Nyk de Vries, André Aciman, Jimmy Santiago Baca, David Shapiro, Look J. Boden, Anton van Duinkerken, Hans Herbjørnsrud, Jean-Bernard Pouy, Luc Decaunes

De Nederlandse dichter Nyk de Vries werd geboren in Noordbergum op 2 januari 1971. Zie ook alle tags voor Nyk de Vries op dit blog.

Uit: Renger

“Nadat we een dagje eropuit waren geweest, stond er opeens een schutting op twee meter afstand van onze schuur, vlak voor de gebogen gietijzeren ramen. Die namiddag barstte in ons huis de bom. Mijn vader was in alle staten. Hij kon niet stoppen met vloeken, ook de volgende dag niet, maar kraniger dan anders weigerde mijn moeder om zijn doemscenario’s te onderschrijven. ‘Ik heb van mijn vader geleerd,’ zei ze, ‘om kwaadwillende mensen niet te veel aandacht te schenken. Elk mens heeft zijn eigen motieven.’
Met betraande ogen verschool ik me in de grote stoel. Er kwam geen eind aan de opzwepende discussies. Nog nooit had ik mijn vader zo kwaad gezien. Mijn moeder huilde net als ik. Ze pleitte voor haar standpunt, maar er was geen beginnen aan. Mijn vader bleef maar schreeuwen en zwaaien met zijn vinger. Vanuit het niks stond hij op en ineens vreesde ik dat de situatie uit de hand zou lopen. Mijn moeder vluchtte naar de keuken en in een flits was ze terug met de oranje hapjespan die ze dreigend omhoog hield.
Mijn vader verdween naar de schuur. Even later kwam hij terug om te vragen of ik hem wilde helpen. Met gebogen hoofd volgde ik hem en lange tijd stond ik met betraand gezicht het nieuwe keukenraamkozijn te schuren. Terug in huis besprak ik met mijn moeder de noodsituatie, als twee volwassenen. ‘Volgens mij,’ zei ik ernstig, ‘zijn we op een beslissend punt aanbeland.’
Het leek me een uitgemaakte zaak dat mijn ouders uit elkaar zouden gaan, maar mijn moeder keek me verbaasd aan. ‘Wat moet ik dan?’ vroeg ze. ‘Moet ik in de nieuwbouw gaan wonen?’
Ze kende mijn vader beter dan ik. In de namiddag liep hij langs het raam. Toen hij terugkwam met de krant, schudde ze haar hoofd.
‘Kijk eens,’ verzuchtte ze, ‘nu loopt hij alweer te fluiten.’
Sinds die zomerdag probeer ik afstand van hem te nemen. Zijn onberekenbaarheid maakt me gek. Soms komt hij met ijsjes de tuin in. De volgende ochtend kan het opnieuw duiveldag zijn. Dan fantaseer ik over zijn verdwijning, maar ik zou niet weten hoe ik dat voor elkaar moet krijgen. Daarom verdwijn ik soms zelf maar.
Ik leg het boek van Orwell opzij en loop naar de schuur waar ik mijn fiets te voorschijn trek. Aan de overkant van de Rijksstraatweg rijd ik het bos in, zoals ik veel vaker doe om aan de drukkende sfeer te ontsnappen.”

 

 
Nyk de Vries (Noordbergum, 2 januari 1971)

 

De Amerikaanse schrijver, essayist en literatuurwetenschapper André Aciman werd geboren op 2 januari 1951 in Alexandrië in Egypte. Zie ook alle tags voor André Aciman op dit blog.

Uit: Alibis. Essays on Elsewhere

“Life begins somewhere with the scent of lavender. My father is standing in front of a mirror. He has just showered and shaved and is about to put on a suit. I watch him tighten the knot of his necktie, flip down his shirt collar, and button it up. Suddenly, there it is, as always: lavender.
I know where it comes from. An elaborately shaped bottle sits on the dresser. One day, when I’m having a very bad migraine and am lying on the living room sofa, my mother, scrambling for something to take my mind off the pain, picks up the bottle, unscrews the cap, and dabs some of its contents onto a handkerchief, which she then brings to my nose. Instantly, I feel better. She lets me keep the handkerchief. I like to hold it in my fist, with my head tilted slightly back, as if I’d been punched in a fistfight and were still bleeding—or the way I’d seen others do when they were feeling sick or crushed and walked about the house taking occasional sniffs through crumpled handkerchiefs in what looked like last-ditch efforts to avoid a fainting spell. I liked the handkerchief, liked the secret scent emanating from within its folds, liked smuggling it to school and taking furtive whiffs in class, because the scent brought me back to my parents, to their living room, and into a world that was so serene that just inhaling its scent cast a protective cloud around me. Smell lavender and I was sheltered, happy, beloved. Smell lavender and in came good thoughts—about life, about those I loved, about me. Smell lavender and, no matter how far from one another, we were all gathered in one warm, snug room stuffed with pillows, close to a crackling fire, with the patter of rain outside to remind us our lives were secure. Smell lavender and you couldn’t pull us apart.”

 

 
André Aciman (Alexandrië, 2 januari 1951)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Jimmy Santiago Baca werd geboren in Santa Fe, New Mexico, op 2 januari 1952. Zie ook alle tags voor Jimmy Santiago Baca op dit blog.

 

There Are Black

There are black guards slamming cell gates
on black men,
And brown guards saying hello to brown men
with numbers on their backs,
And white guards laughing with white cons,
and red guards, few, say nothing
to red inmates as they walk by to chow and cells.

There you have it, the little antpile . . .
convicts marching in straight lines, guards flying
on badged wings, permits to sting, to glut themselves
at the cost of secluding themselves from their people . .
Turning off their minds like watertaps
wrapped in gunnysacks that insulate the pipes
carrying the pale weak water to their hearts.

It gets bad when you see these same guards
carrying buckets of blood out of cells,
see them puking at the smell, the people,
their own people slashing their wrists,
hanging themselves with belts from light outlets;
it gets bad to see them clean up the mess,
carry the blue cold body out under sheets,
and then retake their places in guard cages,
watching their people maul and mangle themselves,

And over this blood-rutted land,
the sun shines, the guards talk of horses and guns,
go to the store and buy new boots,
and the longer they work here the more powerful they become,
taking on the presence of some ancient mummy,
down in the dungeons of prison, a mummy
that will not listen, but has a strange power
in this dark world, to be so utterly disgusting in ignorance,
and yet so proudly command so many men. . . .

And the convicts themselves, at the mummy’s
feet, blood-splattered leather, at this one’s feet,
they become cobras sucking life out of their brothers,
they fight for rings and money and drugs,
in this pit of pain their teeth bare fangs,
to fight for what morsels they can. . . .

And the other convicts, guilty
of nothing but their born color, guilty of being innocent,
they slowly turn to dust in the nightly winds here,
flying in the wind back to their farms and cities.
From the gash in their hearts, sand flies up spraying
over houses and through trees,

look at the sand blow over this deserted place,
you are looking at them.

 


Jimmy Santiago Baca (Santa Fe, 2 januari 1952)

 

De Amerikaanse dichter, criticus en historicus David Shapiro werd geboren op 2 januari 1947 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor David Shapiro op dit blog.

 

The Devil’s Trill Sonata (Fragment)

Dear cloud, free from moral guilt,
I see you dragged like a heap of small sacrificial cakes or
swerve
Streets tarry in one place, and satirical teeth bite and corrode
Stinging clouds are worse

Oh clouds I fall fighting against the whole Persian army
A pond’s another place where streetlights delight to roll
in gewgaws and larvae
Andromeda, make steady my steps
You who had but lately begun to exist, who existed
formerly

The sun is hot and scalds the little day.
The plane sails up, stalls slightly, drops its nose in a dive
Into a barrel of dimes.
What tree always has a partner?

What flower do most people go far to avoid?
You are beginning to find a bed very boring
Yet you are not allowed to sit up more than an hour at a
time.
Mother stands straight up at Green’s Five and Ten Cent
store.

A supply of white floating soap, and you are all ready
to carve up
This tray holds all I need;
It’s a nice clean occupation.
But I am not sure what these incalculable beasts may do.

You need a ticket of admission to my rooms.
Naomi and I make up contrite items and float them down
the stairs.
You are lying on your back in the honeysuckles—
choking.
My entire life was being decided by five nincompoops.

 

 
David Shapiro (Newark, 2 januari 1947)

 

De Nederlandse dichter, tekstschrijver en uitgever Look J. Boden werd geboren in Vlaardingen op 2 januari 1974. Zie ook alle tags voor Look J. Boden op dit blog.

 

Er was een keer iets raars gebeurd

Er was een keer iets raars gebeurd,
ik was in alle staten!
Het hele huis begon zowaar
te zingen en te praten.

De wasmachine zong heel schoon,
maar maakte het soms bont.
De oven had een warm verhaal
en sprak met volle mond.

De keukenla, die ratelde
-aan één stuk -stevig door.
De kastdeur wilde dichten
en het bankstel zong in koor.

De lamp begon met lichte stem
de muren aan te spreken.
Het vloerkleed gaf de grondtoon
met een kort maar helder teken.

Ik probeerde het geluid
met beide handen te bedwingen.
Zelfs toen ik wilde slapen
ging mijn bed nog wat bezingen.

De dag daarna was alles stil,
ik wist niet wat ik hoorde.
Ik dacht nog: ben ik gek of zo?
Dit is te gek voor woorden!

Maar toen kwam er een stemmetje
vanachter het behang:
Zeg, hoor jij váker stemmetjes?
En hoor je ze allang?

Toen moest ik stiekem lachen,
die stem, die was van mij.
Ik was er, in mijn eigen spel,
ontzettend gloeiend bij.

Ja, humor is echt overal
daarvoor geldt geen bepaling.
Maar wil je echt hard lachen?
Neem dan jezelf maar in de maling.

 

 
Look J. Boden (Vlaardingen, 2 januari 1974)
Cover

 

De Nederlandse dichter, essayist, redenaar en literair-historicus Anton van Duinkerken werd op 2 januari 1903 geboren in Bergen op Zoom. Zie ook alle tags voor Anton van Duinkerken op dit blog.

 

Mijn dochtertje zei: dood

Het woord, dat ik het zwaarst van al verdraag,
Dubbel onwelkom uit een kindermond,
Schrijnt mijn geheugen als een open wond,
Bloot voor de wind, naakt in een regenvlaag.

Hoe leert de kleuter, daar zij nooit iets derft,
Dit allerbitterste begrip verstaan?
Je vader weet wel, dat hij dood zal gaan,
En moeder weet het van zichzelf: zij sterft.

Grootmoeder sterft, je zusje sterft en zij,
Die aan het venster tikken of je komt,
Staan in hetzelfde doodsboek opgesomd,
Want niet één naam is voor doods fluistring vrij.

Namen van ouden noemt hij in de wind,
Als ’t regent en het eerste blad verdort,
Doch nu de lente bloeit, nu ’t zomer wordt,
Leert hij zijn eigen naam aan ’t staamlend kind.

Ik was het niet, noch ook mijn vrouw, die sprak
De donkre klank. Zij heeft hem nooit gehoord
Van anderen, zij vormde zelf dit woord
En trok het kinderlijke voorhoofd strak.

Zij zag mij aan. Haar ogen werden groot
Van een ontzetting, die zij ergens las.
En ik, die stil met haar aan ’t spelen was,
Weet nu voorgoed: mijn eigen kind gaat dood.

 

 
Anton van Duinkerken (2 januari 1903 – 27 juli 1968)
Standbeeld in Bergen op Zoom

 

De Noorse schrijver Hans Herbjørnsrud werd geboren op 2 januari 1938 in Heddal, Telemark. Zie ook alle tags voor Hans Herbjørnsrud op dit blog.

Uit: Kai Sandemo /Kai Sandmoser (Vertaald door Michael Baumgartner)

„Dann führe ich seine Beine Schritt für Schritt zum Fluß hinunter, der sachte dahingleitet, Heiligenscheine über tauchenden Enten entstehen läßt und kleine mahlende Vertiefungen bildet, die man hier in der Gegend Grübchen des Flusses nennt. Ich lasse diesen glücklichen Mann, der so frei von Sorgen, Melancholie und Schuld ist, mit seinem Glas und seiner Zigarre am Ufer des Flusses stehen, lange, sehr lange, während er auf das Rauschen des Windes im Schilf hört, das mich an ein erntereifes Haferfeld erinnert.
Uli Huber war leer und verlassen. Jetzt fülle ich ihn mit meinem Fleisch und Blut vollkommen aus. Ich bin seine Eingeweide. Er ist prall ausgestopft wie eine Wurst, nur mit mir. In seiner ausgefüllten Schale schwappen meine vier Körpersäfte. Meine Gedärme und mein Blinddarm sind seine Gedärme und sein Blinddarm. Die Eisenstange vom Scheitel bis zum Schritt, die seinen Oberkörper aufrechthält, ist mein Pfahl im Fleisch. Da mein Herz für ihn schlägt, ist er nicht herzlos.
Dieser Uli Huber ist von mir allein geschaffen und nicht von einer Frau geboren, daher hat er keinen Nabel. Dieser Mangel ist sein einziger Makel. Doch er gleicht ihn mit einem hübschen Tuschenabel aus, den er jedes Mal auf seinen blanken Bauch zeichnet, nachdem er im Bad gewesen ist. Selbst diese kleine charmante Eitelkeit habe ich ihm geschenkt. Ich gönne ihm das Beste. Da ich in ihm leben muß, liegt es in meinem Interesse, für ihn zu leben. Obschon er erschaffen wurde, ist er ebenso ein legitimes Kind der Evolution wie ich.
Uli Huber ist nur eine Schale. Da er meine Schale ist, bin ich seine inneren Organe. Er verzehrt mich, wie ich mich verzehre. Auch die Evolution frißt ihre Kinder. Ich bin gleichzeitig sein inneres Leben und seine wahre Natur. Er selbst nennt mich seine ewige Seele. Uli Huber möchte seelenvoll sein und mit flackernder Seele leben. Ich habe keine. Eine Seele braucht keine Seele.
Wenn Uli Huber sich selbst kennen würde, hieße er mich seinen Gott und fiele auf seine knarzenden Knie und betete zu seinen Eingeweiden. Aber er weiß nicht, daß er mein Reich in sich trägt.
Nun kennst du mein Geschöpf Uli Huber. Er hat nur einen Namen und ist eine vollständige Persönlichkeit. Gäbe es seine Seele nicht, könnte man sagen, er sei eine einfache Seele.
Vermutlich weißt du immer noch nicht, wer ich bin. Obwohl der Absender Deutscher ist und Uli heißt, kann der Schreiber dieses Briefes durchaus Schweizer sein und Kai heißen.
Wie du bald verstehen wirst – nimm dir nur die Zeit, die du brauchst – ist es Kai, ja, eben der Kai Sandmoser, dein alter Stallbruder und Knappe vom Nachbarhof, der sich nun in postulierter Vertrautheit an dich wendet.
Meinen Vornamen Kai trage ich für alle Zeiten wie ein Kainsmal auf der Stirn.“

 

 
Hans Herbjørnsrud (Heddal, 2 januari 1938)

 

De Franse schrijver Jean-Bernard Pouy werd geboren op 2 januari 1946 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jean-Bernard Pouy op dit blog.

Uit: Tout doit disparaître

« La Place des Invalides s’aplatissait dans le rose du soir. La circula-tion avait lentement dépéri, et les habitants de ce quartier anesthésié par le bon goût et l’ennui avaient soit déserté le lieu de travail minis-tériel, soit réintégré les appartements luxueux où le Journal Télévisé de 20 heures accaparait leurs regards désespérément inquiets. Seules, quelques limousines officielles glissaient sans bruit et stoppaient devant le Centre Culturel Canadien illuminé, flanqué de deux portiers en tenue rouge et blanc, sur leur sexe, peut-être, y a-t-il une feuille d’érable ?, et de plusieurs gardes du corps, éternelles gueules cassées voulant bien casser celles des autres. Ce soir, raout huppé et diplomatique, ouverture et inauguration du Festival Culturel Québécois, films, expositions, théâtre et tout le tremblement propre à agiter la gélatine intellectuelle des esquimos de Paris. De nombreux ambassadeurs sont là, avec leurs épouses enrubannées et parfois leurs familles empotichées, celui de Londres, Lord Bonington, Le Grand Chapeau Melon, régnant sur cette irréa-lité mondaine, journalistes et chroniqueurs, attachés et secrétaires d’Ambassade et de Consulat, le Ministre de la Culture et ainsi de suite jusqu’au vomissement de l’âme.
Les voitures s’arrêtent, en sortent des smokings déambulants, d’où surgissent des cartons d’invitation immaculés. Les casquettes por-tières se soulèvent et des bras à gants blancs poussent des barres de cuivre entraînant des portes vitrées d’une imparable luminescence. Un léger brouhaha et un vague fond sonore de verre teinté accueillent alors l’arrivant.”

 

 
Jean-Bernard Pouy (Parijs 2 januari 1946)

 

De Franse dichter en schrijver Luc Decaunes werd geboren op 2 januari 1913 in Marseille. Zie ook alle tags voor Luc Decaunes op dit blog.

 

Clair de lune

Lune qui joues avec le vent mouillé,
Avec les fleurs de la rivière;

Lune qui fais brûler le doigt des pierres
Dans la campagne hallucinée;
O somnambule solitaire
Par les landes et les marais,

Lune hagarde,
Confidente de la fontaine, amie des larmes,
Complice des arbres peureux,

Lune, lune, qui viens très tard
Ouvrir des veines de lumière

A la gorge des chemins creux;
Lune,
Fais chanter ma guitare !

 

 
Luc Decaunes (2 januari 1913 – 13 maart 2001)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e januari ook mijn blog van 2 januari 2017 en ook mijn blog van 2 januari 2016 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Nyk de Vries, André Aciman, Jimmy Santiago Baca, David Shapiro, Look J. Boden, Anton van Duinkerken, Hans Herbjørnsrud, Jean-Bernard Pouy, Luc Decaunes

De Nederlandse dichter Nyk de Vries werd geboren in Noordbergum op 2 januari 1971. Zie ook alle tags voor Nyk de Vries op dit blog.

Uit: Renger

“Als ik thuiskom van school pak ik de roman 1984 van George Orwell van mijn bureau. Voor het vak Engels moeten we de komende tijd een hele stapel boeken lezen. Ik begin aan het eerste hoofdstuk, maar mijn gedachten dwalen af. Sinds afgelopen weekend woon ik als enig kind nog thuis – mijn jongste zus is naar de nieuwbouw verhuisd. Wanneer ik eraan denk, schiet er een rilling door me heen.
Afgelopen zomer heeft de situatie in huis een dieptepunt bereikt. Na de verhuizing van mijn broer probeerde mijn moeder de verbouwing van het huis weer op de agenda te krijgen. Die was na mijn geboorte gestopt. Als een van de weinige gezinnen in het dorp hadden we geen douche en ook geen warm water. Ook was er niks aan de oude keuken gedaan. Het oude aanrecht van mijn grootmoeder was veel te laag voor mijn moeder die last van haar rug kreeg door het vele bukken.
Volgens mijn moeder was mijn vader sowieso veel te laat met de verbouwing van ons huis begonnen. Terwijl mijn oom Matheüs een bungalow bouwde, was hij rondom in de buurt aan het beunen. Uiteraard was mijn vader niet de enige. Elke bouwvakker met een beetje spirit ging ’s avonds klussen in de buurt. Maar hij was wel erg fanatiek. ‘Eerst heeft hij de hele omgeving verbouwd,’ zei mijn moeder. ‘Pas toen was ons eigen huis aan de beurt.’
Na lang aandringen overtuigde ze mijn vader ervan om de zaak af te maken, te beginnen bij de keuken. In die tijd werkte hij bij een grote bouwcorporatie in Leeuwarden. Ik kon zien dat hij het er zwaar had. De jaren dat hij zich drie slagen in de rondte beunde lagen achter hem. Hij had last van zijn rug en wanneer hij aan het eind van de dag thuiskwam, plofte hij neer in zijn stoel. ‘Arbeid is te duur geworden,’ verzuchtte hij. ‘Vroeger was er tijd voor het draaien van een sigaret, we konden een praatje maken. Nu racen we van klus naar klus om maar te kunnen concurreren.’
Ik vermoed dat hij snakte naar vakantie, maar wegens de verbouwing maakten we alleen dagtochtjes. Begin juli begon hij met het uithakken van het aanrecht. Terwijl ik hem in wolken van stof op het graniet in zag slaan, moest ik denken aan een van zijn motto’s: ‘Ha ha! Wat er ook gebeurt, we moeten wel op vakantie!’ Ik keek naar zijn gezicht en eerlijk gezegd maakte het me bang. Vermoedelijk was ik niet de enige. Naast ons was een jonge buurman komen wonen met wie mijn vader aanvankelijk goed kon opschieten. Ze kletsten vaak bij de heg, maar plotseling hadden ze ruzie gekregen, hoewel ik geen idee had waarover.”

 
Nyk de Vries (Noordbergum, 2 januari 1971)

Lees verder “Nyk de Vries, André Aciman, Jimmy Santiago Baca, David Shapiro, Look J. Boden, Anton van Duinkerken, Hans Herbjørnsrud, Jean-Bernard Pouy, Luc Decaunes”

Nyk de Vries, Jimmy Santiago Baca, David Shapiro, Look J. Boden, Anton van Duinkerken, Hans Herbjørnsrud, Jean-Bernard Pouy, Luc Decaunes, Ernst Barlach

De Nederlandse dichter Nyk de Vries werd geboren in Noordbergum op 2 januari 1971. Zie ook alle tags voor Nyk de Vries op dit blog.

 

In de Alpen

Het ergste wordt altijd overschaduwd door iets wat nog weer erger is. Nadat haar been was overreden, hoorden we Hansje nooit meer over haar koortslip. Maar het gezeur zat in de familie en toen ik haar in de Alpen over de paden reed, zag ik haar hand toch weer richting mond gaan. Vliegensvlug dook ik naar voren en voor ik het wist kusten we elkaar, zo hevig als ik nooit eerder iemand had gekust. Een bijzonder moment, daar in die Alpen, al werd het helaas verknald. Juist op dat ogenblik keerde Jezus Christus terug op aarde.

 

Ik dook in een baai

Ik dook in een baai. Ik dook in een baai waarvan het water zo troebel was dat ik geen hand voor ogen zag. Ik dook dieper. Ik zwom tot ik licht ontdekte, me naar de oppervlakte bewoog en boven kwam in een klein meer. Op de kant zat een man. Zijn haar was grijs, zijn ogen waren gesloten. Zijn handen hield hij gevouwen in zijn schoot en pas toen ik heel dichtbij hem was, keek hij op. Ik geloof niet dat hij schrok. Hij was ook niet triest. Hij zei: ‘Dit is nou wijsheid. Een huis ga ik er niet van kopen. Een mooie wagen evenmin. Maar op een dag hoop ik er een krab van te tekenen. De mooiste krab die men ooit op de wereld zag.

 

 
Nyk de Vries (Noordbergum, 2 januari 1971)

Lees verder “Nyk de Vries, Jimmy Santiago Baca, David Shapiro, Look J. Boden, Anton van Duinkerken, Hans Herbjørnsrud, Jean-Bernard Pouy, Luc Decaunes, Ernst Barlach”

Peter Redgrove, Christopher Durang, Jean-Bernard Pouy, Isidoor Teirlinck, Gerhard Amanshauser, Luc Decaunes

De Britse dichter Peter William Redgrove werd geboren op 2 januari 1932 in Kingston upon Thames, Surrey. Zie ook alle tags voor Peter Redgrove op dit blog.

 

The Curiosity-Shop

It was a Borgia-pot, he told me,
A baby had been distilled alive into the pottery,
He recommended the cream, it would make a mess of anybody’s face;
My grief moved down my cheeks in a slow mass like ointment.

Or there was this undine-vase, if you shook it
The spirit made a silvery tinkling inside;
Flat on the table, it slid so that it pointed always towards the sea.
A useful compass, he said.
I could never unseal this jar, tears would never stop flowing towards
the sea.

Impatiently he offered me the final item, a ghoul-sack,
I was to feed it with rats daily unless I had a great enemy
Could be persuaded to put his head inside;
That’s the one! I said.
That’s the sackcloth suit sewn for the likes of me
With my one love’s grief, and my appetite for curiosity.

 

 
Peter Redgrove (2 januari 1932 – 16 juni 2003)

Lees verder “Peter Redgrove, Christopher Durang, Jean-Bernard Pouy, Isidoor Teirlinck, Gerhard Amanshauser, Luc Decaunes”

Nyk de Vries, Peter Redgrove, Jean-Bernard Pouy, Isidoor Teirlinck, Gerhard Amanshauser, Luc Decaunes

De Nederlandse dichter Nyk de Vries werd geboren in Noordbergum op 2 januari 1971. Zie ook mijn blog van 2 januari 2009 en ook mijn blog van 2 januari 2010.

België

Met veel bravoure verliet ik familie en vrienden
om het helemaal te gaan maken in België, samen
met mijn lieve Wendelien. Dat viel eerlijk gezegd
nogal tegen en binnen korte tijd verloor onze
liefde al haar glans. Op het laatst kwamen we
terecht op een kartonfabriek waar onze chef
het duidelijk had voorzien op mijn Wendelien.
Ik was niet meer mezelf daar in België en
tijdens een pauze sloeg ik hem keihard met een
hooivork op zijn rug. Sommige collega’s kwamen
later naar me toe en zeiden: ‘Die hooivork
had daar ook helemaal niet mogen staan.’

 

Kamp

Architecten verdedigen architecten. Advocaten verdedigen advocaten. Typisten verdedigen typisten. Kunstenaars verdedigen kunstenaars. Ik verdedigde jou, tot we uit elkaar gingen, je ervandoor ging met een stukadoor en we in verschillend kampen terechtkwamen. Ik voelde me ontwricht, maar ging ook de wereld zien. Ik zag verschillen en begreep plotseling waarom het land vol dezelfde huizen stond, de straten vol dezelfde auto’s. Ik verkoos het verdedigen te laten. Ik draaide de weg op en verliet het Friese subsidiecircuit.

 

Nyk de Vries (Noordbergum, 2 januari 1971)

 

 

Lees verder “Nyk de Vries, Peter Redgrove, Jean-Bernard Pouy, Isidoor Teirlinck, Gerhard Amanshauser, Luc Decaunes”

Jean-Bernard Pouy, Hans Herbjørnsrud, Peter Redgrove, Isidoor Teirlinck, Gerhard Amanshauser, Luc Decaunes

De Franse schrijver Jean-Bernard Pouy werd geboren op 2 januari 1946 in Parijs. Zie ook mijn blog van 2 januari 2009.

 

Uit: Sur le quai

« Peu à peu, il revint près du quartier du Petit-Maroc. Sous la façade vieillotte d’une ancienne usine, sur un étal en plein vent, de jeunes pêcheurs vendaient des huitres très vertes qu’ils servaient avec un petit verre de vin blanc acide. Yorgos les trouva délicieuses. C’était une fracture dans son malheur diffus, cette fraîcheur coulant dans le palais. […]

 

« Il s’enfonça dans le petit bourg de Penhoet, en bout de port, très près des Chantiers, longeant une cale vide de paquebot, avec ses plots, au fond, comme des bubons de béton. Les grosses et antiques grues étaient maintenant très proches et inaccessibles en même temps. Elles ne paraissaient même pas assez fortes pour soulever le poids qui engourdissait encore sa poitrine. Et des jardins, des sablières, et ce décor industriel et paisible à la fois, comme s’il était en construction et que les maçons étaient partis. Un navire dans l’estuaire, remontant vers Nantes. Des oiseaux, par milliers, constellant le ciel laiteux.

 

« Il fit en tremblant quelques croquis mais ils lui semblèrent tous ratés. Il marcha vite et longtemps, refit une nouvelle fois le tour du port et de la zone navale, reconnaissant le paysage et le découvrant comme au premier jour, c’était ça la poésie de Saint-Nazaire, rien pour attirer l’œil, mais tant d’images que l’on n’oubliera jamais. Il évoqua tous ces marins pour qui c’était le quotidien des ports. Il pensa un moment à Spilliaert, ce peintre qu’il avait découvert, un jour, en passant par Ostende. »

 

jean-bernard-pouy

Jean-Bernard Pouy (Parijs 2 januari 1946)

 

De Noorse schrijver Hans Herbjørnsrud werd geboren op 2 januari 1938 in Heddal, Telemark. Hij werkte een tijd als leraar en bestiert sinds 1976 de boerderij van zijn ouders in de buurt van Notodden. Daamee zet hij een lange traditie van zijn land voort en leidt hij een dubbelleven als boer en schrijver. Op zijn relatief late debuut in 1979 met de prozabundel Vitner volgden zes dunne boekjes met verhalen van verschillende lengte. Gold hij eerst nog als een geheime tip en als een „schrijvers schrijver“, nu krijgt hij voor zijn werk in heel Scandinavië waardering. Ook is zijn werk vertaald in het Duits, Engels, Frans, Russisch, Tsechisch, Sloveens, Hongaars, Hindi en Bangla.

 

Uit: Die Brunnen (Vertaald door Ulrich Sonnenberg)

 

„Ich muss mich beeilen, um diese Geschichte zu schreiben. Ich muss bald hier raus. Heute Abend kommen meine Schwiegertochter Ting Ting und mein Enkel Man Lok zu Besuch. Anna wird sie um 20:45 Uhr am Busbahnhof abholen, sie sollen hier in meinem Arbeitszimmer im Backhaus wohnen.

Bis sie kommen, muss meine Geschichte fertig sein. Es eilt. Ich muss raus. Die Zeit ist knapp. Ich laufe und schreibe und laufe.

6:04:53, die Uhr zeigt 6:04:53, ich biege von der Treckerspur ab, hebe beide Arme vors Gesicht und kämpfe mich durch das dichte Fichtengehölz hinunter zu dem kleinen Fluss. An der Böschung vor dem Biberdamm bleibe ich einen Augenblick stehen, verschnaufe und beiße mir auf die Zungenspitze.

Es eilt. Mir bleibt doch nur der heutige Tag für meine Geschichte. Ich habe am Telefon gehört, dass Man Lok inzwischen ein Zweibeiner geworden ist und in Oslo über den Fußboden wackelt.

Sie müssen den Hörer auf den Boden gelegt haben, denn die taumeligen Schritte unseres Enkelkindes dröhnten mir direkt ins Ohr. Es eilt, ich breite die Arme aus und balanciere vorsichtig über den Biberdamm; mit dem Joggingstein in der geballten Faust über den blanken Wasserspiegel des Weihers, und mit gespreizten Fingern über das Durcheinander aus Zweigen und Ästen an der Unterseite der Böschung. Bei jedem meiner Schritte zeigen sich leichte Wellen auf dem reglosen Wasser des Tümpels.

Dann bin ich auf der anderen Seite und laufe den Pfad durch den Erlenwald bis zur Heddøla. 6:06:13, ich folge dem Weg flussaufwärts und laufe jetzt immer schneller, obwohl der Fluss reißender wird und ich gegen den Strom laufe. Mou, keiwai und gwei, murmele ich. Sie haben mir erzählt, dass Man Lok ein chinesisches Bilderbuch bekommen hätte und er die Wörter seiner Eltern nachzuahmen versucht,

während er sich die Bilder ansieht. Er kann bereits drei Wörter Chinesisch, haben sie gesagt und mir erklärt, mou bedeutet niemand, keiwai heißt merkwürdig und gwei ist ein Gespenst.“

 

Herbjørnsrud

Hans Herbjørnsrud (Heddal, 2 januari 1938)

 

De Britse dichter Peter William Redgrove werd geboren op 2 januari 1932 in Kingston upon Thames, Surrey. Hij werd opgeleid aan Taunton School, and Queens’ College, Cambridge, waar hij de dichters Ted Hughes en Harry Guest ontmoette. Hij doceerde aan de University van Buffalo in 1961/2, en was Gregory Fellow aan de University of Leeds.

 

Tapestry Moths

 

I know a curious moth, that haunts old buildings,

A tapestry moth, I saw it at Hardwick Hall,

‘More glass than wall’ full of great tapestries laddering

And bleaching in the white light from long windows.

I saw this month when inspecting one of the cloth pictures

Of a man offering a basket of fresh fruit through a portal

To a ghost with other baskets of lobsters and pheasants nearby

When I was amazed to see some plumage of one of the birds

Suddenly quiver and fly out of the basket

Leaving a bald patch on the tapestry, breaking up as it flew away.

A claw shifted. The ghost’s nose escaped. I realised

 

It was the tapestry mohts that ate the colours like the light

Limping over the hangings, voracious cameras,

And reproduced across their wings the great scenes they consumed

Carrying the conceptions of artists away to hang in the woods

Or carried off never to be joined again or packed into microscopic eggs

Or to flutter like fragments of old arguments through the unused kitchens

Settling on pans and wishing they could eat the glowing copper

 

The lamb-faced moth with shining amber wool dust-dabbing the pane

Flocks of them shirted with tiny fleece and picture wings

The same humble mask flaming in the candle or on the glass bulb

Scorched unwinking, dust-puff, disassembled; a sudden flash among the hangings

Like a window catching the sun, it is a flock of moths golden from eating

The gold braid of the dress uniforms, it is the rank of the family’s admirals

Taking wing, they rise

Out of horny amphorae,
pliable maggots, wingless they champ

The meadows of fresh salad, the green glowing pilasters

Set with flowing pipes and lines like circuits in green jelly

Later they set in blind moulds all whelked and horny

While the moth-soup inside makes itself lamb-faced in

The inner theatre with its fringed curtains, the long-dressed

Moth with new blank wings struggling over tapestry, drenched with its own birth juices

 

Tapestry enters the owls, the pipistrelles, winged tapestry

That flies from the Hall in the night to the street lamps,

The great unpicturing wings of the nightfeeders on moths

Mute their white cinders . . . and a man,

Selecting a melon from his mellow garden under a far hill, eats,

Wakes in the night to a dream of one offering fresh fruit,

Lobsters and pheasants through a green fluted portal to a ghost.

 

Redgrove1

Peter Redgrove (2 januari 1932 – 16 juni 2003)

 

De Vlaamse schrijver Isidoor Teirlinck werd geboren in Zegelsem op 2 januari 1851. Zie ook mijn blog van 2 januari 2008 en ook mijn blog van 2 januari 2009.

Uit: Arm Vlaanderen

„De zon daalde lager aan de westerkim en wierp eenen valen, treurigen glans over het stille landschap. Overal schudd’en de boomen hunne gele bladeren af en het avondwindje, dat zich zachtjes verhief, ritselde geheimzinnig door loover en twijgen. Hier en daar stapten de paarden langzaam, met gebogen kop – hun slavenleven schier bewust – vóor den ploeg en trokken lange, rechte voren door de naakte velden.

In het Meierboschje kleurden zich, met de bonte najaarstinten, de bladeren van het kreupelhout, en de bramen en hagedoornen hingen er hunne zwartviolette en roode beziën tusschen.

Aan den voet van eenen der populieren hield een boer zich reeds zoolang roerloos, alsof hij er dood stonde. Hij was op zijn zondagsch uitgedost, had eenen zwaren eiken stok in de rechterhand en een pakje in den blauwen neusdoek aan den linkerarm. Hij zag er buitengewoon zuiver en zindelijk uit. Zijn blauwe kiel was versch gewasschen en gestreken; hagelblank keek zijn hemd aan den hals uit; zijne hooge schoenen met lederen snoeren blonken als spiegels; en men mocht vermoeden, dat hij de zwart en geel gestreepte broek zoo kort droeg om ze niet te bevuilen.

Alhoewel zijn gelaat glad geschoren was, toch schuilde er, onder de grove haren pet, een aangezicht, dat zeker aan weinige lieden bevallen kon. Het groote hoofd was als tusschen de sterke schouders gedrukt. De diepliggende oogen zaten vol wantrouwen en ontevredenheid. Dat alles maakte, met het donkerrood, dik gelaat, den buitengewoon breeden stompneus tusschen de bolle wangen, de zware, hangende onderlip iets waarlijk terugstootends.

De man hield den strakken blik onafgewend naar den boomgaard der groote hoeve, die een weinig verder, lager naar het dorpje toe, zich verhief. Kalkoenen, hanen en hennen zworven er kakelend en kraaiend rond; een levenslustig veulen liep hinnikend tusschen de fruitboomen; een pauw liet op eene korenmijt zijnen helderen gorgelkreet hooren. Doch de man had slechts aandacht voor eenen appelaar, die ver boven de andere uitstak.“

Teirlinck_Isidoor

Isidoor Teirlinck (2 januari 1851 – 27 juni 1934)

 

De Oostenrijkse schrijver Gerhard Amanshauser werd geboren op 2 januari 1928 in Salzburg. Zie ook mijn blog van 2 januari 2007 en ook mijn blog van 2 januari 2009.

 

Uit: Ein Unbekannter aus Österreich: Gerhard Amanshauser als Lyriker (Door Dante Andrea Franzetti)

 

„In den allermeisten der fünfzig Gedichte schwingt verhaltene Trauer über die Vergänglichkeit der Dinge und des Lebens mit. Die blitzende Ironie, der bissige Humor, die Aggression auch, die manchmal in den essayistischen Schriften auftauchen, scheinen einer sanften Schwermut gewichen zu sein. Man spürt: diese Gedichte sind eng verbunden mit dem eigenen Erleben und Erdulden einer vanitas, mundi, in der sich doch nur die vanitas hommi spiegelt: „Und wieder die Rinne / mit Blättern verstopft; / und wieder glitzernd im Wind / verwildertes Wasser / am Fenster vorbei / und hinab: ein verschleudertes Jahr” („November”).

Andere Gedichte handeln von den „Feldgrauen” und „Veteranen”, die mit ihren lauthalsen Umzügen „die Toten schänden”; wieder andere sind Stadtimpressionen, in denen sich, heimlich und hinterhältig, der Tod ankündigt im „Staub, darin Bombenschutt aufweht”, oder auch nur Verlorensein, Orientierungslosigkeit, wie in „Trambahnfahrt”: „Im Wagen weint schon lang ein Kind; / der Betrunkene ist eingeschlafen / und hat vergessen, wo wir sind”. Und im Gedicht „Paris” tritt einem die Vergeblichkeit allen menschlichen Bemühens in Gestalt der Bettler entgegen, die sich auf den Gittern über dem Schacht der Untergrundbahn wärmen, während die Stadt altert und vergeht.

Gerhard Amanshauser hat mit diesen Gedichten, von denen einige – welchen anderen Begriff verwenden? – von vollkommener Schö
nheit sind, erneut bewiesen, wie sehr er sich jeder Kategorisierung entzieht. Philosoph, Essayist, Erzähler, Romanautor – und jetzt auch Lyriker. Wer diese Gedichte gelesen hat (und dazu die anderen Bücher Amanshausers), der mag hinter keine dieser Bezeichnungen mehr ein Fragezeichen setzen.“

 

Amanshauser

Gerhard Amanshauser (2 Januar 1928 – 2 September 2006)

 

 

De Franse dichter en schrijver Luc Decaunes werd geboren op 2 januari 1913 in Marseille. Zie ook mijn blog van 2 januari 2009.

 Nocturne

 Toutes les bêtes de la nuit
Qui se viennent brûler aux lampes,
Toutes les bêtes de la nuit
À la nuit la nuit se ressemblent :
Ne savent rien de l’existence,
Ne savent rien du feu qui mord;
Elles n’ont d’autre espérance
Que leur flambante agonie.
On les croirait folles d’oubli.
Du bout de la nuit aspirées
Par cette pompe de lumière,
Du profond de l’ombre accourant
En tourbillonnantes mêlées,
Elles se jettent durement
À la gueule du feu sans larmes;
Et le feu les emplit d’extase,
Les consume, les accomplit,
Dans l’éclat d’une fausse aurore :
Bêtes d’amour, bêtes dupées
Par le clair manchon de la mort.

 

Decaunes

Luc Decaunes (2 januari 1913 – ? 2001)

Christopher Durang, Anton van Duinkerken, André Aciman, Nyk de Vries, Look J. Boden, Isidoor Teirlinck, Gerhard Amanshauser, Paul Sédir, Blaga Dimitrova, Philip Freneau, Jean-Bernard Pouy, Luc Decaunes

De Amerikaanse toneelschrijver Christopher Durang werd geboren op 2 januari 1949 in Montclair, New Jersey. Zie ook mijn blog van 2 januari 2007 en ook mijn blog van 2 januari 2008.

Uit: ‘dentity Crisis

 JANE. (at piano) I don’t remember taking piano lessons.

SUMMERS. Maybe you’ve repressed it. My wife gave me the message about your attempting suicide. Why did you do it, Jane?

JANE. I can’t stand it. My mother says she’s invented cheese and I start to think maybe she has. There’s a man living in th ehouse and I’m not sure whether he’s my brohter or my father or my grandfather. I can’t be sure of anything anymore.

SUMMERS. You’re talking quite rationally now. And your self-doubts are a sign of health. The truly crazy person never thinks he’s crazy. Now explain to me what led up to your attempted suicide.

JANE. Well, a few days ago I woke up and I heard this voice saying, “It wasn’t enough.”

SUMMERS. Did you recognize the voice?

JANE. Not at first. But then it started to come back to m e. When I was eight years old, someone brought me to a theatre with lots of other children. We had come to see a production of Peter Pan. And I remember something seemed wrong with the whole production, odd things kept happening. Like when the children would fly, the ropes would keep breaking and the actors would come thumping to the ground and they’d have to be carried off by the stagehands. There seemed to be an unlimited supply of understudies to take the children’s places, and then they’d fall to the ground. And then the crocodile that chases Captain Hook seemed to be a real crocodile, it wasn’t an actor, and at one point it fell off the stage, crushing several children in the front row.

SUMMERS. What happened to the children?

JANE. Several understudies came and took their places in the audience. And from scene to scene Wendy seemed to get fatter and fatter until finally by the second act she was immobile and had to be moved with a cart.

SUMMERS. Where does the voice fit in?

Christopher_Durang

Christopher Durang (Montclair, 2 januari 1949)

 

De Nederlandse dichter, essayist, redenaar en literair-historicus Anton van Duinkerken werd op 2 januari 1903 geboren in Bergen op Zoom. Zie ook mijn blog van 2 januari 2007 en mijn blog van 26 december 2007 en ook mijn blog van 2 januari 2008.

Concentratiekamp

Niets dan de stem van een kind op den weg
Is genoeg om volkomen gevangen te zijn.
Achter het prikkeldraad wuiven de heesters,
Wat verder staan boomen en rein
In den lucht van den zomer klinkt eensklaps daarachter
Het heldere hooge geluid
Van ’t kind, dat plezier heeft, en ’t weet niet, hoe zeer het
Voor allen de vrijheid beduidt.

Dit lijkt op het heldere schellen der huisbel
Na schooltijd, als ’t Zaterdag is:
Dan komen de stoeiende vragen aan Vader
Waar morgen direct na de Mis
De wandeling heen gaat. Zij maken hun plannen;
Het huis is te klein voor ’t geluk,
En luid breekt de geestdrift der schoone verwachting
De ernst der studeerkamer stuk.

Wat baat het, van kind’ren en vrijheid te droomen,
Terwijl men toch vruchteloos tuurt
Om achter de heesters een glimp te betrappen
Van het leven? – Gevangenschap duurt
Niet korter, wanneer men zijn eigen geluk zoekt.
We zijn meer dan zeshonderd man.
Een kind op den weg heeft gelachen. Wij hoorden ’t

En elk werd er eenzamer van.

VanDuinkerken

Anton van Duinkerken (2 januari 1903 – 27 juli 1968)

 

De Amerikaanse schrijver, essayist en literatuurwetenschapper André Aciman werd geboren op 2 januari 1951 in Alexandrië in Egypte. Zie ook mijn blog van 2 januari 2008.

Uit: Letters of Transit

 

“On a late spring morning in New York City almost two years ago, while walking on Broadway, I suddenly noticed that something terrible had happened to Straus Park. The small park, located just where Broadway intersects West End Avenue on West 106th Street, was being fenced off. A group of workers, wearing orange reflector shins, were manning all kinds of equipment, and next to what must have been some sort of portable comfort station was a large electrical generator. Straus Park was being dismantled, demolished.

Not that Straus Park was such a wonderful place to begin with. Its wooden benches were dirty, rotting, and perennially littered with pigeon droppings. You’d think twice before sitting, and if you did sit you’d want to leave immediately. It had also become a favorite hangout for the homeless, the drunk, a
nd the addicted. Over the years the old cobblestone pavement had turned into an undulating terrain of dents and bulges, mostly cracked, with missing pieces sporadically replaced by tar or cement, the whole thing blanketed by a deep, drab, dirty gray. Finally, the emptied basin of what used to be a fountain had turned into something resembling a septic sandbox. Unlike the fountains of Rome, this one, like the park itself, was a down-and-out affair. Never a drop flowed from it. The fountain had been turned off decades ago.“

 

aciman

André Aciman (Alexandrië,  2 januari 1951)

 

De Nederlandse dichter Nyk de Vries werd geboren in Noordbergum op 2 januari 1971. Hij schrijft zowel het Nederlands als het Fries. Ook is hij gitarist van de band Meindert Talma & the Negroes. In 2000 debuteerde Nyk de Vries met de roman ‘Rezineknyn’ bij uitgeverij Frysk en Frij en drie jaar later volgt de vertaling ‘Rozijnkonijn’ bij uitgeverij Passage. Het verhaal speelt zich voor een groot deel af in zijn geboortedorp. Samen met Meindert Talma was Nyk de Vries redacteur van het tijdschrift De Blauwe Fedde. In 2001 kwam hieruit een boek met interviews voort, getiteld ‘De Blauwe Fedde Yn Petear’ (vert. “De Blauwe Fedde in gesprek”): een bundeling van vijftien levensverhalen van eigenzinnige Friezen. In 2006 verscheen de eveneens Friestalige roman ‘Prospero’. In het Friese literaire tijdschrift Hjir publiceert Nyk de Vries al sinds 2003 zijn prozagedichten. Deze zijn opgenomen in ‘Motorman‘ dat in 2007 gelijktijdig in het Nederlands als in het Fries verscheen.

Harkema

Aanvankelijk gaf ze fooien van wel honderd dollar. Langzaam slonk het
bedrag. Haar ster was dalende, ze begreep het zelf ook en op een avond
liep ze alleen in de richting van de havens, hinkelend, net als vroeger op
school. In gepeins klom ze naar de nok van een enorme hijskraan, bijna
tachtig meter boven de dokken. Het was ontzettend gevaarlijk wat ze
deed, nog afgezien van de jeugdbendes in de straten. Maar ze glimlachte,
balancerend op de uiterste rand. Het clubhuis in Harkema, daar was het
pas gevaarlijk.

 

nyk_de_vries

Nyk de Vries (Noordbergum, 2 januari 1971)

 

De Nederlandse dichter, tekstschrijver en uitgever Look J. Boden werd geboren in Vlaardingen op 2 januari 1974. Hij werd landelijk bekend als oprichter en uitgever van het literaire tijdschrift Renaissance. Van 1996-2002 was hij hiervan hoofdredacteur. In 2000 richtte hij de Stichting Renaissance op, die de uitgave van het tijdschrift verzorgde, en ook festivals en Landelijke Gedichtendag organiseerde. Als dichter timmert hij vanaf 1995 aan de weg. Hij publiceert onregelmatig in bloemlezingen en tijdschriften. In 2007 kwam zijn eerste dichtbundel uit.

 

Vrouw in blik

 

Het is genetisch bepaald
niet zuiver, maar als je
je nou eens voorstelde
dat vrouwen klinische
objecten waren
die je ingeblikt
of ingeseald
kon kopen
bij de
super

 

(Ingrediënten:
verstand, liefde
redelijkheid,
sex-appeal –
20% van de
Aanbevolen
Dagelijkse
Hoeveelheid –,
conserveermiddel:
poëzie, smaakmakers:
u en andere mannen.
Tenminste Vruchtbaar Tot:
Zie onderkant)

dan zou ik sex
met een vleesetende plant
overwegen.

 

Boden

Look J. Boden (Vlaardingen, 2 januari 1974)

 

De Vlaamse schrijver Isidoor Teirlinck werd geboren in Zegelsem op 2 januari 1851. Zie ook mijn blog van 2 januari 2008.

Uit: Arm Vlaanderen

“Des anderen daags, eenen zondag, terwijl nog eene halve duisternis over het dorpje hing en de klok, de eerste maal, luidde voor de vroegmis, had de vleeschhouwer Borseels van Walleghem, het verken van den smid Jan Vanderlaen gekocht en weggeleid. Te vergeefs deed moeder Vanderlaen opmerken, dat men des zondags niet verkoopen mocht – ’t was werken, zei ze. – Na Borseels’ vertrek had oom Veyt, met een gegrinnik, den koopprijs opgestreken.

Bedrukt zat de smid bij het spaarzame vuur in de keuken; hij wreef herhaalde malen over zijne kin en scheen diep na te denken. Nu stond hij recht, trad in de nevenliggende kamer, waar Trees, zijne vrouw, zich aankleedde en zich gereed maakte om naar de kerk te gaan.

Twijfelend ging hij vóor het venster staan, alhoewel er buiten niets te zien was. Eindelijk richtte hij zich tot zijne vrouw, die op hem niet lette, en sprak:

‘Trees… in al mijn ongeluk zou ik mij nog al schikken… wildet gij mij maar verstaan… wat kan men in een huishouden beter hebben dan eene goede overeenkomst.’

In eenvoudige bewoordingen, soms haperend evenwel, legde hij heur vóor oogen hoe gelukkig zij vroeger waren, – vroeger, toen ze steeds dezelfde gedachten, dezelfde wenschen hadden! Nu, dat ze elkander meer dan ooit zouden moeten sterken en steunen, was dit zóó niet meer! Wie had zijne vrouw zoo zeer veranderd? Ging alles vroeger niet veel beter? Waren ze dan niet eerlijk?

Eerlijk – dat was het geliefde woord van den smid.“

 

Teirlinck

Isidoor Teirlinck (2 januari 1851 – 27 juni 1934)

 

De Oostenrijkse schrijver Gerhard Amanshauser werd geboren op 2 januari 1928 in Salzburg. Zie ook mijn blog van 2 januari 2007

Uit: Mansardenbuch

 

DAS VERKEHRSPARADOX

 

Seit Jahrzehnten sehe ich im Winter, durch kahle Zweige hinabblickend, die Fahrzeuge, die im Lauf der Zeit einen kontinuierlichen Strom gebildet haben, dessen Lärm, wie Einstein bewiesen hat, nichts anderes bedeutet als das Sägen am eigenen Ast.
Schrödinger hat das Verkehrsparadox aufgestellt: *M=0, oder, in Worten: Die Summe aller Transportbewegungen ist gleich Null. Hat man zum Beispiel eine Straße mit Gegenverkehr, so heben die durchschnittlichen Verschiebungen, die einen positiv, die gegenläufigen negativ gerechnet, einander auf.
Nils Bohr hat gezeigt, daß zwar die Beschleunigungen zunehmen und die Entfernungen abnehmen – was sich in einer durchschnittlichen Steigerung der Antriebsenergie ausdrückt -, daß aber dadurch einzig und allein der Einsteinsche Lärm jährlich um 10 Dezibel zunimmt, während die Summe der Transporte invariant bleibt, nämlich Null.
Die Zunahme des Einsteinschen Lärms, den ich seit Jahrzehnten von meiner Mansarde aus messe, bedeutet eine Abnahme unserer Arbeitszeit am eigenen Ast.“ 

 

Amanshauser

Gerhard Amanshauser (2 Januar 1928 – 2 September 2006)

 

 

De Franse schrijver, mysticus, Rozenkruiser en Martinist Paul Sédir (pseudoniem voor Yvon Le Loup) werd geboren op 2 januari 1871 in Dinan. Op zeer jonge leeftijd verhuisde het gezin van Bretagne naar Parijs. Zijn ouders hadden het materieel heel moeilijk. Dit had gevolgen voor de kleine Le Loup. Door ontbering had hij een verborgen tuberculose, brak hij een been en kreeg hij de ziekte van Pott. Als kind wilde hij herder worden. Hij schreef ooit een boek over de herdershond. Tussen 1894 en 1898 werden de eerste artikelen en de eerste werken van Sédir uitgegeven bij La Librairie du Merveilleux. Tussen 1894 et 1906, publiceerde Sédir ook de eerste vertalingen, in het Frans, van auteurs zoals Jacob Boehme, Gichtel, Jeanne Leade, William Law. Tevens publiceerde hij eigen werk waarin hij de resultaten van zijn opzoekingen uiteenzette. Sédir was altijd zeer voorzichtig wanneer hij sprak over het onzichtbare. Op een dag veranderde deze voorzichtigheid. Sédir had nog slechts één leer: houden van de medemens en dat gecombineerd met het zoeken naar het Rijk van God.

 

Uit: BLAISE PASCAL ou LE PHILOSOPHE MYSTIQUE

 

„Par un admirable effort soutenu au bras puissant de la sapience céleste, Pascal entre dans la sublime phalange des mystiques et s’y installe à l’une des premières places.  On a dit que la France n’est pas un pays de mystiques.  Quelle erreur !  Parce que nos mystiques ne furent jamais obscurs ou verbeux, — sans doute ?  Faut-il rappeler saint Bernard, sainte Colette, sainte Jeanne de Matel, Marie Guyard, tant d’autres ?  Faut-il souligner ce dix-septième siècle étonnant, qui ne se contente pas de rassembler les plus nobles artistes, mais qui nous offre encore, dans l’ordre religieux, parmi les plus célèbres entre un si grand nombre de mystiques également admirables, Vincent de Paul pour la réalisation extérieure, Corneille et Pascal pour la réalisation morale ?  Le chauvinisme est une faiblesse; pourtant sachons rendre justice à notre pays ou, plutôt, adressons notre hommage à Dieu qui a comblé la France de Ses dons et qui ne lui a ménagé jamais ni les postes périlleux, ni les occasions de sacrifices, ni l’aide constante de Ses anges.“   

 

Sedir

Paul Sédir (2 januari 1871 — 3 februari 1926)

 

De Bulgaarsse dichteres Blaga Nikolova Dimitrova werd geboren op 2 januari 1922 in Byala Slatina. Haar moeder was lerares en haar vader jurist. Zij groeide op in Veliko Tarnovo en verhuisde later naar Sofia, waar zij haar middelbare school afmaakte en ook tot 1945 Slavische filologie studeerde. In de jaren zeventig werd zij kritisch op de Bulgaarse overheid. Dat leidde ertoe dat vier van haar bundels niet uitgegeven konden worden in deze jaren. In de jaren 1992/1993 was zij echter korte tijd vice-president van haar land.

 

LULLABY FOR MY MOTHER

 

In the evening I smooth her sheets,
covered with deep wrinkles.
Her hand,
withered by giving,
pulls me towards the night.

 

Half asleep, barely able to speak,
she says in a childish voice,
so naturally,
“Mommy!”
I become my mother’s mother.

 

A cataclysm, a reversal
of the earth’s axis—
the poles flip over.
What was I doing? I don’t have time
for philosophical musings.

 

I dry her impatiently—
a skill, I’ve learnt from her.
“Mommy,” she whispers, guiltily,
remembering her naughtiness.
Cold air blows in the window.

 

The heating pad. The glass. The pills.
To adjust the lamp shade.
“Mommy, don’t go away!
I am afraid of the dark!”
Who is losing her mind, she or I?

 

Heavy with pain and fear, crying,
she waits for me to take her
in my arms. Two orphans cuddle
in the winter cradle.
Which am I?

 

Wake me up early tomorrow!
I am afraid, I’ll oversleep!
Dear Lord, is there something
I have forgotten?
Who will be late, she or I?

 

Mommy, my child, sleep!
Lullaby,
my baby . . .

 

dimitrova1

Blaga Dimitrova (2 januari 1922 – 2 mei 2003)

 

De Amerikaanse dichter Philip Morin Freneau werd geboren op 2 januari 1752 in New York. Ten tijde van de Amerikaanse onafhankelijkheidsbeweging maakte hij met zijn patriotische gedichten naam als „dichter van de Amerikaanse revolutie.“ Terwijl tijdens zijn leven Freneaus politieke werd het meest in aanzien stond, zijn het nu gedichten als The Wild Honey Suckle, To a Caty-Did en The Indian Burying Ground die gelden als zijn belangrijkste bijdrage tot de literatuur. Zij tonen hem als een voorloper van de Amerikaanse Romantiek.

 

The Wild Honeysuckle

AIR flower, that dost so comely grow,
Hid in this silent, dull retreat,
Untouched thy honied blossoms blow,
Unseen thy little branches greet:
No roving foot shall crush thee here,
No busy hand provoke a tear.

By Nature’s self in white arrayed,

She bade thee shun the vulgar eye,

And planted here the guardian shade,

And sent soft waters murmuring by;

Thus quietly thy summer goes,

Thy days declining to repose.

 

Smit with those charms, that must decay,

I grieve to see your future doom;

They died–nor were those flowers more gay,

The flowers that did in Eden bloom;

Unpitying frosts and Autumn’s power

Shall leave no vestige of this flower.

 

From morning suns and evening dews

At first thy little being came;

If nothing once, you nothing lose,

For when you die you are the same;

The space between is but an hour,

The frail duration of flower.

 

Philip_freneau

Philip Freneau (2 januari 1752 – 18 december 1832)

 

De Franse schrijver Jean-Bernard Pouy werd geboren op 2 januari 1946 in Parijs. Na het gymnasium studeerde hij kunstgeschiedenis, met als zwaartepunt film. Daarna volgden allerlei werkzaamheden: als leraar, draaiboekschrijver, lector en journalsit. Zijn eerste boek „Spinoza encule Hegel“ verscheen in 1983. Het is een persiflage op de strubbelingen binnen de beweging van ‚68. Pouy’s hoofdfiguren zijn vaak oud-linksers. Zijn verhalen zijn doorspekt met boosaardige humor en bizarre invallen. Hij staat in de traditie van l’Oulipo.

 

Uit: LES TICS DE SPINOZA

 

„C‘est comme ça. II y a des noms qui s’imposent tout seuls, Rimbaud, Caravage ou Johnny Thunders. II en va de même si l’on veut labourer le champ philosophique. Où va se nicher la mythologie absurde qui nous est si chère ? Dans Héraclite ou Aristote ? Chez Merleau-Ponty et Heidegger ? Non. Dans ces exemples pris au hasard, aucune image idiote ne nous monte à l’esprit. C’est un jeu : si on mettait un peu de moteur dans la métaphysique, Hegel roulerait en Solex, Marx bloquerait les frontières en trente-huit tonnes, Kant conduirait un grosse Mercedes Diesel sièges en cuir.

Mais Spinoza, le bon Baruch, impossible de le voir autrement que figé cuir, tête dans le vent, au guidon d’une moto Guzzi rouge, mille centimètres cubes, flamboyante et lustrée. C’est ainsi. Ça ne s’explique pas, c’est de l’ordre du transcendant. Spinoza, ne me demandez surtout pas pourquoi, c’est beaucoup plus rock and roll que Deleuze. L’histoire de la philosophie, (épistémologie et autres équipes de seconde division, c’est comme le reste, ça comporte des seconds couteaux, des rôles annexes, de la figuration, quelquefois des gueules qu’on n’oublie pas. Les stars, ces cerveaux en roue libre qui impriment durablement le cortex liquide des générations, ont quelque chose en plus. Prenez Wittgenstein, qui adorait faire la vaisselle qui écrit sous les grenades dans une tranchée de la guerre de 14, comme Évariste Gallois, la nuit avant le duel fatidique. Très fort.“

 

Jean-Bernard_Pouy

Jean-Bernard Pouy (Parijs 2 januari 1946)

 

De Franse dichter en schrijver Luc Decaunes werd geboren op 2 januari 1913 in Marseille. Hij werkte voor de radio, als journalist en als organisator van festivals, maar is vooral bekend wegens zijn talrijke, sinds 1938 gepubliceerde,  gedichtenbundels, romans en bloemlezingen. Hij was bevriend met dichters als Louis Aragon, Tristan Tzara en Paul Éluard.

 

Réponses

Le chardonneret dans son nid
L’hirondelle au bord de ses ailes
La goutte d’eau dans son nuage
Que sont-ils ? Que font-ils ?
Ils attendent le jour le temps du vol l’orage
Ils ont patience de sages
L’espace leur est promis.
— Mais le prisonnier dans sa tour
Mais le partisan dans son bagne
Mais l’homme seul au pied du mur ?
Quand les murs sont clos
Quand le ciel est vide
Quand les fleurs sont là au bout des fusils
Les fleurs bavardes de la mort implacable ?
— Ils attendent le jour le temps d’amour l’orage
Ils ont le cœur des camarades des amis
Les mains de ceux qui luttent à leur place
L’avenir leur est promis.

 

Decaunes_Boekomslag

Luc Decaunes (2 januari 1913 – ? 2001)
Boekomslag (Geen portret beschikbaar)