De Nederlandse schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957. Daar bezocht hij de Montessorischool. Eind jaren zestig verhuisde zijn familie naar Assen. Hij studeerde twee jaar MO-Nederlands, maar brak deze studie af, omdat hij zich toe wilde leggen op het schrijven. Hij had allerlei baantjes, onder meer als redacteur Theater en Beeldende Kunst bij de Drents-Groningse Persbladen.
Mörings boeken zijn in vertaling verschenen in meer dan vijftien landen. Voor het korte verhaal ‘East Bergholt’, vertaald door Stacey Knecht en gepubliceerd in ‘The Paris Review’ ontving hij als eerste niet Engelstalige schrijver de Aga Khan Prize. Zijn nieuwste en tot nu toe dikste roman, Dis, verscheen in november 2006 bij De Bezige Bij. Möring woont in Rotterdam en was een van de eerste Nederlandse schrijvers met een eigen website. Gedurende het studiejaar 2007-2008 is Möring ‘schrijver op locatie’ aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, een functie waarin hij Abdelkader Benali opvolgt.
Uit: Modelvliegen
“Ik verplaatste mij naar de juiste pit en braadde de koteletjes á point, zoals ik het geleerd had uit de vele kookboeken die ik de afgelopen jaren had gelezen. Ik was enigszins nerveus – de keuken was vreemd, de apparatuur anders en ik had nog nooit lamskoteletten gebraden – maar ik rekende erop dat mijn inlevingsvermogen mij zou helpen. Ik kon een gerecht analyseren door het te proeven, k kon koken zonder af te meten en ik kon elk gerecht aan als ik maar ten minste één keer een recept had gelezen dat iets soortgelijks beschreef. Het was geen talent, zoals Coe eerder tegen mijn vader had gezegd. Het was inlevingsvermogen, verbeelding, of misschien ook wel een talent, maar dan het talent om zoiets organisch en chaotisch als koken te abstraheren. Toen ik klaar was ging het bord de deur uit en liet Coe een hand op mijn schouder rusten. Zijn ronde gezicht weerspiegelde in het glimmende metaal van de achterwand van de kachel. De wenkbrauwen, die als rupsen boven de zwarte ogen leken te kronkelen, en de donkere baard gaven hem het uiterlijk van een smulgrage benedictijn. Hij begon de kok toe te spreken over wat hij smaaknivellering noemde, dat gerechten alleen nog maar een soort algemene oppervlaktesmaak hadden, maar niet meer in delen uiteen konden vallen. ‘Nederlandse koks,’ zei hij, ‘zijn bang om ons te laten proeven waaruit een gerecht is samengesteld. Als ik haas eet wil ik haas, wijn, tijm en bosuitjes proeven en niet de kruidenpot van restaurant x.’
De ober kwam de keuken weer in. Hij zag eruit als een grafdelver.
‘En?’ vroeg de man in pak.
‘Hij vroeg waar we in godsnaam mee bezig zijn .’
Ik merkte ineens hoe warm het in de keuken was.
‘Hoezo?’ zei de kok.
‘Hij zei: “Is dit een test dat ik eerst die tranige tinnef krijg voorgezet en daarna het juiste gerecht?”’
Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)
De Nederlandse schrijver en acteur Herman Koch werd geboren in Arnhem op 5 september 1953. Hij verhuisde met zijn ouders al op zijn tweede naar Amsterdam. Hij zat daar later op het Montessori Lyceum, maar werd van school gestuurd. Toch begon Koch daarna aan een studie. Hij studeerde drie maanden Russisch, en koppelde aan deze studie ook reizen. Zo werkte hij een jaar op een boerderij in Finland. Koch is bekend als acteur, voornamelijk van de televisieserie Jiskefet, maar is ook schrijver en columnist van de Volkskrant. In 2005 schreef hij het dictee voor het Groot Dictee der Nederlandse Taal.
Werk o.a. : De voorbijganger, verhalen (1985), Red ons, Maria Montanelli (1989), Eindelijk oorlog (1996), Denken aan Bruce Kennedy (2005)
Uit: Red ons, Maria Montanelli
“Midden in die zinderende distelwoestijn bleef hij plotseling doodstil staan, stak zijn vinger in de lucht en zei: ‘Hoor, dat is het grauwgebekte geelstaartje! Die is vroeg dit jaar. Vorig jaar juni had ik er nog geen een gehoord…’ Het bonte schreeuwkoetje, de gevlekte spekduiven, de klaaglijke roep van het lulmannetje, hij had ze allemaal uit zijn hoofd geleerd. ’s Nachts in bed droomde ik over de windbuks waarmee ik al zijn gevederde vrienden voor zijn ogen uit de lucht naar beneden zou schieten. Ik heb niets tegen vogels, maar ik hoef echt niet te weten hoe je ze bij hun naam moet noemen, en van planten zal het me helemaal een zorg zijn. Volgens mij zien die zogenaamde natuurliefhebbers gewoon nooit eens iets in zijn totaal, als een encyclopedie bladeren ze van de ene plant naar de andere, ze zien alleen de dingen vlak voor hun neus, ze zijn doodsbang om eens een keer helemaal tot aan de horizon te kijken.”
Herman Koch (Arnhem, 5 september 1953)
De Duitse dichter en schrijver Christoph Martin Wieland werd geboren in Oberholzheim op 5 september 1733. Zie ook mijn blog van 5 september 2007.
Uit: Geschichte der Abderiten
“Das Altertum der Stadt Abdera in Thracien verliert sich in der fabelhaften Heldenzeit. Auch kann es uns sehr gleichgültig sein, ob sie ihren Namen von Abdera, einer Schwester des berüchtigten Diomedes, Königs der Bistonischen Thracier, – welcher ein so großer Liebhaber von Pferden war, und deren so viele hielt, daß er und sein Land endlich von seinen Pferden aufgefressen wurde Paläphatus in seinem Buche von Unglaublichen Dingen erklärt auf diese Weise die Fabel, daß dieser Fürst seine Pferde mit Menschenfleisch gefüttert habe, und ihnen endlich selbst von Herkules zur Speise vorgeworfen worden sei. , – oder von Abderus, einem Stallmeister dieses Königs, oder von einem andern Abderus, der ein Liebling des Herkules gewesen sein soll, empfangen habe.
Abdera war, einige Jahrhunderte nach ihrer ersten Gründung, vor Alter wieder zusammen gefallen: als Timesius von Klazomene, um die Zeit der einunddreißigsten Olympiade, es unternahm, sie wieder aufzubauen. Die wilden Thracier, welche keine Städte in ihrer Nachbarschaft aufkommen lassen wollten, ließen ihm nicht Zeit, die Früchte seiner Arbeit zu genießen. Sie trieben ihn wieder fort, und Abdera blieb unbewohnt und unvollendet, bis (ungefähr um das Ende der neunundfunfzigsten Olympiade) die Einwohner der Ionischen Stadt Teos – weil sie keine Lust hatten, sich dem Eroberer Cyrus zu unterwerfen – zu Schiffe gingen, nach Thracien segelten, und, da sie in einer der fruchtbarsten Gegenden desselben dieses Abdera schon gebauet fanden, sich dessen als einer verlassenen und niemanden zugehörigen Sache bemächtigten, auch sich darin gegen die Thracischen Barbaren so gut behaupteten, daß sie und ihre Nachkommen von nun an Abderiten hießen, und einen kleinen Freistaat ausmachten, der (wie die meisten Griechischen Städte) ein zweideutiges Mittelding von Demokratie und Aristokratie war, und regiert wurde – wie kleine und große Republiken von jeher regiert worden sind.
Christoph Wieland (5 september 1733 – 20 januari 1813)
De Belgische schrijver Jos Vandeloo werd geboren op 5 september 1925 in Zonhoven, Belgisch-Limburg. Zie ook mijn blog van 5 september 2006.
Uit: De coladrinkers
“Misschien is de liefdesdaad, waar dit op uitdraait, een vlucht in de vergetelheid, zoals drank en droque, een poging om zich te verheffen naar toppen, die men normaal nooit kan bereiken. Een hoogte waarvan je kan neerkijken naar het kleine be
neden. Zo klein is het geworden dat je niets of niemand meer onderscheiden kan, het bestaat dus niet mee, en dat schenkt een verlossend gevoel van bevrediging.”
Jos Vandeloo (Zonhoven, 5 september 1925)
De Nederlandse schrijver Peter Winnen werd geboren op 5 september 1957 in Ysselsteyn. Zie ook mijn blog van 5 september 2006.
Uit: Ik ben wel aan een Leffe toe
“Ik heb mijn kantoor maar verplaatst. Mijn laptop staat op een de leestafel in de kantine van de Verkadefabriek in Den Bosch. Bij het raam zit ik, het licht trekt weg uit de mensen en de dingen. “Oued Za” staat in grote rode letters geschilderd op een paneel boven een winkeletalage. Wat zou dat betekenen? Ik gok op iets als “Proef de zon”, want op het etalageraam staat in kleinere rode letters: “Tropische Levensmiddelen Markt”. Ik heb de indruk dat de mensen van Den Bosch niet voor de tropische smaken gaan. De winkel is donker, geen tropische vrucht te bekennen in de vitrine. Er stopt een bestelautootje, “A. Kente & Zoon, kantoorartikelen”, een tekst die op me een vreemde manier gelukkig maakt.
Iemand vertelde me dat de tegeltjes op de vloer authentieke Verkadefabriektegeltjes zijn. Een Pool is maanden bezig geweest ze schoon te schuren voordat ze opnieuw gelegd werden. Ik zit op historische bodem. Bovenop het sociale lief en leed van de productielijn.
Wat een gelul, kom eens to the point,makker!
Nog één dag tot de première. Ik ben een beetje leeg. Twee weken lang bezig geweest uit te leggen waar het stuk over gaat. Vroeg in de middag gesproken in de Varacamera van “Het Leven Draait Door”. Waar het stuk over gaat? Ik heb eigenlijk geen idee meer. Toen ik het schreef wist ik het nog. Gisteren wist ik het ook nog. Nu kan ik weinig meer zeggen dan: het is wat het is, en het is goed als het is, kom maar gewoon kijken, als de liefde waarmee Drie Ons het gemaakt heeft maar gezien wordt.”
Peter Winnen (Ysselsteyn, 5 september 1957)
Franz Carl Heimito von Doderer werd geboren op 5 september 1896 in Weidlingau, Oostenrijk. Zie ook mijn blog van 5 september 2006.
Uit: Die Bresche
“In dieser Erzählung treten vorzüglich drei Figuren auf um den Leser zu unterhalten so gut e
s ihnen gelingt: erstens die Magdalena Güllich (Güllich ist Nebensache; aber „Magdalena“, dieser
sanfte Name paßt; ihr ergeht es auch am schlechtesten) ferner der junge Herr Herzka (der die ärgsten Bocksprünge macht), die dritte Figur aber ist ein berühmter Mann, nämlich „kein Geringerer“ als S. A. Slobedeff, der russische Tondichter, der jungverstorbene,
herrlichen Angedenkens, am meisten wohl als Autor der „Abenteuerlichen Symphonie“ bekannt, zu seinen Lebzeiten auch als Träger des sonderbaren Beinamens „Fräulein Sascha“ zu dem
er offenbar durch seine äußere Erscheinung gekommen war. Von ihm braucht weiter nichts vorausgeschickt zu werden; die Personalien der Güllich und des Herzka aber sind diese: die Güllich war Inhaberin eines Ladens, in dem sie Karten für Konzerte, Theater u. dgl. verkaufte, überdies Rennprogramme, Sportzeitschriften und was sonst da herein gehört; es hieß „Kartenbüro Güllich“ und ging recht gut. Die Güllich saß dort schön und sanften
Gesichts hinter dem Ladentisch. Sie mochte im 28. Jahr sein und war unverheiratet. – Herzka (dieser hieß mit dem Taufnamen Jan) war nicht viel jünger als sie und stand zu ihr seit
längstem in wohlgeregelten Beziehungen, die ungetrübt fortliefen, aus dem einfachen Grunde weil beide Teile in Geldsachen voneinander unabhängig waren; es konnte also zwischen ihnen
nicht einmal zu einem ernsthaften und sachlichen Gespräch kommen, welcher Umstand die beste Friedensgewähr bot: blieben somit nur die empfindsamen Reibungsflächen, etwa daß sie dann und wann behauptete er „käme nur zu ihr um seine Gelüste zu befriedigen“, was sogleich von ihm in der zärtlichsten Weise bestritten und widerlegt wurde etc. etc. – Herzka selbst war aus der Gehschule und Umhegung einer wohlhabenden Bürgersfamilie ge- machsam in ein ziemlich regelmäßiges Leben der Pflichterfüllung und in den geldschweren Umgang seiner Gesellschaftsschichte hineingewachsen, konnte auch schwerlich mehr aus diesem Geleise
kommen, als Inhaber und Leiter des vom Vater ererbten Geschäftshauses: welche frühe Gewichtigkeit der Lebensstellung in Jan gewisse Grundlinien graviert hatte, deren er sich zwar
nicht klar bewußt war, die ihn aber umso nachhaltiger bestimmten, wenn es darauf ankam: Genauigkeit, Peinlichkeit und Vorsicht, beinahe Ängstlichkeit . . .”
Heimito von Doderer (5 september 1896 – 23 december 1966)
De Nederlandse prozaschrijfster Margaretha Ferguson wered geboren op 5 september 1920 in Arnhem. Zie ook mijn blog van 5 september 2006.
Uit: Nu wonen daar andere mensen. Terug op Java
“Het klinkt misschien plat – maar ik voel me zo verscheurd. Ik wil niet zijn wie ik ben; niet joods, niet rooms, niet Hollands, niet Indisch – alles alleen maar gedeeltelijk. (…) Nergens voel ik mij werkelijk thuis. Ik ben een wortelloos persoon: nooit geworteld geweest. Thuis bij mijn ouders niet; in Indië niet; in Indonesië niet – overal waren kloven, afstanden.” Dat zei de romancière en journaliste Margaretha Ferguson tegen Ischa Meijer in een interview voor Vrij Nederland in 1985. Ontworteld zijn, het klonk haast als een verontschuldiging voor een verscheurd leven. Maar wie haar geschiedenis kent, die ze voor een groot deel heeft opgetekend in boeken en
columns, zal verbaasd de wenkbrauwen optrekken. Hoe kan dat, zo wankelend zijn en zulke uitgesproken opinies hebben?
“Het is zes uur in de ochtend. Om half twaalf gisteravond kwam het vliegtuig in Jakarta aan. Met mijn als altijd te omvangrijke en te onhandige bagage perste ik me door een smal gangetje, met moeite opengelaten door dicht opeen gedrukte afhalers en toeschouwers. We bevonden ons in een warme, ietwat benauwde maar ook kruidige geur. Ik stapte in een taxi. Met het pasar-Maleis uit mijn koloniale jeugd (…) kan ik me goed verstaanbaar maken. Ben ik al eerder in Indonesië geweest? vraagt de taxichauffeur onder de rit (wat is het hier stil en donker, de wegen zijn breed, hee, is dit niet het Waterlooplein?) ontwaar ik in die grote schaduw niet de vertrouwde vorm van de kathedraal?)
‘Ja,’zeg ik, ‘ik heb hier achttien jaar gewoond. Ik ben als meisje van negen jaar gekomen, en gebleven tot na het Jappenkamp. Tijdens de internering is mijn dochter geboren, in de Indonesische kliniek Budi Kemuliaän, bestaat die nog?’ Ja, die bestaat nog.”
Margaretha Ferguson (5 september 1920 – 8 mei 1992)
De Italiaanse dichter en patriot Goffredo Mameli werd geboren op 5 september 1827 in Genua. Hij is een belangrijke vertegenwoordiger van het Risorgimento (Wedergeboorte), maar is vooral bekend gebleven als schrijver van Il Canto degli Italiani (Het lied van de Italianen). Il Canto degli Italiani is het Italiaanse nationale volkslied. Onder de Italianen staat het bekend als Inno di Mameli (Mameli’s Hymne). Soms wordt er ook naar gerefereerd onder de naam Fratelli d’Italia (Broeders van Italië). De tekst werd geschreven in de herfst van 1847 in Genua, door de toen 20-jarige student Mameli, in een klimaat waarin het volk in opstand was voor de eenmaking en de onafhankelijkheid van Italië. Deze opstanden gingen vooraf aan de Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog tegen Oostenrijk.Twee maanden later werd de tekst op muziek gezet in Turijn door Michele Novaro.
Fratelli d’Italia, (fragment)
Fratelli d’Italia,
l’Italia s’è desta,
dell’elmo di Scipio
s’è cinta la testa.
Dov’è la vittoria?
Le porga la chioma,
ché schiava di Roma
Iddio la creò.
Stringiamci a coorte,
siam pronti alla morte,
l’Italia chiamò.
Noi siamo da secoli
calpesti, derisi,
perché non siam popolo,
perché siam divisi.
Raccolgaci un’unica
bandiera, una speme:
di fonderci insieme
già l’ora sonò.
Nederlandse vertaling
Broeders van Italië
Broeders van Italië,
Italië is opgestaan.
Met de helm van Scipio
het hoofd getooid
Waar is de overwinning?
Laat haar buigen;
Want als slaaf van Rome
is zij door God geschapen.
Sluit de rijen,
Wij zijn tot de dood bereid.
Italië roept.
Wij werden voor eeuwen
verschopt en vernederd,
Omdat wij geen volk waren,
Omdat wij verdeeld waren;
Laat ons samenkomen
onder één vaandel en één hoop;
Het uur onzer eenheid;
heeft reeds geslagen.
Goffredo Mameli (5 september 1827 – 7 juli 1849)