokeren, 25 maart 1947)
Affiche voor de uitreiking van de  Louis Paul Boonprijs aan Pol Hoste in 2013

 

De Nederlandse dichter en vertaler Menno van der Beek werd geboren op 25 maart 1967 in Rotterdam. Zie ook alle tags voor Menno van der Beek op dit blog.

 

Tors

Wij hebben afgesproken op het strand
voor het decor van water en van wind.
Want hij wil weten wat ik hier van vind:
hij heeft de dingen niet meer in de hand.

Hij veegt zichzelf een nieuwe vrouw van zand
waarmee hij weer van voorafaan begint
maar zonder dat hij een gezicht verzint;
hij vlijt zijn handen om haar bovenkant

en laat haar borsten los. Nu is ze klaar.
Het lijkt alsof ze hierop had gewacht,
alleen maar hoefde worden blootgelegd.

We zitten even zwijgend bij elkaar
totdat hij zegt: ‘Ik wil weer van haar af’;
dan loopt hij zonder om te kijken bij haar weg.

 

Hartenvrouw

Hier in de stad zijn mensen opgeborgen
in gasbeton in ramen en in hout.
De straat is in het donker niet vertrouwd
maar wij zijn thuis. Zo zal ik voor je zorgen.

Geen kant meer op tot in de vroege morgen:
gelukkig is dit huis voor ons gebouwd;
zolang het gaat, zolang de grendel houdt
blijft alles wat nog goed is diep verborgen.

Hier slaapt een kind. Hier ligt een vraag van God
gelukkigen genadeloos te zijn,
onaangeraakt door de vermoeide stad.

Straks gaat ze weg, zo gauw ze wakker wordt.
De lege straten en het grote plein
vertellen welke droom ze heeft gehad.

 

 
Menno Van der Beek (Rotterdam, 25 maart 1967)
Cover

 

De Chinese schrijfster Jung Chang werd geboren in Yibin, Sichuan op 25 maart 1952. Zie ook alle tags voor Jung Chang op dit blog.

Uit: Mao. The Unknown Story

“Mao tse-tung, who for decades held absolute power over the lives of one-quarter of the world’s population, was responsible for well over 70 million deaths in peacetime, more than any other twentieth-century leader. He was born into a peasant family in a valley called Shaoshan, in the province of Hunan, in the heartland of China. The date was 26 December 1893. His ancestors had lived in the valley for five hundred years.
This was a world of ancient beauty, a temperate, humid region whose misty, undulating hills had been populated ever since the Neolithic age. Buddhist temples dating from the Tang dynasty (ad 618–906), when Buddhism first came here, were still in use. Forests where nearly 300 species of trees grew, including maples, camphor, metasequoia and the rare ginkgo, covered the area and sheltered the tigers, leopards and boar that still roamed the hills. (The last tiger was killed in 1957.) These hills, with neither roads nor navigable rivers, detached the village from the world at large. Even as late as the early twentieth century an event as momentous as the death of the emperor in 1908 did not percolate this far, and Mao found out only two years afterwards when he left Shaoshan.
The valley of Shaoshan measures about 5 by 3.5 km. The 600-odd families who lived there grew rice, tea and bamboo, harnessing buffalo to plough the rice paddies. Daily life revolved round these age-old activities. Mao’s father, Yi-chang, was born in 1870. At the age of ten he was engaged to a girl of thirteen from a village about 10 kilometres away, beyond a pass called Tiger Resting Pass, where tigers used to sun themselves. This short distance was long enough in those years for the two villages to speak dialects that were almost mutually unintelligible. Being merely a girl, Mao’s mother did not receive a name; as the seventh girl born in the Wen clan, she was just Seventh Sister Wen. In accordance with centuries of custom, her feet had been crushed and bound to produce the so-called three-inch golden lilies that epitomised beauty at the time.”

 


Jung Chang (Yibin, 25 maart 1952)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Paul Meeuws werd geboren op 25 maart 1947 in Roermond. Zie ook alle tags voor Paul Meeuws op dit blog.

Uit: De martelaren

“Toen iemand, niemand wist wie, de bal met een trefzeker schot over de hoge kloostermuur schopte, volgde er niets, zelfs geen ver verwijderd plofje. Het was alsof de bal almaar bleef voortsuizen in een onpeilbare diepte. Een gelukzalig moment lang leek het leven voor Nelson niet meer te kloppen, stond alles, zonder enig verband, geheel op zichzelf.
Het spel liep juist in een broeierige verwarring ten einde. De jongens zwermden doelloos om elkaar heen en ontweken vakkundig elkaars onbeduidende, maar niet al te grappig bedoelde pootjes en heimelijke duwtjes. De meisjes vormden een rijtje op de stoeprand en zinspeelden giechelend op de intredende schemering. Niemand lette op Nelson, die nogal klein was voor zijn twaalf jaar en nauwlettend toekeek hoe de avond langs de huizen omhoog kroop, tot aan het raam van zijn kamertje, tot aan het moment dat de zon achter de kloostermuur was verdwenen en hij naar binnen moest.
Niemand sprak meer over de bal. Het klooster, waarvan de oude wallen zich over de volle lengte van de straat uitstrekten, had zijn bekoorlijke dreiging verloren. Hoe lang was het al geleden dat een jongen zich over de muur gewaagd had en met het gruwelijke verhaal terugkwam dat de monniken zichzelf daar geselden? Vlak daarna had iemand ’s nachts het hondse kermen gehoord. (Hoe dan, wou Nelson weten, en hoelang dan en hoeveel stemmen waren het? Honderd? Een paar? Een paar was erger, geloofwaardiger.) Ouderen haalden daar hun schouders over op en zeiden dat die monniken niet wisten wat er in de wereld te koop was en uit pure onnozelheid hun dagen biddend sleten. De zweep verdreef tenminste voor enkele ogenblikken de kou uit hun stramme lijven.
Je groeit met het ergste op, daaraan kon Nelson maar niet wennen. Sinds dat geselverhaal verdeelde hij de mensheid in een groep, die zoiets, meteen of na een tijdje, normaal vond, en in mensen zoals hij, bij wie gewelddadigheid een blijvende ontreddering teweegbracht. Zijn vriendjes behoorden zonder uitzondering tot de eerste categorie. Hun meerderheid was overweldigend, ofschoon het zonderlinge fenomeen van een bal die niet ophoudt met vallen, ze toch aan het twijfelen had moeten brengen. Ik heb gelijk, besloot hij en de enige manier om dat te bewijzen was door middel van de moeilijke klimpartij over de muur.”

 

 
Paul Meeuws (Roermond, 25 maart 1947) 

 

De Amerikaanse schrijfster Flannery O’Connor werd geboren op 25 maart 1925 in Savannah, Georgia. Zie ook alle tags voor Flannery O’Connor op dit blog.

Uit: A Prayer Journal

“Dear God, I cannot love Thee the way I want to. You are the slim crescent of a moon that I see and my self is the earth’s shadow that keeps me from seeing all the moon. The crescent is very beautiful and perhaps that is all one like I am should or could see; but what I am afraid of, dear God, is that my self shadow will grow so large that it blocks the whole moon, and that I will judge myself by the shadow that is nothing.
I do not know you God because I am in the way. Please help me to push myself aside.
I want very much to succeed in the world with what I want to do. I have prayed to You about this with my mind and my nerves on it and strung my nerves into a tension over it and said, “oh God, please,” and “I must,” and “please, please.” I have not asked You, I feel, in the right way. Let me henceforth ask You with resignation—that not being or meant to be a slacking up in prayer but a less frenzied kind, realizing that the frenzy is caused by an eagerness for what I want and not a a spiritual trust. I do not wish to presume. I want to love.
Oh God please make my mind clear.
Please make it clean.
I ask You for a greater love for my holy Mother and I ask her for a greater love for You.
Please help me to get down under things and find where You are.
I do not mean to deny the traditional prayers I have said all my life; but I have been saying them and not feeling them. My attention is always very fugitive. This way I have it every instant. I can feel a warmth of love heating me when I think & write this to You. Please do not let the explanations of the psychologists about this make it turn suddenly cold. My intellect is so limited, Lord, that I can only trust in You to preserve me as I should be.

*

Please let Christian principles permeate my writing and please let there be enough of my writing (published) for Christian principles to permeate. I dread, oh Lord, losing my faith. My mind is not strong. It is a prey to all sorts of intellectual quackery. I do not want it to be fear which keeps me in the Church. I don’t want to be a coward, staying with You because I fear hell. I should reason that if I fear hell, I can be assured of the author of it.”

 

 
Flannery O’Connor (25 maart 1925 – 3 augustus 1964)

 

De Mexicaanse dichter en schrijver Jaime Sabines Gutiérrez werd geboren op 25 maart 1926 in Tuxtla Gutiérrez, Chiapas. Zie ook alle tags voor Jaime Sabines op dit blog.

 

On Hope

Occupy yourselves here with hope.
The joy of the day that’s coming
buds in your eyes like a new light.
But that day that’s coming isn’t going to come: this is it.

 

On Death

Bury it.
There are many silent men under the earth
who will take care of it.
Don’t leave it here.
Bury it.

 

On Myth

My mother told me that I cried in her womb.
They said to her: he’ll be lucky.
.
Someone spoke to me all the days of my life
into my ear, slowly, taking their time.
Said to me: live, live, live!
It was Death.

 

Vertaald door W.S. Merwin

 

 
Jaime Sabines (25 maart 1926 – 19 maart 1999)

 

De Nederlandse cartoonist en striptekenaar Peter van Straaten werd geboren in Arnhem op 25 maart 1935. Zie ook alle tags voor Peter van Straaten op dit blog.

 

 
“Je gaat steeds minder wijverig schrijven, weet je dat?.”

 

 
Peter Van Straaten (25 maart 1935 – 8 december 2016)

 

De Amerikaanse schrijfster en sociale activiste Toni Cade Bambara werd als Miltona Mirkin Cade geboren op 25 maart 1939 in New York. Zie ook alle tags voor Toni Cade Bambara op dit blog.

Uit: This Bridge Called My Back

“I am ready to go home now. I am ready. Very tired. Couldn’t sleep all night. Missing home. There is a deep fatigue in my body this morning.
I feel used up. Adrienne asks me if I can write of what has happened with me while here in Boston. She asks me if I can, not would. I say, yes, I think so. And now I doubt it. The pain of racism, classism. Such overused and trivialized words. The pain of it all. I do not feel people of color are the only ones hurt by racism.
Another meeting. Again walking into a room filled with white women, a splattering of women of color around the room. The issue on the table, Racism. The dread and terror in the room lay like a thick immovable paste above all our shoulders, white and colored, alike.
We, Third World women in the room, thinking back to square one, again.
How can we — this time — not use our bodies to be thrown over a river of tormented history to bridge the gap? Barbara says last night: “A bridge gets walked over.” Yes, over and over and over again.
I watch the white women shrink before my eyes, losing their fluidity of argument, of confidence, pause awkwardly at the word, “race”, the word, “color.” The pauses keeping the voices breathless, the bodies taut, erect – unable to breathe deeply, to laugh, to moan in despair, to cry in regret. I cannot continue to use my body to be walked over to make a connection. Feeling every joint in my body tense this morning, used.”

 

 
Toni Cade Bambara (25 maart 1939 – 9 december 1995)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e maart ook mijn blog van 25 maart 2018 deel 3.