Micha Hamel, Maria van Daalen, María Cecilia Barbetta, Peter Orlovsky, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Jean de La Fontaine, Julius Mosen

De Nederlandse dichter, componist en dirigent Micha Hamel werd geboren in Amsterdam op 8 juli 1970. Zie ook alle tags voor Micha Hamel op dit blog.

 

Meer over vaders dood…

Meer over vaders dood.
Ik vertelde het op mijn werk. De secretaresses mompelden,
slordig verwarde handen afvegend aan de kokerrok. Gebruikelijk
drentelen, pulken, wegkijken,
en dan ineens vieze koffie gaan halen.

Een ogenblik later plant ik mij neer en leg mijn handen op het
koele formica,
het bekertje middenin.
Twee Russen, korte beentjes, zwijgzame violisten van de eerste stoel
op wier kinderhand het riet was neergekomen bij elke onzuivere
noot,
– en nu dus met die worstenvingers viool kunnen spelen –

ze rezen voor me op als bomen, ze huilden
zulke dikke tranen achter plusbrillen.
Een dubbele omhelzing van hout, en langs hen heen
zag ik wegrijdend de slee over de taiga,
de bloemen, de troost, de geruisloze mens

 

In Paradisum

Ook anorexia-meisjes hebben hun nut
bijvoorbeeld voor de schoorvoetende
verliefdheid van knapen die het nog niet
op lichamelijkheid kunnen laten
aankomen en verlangen naar een on-
bezoedelde omarming met een echt levend
tijdschriftmeisje of ganzig ballerinaatje
uit het corps dat gedwee haar spiertjes
rolt en in wonderland de narcis danst.

Een vermeend meisje, een wolk, een kind onaangetast
door vaders boze tengels, maar vooral intact
gelaten door zichzelf, borstloze bewoonster van
virtueel Arcadië die ostentatief weigert
over haar lichaam te beschikken, als zeide zij
ik ben een stil doorschijnend diepzeevisje in jouw aquarium
breng je mij omhoog ben ik een koud prulletje in je hand
een kinderlijkje, een zakje orgaanvlees op het strand.

Lofwaardig is haar streven want hoezeer
is vergeestelijking niet bezongen
door de beeldhouwer die strijdt tegen steen
door de flagellant die het vlees pijnigt en veracht.

Modebeeld dank u voor de jonkies die glad
van hormoonstoornissen onverplicht door mijn luchtruim
kruisen als engelen op een fresco
met een zeepbel achter hun hoofd.

Proef de zuiverheid van deze ootmoedige liefde
waarin seks en geweld niet langs de decoder kunnen.

Zie in gedachten de geloken ogen van Maria,
de kinderbeentjes van het nichtje dat op schoot kruipt,
de eenvoudig afgewerkte randjes van een wit hema-slipje.

Breng dit samen in een beeld
Heb geen bijgedachten
Neem afstand
Mijmer over de kindertijd
Roep op de golvende ontroering van de eerste geziene spleet.

Het is een lief restje rosbief in de hoek van de koelkast
Het is een gebitsloos mondje op de witte tegels van het slachthuis

(Trouwens, ook Fellini had angst voor de kut)

 

Micha Hamel (Amsterdam, 8 juli 1970)


De Nederlandse dichteres en schrijfster Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. Zie ook alle tags voor Maria van Daalen op dit blog.

Uit: Carissimo Angelo

“Nunziata, 26 maart, A.D.
Niets
heb ik meer gedaan, vanmorgen, sinds je bent weggegaan. Ik heb alleen
maar in bed gelegen en gestaard naar het stukje lucht dat nog net
zichtbaar is in het dakraam. Langzaam veranderde het van kleur: een
grijze nevel, een gouden moment, een blauwe hemel. Zoals je ogen. Maar
die zijn helemaal niet blauw, die zijn bruin, bijna zwart. Glanzend als
je haren en net zo donker. Weet je dat die wel rood lijken, krullend
rood. Gistermiddag. We lagen in een baan zonlicht die precies op het bed
stond, je hoofd lag op mijn buik, ik voelde je tong langs de rand van
dat beetje zwarte krulhaar dat ik heb en ik zei je naam even heel
zachtjes en je keek met een ruk op – in die beweging kleurde je haar
dieprood, het stond als een aureool uit om je hoofd en je ogen, in de
schaduw, leken nog zwarter… ‘Saluto, Maria,’ zei je. Je mondhoeken,
die altijd iets opgetrokken staan, tegelijk spottend en glimlachend,
trokken nog iets hoger zonder dat je lippen uit elkaar gingen – terwijl
ik toch duidelijkje tong had gevoeld. Voordat je hoofd weer in de kom
van mijn heupbeenderen lag voelde ik je vinger, die ruimte maakte, die
je voorzichtig ronddraaide over de lichte bolling na het begin van de
opening. Als vanzelf gingen mijn knieën wijd uiteen en mijn hoofd trok
kreunend achterover.

Ik
lees; hij komt binnen. Ik schrijf; en het begint te waaien. In een
brief aan hem noteer ik ook altijd wat voor weer het is, alsof ik het
zelf gemaakt heb. Op mijn stemming heeft het geen invloed. Ik stel mij
zijn ogen voor, wat voor weer het dáár is, achter die zwarte pupillen;
ik stel mij zijn lange spitse vingers voor. Elke ervan begint als een
vinger en loopt uit in een vingertop zo smal als een gedachte, als
bidden met opgeheven handen. Zó uit een Giotto gestapt; ik mis de gouden
achtergrond, telkens als ik hem zie.

In
het blauw van de hemel zag ik het groen van de rivier. Herinner je je
dat we over een smalle brug gingen, die aan weerskanten verdween in de
wilgen en in zo hoog riet (dacht ik) dat het mij overschaduwde; maar jij
zei dat het bamboe was. We stonden middenop stil en leunden over de
brug; onder ons waren kleine forellen die zich steeds op dezelfde plaats
hielden, tegen de stroom in, met een klap van hun kleine staarten.

De
dag nadat je was weggegaan liep ik nog een keer dezelfde wandeling; aan
het begin van de brug stond ik stil en staarde over de volle lengte
naar de wuivende bamboe. Een vogeltje vliegt aan over de brug, het heeft
iets in zijn bek dat felgekleurd is, ik kijk en voor mijn voeten valt
een helderrode kers.”

 

Maria van Daalen (Voorburg, 8 juli 1950)


De Duitstalige schrijfster María Cecilia Barbetta werd geboren op 8 juli 1972 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor María Cecilia Barbetta op dit blog.

Uit: Nachtleuchten

„Nun
steckte sie den Kopf durch den Türrahmen des elterlichen Gemachs und
musste die Augen zusammenkneifen. Sie wurde von der hereinfallenden
Sonne geblendet, die den Raum überfl
utete und alles darin in
eine beißende Helligkeit tauchte. Teresa blinzelte, dabei wechselten
Hell und Dunkel so oft, bis ihre Augen sich an die Lichtfülle gewöhnten
und nicht länger schmerzten. Die Mutter hatte den Rücken mit einem
Kissen gestützt; um sie herum erstreckten sich geheimnisvolle Stoffl
andschaften, schattige und goldene Bahnen liefen in abgelegene Gefi

lde aus, dazwischen warfen sich Falten auf, es waren ihrer so viele wie
bei einem kostbaren Umhang. Wie eine Erscheinung kam die Mutter der
Tochter vor, wie die wohltätige weiße Madonna in der Grotte, wo die
Quelle des Lichts nur sie sein kann, die strahlende Mutter, die einen
über die Entfernung ruft und zu der man pilgert, weil sie Wärme und
Trost spendet, weil man sich seiner Fehltritte schämt und um Verzeihung
bitten möchte. Die Mutter lächelt gütig und winkt die Tochter zu sich
heran. In solchen Augenblicken geschehen Wunder, denn durch dieses
unmissverständliche Zeichen vergisst die Tochter die Beschwerden und
Strapazen des Weges, die nächtlichen Stunden der Trennung, das Wachen an
der Schwelle der Kindheit, das Bangen um die Mutter, die erdrückende
Ungewissheit im Herzen und den Alb in den Träumen, den unerträglichen
Durst mitten in der Nacht, das Aufstehen und sich Vorantasten im
Halbdunkeln, das Aufhorchen in der Nähe des Badezimmers, das Aussetzen
des Atems und das Lauschen an der Tür, die eiskalten Kacheln, die
nackten Füße wie Mondsicheln und die aufkommende Reue, denn heute
erinnerte Teresas Mutter mit ihrem off enen Gesicht und ihren
zurückgesteckten schwarzen Haaren an die Santísima Virgen del Monte, an
die Heilige Jungfrau auf dem Berge, oder auch an die wunderschöne Virgen
del Cerro, Unsere liebe Frau am Hügel, vor der die Pilger gern
hinknien, um die am Wegesrand gepfl ückten Blumen abzulegen und mit ihnen
die ganze Müdigkeit und die Sorgen. Der Platz des Vaters war leer und
sein Pyjama zusammengeknüllt. Die Tochter stieg auf das Ehebett, um auf
Augenhöhe mit dem Gemälde der Heiligen Familie sich Sankt Christophorus
anzuvertrauen, einen Fuß zwischen die langgestreckten Beine der Mutter
zu setzen und mit dem nächsten Schritt die andere Seite zu erreichen.
Während der Überquerung wanderten die Blicke der Mutter über das
Nachthemd der Tochter.“

 

María Cecilia Barbetta (Buenos Aires, 8 juli 1972)

 

De Amerikaanse dichter Peter Orlovsky werd geboren in New York op 8 juli 1933. Zie ook alle tags voor Peter Orlovsky op dit blog.

Uit: My Dear Boy: Gay Love Letters Through the Centuries

“PETER ORLOVSKY TO ALLEN GINSBERG

{New York]
April 22, 58
Dear Allen:
. . . Hi Allen – hay-ho doll – come on over and blow me you sexy ass of yours under the sheets that I feel all the time – right there between my hands – I miss the shoe shine you’d give my cock! – God – you know I’ve layd nobody since we last made it together – God for all I know my cock may be getting rusty like a dusty kings crown in dewy dungen – I’m sick of all this crying – the world is never going to end all this sadness – I’m going to marry good woman & grow my own love army . . .

[New York]
June 23, ’60
Dear Allen with dark Indian Death Eyes:

. . . I also thought, Yesterday, that you (in yr last letter said our
Peyote High scared you when I laffed) feel I do harm to myself if we
seperated & you get married (children) or I get mad at you & so I
think now what ever we do (weather I turn into cockerroch cralling
along 1st Ave coblestones & get Xed by truck) (both get married or
just you) (as you fell in love with John Weiners or bring back new boy
friend from Lima as you want to go away alone by yr self to india hill
cave – or sit on my cock & talk it over & lay down & do it
again, as you get married & I take care of yr baby while you blink
in Jungle Storms or open the door & say “Now Peter you just cant
stay around & do notheing all the time” – or be happey to each other
at important times – maybe I am yr Child & you dont know it Allen –
Alen I love you, Allen, Please Allen give me a sapey (sap) kiss – . . .

     Write me more if you want I sail yr heart
         Love from 33 st. P.O. Peter
             by by now”

 

Peter Orlovsky (8 juli 1933 – 30 mei 2010)

 

 De expressionistische Duitse schrijver en dichter Walter Hasenclever werd op 8 juli 1890 in Aken geboren. Zie ook alle tags voor Walter Hasenclever op dit blog.

Uit: Der Bankier und der Dichter. Ein Gespräch über Dichtung

„Der
Dichter: Ich gebe Ihnen ohne weiteres zu, daß das Ansehen der Lyrik im
Publikum seit einiger Zeit gesunken ist. Ich mache dafür niemand anders
als die Dichter selber verantwortlich! Weder die Raserei im Kosmischen,
noch die Wut im Metaphysischen (lassen Sie mich schweigen von den
Marktweibern in der Lyrik), hat uns reicher gemacht. Die Dichter, unsere
Vorfahren, haben allzuviel besessen. Wir müssen wieder zu dem Mythos
zurückkehren, wo der Dichter Gottes ärmstes, aber auch liebstes Kind
ist.

Der
Bankier: Entschuldigen Sie, wenn ich realer bin: wir erleben vor uns
das Schauspiel der Aeroplane und Luftathleten. Vielleicht kann uns,
während wir reden, eine Maschine von oben auf den Kopf fallen. Das wäre
vor 10 Jahren noch nicht möglich gewesen. Weshalb sollte der Dichter
nicht dieser Katastrophe zuvorkommen und das sagen, was schließlich für
alle modern ist?

Der
Dichter: Sie vergessen, daß dies bereits geschah! Die Lyrik, von der
Sie sprechen, ist dagewesen. Wir kennen den Rhythmus der
Maschinengewehre und können Verse bauen, mit denen man Tunnels sprengt.
All das scheint mir nicht mehr aktuell; es ist wichtiger, gegen die Zeit
zu sein, indem man ihr eine Distanz zu sich gewinnt, als für sie zu
sein und ihre Bedürfnisse in Kunstfertigkeit zu erheben. Sie müssen
bedenken, daß der Dichter immer das Zukünftige ist, das heißt jene
Existenz, die im Grunde Raum- und Zeitlosigkeit bedeutet und nur durch
ihre Erscheinung wirklich wird.

Der
Bankier: Doch geben Sie zu, daß Sie die Welt brauchen, in der Sie leben
und zum Dichten verurteilt sind! Sie sind abhängig in Ihrer Seele von
der motorischen Sensation dieses Tages, ebenso wie von den finanziellen
Operationen, mit denen ich über Ihrem Dasein wache.

Der
Dichter: Pardon – Sie irren! Ich muß Ihnen mit Ihren eigenen Worten
begegnen: Sie erkennen die Form eines Gedichtes an, aber Sie leugnen
seine Bestimmung. Die gleichen Grenzen setze ich Ihrer Wirkung: ich
brauche die Fülle des Tages und der Nacht, die Sie mir dauernd
gestalten; ich gleite durch den Strom elektrischer Transparente und
durch die Kabeldrähte der Ozeane – aber ich lehne die Bürgerlichkeit
dieser Sphäre ab, sobald sie Kunst wird.“

 

Walter Hasenclever (8 juli 1890 – 21 juni 1940)
In 1916

 

De Engelse schrijver en dichter Richard Aldington werd geboren op 8 juli 1892 in Portsmouth. Zie ook alle tags voor Richard Aldington op dit blog.

 

Le Maudit

Women’s tears are but water;
The tears of men are blood.

He sits alone in the firelight
And on either side drifts by
Sleep, like a torrent whirling,
Profound, wrinkled and dumb.

Circuitously, stealthily,
Dawn occupies the city;
As if the seasons knew of his grief
Spring has suddenly changed into snow

Disaster and sorrow
Have made him their pet;
He cannot escape their accursed embraces.
For all his dodgings
Memory will lacerate him.

What good does it do to wander
Nights hours through city streets?
Only that in poor places
He can be with common men
And receive their unspoken
Instinctive sympathy.

What has life done for him?
He stands alone in the darkness
Like a sentry never relieved,
Looking over a barren space,
Awaiting the tardy finish.

 

Richard Aldington (8 juli 1892 – 27 juli 1962)
Cover


De Frans- en Nederlandstalige Belgische schrijver Jean Ray (bekendste pseudoniem van Raymond de Kremer) werd geboren op 8 juli 1887 in Gent. Zie ook alle tags voor Jean Ray op dit blog.

Uit: Saint-Judas-de-la-Nuit

« La petite ville », aimait répéter Mgr Ducroire. Il est heureux que Benoît Picard, l’auteur de cette comédie pleine de charmante gaieté, ait échappé aux horreurs de l’an Quatre-vingt-treize, sinon cette ceuvrette n’aurait pas été écrite. Et c’est ainsi que la ville m’est apparue quand je la vis, la première fois, du haut de cette colline. Depuis… » Ce souvenir s’achevait à chaque fois en un soupir. Depuis, la petite ville avait perdu de son charme ; la colline n’était plus qu’une affreuse butte en proie aux avoines folles ; et le palais épiscopal, où Mgr Ducroire achevait sa sainte carrière, finissait la sienne en une ruine mangée par toutes les pluies et les vents de l’espace. Bien avant que le bon Benoît Picard eût décrit sa douce vision, la petite ville s’appelait La-Roche-sur-Orgette, en raison d’un pan de rocher et du nom de la rivière caressant ses remparts. Elle était devenue plus tard La-Ruche-sur-Orgette, à cause d’un fragment de blason ornant le coin d’une de ses portes, et où un archéologue local avait cru découvrir une ruche entourée d’un essaim de mouches à miel. C’était d’ailleurs sans importance ; Mgr Ducroire continuait à l’appeler « la-petite-ville » et, le plus souvent « ma-petite-ville », au mépris de quelques vilains noms qu’elle devait à ses habitants. L’abbé Capade, le secrétaire de Monseigneur, la nommait pour sa part « nichet du diable », sans qu’on pût savoir pourquoi. Un nichet est un oeuf factice que l’on met dans un nid pour que les poules y aillent pondre. Alors ?… Il y avait bien des choses auxquelles l’abbé Capade aurait pu fournir de rationnelles explications, mais il se taisait à ce sujet. Personne d’ailleurs ne lui en demandait.
Ce jour de fin mars, donc jour printanier, une pluie mêlée de petits grêlons battait les vitres, et un vent aux sautes capricieuses apportait de brusques vagues de froid. — C’est un vent mauvais, dit l’abbé Capade. Nos amis des Six-Tourelles le nomment « goule de mer » et ce n’est pas mal trouvé. — Ah ! les Six-Tourelles…, murmura Mgr Ducroire. Ils se tenaient dans la sombre mais chaude cuisine du palais, car on gelait dans les autres pièces du vaste bâtiment, et l’heure du dîner était proche. Frère Adelin, le cuisinier, activait le feu à grands coups de tisonnier et, de temps à autre, faisait basculer la porte du four d’où s’envolait une bonne odeur de rôti. — Ce n’est pas une odeur de carême, fit observer l’abbé Capade. — Profiteroles, grommela Adelin. — Et leurs béatilles ? demanda, non sans un peu d’anxiété, Mgr Ducroire. — Sarcelles, répondit le frère cuisinier. Un dernier présent des Six-Tourelles. — Chair maigre, approuva l’abbé Capade. Les profiteroles sont des petits pains sans mie, cuits au four gai et garnis de béatilles, qui sont de viandes fines richement épicées, ou de poisson aux jours maigres. — Un dernier présent des Six-Tourelles, soupira l’évêque. Frère Adelin a raison en ce disant. Son secrétaire haussa les épaules. — L’abbaye des Six-Tourelles, bien digne aux siècles derniers, s’en allait pierre par pierre. En grande partie sur vos instances,”

 

Jean Ray (8 juli 1887 – 17 september 1964)
Cover


De Franse dichter en schrijver Jean de La Fontaine werd op 8 juli 1621 geboren in Château-Thierry in Champagne. Zie ook alle tags voor Jean de La Fontaine op dit blog.

Uit: De twee duiven (Vertaald door Martinus Nijhoff)

Twee duiven hielden van elkander;
De één hield het in huis niet uit:
Dol als hij werd nam hij ’t besluit
Op reis te gaan – Toen sprak de ander:
Beseft ge wel wanneer ge heengaat
Dat gij uw kameraad alleen laat?
Eenzaamheid is het zwaarst verdriet;
Voor u niet, egoïst! O mocht slechts een verschiet
Van last op reis, moeite en gevaren
Uw overmoed wat doen bedaren.
En dan, als maar de dagen reeds wat zachter waren!
Waarom zo’n haast gemaakt? wacht toch de zomer af:
Daar straks nog kraste een Raaf van een ras vogelgraf.
Geen blad beweegt of ‘k zie de vreselijkste keerzij,
Een valk, een vangnet – Ach, zeg ik, als ’t reegnen gaat,
Heeft hij ’t naar wens, mijn kameraad,
Eten, een bed, en wat dies meer zij? –
Zo teedre taal verlamde schier
Het hart van den avonturier,
Toch kreeg de reislust in zijn ongedurig wezen
Ten slotte de overhand – Hij sprak: staak uw getreur.
Hoogstens een dag of drie en mijn hart is genezen:
Dan keer ik huiswaarts en verhaal in kleur en geur
Mijn vriend wat mij is overkomen.
Wat zal hij lachen! wie een reis heeft ondernomen
Kan veel vertellen thuis: ’t relaas dat ik ga doen,
Wat zal u ’t een genoegen geven!
Ik zeg: ‘k was daar en daar; en dat gebeurde toen;
Ge zult geloven mee te leven.
Zo sprak hij. Diep bedroefd zeiden ze elkaar adieu.
De reiziger snelt heen. Maar zie, een wolk verduistert
De vlakte en dwingt de Duif te schuilen voor een bui.

 

Jean de La Fontaine (8 juli 1621 – 13 april 1695)
De twee duiven, illustratie door Jean-Baptiste Oudry

 

De Duitse dichter en schrijver Julius Mosen (eig. Julius Moses) werd geboren op 8 juli 1803 in Marieney in het Vogtland. Zie ook alle tags voor Julius Mosen op dit blog.

 

Könnt´ ich verwehen…

Könnt´ ich verwehen,
zu Nebel vergehen,
zerfließen in Luft;
ich hielt´voll Erbarmen
die Welt in den Armen.
So mit dem Herzen
voll Liebe und Schmerzen
verglüh´ich allein
und sinke in Flammen
und Asche zusammen.

 

Sehnsucht

Wär´ich der Regen,
ich wollte mich leben
der Erde ans Herz;
wie sollte sie blühen
und jauchzen und glühen.

Wär´ich die Sonne,
ich sög´mich vor Wonne
ins dampfende Meer;
wie sollt´es da rauschen
und Küsse tauschen!

 

Julius Mosen (8 juli 1803 – 10 oktober 1867)
Borstbeeld in Plauen

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e juli ook mijn blog van 8 juli 2017 deel 2.

Richard Aldington, Jean Ray, Jean de La Fontaine, Julius Mosen, Eva Roman, Hanns Johst

De Engelse schrijver en dichter Richard Aldington werd geboren op 8 juli 1892 in Portsmouth. Zie ook alle tags voor Richard Aldington op dit blog.

 

I have drifted along this river 

I have drifted along this river
Until I moored my boat
By these crossed trunks.

Here the mist moves
Over fragile leaves and rushes,
Colorless waters and brown, fading hills.

You have come from beneath the trees
And move within the mist,
A floating leaf.

O blue flower of the evening,
You have touched my face
With your leaves of silver.

Love me, for I must depart.  

 

Beauty Unpraised

There is only you.
The rest are palterers, slovens, parasites.
You only are strong, clear-cut, austere;
Only about you the light curls
Like a gold laurel bough.

Your words are cold flaked stone,
Scentless white violets?
Laugh Let them blunder.
The sea is ever the sea
And none can change it,
None possess it.

 

Richard Aldington (8 juli 1892 – 27 juli 1962)

 

Lees verder “Richard Aldington, Jean Ray, Jean de La Fontaine, Julius Mosen, Eva Roman, Hanns Johst”

Micha Hamel, Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Julius Mosen, Jean de La Fontaine

De Nederlandse dichter, componist en dirigent Micha Hamel werd geboren in Amsterdam op 8 juli 1970. Zie ook alle tags voor Micha Hamel op dit blog.

 

Konterfeitsel

Ontbijt met krantenfoto
van de onontkoombare oogopslag van een loensende blondine
die besloot de paarse kringen van slaaptekort aan het glasdeeg
van de huid rond haar ogen toe te staan

daar ze droomt als ze werkt en werkt als ze praat en
praat als ze slaapt en slaapt als ze reist als ze
denkt en denkt als ze droomt. Goedemorgen passagier

door een span hoogwaardige chronosomen vervoerd, wat
bent u mooi boven de dertig en wat schonk de Schepper
half rijmend op uw verwekker u een prachtig stel

rechte enkels, een scheve hoektand en ‘Jij
vindt Patricia Arquette alleen maar aantrekkelijk
omdat ze op Ireentje lijkt.’

zegt mijn voruw. Ireentje is niet mijn vrouw
maar een liefde van vroeger, van school

‘Dit is niet Patricia, dit is Noreena Hertz.’

‘Wie?’

‘Die komt in Nederland werken, en wordt er doodmoe van
dat mannen haar altijd complimenteren met haar intelligentie.’

‘Je aapt gigantisch Tonnus Oosterhoff na als je dit
allemaal zo letterlijk gaat zitten opschrijven, hoor.’

 

 
Micha Hamel (Amsterdam, 8 juli 1970)

Lees verder “Micha Hamel, Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Julius Mosen, Jean de La Fontaine”

Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Julius Mosen, Jean de La Fontaine

De Nederlandse dichteres en schrijfster Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. Zie ook alle tags voor Maria van Daalen op dit blog.

 

Lucifer

Schroevend als een buizerd naar grote hoogte
daal ik af in het denkend licht.

Wat is niets zien anders dan kreng
en nergens steun voor de glijvlucht

opent de dood. Aaseter

die zich haakt in de vacht, klauwend
rolt om en om in het stof.

 

Beeldend

Geblinddoekt stap ik uit de rots
die mijn vernietiging bevat. Breekbaar
linnen dat mij standhoudt,

het zijn mijn handen die hij schetst,
het is mijn mond die in zijn naam
verandert, tot een zwaluw

de zeeëngte kan oversteken. Duizeling-
wekkend herken ik mijzelf
in de stilte die mijn stap besluit.

Aan de rand brengen is beginnen
door te breken: de dag als een
opening scheert langs mij heen, leidt mij in.

 

In nova fert animus

Zijn ogen ontmoeten zijn ogen.
Achter mij staat hij. Peinzend
streelt het lemmet de oorschelp.
Mijn polsslag drupt in zijn hand.

Alleen in de spiegel is uitzicht
waarin ik opspring. Voorover

valt alles in zijn mes
naar een bestaan zonder schaduw.

 

Maria van Daalen (Voorburg, 8 juli 1950)

Lees verder “Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Julius Mosen, Jean de La Fontaine”

Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Julius Mosen, Jean de La Fontaine

De Nederlandse dichteres en schrijfster Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. Zie ook alle tags voor Maria van Daalen op dit blog.

 

Wie een mens streelt met een mes
om scherper te verwachten
hoe het geluid van de liefde verstrijkt
en cirkelend en dieper

verschuift de pijngrens ingehouden
tussen lippen en doorbijten,
raakt aan elkaar, onderhuids.

‘Ik open je als eerste, liefste
beweging die in mijn leegbloedt –

neem mij terug tot het heft.

 

@N.I.A.S.

Hoe de boomschaduwen over de grasmat
wandelen, rondom, onophoudelijk. Stil
staan als een beuk in het struikgewas. De wil
om te groeien is wet: van leven, maar wat

weten we van de vogels die tussen blad
en takken in ons nestelen? Is er pril
geluk dat nog uitgebroed moet? Het wil
hier aan de dag waar het strijklicht ons omvat.

Tussen ons allen vallen eierschalen
op de aarde. Het jaargetijde kennen
is zo onmogelijk als de kruin dragen:

voel je hoe ons hart buigt in de windvlagen?
Elke ochtend aan het hernieuwde wennen.
Doorstaan. Er is zwaar weer op til. Niet falen.

 

Moeders en dochters
voor mijn dochter Cat van Daalen

Het spoor van de taal vind ik terug in de tijd.
Mijn moeder. Mijn Omoe. Opoe Kragt. En dan
mijn dochter. Luister: wie zingt, en breien kan
en koken, weeft taal. Smakelijke waarheid

wordt gewoon op alledag lopend, bereid
gevonden tot dansen, vol als knopen van
wol in warme sokken, is het boodschappen-
briefje een lied voor de eenzame man. ‘Meid…’

‘…wat een heerlijk recept. Heeft Oma dat nog
aan jou gegeven? Heeft ze opgeschreven
hoe ze dat deed in de oorlog, vertel je

alles van vroeger, waren jullie arm? Me
vernoemen is leuk, maar bloedlijn is leven.’
Dat liefhebben geven we door in het zog.

 

Maria van Daalen (Voorburg, 8 juli 1950)

Lees verder “Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Julius Mosen, Jean de La Fontaine”

Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Julius Mosen

De Nederlandse dichteres Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. Zie ook mijn blog van 8 juli 2010 en eveneens alle tags voor Maria van Daalen op dit blog.

 

Rozen

voor je verjaardag koop ik 42 rozen
ik zet ze op mijn altaar neer ik geef ze water
en dan laat ik ze drinken en verwelken later
nog wacht ik tot de cirkel van verdorde loze

blaadjes bruin en knisperend is ik tel hun broze
stiltes dat weet je niet je viert het niet je gaat er-
van uit dat ik er niet meer ben de waarheid staat er
te lezen blad na rozenblad tijd die gekozen

is nu ga ik weg ga jij weg als ik dood kus ken
ik verlangen het blijft over in krullend rood en
geur het verwelkt nog niet het is ingehouden meer

van mij als alle stelen kaal zijn leg ik ze neer
in een vuilniszak in een krant voorzichtig dorens
niet scheuren ik mag vergeten ik ben geboren.

 

Nieuwsdienst

Hij staat met een plastic tas in zijn hand
en weet niet welke kant hij uit moet.
Linksonder loopt de klok met grote snelheid door.

Later zie ik hem met geopende mond
achterover liggen: een paardebloem
bloeit tot pluis toe tussen zijn lippen.

Het is diep geworteld: werkelijkheid,
verval, eierdoppen die krakend
barsten onder schoenzolen.

Van karton ben ik, bespat aan twee kanten,
met druppels die kleurstof achterlaten.
Ik kan nat worden, en zachtjes gaan liggen.

 

Knekel

hoofd dat mijn beenderas bevat voor later
spreek met een mond vol aarde van het leven
ik voel de zon en ja, ik blijf nog even
mijn ogen tranen maar ook dat is water

woorden bewogen door de wind – dat staat er
in elke beendervel volop geschreven –
vormen de liefste zin aan mij gegeven
zolang mijn schedelmond nog praat – ik schater

mij schuimend, bottend, brandend, stormend naar de
vier elementen die zich zingend mengen
met mij, de lichtste, aether, als hun hemel

die schedeldak mag vullen met gewemel
van wormen, rijmend kronkelend in strengen
ten slotte is mijn vruchtbaarheid mijn waarde.

Maria van Daalen (Voorburg, 8 juli 1950)

Lees verder “Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Julius Mosen”

Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Jean de La Fontaine, Julius Mosen, Martin Jankowski, Eva Roman, Hanns Johst

De Nederlandse dichteres Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. Zie ook mijn blog van 25 augustus 2006.

In een nacht toen het volle maan was

iemand opent het venster

iemand houdt de nacht over ons heen als een nieuw tentdoek

iemand kent de weg

 

iemand legt mij zijn oude tweedjasje over de schouders

iemand zegt honing, iemand zingt honing, iemand proeft

 

iemand gaat met mij de rivier in

iemand zoekt tussen de schelpen

naar de allerkleinste

geopende schelp

iemand zoekt naar een waterdruppel

 

in een open hand, in een handpalm, 1 geopende schelp

daarin

1 druppel

in 1 druppel is mijn wereld

iemand herkent mijn wereld

 

iemand legt 1 waterdruppel naast 1 waterdruppel

en het is samen 1 waterdruppel

 

iemand tilt alles zolang op totdat het niet zwaar meer is

 

iemand is vergeten dat het gisteren was

omdat het er nu is.

 

 

 

De moeder de dichter

Voor Gerrit Kouwenaar

 

Ik ging naar Gerrit om het paradijs te zien.

Ik dronk er koffie en at er appeltaart

met het zicht op dieren en bloemen. Bedaard

luisterde ik, en zag. Na een minuut of tien

 

begon buiten een merel luid te zingen.

Hij wees me op Adam en Eva in de tuin,

hoe rond en zacht haar buik was, roze, bijna bruin

gekleurd na zoveel eeuwig zonlicht: dingen

 

ontstaan in stilte, dragen namen, getwijnd

als wol, geborduurd op hun werkelijkheid

en vol van eigen ongedwongen schoonheid.

 

Zo las hij mij de aarde voor en ongerijmd

begreep ik voor het eerst waarom de laatste tijd

de eenhoorn mij natuurlijk opvalt in gewoonheid.

 

 

VanDaalenSanders

Maria van Daalen (Voorburg, 8 juli 1950)
Hier met schrijver Stephan Sanders (links)

 

De expressionistische Duitse schrijver en dichter Walter Hasenclever werd op 8 juli 1890 in Aken geboren.

Die Mörder sitzen in der Oper

 

Zum Andenken an Karl Liebknecht

Der Zug entgleist. Zwanzig Kinder krepieren.

Die Fliegerbomben töten Mensch und Tier.

Darüber ist kein Wort zu verlieren.

Die Mörder sitzen im Rosenkavalier.

 

Soldaten verachtet durch die Straßen ziehen.

Generäle prangen im Ordensstern.

Deserteure, die vor dem Angriff fliehen,

Erschießt man im Namen des obersten Herrn.

 

Auf, Dirigent, von deinem Orchesterstuhle!

Du hast Menschen getötet. Wie war dir zu Mut?

Waren es viel? Die Mörder machen Schule.

Was dachtest du beim ersten spritzenden Blut?

 

Der Mensch ist billig, und das Brot wird teuer.

Die Offiziere schreiten auf und ab.

Zwei große Städte sind verkohlt im Feuer.

Ich werde langsam wach im Massengrab.

 

Ein gelber Leutnant brüllt an meiner Seite:

„Sei still, du Schwein!“ Ich gehe stramm vorbei:

Im Schein der ungeheuren Todesweite

Vor Kälte grau in alter Leichen Brei.

 

Das Feld der Ehre hat mich ausgespieen;

Ich trete in die Königsloge ein.

Schreiende Schwärme schwarzer Vögel ziehen

Durch goldene Tore ins Foyer hinein.

 

Sie halten blutige Därme in den Krallen,

Entrissen einem armen Grenadier.

Zweitausend sind in dieser Nacht gefallen!

Die Mörder sitzen im Rosenkavalier.

 

Verlauste Krüppel sehen aus den Fenstern.

Der Mob schreit: „Sieg!“ Die Betten sind verwaist.

Stabsärzte halten Musterung bei Gespenstern;

Der dicke König ist zur Front gereist.

 

„Hier, Majestät, fand statt das große Ringen!“

Es naht der Feldmarschall mit Eichenlaub.

Die Tafel klirrt. Champagnergläser klingen.

Ein silbernes Tablett ist Kirchenraub.

 

Noch strafen Kriegsgerichte das Verbrechen

Und hängen den Gerechten in der Welt.

Geh hin, mein Freund, du kannst dich an mir rächen!

Ich bin der Feind. Wer mich verrät, kriegt Geld.

 

Der Unteroffizier mir Herrscherfratze

Steigt aus geschundenem Fleisch ins Morgenrot.

Noch immer ruft Karl Liebknecht auf dem Platze:

„Nieder der Krieg!“ Sie hungern ihn zu Tod.

 

Wir alle hungern hinter Zuchthaussteinen,

Indes die Opfer tönt im Kriegsgewinn.

Mißhandelte Gefangene stehn und weinen

Am Gittertor der ewigen Knechtschaft hin.

 

Die Länder sind verteilt. Die Knochen bleichen.

Der Geist spinnt Hanf und leistet Zwangsarbeit.

Ein Denkmal steht im Meilenfeld der Leichen

Und macht Reklame für die Ewigkeit.

 

Man rührt die Trommel. Sie zerspringt im Klange.

Brot wird Ersatz und Blut wird Bier.

MeinVaterland, mir ist nicht bange!

Die Mörder sitzen im Rosenkavalier.

 

 

toller_hasenclever

Walter Hasenclever (8 juli 1890 – 21 juni 1940)
Hier met de schrijver Ernst Toller (rechts)

 

 

 

De Engelse schrijver en dichter Richard Aldington werd geboren op 8 juli 1892 in Portsmouth.

 

Prelude 

 

How could I love you more?

I would give up

Even that beauty I have loved too well

That I might love you better.

Alas, how poor the gifts that lovers give

I can but give you of my flesh and strength,

I can but give you these few passing days

And passionate words that, since our speech began,

All lovers whisper in all ladies’ ears.

 

I try to think of some one lovely gift

No lover yet in all the world has found;

I think: If the cold sombre gods

Were hot with love as I am

Could they not endow you with a star

And fix bright youth for ever in your limbs?

Could they not give you all things that I lack?

 

You should have loved a god; I am but dust.

Yet no god loves as loves this poor frail dust. 

 

 

Epilogue 

Che son contenti nel fuoco

 

We are of those that Dante saw

Glad, for love’s sake, among the flames of hell,

Outdaring with a kiss all-powerful wrath;

For we have passed athwart a fiercer hell,

Through gloomier, more desperate circles

Than ever Dante dreamed:

And yet love kept us glad

 

Aldington

Richard Aldington (8 juli 1892 – 27 juli 1962)

 

 

Zie voor de drie bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 8 juli 2007 en ook mijn blog van 8 juli 2008 en ook mijn blog van 8 juli 2009.

 

 

De Frans- en Nederlandstalige Belgische schrijver Jean Ray (bekendste pseudoniem van Raymond de Kremer) werd geboren op 8 juli 1887 in Gent. Zie ook mijn blog van 8 juli 2007 en ook mijn blog van 8 juli 2009.

 

Uit: Malpertuis

 

Le notaire se pencha sur ses papiers et prononça lentement un chiffre. C’était si énorme, si formidable, si fantastique, que le vertige s’empara un moment de tous les esprits.
Ce fut tante Sylvie qui rompit le charme du nombre d’or, en s’écriant :
– Charles, tu démissionneras !
– Bien entendu ! ricana l’oncle Cassave. Il ne pourrait faire autrement.
Cette fortune, déclara le notaire, ne sera pas, partagée.
Un murmure de déception terrifiée s’éleva, mais le notaire y coupa court en continuant :
Quand Quentin-Moretus Cassave sera, décédé, tout le monde ici présent, sous peine de se voir exclure immédiatement de l’héritage et de perdre tout avantage à venir, habitera et continuera de vivre sous ce toit.

– Mais nous avons une maison, notre propriété ! gémit Eléonore Cormélon.
– Ne m’interrompez pas, dit sévèrement le notaire.
Ils y vivront jusqu’à leur mort, mais chacun touchera une rente annuelle, donc viagère, de…
Ce fut de nouveau un chiffre prodigieux qui tomba des lèvres minces de l’officier ministériel.
– On vendra la maison, entendis-je marmotter l’aînée des dames Cormélon.
Tous y auront droit au gîte et au couvert, pour lesquels le testateur exige la perfection. Les époux Griboin, tout en ayant les mêmes avantages que les autres, resteront des serviteurs et ne l’oublieront jamais.
Le notaire fit une pause.
Il ne sera apporté à la maison Malpertuis aucun changement et au dernier vivant sera dévolue la fortune entière.
Le magasin de couleurs sera traité comme la maison même et Mathias Krook en restera le commis, ses gages triplés et maintenus à vie. Seul le dernier vivant sera en droit de fermer ledit magasin.
Eisengott, qui n’aura aucun avantage, à qui rien n’échoit, et qui ne voudrait rien, sera témoin de la parfaite exécution de ces volontés. »

 

ray-briot

Jean Ray (8 juli 1887 – 17 september 1964)
Tekening door Muriel Briot

 

De Franse dichter en schrijver Jean de La Fontaine werd op 8 juli 1621 geboren in Château-Thierry in Champagne. Zie ook mijn blog van 8 juli 2006 en ook mijn blog van 8 juli 2007 en ook mijn blog van 8 juli 2008 en ook mijn blog van 8 juli 2009.

 

De leeuw en de rat

 

Wil wien gij kunt een dienst bewijzen,

Daar toch uw mindere u zeer noodig wezen kan!

‘k Weet daar een tweetal faablen van:

Zoo zeker is de leer, die ik u aan wil prijzen.

 

Een rat, die uit zijn gaatjen sloop,

Viel in de klauw eens leeuws. De sukkel had geen hoop.

Maar aller dieren Vorst, geneigd eens blijk te geven

Van ’tgeen hij waarlijk was, schonk d’armen drommel ’t leven.

Een weldaad vindt haar loon. Wat leeuw die ooit een rat,

-Zoo denkt men licht- van nooden had?

En toch, te midden van zijn koninklijke gangen

Vond onverwachts de leeuw zich in een net gevangen:

En of hij woelde en of hij dreet,

Het web des jagers hield hem beet.

Maar meester rat snelde aan, doorknabbelde de mazen:

En gaf den leeuw zijn vrijheid weer!

 

Geduld en Tijd vermogen méér

Dan woeste Kracht en grimmig razen!

 

Jean_de_la_Fontaine

Jean de La Fontaine (8 juli 1621 – 13 april 1695)

 

De Duitse dichter en schrijver Julius Mosen (eig. Julius Moses) werd geboren op 8 juli 1803 in Marieney in het Vogtland. Zie ook mijn blog van 8 juli 2007 en ook mijn blog van 8 juli 2009.

 

 

Der erste Kuß

 

Das Röslein war verborgen

In seiner Knospe sitzt,

Der neue Frühlingsmorgen

Zum Kuß das Mäulchen spitzt;

Doch Röslein mag nichts wissen

Vom Blühen und vom Küssen.

 

Das Röslein sitzt gar spröde

In seinem engen Haus,

Der Mittag ist nicht blöde,

Strahlt Glut und Flammen aus;

Doch Röslein mag nichts wissen

Vom Blühen und vom Küssen.

 

In seiner Zelle drinnen

Das Röslein heimlich steht,

Der Abend kommt zu minnen,

Der Abend weint und sieht:

Ach alle Blumen müssen

Am Ende blühn und küssen!

 

Das Röslein steht in Bangen,

Es steht in Liebesnoth,

Roth werden seine Wangen,

Vor Liebe purpurroth,

Und seine Lippen müssen

Zum ersten Male küssen.

 

Zum ersten Male blühen

Mit allererstem Kuß,

Zum ersten Male glühen

Das holde Röschen muß;

Denn alle Blumen müssen

Um Ende blühn und küssen.

 

mosen_gedenktafel

Julius Mosen (8 juli 1803 – 10 oktober 1867)
Gedenkplaat in Innsbruck

 

Onafhankelijk van geboortedata:

 

De Duitse dichter en schrijver Martin Jankowski werd in 1965 in Greifswald geboren. Zie ook mijn blog van 8 juli 2009.

 

im schatten

 

wir streichen in rudeln um bröckelnde häuser

und schießen den nächtlichen müll vor uns her

der krieg läuft im fernseher unserer eltern

wir lächeln gelassen und warten auf mehr

der blitz in den augen hinter dem lächeln

ist nichts als der schritt aus dem brütenden nest

ihr habt uns zu wenig übrig gelassen

die rechnung dafür steht schon fest

der kasper im frack geht in zeitlupe unter

der kasper im hirn explodiert in der luft

selbst gott das placebo hat uns niemals geholfen

all die prüden paroln sind wie popcorn verpufft

lasst den pastor im kaufhaus gebete lallen

wir kreischen vor glück wenn jetzt tödlich getroffen

die engel auf die dächern knallen

es reicht uns nicht mehr nur geduldig zu hoffen

wir entfesseln das grauen der gierigen gaffer

die schreie der menge machen uns mut

uns hilft nur noch eins wenn hier nichts mehr was wert ist

wir brüllen die bitte um brennendes blut

es gibt wenig chancen in diesem casino

legal an ein haus und den benz zu kommen

vielleicht sollten wir uns was anderes wünschen

wir haben euch zu lange ernst genommen

am ende der sackgasse sammeln sich ratten

betäubt von dem freien fall in den schacht

wir planen den ausbruch in euerem schatten

und warten darauf dass ihr noch einmal lacht

wir zücken den stahlblanken hass um zu töten

und grüßen den kasper der ordnung per funk

wir mustern wie wölfe das ziel unserer wut

und treffen exakt den schwächsten punkt

 

jankowski

Martin Jankowski (Greifswald, 1965)

 

De Duitse schrijfster Eva Roman werd in 1980 geboren in Aken en groeide op in Augsburg. Zij studeerde nieuwe Duitse literatuur en romanistiek in Berlijn en communicatiedesign in Trier, Berlijn en Parijs. Vanaf 2007 studeerde zij aan het Deutsche Literaturinstitut in Leipzig.

 

Uit: Zwischen den Heidelbeeren

 

In der Schwimmhalle-Ost sind wir uns das erste Mal begegnet, als wir die grünen Turnschuhe aus dem Regal nahmen. Den Linken und den Rechten. Wir rochen gut und das Chlorwasser verlieh unseren Augen jenen seltsamen, kränklichen Glanz, der uns bewog, uns ewige Liebe zu schwören. Am späten Nachmittag, wir waren bereits nicht länger wir, erhielt ich eine Einladung, sie lag unter dem Farngestrüpp in einem Kuvert, zwischen Unmengen von Hintergedanken. Ich bemerkte nichts und begab mich ohne Misstrauen zur angegebenen Adresse, einem Neubau, neben dem ein kleiner Jahrmarkt aufgebaut war, mehrere Buden, ein buntes Riesenrad, das sich haltlos in den blauschwarzen Nachthimmel wand, ein einzelner Stern, aufdringlich hell. Der Fahrstuhl brachte mich in die oberste Etage, durch Vorhänge betrat ich einen dunklen Raum, in dessen Mitte drei Roulettetische standen. Menschen in Anzug und Abendkleid, die französisch sprachen, flanierten umher. An einer langen Tafel wurden Variationen von Wachtel serviert. Es gab ein bläuliches Getränk, das nach Heidelbeeren schmeckte und barocke Musik.
Ich erwachte am Morgen zuhause vom Klingeln des Telefons, wobei mir eine Stimme mitteilte, ich solle zum Arzt gehen. Die Sprechstundenhilfen trugen unter ihren weißen Kitteln Kleider mit Kirschenmotiv, gaben vor, mein Anliegen nicht zu verstehen und ließen mich ewig warten. Zu lesen lagen einzig dreisprachige Urlaubsprospekte des Kantons Graubünden aus. Unter Schmerzen war ich erleichtert, ich vergaß niemals ganz.

 

eva_roman

Eva Roman (Aken, 1980)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 8 juli 2007.

 

De Duitse schrijver en nationaalsocialist Hanns Johst werd geboren op 8 juli 1890 in Seerhausen.

 

 

Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Jean de La Fontaine, Julius Mosen, Christopher Kloeble, Martin Jankowski, Hanns Johst

De Nederlandse dichteres Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. Zie ook mijn blog van 25 augustus 2006 en ook mijn blog van 8 juli 2007 en ook mijn blog van 8 juli 2008.

 

Het sonnet met opzet

 

Als ik je niet in je gezicht geslagen
had, als je niet had teruggeslagen , zo hard
dat er na drie maanden nog steeds een zwarte,
een onderhuidse bloeduitstorting lagen

 

diep, een dove plek onder de huid van mijn
gezicht zit, en mijn ribben opnieuw gekneusd,
nu met splinters die rondwandelen en leuk-
weg nog eens in mijn hart steken: zou je zijn

 

klaargekomen met minder geweld dan je
meedraagt, kracht die je gericht, en kort, gebruikt
en niet verspilt, ook al lijkt je lachen soms

 

snik ken, is het uitlokken ervan echt stom
of, zoals je later aan je vingers ruikt,
die blik, die hardheid, daarom houd ik van je.

 

 

 

Onderweg naar Egypte

We zaten samen op mijn lange waxcoat.
Het was oktober in een bos in Drenthe,
de zon warm op het gras, het leek wel lente.
Zij had de picknicktas met kaas, fruit en brood.

We keken naar de letters in de beuk, groot
gegroeid sinds onze geboorte, we prentten
ons de stilte in, de taal die niet went en
‘op jouw jas ben ik altijd veilig’ besloot ze

ze, de muze danste in haar lichaam, ving
me het licht van haar ogen op in een kom,
schraapte het beenmerg uit haar botten, ontbloot

een mes dat ik later van haar leende om
de kurk uit de wijnfles te wippen, zingend
liet een druppel los. De aarde kleurde rood.

 

Sea View

He feeds me salmon as if it’s fish, breaks the
too thin, too white toast, and the salty scent of
sea view, beach catch, somersaulting seagulls hangs
in the wake of the fisherman, gives me the

bedewed glass of gold-glowing, sparking champagne
from the windowsill. I’m a young that cries out
and with his hand he presents me as devout
as ever eternity. Eat, for you may

need that if you want to accompany me
on my way. The road is long, beyond the sea,
we are going to walk, do you want to wear

my dark blue coat which is warm and light, I hold
on to your hand, will you always stay close
to me? When we two are together we’re home.

 

Vertaald door Renée Delhez

 

 

MariavanDaalen

Maria van Daalen (Voorburg, 8 juli 1950)

 

De expressionistische Duitse schrijver en dichter Walter Hasenclever werd op 8 juli 1890 in Aken geboren. Zie ook mijn blog van 8 juli 2007 en ook mijn blog van 8 juli 2008.

 

 

Begegnung

 

Sag aus meer- und wolkenhaftem Munde,

Schon verirrt in deines Bettes Nacht,

Wo du mit dem andern schliefst im Bunde:

Welche Stunde bist du aufgewacht?

 

Wann begannen dunkel dir zu tönen

Uhr und Glas auf deines Tisches Rand;

Wann erhobst du dich aus dumpfem Stöhnen,

Schauernd unter einer fremden Hand?

 

In derselben ängstlichen Sekunde

Schloß mir jene auf ihr Gartentor,

Wo ich stand verloren in der Runde

Schwarzer Bäume und dem Sternenchor.

 

Plötzlich allen nächtlichen Verbannten

War ich nahe in der gleichen Zeit –

Und da fühlt ich, daß wir uns erkannten

Tief in Treue aus der Wirklichkeit.

 

 

 

Die rote Laterne

Auf einmal wird es menschenleer,
Als blieb die Straße stehn
Im Dunkeln, und man hört nichts mehr
Als immer nur sein eignes Gehn.

Aus dieser abgeschiedenen Welt
Hebt sich in grauem Ton ein Haus.
Halb offen ist das Tor, es fällt
Ein matter Glanz aus ihm heraus.

Und nur der Glanz – sonst tot und leer.
Wie eigentümlich diese Angst,
Mit der Du plötzlich immer mehr
Herein und nach der Klinke langst.

Wie eigentümlich dieser Mut,
Mit dem Du nun an nichts mehr denkst,
Auf einmal drin bist und den Hut
An irgend einen Nagel hängst.

 

Hasenclever

Walter Hasenclever (8 juli 1890 – 21 juni 1940)

 

 

De Engelse schrijver en dichter Richard Aldington werd geboren op 8 juli 1892 in Portsmouth. Zie ook mijn blog van 8 juli 2007 en ook mijn blog van 8 juli 2008.

 

 

Images 

 

I

 

Like a gondola of green scented fruits

Drifting along the dark canals of Venice,

You, O exquisite one,

Have entered into my desolate city.

 

II

 

The blue smoke leaps

Like swirling clouds of birds vanishing.

So my love leaps forth toward you,

Vanishes and is renewed.

 

III

 

A rose-yellow moon in a
pale sky

When the sunset is faint vermilion

In the mist among the tree-boughs

Art thou to me, my beloved.

 

 

aldington

Richard Aldington (8 juli 1892 – 27 juli 1962)

 

De Frans- en Nederlandstalige Belgische schrijver Jean Ray (bekendste pseudoniem van Raymond de Kremer) werd geboren op 8 juli 1887 in Gent. Zie ook mijn blog van 8 juli 2007 en ook mijn blog van 8 juli 2008.

Uit: Rues

« Un lustre à  pendeloques de cristal jetait l’arc-en-ciel par poignées sur un comptoir blanc où trônaient les vastes pièces montées d’antan, aux remblais de nougat brun. Sur les étagères s’alignaient les théories des bocaux en casque à  mèche, bourrés de croquignoles, de darioles au beurre, de meringues amandines. Une pyramide de petits fours au massepain m’attira. Je poussai la porte et un carillon japonais aux notes sautillantes annonça le client. Personne ne vint.

J’appelai: “Quelqu’un?” Mais mon appel resta sans réponse.

Une draperie de peluche grenatés parait le magasin de l’arrière-boutique. Je la soulevai et découvris un petit salon de consommation très coquet, un véritable nid de blancheurs irisées. La fenètre était obturée par de beaux vitraux de couleur; ils étaient éclairés de derrière par le reflet de ce que je crus être un grand feu fort agité.

Je lançai un deuxième et vain appel.

Une porte latérale devait donner sur un couloir intérieur: elle était fermée et je ne pus l’ouvrir.

Au-dehors la pluie faisait toujours rage et l’obscurité s’épaississait. Je pris une soudaine résolution devant tant d’indifférence.

Je raflai la pyramide et en bourrai deux grands sacs de papier, en disant: “Je reviendrai payer cela demain”.

Les petits fours furent déclarés excellents; tous ceux qui en goùtèrent durent a
vouer n’en avoir jamais mangé de meilleurs, et c’était vrai.

Je ne retournai pas le lendemain à  la pâtisserie, mais quelques jours plus tard. Elle n’y était pas ou plus, mais je me trouvai devant la petite maison bourgeoise que j’y avais toujours vue!

J’allai aux informations chez un coiffeur voisin.

– Une pâtisserie? Il n’y en a jamais eu, s’écria le brave homme, et il y a plus de vingt ans que je suis établi ici. »

 

RAY

Jean Ray (8 juli 1887 – 17 september 1964)

 

De Franse dichter en schrijver Jean de La Fontaine werd op 8 juli 1621 geboren in Château-Thierry in Champagne. Zie ook mijn blog van 8 juli 2006 en ook mijn blog van 8 juli 2007 en ook mijn blog van 8 juli 2008.

 

De wolf en het lam

 

’t Gebeurde eens, dat een lam in ’t koele water plaschte,
Aan d’afloop van een heldre beek,
Toen hem op eens een wolf verraste,
Die, nuchter uitgevast, rondsnuffelde in de streek.
“Wat!” riep hij met vergramde kaken:
“Het water dat ik drink komt gij hier troebel maken?
Gestraft moet die vermetelheid!”
“Maar, Sire!” sprak het lam, “ik bid Uw Majesteit
Wel allerneedrigst om genade,
En smeek haar niet voorbij te zien
Dat ik nog wel een pas of tien
Van ’t plekjen waar Zij staat, beneden strooms, mij baadde,
Zoodat ik ’t water van Haar bron
Onmooglijk troebel maken kon.”
“Dat hebt gij toch gedaan!” riep Grimbaard in zijn toren,
“Maar ‘k ben door u, verleden jaar,
Bebabbeld bovendien! Of is dat ook niet waar?”
“Hoe kan dat?” zuchtte ’t lam, “Ik was nog niet geboren:
Mijn moeder zoogt mij nog.” – “Dan is ’t uw broer geweest.”
“Ik heb geen broer.” – “Dan toch het een of ander beest
Van uw famielje! Ik heb steeds boosheid ondervonden
Van u, uw herders, en uw honden!
Dat eischt in ’t eind een goede les.”
En zonder vorm zelfs van proces
Heeft Grimbaard, één, twee, drie het arme schaap verslonden.

 

Helaas, zóó gaat het maar in ’t ondermaansche slijk:
De sterkste heeft altijd gelijk!

 

Fontaine

Jean de La Fontaine (8 juli 1621 – 13 april 1695)
Portret door Hyacinthe Rigaud

 

 

De Duitse dichter en schrijver Julius Mosen (eig. Julius Moses) werd geboren op 8 juli 1803 in Marieney in het Vogtland. Zie ook mijn blog van 8 juli 2007.

Uit: Georg Venlot

 

Der Tag des blumigen Johannisfestes neigte sich dem Ende zu. Der letzte Strahl der untergehenden Sonne blitzte noch einmal über die Hügel hinüber, und schien sich nur ungern von der bräutlich geschmückten Erde zu trennen. Ueber die Thäler legte sich ein bläulicher Nebelflor, während ein linder Luftzug das blühende Getraide auf den langhingestreckten Feldflächen, und die duftenden Blumen auf den Rainen und Wiesen flüsternd bewegte. Das Geläute aus den umherliegenden Ortschaften tönte in der Luft mit dem Summen der Käfer zusammen.

An diesem Abende, der in Blumen und Blättergesäusel, mit allen seinen Blüthenwonnen und Düften zu Träumen und lieblichem Sehnen das Herz lockte, ergingen sich zwei Jungfrauen, still und freundlich, wie die sie umgebende Natur, auf einem rasigen Feldwege, welcher sich hinter dem Städtchen R….r durch die üppigste Flur hinzog. Kaum möchte ein glückliches Auge irgendwo zwei schönere Frauengestalten beisammen sehen.

Blühte auch die Eine von ihnen lieblich in frischer rosiger Gesundheit, in schöner Fülle schlanker Glieder, und hob sich auch zu unsäglicher Anmuth ihr dunkelumlocktes Haupt frei und edel im lieblichen jungfräulichen Trotze empor, so daß sich fast kaum ein höherer Liebreiz denken ließ, so möchte dennoch ihre Gefährtin neben ihr nicht mißfallen haben. – Es war eine hohe, königliche Gestalt, zart und etwas bleich ihr Antlitz, nichtsdestoweniger aber ihr Mund in heller frischer Röthe ausgewoben. In ihren klaren, blauen Augen, welche sie aus Gewohnheit fast immer niederschlug, schien ein geheimes, wonniges Träumen zu schweben. So leicht hinwandelnd im bläulichen Gewande, schien sie wie eine Feenerscheinung in der Luft zerfließen zu wollen.“

 

Mosen

Julius Mosen (8 juli 1803 – 10 oktober 1867)
Standbeeld in Marieney

 

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Duitse schrijver Christopher Kloeble werd in 1982 geboren in München. Hij groeide op in Königsdorf / Oberbayern. Hij kreeg een zangopleiding bij het Tölzer Knabenchor. Hij studeerde in München (o.a. creatief schrijven), Dublin en aan het Deutsche Literaturinstitut in Leipzig, Hij werkte o.a. voor de Süddeutsche Zeitung. In 2008 verscheen zijn romandebuut Unter Einzelgängern. Dit jaar verscheen zijn verhalenbundel Wenn es klopft.

Uit: Unter Einzelgängern

„Eben wollte sie den Schlüssel abziehen, als es an der Tür läutete. Das konnten unmöglich schon Simon und Katrin sein; ein Blick auf die Wanduhr neben dem Sekretär verriet ihr, dass es erst elf Uhr war. Während sie den Einkaufskorb auf einem Bein balancierte, versuchte sie, den Hörer der Sprechanlage abzunehmen. Gerade als sie ihn zwischen Schulter und Kopf geklemmt hatte, rutschte der Fußabtreter unter ihrem Standbein weg, sie verlor das Gleichgewicht, die Einkäufe verteilten sich auf dem Parkett und zwei Tomatendosen rollten klackernd über die Treppenstufe, die vom Eingangsflur ins Wohnzimmer führte. Im letzten Moment bekam sie den Hörer zu fassen, das Kabel spannte sich, knackste dort, wo es in der Sprechanlage verschwand, und dehnte sich noch etwas mehr. Sie griff mit der zweiten Hand zu und zog, um ihr Gleichgewicht wiederzuerlangen; es kostete sie unnatürlich viel Kraft, als wehrte sich ihr Körper dagegen. Sie stöhnte leise und wollte mit der anderen Hand übergreifen, da riss das Kabel mit einem trockenen, flüchtigen Laut aus der Wand, sie streckte sich, verlagerte ihr Gewicht nach hinten, um dem gläsernen Abstelltisch auszuweichen, und prallte seitlich aufs Parkett.

Als sie die Augen öffnete, war es dunkler. Hatte sie geschlafen? Neben dem geöffneten Fenster, am anderen Ende des Zimmers, winkte ihr müde der Vorhang zu. Draußen hörte sie den Wind und stellte sich vor, wie er mit Blättern jonglierte und Bäume sich gegen ihn stemmten. Hitze überfiel ihr Gesicht und Kribbeln breitete sich auf ihrem Kopf aus. Es läutete ein weiteres Mal. Sie wollte einen Arm heben, um sich aufzustützen – nichts rührte sich“.

 

Kloeble

Christopher Kloeble (München, 1982)

 

De Duitse dichter en schrijver Martin Jankowski werd in 1965 in Greifswald geboren. In de jaren tachtig hoorde hij als dichter en zanger tot de kringen van de oppositie in Leipzig. Tegenwoordig woont hij als zelfstandig schrijver in Berlijn, Van 2001 tot 2004 was hij mede-organisator van het internationale literatuurfestival in Berlijn. Behalve gedichten en liederen publiceerde hij ook toneelteksten, verhalen en essays. In 1999 verscheen zijn roman over „die Wende“, Rabet oder Das Verschwinden einer Himmelsrichtung

 

 

 sängerkrieg

 

                             sklaven, lasst uns des lebens nicht fluchen (zech)

 

 

im sommer wenn die feste

steigen an den ufern der

städte kommen die sänger

und machen mich stumm

 

lächelnd huldigen

sie dem hornissennest

mit arabesken des geistes

im elend des steins

 

vor meinen fenstern hebt

der nussbaum seine siegeräste

in seinen zweigen verglüht

feierlich breit der abend

 

in mir ein kuckuck

den es gar nicht gibt

und die blicke der mädchen

mit den nackten händen

 

berühren mich

 

schmerzlich

wie das lachen

der andern

 

Jankowski

Martin Jankowski (Greifswald, 1965)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 8 juli 2007.

 

De Duitse schrijver en nationaalsocialist Hanns Johst werd geboren op 8 juli 1890 in Seerhausen.

 

 

Maria van Daalen, Richard Aldington, Walter Hasenclever, Hanns Johst, Jean Ray, Jean de La Fontaine, Julius Mosen

De Nederlandse dichteres Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg.Zie ook mijn blog van 25 augustus 2006.

 

 

HOTEL NEW YORK, ROTTERDAM
Bruidssuite
kamer 207

 

Langs de lambrisering kruipt de nacht, de dag,
tussen de lakens, bruidswit, ingeweven
motieven: een schip, ‘HNY’. Gegeven:
de zijne, en waarom. Samen slapen mag

 

zonder getuigen, ik deel hem mijn leven
mee, dat de waterweg diep om ons heen lag
en de zee trok. In het zilverig licht zag
ik zijn ogen, de stroming, het was zeven/

 

acht juli, ik was vijftig geworden
en hij hield mij voorzichtig tegen zich aan,
streelde mij totdat ik insliep en droomde

 

van een ver land waarheen het schip opstoomde.
Zou er straks in gouden letters The End staan?
Een reis zonder script, dus voor gevorderden.

 

 

De getijden van de eeuwige wijsheid

Voorafgaand aan het denken is aanwezigheid;
voordat de schedel zijn naam draagt groeit hij dicht.

Ik zie in de verte een wolk aankomen,
boven de grond een grijze draaiende kolom.
Alles wordt opgezogen: graszoden, net gelegd,
marmerblokken, brieven, verlepte bloemen.
Iemand vaart schreeuwend omhoog.

Waar vind ik je als je bent uitgesproken,
man die ik liefheb? Misschien tussen de wijnranken,
hard en geknot, op een te heldere dag in februari,
of op de bodem van lauw zeewater;
schaduw kruipt over de schelpen, dicht, open.

Voorafgaand aan het lichaam is de adem
die de eerste cel vooruitblaast naar zijn deling.

Er loopt een straaltje bloed langs mijn bovenbenen;
het is de kleur rood van het genot.
Je veegt het uit met een vinger, je zegt
dat het zoet is en ik leg mijn hoofd opzij
om te zien hoe je gaat staan, hoe je gaat liggen.

Waarom kan ik niets maken van zand
dat geen leem bevat, dat niet nat is,
waarom zakt elke lijn die ik trek met mijn vinger
weg in zichzelf? Scherpe randen van zand
ritselen weg in zand, vullen ondieptes.

van-daalen1

Maria van Daalen (Voorburg, 8 juli 1950)

 

De Engelse schrijver en dichter Richard Aldington werd geboren op 8 juli 1892 in Portsmouth. Na zijn studie leefde hij als zelfstandig schrijver in Londen, waar hij in 1913 trouwde met de Amerikaanse schrijfster Hilda Doolittle. In 1912 sloot hij zich aan bij de beweging van de Imagisten en was hij uitgever van het avantgardistische tijdschrift The egoist. Aldington nam deel aan WO I. Zijn ervaringen werden natuurlijk ook in zijn literaire werk weerspiegeld, dat maatschappijkritischer en pessimistischer werd.

 

 

Bombardment

 

Four days the earth was rent and torn
By bursting steel,
The houses fell about us;
Three nights we dared not sleep,
Sweating, and listening for the imminent crash
Which meant our death.

The fourth night every man,
Nerve-tortured, racked to exhaustion,
Slept, muttering and twitching,
While the shells crashed overhead.

The fifth day there came a hush;
We left our holes
And looked above the wreckage of the earth
To where the white clouds moved in silent lines
Across the untroubled blue.

 

 

 

Goodbye!

 

Come, thrust your hands in the warm earth
And feel her strength through all your veins;
Breathe her full odors, taste her mouth,
Which laughs away imagined pains;
Touch her life’s womb, yet know
This substance makes your grave also.

Shrink not; your flesh is no more sweet
Than flowers which daily blow and die;
Nor are your mein and dress so neat,
Nor half so pure your lucid eye;
And, yet, by flowers and earth I swear
You’re neat and pure and sweet and fair.

 

 

aldington

Richard Aldington (8 juli 1892 – 27 juli 1962)

 

De expressionistische Duitse schrijver en dichter Walter Hasenclever werd op 8 juli 1890 in Aken geboren. Zijn lyrisch werk en zijn in 1916 voor het eerst opgevoerde drama Der Sohn maakten van hem een exponent van het literair expressionisme. In 1917 werd Walter Hasenclever met de Kleistprijs onderscheiden. Van 1924 tot 1930 leefde en werkte hij als journalist in Parijs. In deze tijd schreef hij een reeks toneelstukken (Ein besserer Herr, Ehen werden im Himmel geschlossen, Napoleon greift ein e.a.), die hem destijds tot een van de meest gespeelde toneelschrijvers in het Duitstalige gebied maakten. In 1930 werkte Hasenclever als filmscriptschrijver voor Greta Garbo in Hollywood. In 1933 werden zijn stukken in Duitsland verboden. Omdat hij als tegenstander van het Nazi-regime voor zijn leven vreesde, vluchtte hij naar het buitenland, waar hij – na de Duitse militaire successen – zelfmoord pleegde.

1917

 

Halte wach den Haß. Halte wach das Leid.
Brenne weiter am Stahl der Einsamkeit.

 

Glaub nicht, wenn du liest auf deinem Papier,
Ein Mensch ist getötet, er gleicht nicht dir.

 

Glaub nicht, wenn du siehst den entsetzlichen Zug
Einer Mutter, die ihre Kleinen trug

 

Aus dem rauschenden Kessel der brüllenden Schlacht,
Das Unglück ist nicht von dir gemacht.

 

Heran zu dem elenden Leichenschrein,
Wo aus Fetzen starrt eines Toten Bein.

 

Bei dem fremden Mann, vom Wurm zernagt,
Falle nieder, du, sei angeklagt.

 

Empfange d
ie ungeliebte Qual
Aller Verstoßnen in diesem Mal.

 

Ein letztes Aug, das am äther trinkt,
Den Ruf, der in Verdammnis sinkt;

 

Die brennende Wildnis der schreienden Luft,
Den rohen Stoß in die kalte Gruft.

 

Wenn etwas in deiner Seele bebt
Das dies Grauen noch überlebt

 

So laß es wachsen, auferstehn
Zum Sturm, wenn die Zeiten untergehn.

 

Tritt mit der Posaune des Jüngsten Gerichts
Hervor, o Mensch, aus tobendem Nichts!

 

Wenn die Schergen dich schleppen aufs Schafott,
Halte fest die Macht! Vertrau auf Gott;

 

Daß in der Menschen Mord, Verrat
Einst wieder leuchte die gute Tat,

 

Des Herzens Kraft, der Edlen Sinn
Schweb am gestirnten Himmel hin.

 

Daß die Sonn, die auf Gute und Böse scheint,
Durch soviel Ströme der Welt geweint,

 

Gepulst durch unser aller Schlag,
Einst wieder strahle gerechtem Tag.

 

Halte wach den Haß. Halte wach das Leid.
Brenne weiter, Flamme! Es naht die Zeit.

 

 

hasenclever

Walter Hasenclever (8 juli 1890 – 21 juni 1940)

 

De Duitse schrijver en nationaalsocialist Hanns Johst werd geboren op 8 juli 1890 in Seerhausen. Sinds 1935 was hij president van de Reichsschrifttumskammer. Met zijn aan Hitler opgedragen drama Schlageter vierde hij zijn grootste successen. Hij had er van 1929 tot 1932 aan gewerkt en het werd voor het eerst gespeeld op Hitlers verjaardag, 20 april 1933. Daarna werd het in meer dan duizend plaatsten opgevoerd. Johst verdiende er zo 50.000 Reichsmark mee. Het stuk gaat over een strijder van het vrijwilligerskorps die tijdens de bezetting van het Ruhrgebied in 1923 door het Franse militaire gerecht ter dood werd veroordeeld omdat hij aanslagen gepleegd had op militaire verkeersverbindingen. Johst proclameerde hem tot eerste soldaat van het Duitse Rijk.

 

Uit: Schlageter

 

„Ich kiecke mit meinem Feldstecher in die Gegend, und was sehe ich da…? Ein magerer kleiner Waffenstillstand! Und fünf vor dreizehn platzt dieser Friede […] wie eine Bombe.“

„Brüderlichkeit, Gleichheit… Freiheit… Schönheit und Würde! […] Nein, zehn Schritt vom Leibe mit dem ganzen Weltanschauungssalat… Hier wird scharf geschossen!

Wenn ich Kultur höre… entsichere ich meinen Browning!“

 

 

De laatste uitspraak over de Browning stamt dus niet van Hermann Göring, maar komt uit dit stuk van Hanns Johst.

 

 

johst-hanns-2

Hanns Johst (8 juli 1890 – 23 november 1978)

 

De Frans- en Nederlandstalige Belgische schrijver Jean Ray (bekendste pseudoniem van Raymond de Kremer) werd geboren op 8 juli 1887 in Gent. Ray was een schrijver van (meestal fantastische) romans en verhalen, detectives, sprookjes, scenario’s voor stripverhalen, gedichten en liederen. Bovendien schreef hij teksten voor revues en honderden columns en journalistieke bijdragen over folklore. Als Jean Ray schreef hij in het Frans voor volwassenen; voor zijn Nederlandse jeugdverhalen gebruikte hij meestal de naam John Flanders. Voorts hanteerde hij talrijke andere pseudoniemen (Tiger Jack, R.M. Temple, John Sailor, Kapitein Bill…) en publiceerde hij veelvuldig anoniem (o.m. zijn Harry Dickson-verhalen). Qua vorm gaat zijn oeuvre van het superkorte verhaal (tien regels en alles is gezegd) tot lijvige romans.

Uit: Rues

Mais je sais des rues où jamais rien ne se passa de pareil, qui jamais ne se sont départies de calme et de vertu, et qui ont pour moi le visage vert de la peur. Mes nerfs n’y sont pour rien; c’est mon subconscient qui est entré en jeu; c’est l’autre plan, le terrible plan hypergéométrique, quadri-dimensionnel, qui est en cause.
C’est ce que j’appellerai le potentiel de la rue qui, en partie, crée mon épouvante. Enfant, je suppliais mes parents de ne pas me faire passer, au cours de nos promenades, par une certaine rue, proche de la cathédrale Saint-Bavon de Gand.
Une petite rue provinciale aux maisons basses et paisibles, sentant l’encens et les aigres parfums des pieux carêmes.
Mes parents haussaient les épaules et, comme ils n’encourageaient guère mes caprices, me giflaient et me faisaient marcher devant eux par la rue abhorrée. J’en étais littéralement malade.
Plus tard, cette crainte se dissipa; mais néanmoins j’évitais la rue. Un jour, j’avais quelque vingt ans à  cette époque, entre chien et loup, en longeant le vieux séminaire, une furieuse averse me surprit. C’était, je crois, par une soirée de fête et j’avais hâte de rentrer chez moi, où bien des plaisirs m’attendaient. Je pris au plus court: par ladite rue.
Or, voici qu’une des petites maisons bourgeoises avait été transformée en une pâtisserie de bonne mine. Ah! quel amour d’officine sucrée!»

 

 

Ray

Jean Ray (8 juli 1887 – 17 september 1964)

 

De Franse schrijver Jean de La Fontaine werd op 8 juli 1621 geboren in Château-Thierry in Champagne. Zie ook mijn blog van 8 juli 2006.

 

Le Corbeau et le Renard

Maître Corbeau, sur un arbre perché,
Tenait en son bec un fromage.
Maître Renard, par l’odeur alléché,
Lui tint à peu près ce langage :
“Hé ! bonjour, Monsieur du Corbeau.
Que vous êtes joli ! que vous me semblez beau !
Sans mentir, si votre ramage
Se rapporte à votre plumage,
Vous êtes le Phénix des hôtes de ces bois.”
A ces mots le Corbeau ne se sent pas de joie ;
Et pour montrer sa belle voix,
Il ouvre un large bec, laisse tomber sa proie.
Le Renard s’en saisit, et dit : “Mon bon Monsieur,
Apprenez que tout flatteur
Vit aux dépens de celui qui l’écoute :
Cette leçon vaut bien un fromage, sans doute. “
Le Corbeau, honteux et confus,
Jura, mais un peu tard, qu’on ne l’y prendrait plus.

 

La_Fontaine

Jean de La Fontaine (8 juli 1621 – 13 april 1695)

 

De Duitse dichter en schrijver Julius Mosen (eig. Julius Moses) werd geboren op 8 juli 1803 in Marieney in het Vogtland. Hij bezocht het gymnasium in Plauen en studeerde daarna rechten in Jena. In 1835 vestigde hij zich als advocaat in Dresden. In 1844 verhuisde hij naar Oldenburg waar hij dramaturg werd aan het hoftheater. Zijn bekendste gedicht is het “Andreas-Hofer-Lied“ (“Zu Mantua in Banden”), dat tegenwoordig de hymne is van het bondsland Tirol. Tot zijn belangrijkste werken behoren
verder Ritter Wahn, Cola Rienzi en Der Kongreß von Verona.

 

 

Zu Mantua in Banden

 

In Mantua in Banden der treue Hofer war.

In Mantua zum Tode führt ihn der Feinde Schar.

Es blutet der Brüder Herz: Ganz Deutschland,

ach in Schmach und Schmerz.

 

Mit ihm das Land Tirol, mit ihm das Land Tirol,

mit ihm das Land Tirol, mit ihm das Land Tirol.

Die Hände auf dem Rücken der Sandwirt Hofer ging

mit ruhig festen Schritten. Ihm schien der Tod gering,

den er so manchesmal

vom Iselberg geschickt ins Tal

Im heil’gen Land Tirol.

Doch als aus Kerkergittern im festen Mantua

die treuen Waffenbrüder die Händ’er strecken sah,

da rief er laut: “Gott sei mit euch,

mit dem verrat’nen Deutschen Reich

und mit dem Land Tirol!”

Dem Tambour will der Wirbel nicht unterm Schlegel vor,

als nun der Sandwirt Hofer schritt durch das finst’re Tor.

Der Sandwirt, noch in Banden frei,

dort stand er fest auf der Bastei.

Der Mann vom Land Tirol.

Dort sollt’ er niederknien. Er sprach: “Das tu’ ich nit!

Will sterben, wie ich stehe, will sterben, wie ich stritt.

So wie ich steh’ auf dieser Schanz;

Es leb’ mein guter Kaiser Franz,

mit ihm das Land Tirol!”

Und von der Hand die Binde nimmt ihm der Korporal,

und Sandwirt Hofer betet allhier zum letzten Mal.

Dann ruft er: “Nun, so trefft mich recht!

Gebt Feuer! – Ach, wie schießt ihr schlecht!

Ade, mein Land Tirol!”

 

 

Julius_Mosen

Julius Mosen (8 juli 1803 – 10 oktober 1867)