De Palestijns-Nederlandse dichter, schrijver en acteur Ramsey Nasr werd geboren in Rotterdam op 28 januari 1974. Zie ook mijn blog van 28 januari 2007 en ook mijn blog van 28 januari 2008.
wonderbaarlijke maand
dat was in de wonderbaarlijke maand
van bloesemingen en overvloed
toen mijn borstkas opstoof als papaver
ribben in sierpennen uitwaaierden
mei mijn magere taal openbrak
vergelijkingen vrat als vuur water
ik schaamde mij diep naar poldergewoonte
in loden jas tussen druppel en wind
ongevoelig bij takken struikgewas doornen
had ik licht opgevat
ik wreef haar in
en doorzichtig vernederend fonkelniezen
kwam over mij o wonder daar ging ik
men zou van minder uit schamen gaan
maar dit was mijn ziekte baarlijke liefde
Wie weet mij eindelijk
Wie weet mij eindelijk, welke dodentolk,
Te doen bedaren in gezworen haat.
Ik volg de vaderen om vroeg en laat
Mijn land te zien. Ik leef tegen een volk
dat zebrapaden aanlegt over wonden,
Dat boven onze botten steen op steen
Bewoont, dat leven wil voor zich alleen.
Leeft dan in angst. Ons bloed wordt niet geronnen.
Op hoeveel scherven vlees weerkeert het recht.
En opgeblazen domme wraak en gal
Is wat er rest, als hersenen gaan denken.
‘Men mag een mens een leven niet ontschenken.
Ik hoop dat ik geen bommen maken zal.’
Ramsey Nasr (Rotterdam, 28 januari 1974)
De Vlaamse dichter, romancier en theatermaker Peter Verhelst werd geboren op 28 januari 1962 in Brugge. Zie ook mijn blog van 28 januari 2008.
Broken Nose
Onhandelbaar gezicht
op een sokkel op de schouders van een jongen
verdunnend tot een neus in een rare hoek.
De foto glanst onwezenlijk, een scherp been
in X-raykleuren met een streepje zwart
als een slechte zenuw. Alsof een meisje
in mijn hoofd eet tot ze me op heeft,
haar nagels over ijzer haalt en giechelt.
Jongetje op knalgeel schommelpaard
tegen de muur. (Mike Tyson-
Sint-Sebastiaan.)
Viewmaster en lucifer
Met sneeuwlippen en ijsblauwe ogen
je cold song baby, (God heeft de kleur
van de rook van mijn sigaret, evenzo giftig)
in catsuit voor je heupwiegend. Uit de hemel
daal ik aan een koord. Als ik dan zing gaat mijn mond
dood denk is soms; ik stel me voor dat hij
als vacuüm het gezongene terug inhaleert
zodat hij tenslotte vol gestorven muziek
als een doosje zonder gestolen spiegeltjes nutteloos
tussen mijn vingers op vuur wacht. (God is warm
als de askegel in mijn handpalm afgetikt) Erboven
klikt de master; ik met het gezicht van de vrouw
die op mijn hand zit als een dier in hypnose,
ik en Angst in gesprek, ik en Brutaal in een tongkus,
ik en Christus, ik Doodsogig, ik Emanatie… –
tot een flakkerende tong de minuscule
foto’s uit het kaartje weglikt.
(en de vuurpunt in mijn ogen doodduwt.)
Als niks.
Peter Verhelst (Brugge, 28 januari 1962)
De Albanese schrijver Ismail Kadare werd geboren in Gjirokastër op 28 januari 1936. Zie ook mijn blog van 28 januari 2007 en ook mijn blog van 28 januari 2008.
Uit: The Siege
“As winter fell away and the Sultan’s envoys departed, we realised that war was our ineluctable fate. They had pressured us in every way to accept being vassals of
the Sultan. First they used flattery, promising us a part in governing their vast empire. Then they accused us of being renegades in the pay of the Frankish knights, that is to say, slaves of Europe. Finally, as was to be expected, they made threats.
You seem mighty sure of your fortresses, they said to us, but even if they are as sturdy as you think, we’ll throttle you with an altogether more fearsome iron band – hunger and thirst. At each season of harvest and threshing, the only seeded field you’ll see will be the sky, and your only sickle the moon.
And then they left. All through March their couriers galloped as fast as the wind bearing messages to the Sultan’s Balkan vassals, telling them either to persuade us to give in, or else to cut off all relations with us. As was to be expected, all were obliged to take the latter course.
We were alone and knew that sooner or later they would come. Many times in the past we had faced attacks from our enemies, but lying in wait of the mightiest army the world had ever known was a different matter. Our own minds were perpetually abuzz, but our prince, George Castrioti, was preoccupied beyond easy imagining. The inland castles and coastal keeps were ordered to repair their watchtowers and above all to build up stocks of arms and supplies. We did not yet know from which direction they would come, but in early June we heard that they had begun to march along the old Roman road, the Via Egnatia, so they were heading straight towards us.
One week later, as fate decreed that our castle would be the first defence against the invasion, the icon of the Virgin from the great church at Shkodër was brought to us. A hundred years before it had given the defenders of Durrës the strength to repulse the Normans. We all gave thanks to Our Immaculate Lady and felt calmer and stronger for it“.
Ismail Kadare (Gjirokastër, 28 januari 1936)
De Cubaanse dichter en schrijver Miguel Barnet werd geboren op 28 januari 1940 in Havanna. Zie ook mijn blog van 28 januari 2007 en ook mijn blog van 28 januari 2008.
On Cat’s Feet
The wind has scorched my fur
the cold wind, the leveler
On cat’s feet I glide through the dark.
Carefully, with a wild beast’s caution,
I approach your heart,
your scent and the night my compass.
As if you don’t know that I exist you expose yourself
to helplessness and fright.
After all you are weaker
than a ball of yarn
and you haven’t learned to run away.
Only the rain silvering your arms
hovers between us.
You can’t see me, my path hidden beneath trees
The night, prodigal with dreams, plays again
its dirty trick on me.
Fiercely I drink your nakedness until my lips
dry out or forget.
God grant that an arrow pierce your heart
to remake you as I see you, to revive you.
Not for its apparition do I blame the night
but for its ghosts.
Vertaald door Mark Weiss
Miguel Barnet (Havanna, 28 januari 1940)
De Cubaanse schrijver José Martí werd geboren op 28 januari 1853 in Havanna. Zie ook mijn blog van 28 januari 2007.
No. 5 from Simple Verses
If you see a hill of foam
It is my poetry that you see:
My poetry is a mountain
And is also a feather fan.
My poems are like a dagger
Sprouting flowers from the hilt;
My poetry is like a fountain
Sprinkling streams of coral water.
My poems are light green
And flaming red;
My poetry is a wounded deer
Looking for the forest’s sanctuary.
My poems please the brave:
My poems, short and sincere,
Have the force of steel
Which forges swords.
José Martí (28 januari 1853 – 19 mei 1895)
De Engelse schrijver en literatuurwetenschapper David Lodge werd geboren op 28 januari 1935 in Londen. Zie ook mijn blog van 28 januari 2007 en ook mijn blog van 28 januari 2008.
Uit: Consciousness and the Novel
„Lyric poetry, however, uses language in such a way that the description of qualia does not seem partial, imprecise, and only comprehensible when put
in the context of the poet’s personal life. In my novel Thinks…, the heroine Helen Reed makes this point to a cognitive science conference, quoting from Andrew Marvell’s poem “The Garden”:
The Luscious Clusters of the Vine
Upon my Mouth do crush their Wine;
The Nectaren, and curious Peach,
Into my hands themselves do reach;
Stumbling on Melons, as I pass,
Insnar’d with Flow’rs, I fall on Grass.
Helen says: “Let me point to a paradox about Marvell’s verse, which applies to lyric poetry in general. Although he speaks in the first person, Marvell does not speak for himself alone. In reading this stanza we enhance our own experience of the qualia of fruit and fruitfulness. We see the fruit, we taste it and smell it and savour it with what has been called ’the thrill of recognition’ and yet it is not there, it is the virtual reality of fruit, conjured up by the qualia of the poem which I could try to analyse if there were world enough and time, to quote another poem of Marvell’s – but there is not” .
There are lyrical descriptions of qualia in prose fiction as well as verse. “My task, which I am trying to achieve,” Joseph Conrad wrote in the Preface to one of his tales, “is by the power of the written word to make you hear, to make you feel – it is before all, to make you see. That – and no more, and it is everything.”
David Lodge (Londen, 28 januari 1935)
De Vlaamse schrijver Wies Moens werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 28 januari 1898. Van 1916 tot 1918 studeerde hij Germaanse filologie aan de Universiteit van Gent. Hij werd lid van de Vlaamse Beweging, en werd na de Eerste Wereldoorlog wegens zijn rol als activist tot gevangenisstraf veroordeeld. De Vereniging van Vlaamse letterkundigen verzocht om zijn vrijlating, en Vlaamse intellectuelen stuurden een petitie rond. In maart 1921 kwam Moens vrij. Hij vervulde zijn dienstplicht en trad in 1922 in het huwelijk. Zijn expressionistische gedichten verschenen in het tijdschrift Ruimte waarin ook Paul van Ostaijen publiceerde.Tijdens WO II werd Moens directeur van de nationaalsocialistische Zender Brussel. Eind 1943 diende hij zijn ontslag in omdat de zender steeds meer onder invloed kwam van de Algemeene SS-Vlaanderen en DeVlag. In 1947 werd hij bij verstek ter dood veroordeeld wegens collaboratie met Duitsland. Hij vluchtte naar Nederland waar hij de rest van zijn leven doorbracht.
Uit: Celbrieven
„Mijn goeie, waarde vriend!
‘Vijgen na Pasen’ hoor ik je al mompelen! Waarachtig ik kom wat laat met mijn Paasbrief aandragen, maar het is heus mijn schuld niet… ik heb het de laatste dagen zo biezonder druk gehad, – ik ben op reis geweest! Over mijn tegenwoordigheid als getuige op het proces Jacob c.s. zal de krant je wel geïnformeerd hebben. Ik meen dat het mijn plicht
[p. 13]was, als oud-student van Dr. Jacob aan de Vlaamse Hogeschool, ‘zonder haat en zonder vrees’ mijn herinneringen aan zijn professoraat voor het Assiesenhof te gaan uitspreken. Deze herinneringen zullen steeds zo levend en fris blijven, als dit professoraat uitmuntend was.
De reis naar Antwerpen is in mijn eentonig gevangenisleven (de 11e maand voorarrest is begonnen!) een zeer gewenst intermezzo geweest: dat kan je je voorstellen! En om je nu niet eeuwig met mijn al te dorre cel-filosofie om de oren te zaniken, zal ik je wat over die reis vertellen.
Het was een mottige dag toen wij naar Antwerpen spoorden; wat niet belet dat ik de lucht, en de bomen en het land die dropen van triestige regen, als een goddelike veropenbaring van ongekend, verholen geluk zat toe te knikken door het raampje, de hele reis lang! En de mensen dan! Maar zij keken zo schuw naar mij.“
Wies Moens (28 januari 1898 – 5 februari 1982)
De Duitse dichter en schrijver Maik Lippert werd geboren op 28 januari 1966 in Erfurt. Van 1986 toto 1991 studeerde hij in Moskou economie. Hij debuteerde in 1995 met Suizid wird nicht länger strafrechtlich verfolgt, een uitgave in eigen beheer. Sinds 2003 werkt hij als docent in Berlijn.
engelsposaune
jeden morgen der kelch
das gelb von gummihandschuhen
ein fingerzeig gottes
liegt auf dir
beim vorbeigehen am vorgarten
zur haltestelle
lukas stöbert
in den abfallkörben
den krumen nach
wandert am packpapier
die geäderte stierzunge
wie ein blatt
vom nachtschatten
noch bleich die geliebte
in der hand
das buch mit blauem einband
monologe über engelarten
und du denkst
an zierliche schulterblätter
rippenzählen
ich kam zu dir
rippenzählen
was hatte ich mehr
als deinen rücken
nach der schicht
rauchtest du erstmal
bis dein kopf ganz
porzellan war
Maik Lippert (Erfurt, 28 januari 1966)
De Duitse dichter en schrijver en uitgever Manfred Jendryschik werd geboren op 28 januari 1943 in Dessau. Van 1962 tot 1967 studeerde hij germanistiek en kunstgeschiedenis aan de universiteit van Rostock. Vervolgens werd hij lector bij een uitgeverij in Halle. Sinds 1976 is hij zelfstandig schrijver. Jendryschik schrijft vooral gedichten, essays en verhalen. In 1987 ontving hij de Heinrich-Heine-Preis van het ministerie van cultuur van de DDR.
Uit: Der feurige Gaukler auf dem Eis
“Ach diese Stimme, thüringisch eingefärbt, jetzt wohnt sie in Leipzig, das gibt eine Mischung, jedenfalls zart, ein Mädchen, dass du die Worte beschützen möchtest, auch ihr Gesicht hat diese Röte, die kindliche, manchmal erzählt sie eifrig, die Lippen vollführen Sprünge, und sitzt dann auf fliegendem Teppich, sie gleitet uns weg aus dem Haus, aus den Straßen, der Stadt, ist schon unter südlicher Sonne zum Beispiel, das könnte die Camargue sein, um Aix en Provence usw., wo noch die wildesten Pferde traben, und zum Marienfest treffen sich Europas Zigeuner, da fällt sie gar nicht mehr auf, nie war sie anders, und es ist deutlich zu sehen, wie sie in buntschillerndem Röckchen tanzt, das Tamburin in der Hand, der Atem in Stößen, schneller die Schritte, verrückter, verrückter, jetzt sollte, erst mal, ein Semikolon her; einer hat doch gesagt, sie wäre einst Staatsanwalt gewesen, das muss ein Irrtum sein, auf alle Fälle geht die Legende, es hätten die Angeklagten viel Mitleid mit ihr gehabt; oder ich sag: ein Kind, das ist, zu plötzlich, unter diese Erwachsnen gefallen, das hört mit dem Staunen nun nicht mehr auf; oder sie erzählt nichts, sie steht nur so da, im Garten, im Mai oder Juli, und lächelt gegen den Regen, wandelt mit dieser Stimme Tropfen zu Schmetterlingen auf ihrer Nase, in dieser Luft, es könnten auch Blaumeisen sein, und wird gegen Abend ein Baum, so ist sie im Grün, ein Fliederbusch, der wächst über alle Zäune.”
Manfred Jendryschik (Dessau, 28 januari 1943)
De Duitse schrijver Hermann Kesten werd geboren op 28 januari 1900 in Podwoloczyska (tegenwoordig Oekraïne) en groeide op in Nürnberg. Hij studeerde rechten en economie, later germanistiek, geschiedenis, filosofie en theaterwetenschappen. In 1927 werd hij lector bij een uitgeverij in Berlijn. In 1933 vluchtte hij voor de nazi’s en leefde in Parijs, Nice, Oostende, Brussel en Amsterdam, waar hij voor uitgeverij Albert de Lange werkte. In 1940 vluchtte hij naar de VS. Daar werd hij – samen met Thomas Mann – Honorary Advisor” van de “Emergency Rescue Committee”, een organisatie voor de redding van kunstenaars en intellectuelen. In 1949 werd hij Amerikaans staatsburger, maar hij keerde in 1952 terug naar Europa en woonde in Parijs, Rome en in Zwitseland.
Uit: Die fremden Götter
“Junger Mann! Wollen Sie andeuten, in meiner Familie gehe es schlimmer zu als in Ihrer Familie? Oder in anderen guten Familien? Haben Sie nie Geschichte und Literatur studiert? Nie in der Schule von einer gewissen Iphigenie gehört? Das arme Kind ward zu Aulis vom eigenen Vater aus propagandistischen und religiösen Motiven geopfert. Und kennen Sie ihre Familie? Iphigeniens Urgroßvater Tantalus servierte seinen eigenen Sohn Pelops den Göttern zum Mahle, um sie auf die Probe zu stellen; er büßte es im Tartarus. Der Großvater Atreus, ein König von Mykene, rächte sich an seinem Bruder Thyestes. Indem er dessen Söhne tranchierte und dem Vater zum Mahle servierte; dafür tötete in sein Neffe Aegisthes. Die Mutter Klytämnestra erschlug mit Hilfe ihres Liebhabers Aegisthes ihren Mann Agamemnon im Bad nach dessen glücklicher Heimkehr vom Trojanischen Krieg. Der Onkel Menelaus war ein Hahnrei, der, um seine Hörner zu rächen, den Trojanischen Krieg entflammte. Ihre Tante Helena war die hübscheste Hure der Welt. Ihr Bruder Orestes war ein Muttermörder. Und ihre Schwester Elektra dessen Helfershelferin. Und doch stammte Iphigenia aus bester Familie, von hochbeliebten Atriden. Und lasen Sie nie die Bibel von Loth und seinen Töchtern? Und lasen Sie nicht kürzlich in der Zeitung vom Prozeß Laval, ich meine den Metzger Aristide Laval aus Juan-les-Pins, der seine Töchter jeweils an ihrem siebzehnten Geburtstag geschlachtet, zerlegt, durch seine Wurstmaschine getrieben hat als Charcuteriewaren in seinem Laden verkauft hat, die drei letzten armen Mädchen sogar auf dem schwarzen Markt?”
Hermann Kesten (28 januari 1900 – 3 mei 1996)
De Amerikaanse schrijver, satiricus en komiek Mo Rocca werd geboren op 28 januari 1969 in Washington, DC. Hij werd bekend als correspondent voor The Daily Show van Jon Stewart. In 2004 was hij de on-the-floor correspondent voor Larry King bij de Democratische Conventie en vormde hij het komische tegenwicht voor de serieuze presentator.
Uit: All the Presidents’ Pets
„Lesley quickly changed the subject—she must have been shooting for 48 Hours. She looked up at the menu. “Mo, sweetie, tell me about this Maine lobster wrap ‘enhanced with lemon mustard aioli, complemented by crisp cabbage slaw.’ Very fancy-sounding.” By the time she finished reading she was leaning almost over the counter, one leg, bent at the knee, sexily kicked up behind her.
“Well, let’s see,” I said, fumbling with one of the sandwiches. “It looks like the lobster is wrapped in some sort of a fennel tortilla with—”
“Why am I asking you?” she kidded, grabbing my collar and pulling my ear right up to her lips. “You’re not a food reporter, Maurice,” she cooed, using my birth name. “You’re an investigative reporter!” I’d just about had it with Lesley’s Mrs. Robinson routine when her cell phone rang and she pushed me away to grab it. “It’s Andrew calling! Must be important.” She wanted me to believe it was CBS News president Andrew Heyward, but of course I knew it was Andy Rooney. She covered the phone for a second. “Sorry, boys, but I have to take this. It’s the network.” And she was gone in an instant, the clicking of her heels receding down the aisle of the café car.
“Isn’t she amazing?” Phil said dreamily.
“Amazing,” I said, through clenched teeth.
Mo Rocca (Washington, 28 januari 1969)
De Franse schrijfster Colette werd geboren op 28 januari 1873 in Saint-Sauveur-en-Puisaye. Zie ook mijn blog van 28 januari 2007.
Uit: La femme caché
“La brune est jolie, et charmante est la blonde oxygénée. Mais la brune, toute velours gris à panneau de perles couleur de flamme, colletée de renards argentés, chaussée de paillettes, de plumes d’oiseaux et de strass, gantée d’entonnoirs brodés, coiffée d’une nue aux aigrettes qui suspend, au-dessus de deux astres, une menace d’orage, la brune resplendit de l’élégance un peu brutale qui plaît aujourd’hui … Les gourmandes et les bavardes se sont tues à son entrée. On la contemple, et les regards d’envie l’embellissent comme une pluie d’été lustre l’émail d’un martin pêcheur. Elle a chaud, boit en pigeonne, le cou tendu et le jabot penché. Elle a deux gestes, aussi fréquents que des tics, mais qui ressortissent à une coquetterie raisonnée : de l’index, elle chasse au-dessus de son sourcil une boucle brune très légère, et l’on voit briller, près de l’oeil allongé, l’ongle en amande ; elle enfonce, sur sa nuque, un trident d’écaille, et l’oeil suit, quand son bras se lève, la rondeur de son sein qui remonte, bien suspendu, en même temps que le bras.
La blonde … la blonde est charmante à sa façon. Ce n’est qu’une blonde en crêpe marocain et cape de panne, une blonde à l’encolure courte, à la bouche carnassière. Ses tics ne l’embellissent pas. Elle lance le menton en avant, d’une façon doguine, et elle fronce le nez comme un petit phoque qui sort de l’eau, en clignant des yeux. Ce n’est pas joli … Je voudrais le lui dire … A la bonne heure ! Voici qu’elle imite, sous le feu des regards, le jeu de son amie. Elle bombe le buste, tapote d’une main son chignon bas tout en or. Ainsi une soeur cadette imite, inconsciemment, l’aînée déjà sûre de séduire. Quel plaisir pour les yeux que ces deux paonnes bien apprises !
Colette (28 januari 1873 – 3 augustus 1954)
De Duitse dichter en schrijver Christian Felix Weiße werd geboren op 28 januari 1726 in Annaberg, in het Erzgebergte. Zie ook mijn blog van 28 januari 2007.
Der Knabe
Mich will der Informator schlagen?
Nein, nein, das geht nicht weiter an:
Als Knabe must ich es ertragen,
Doch jetzt bin ich schon halb ein Mann.
Ist er nicht klüger dieß zu wissen?
So hör er nur, was Hannchen spricht;
Will ich die kleine Närrin küssen:
So spricht sie, geh, dein Bart, der sticht.
Christian Felix Weiße (28 januari 1726 – 16 december 1804)
Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 28 januari 2007.
De Duitse schrijver Hermann Peter Piwitt werd geboren op 28 januari 1935 in Wohldorf bij Hamburg.