De Nederlandse dichter Daniël Dee werd geboren op 12 november 1975 in Empangeni, Zuid-Afrika. Zie ook mijn blog van 12 november 2007.
Wrede grap geen happy end
misschien was je
een obsessie
mijn devotie
onwaardig
en heb ik al die jaren
ik zal je nooit deelgenoot maken van mijn drijfveren
als ik macht had dan had ik voor jou met één vingerknip
alle jongemannen van zeven naties de oorlog in gestuurd
als het moest drie generaties lang
ik ben beter dan mijzelf
ik bezit de formules
om de vier elementen
naar mijn hand te zetten
maar heb geen connectie met niemand
wanneer ik met een nieuwe geliefde uitga
zet ik zelfs nooit onze fietsen met sloten aan elkaar
mijn huid is oud als van een pasgeboren baby
al die jaren verkankerd en niets wijzer geworden
taal is waar anderen mee weglopen
hier sta ik nu naakt voor je
te laat om opnieuw te beginnen
Waarom ik haar liefheb
het is net ochtend en de gordijnen nog gesloten
van buiten klinkt het geluid van gemeentegrasmaaiers
met mijn slaapkop slurp ik koffie en daar gaat ze weer
hoor je dat geluid dat zijn reuzenbromvliegen die elkaar najagen
maar ze zijn zo zwaar dat ze nauwelijks van de grond kunnen komen
Daniël Dee (Empangeni, 12 november 1975)
De Nederlandse dichter Johnny van Doorn (The Selfkicker) werd geboren op 12 november 1944 in Beekbergen en groeide op in Arnhem. Vanwege de Slag om Arnhem waren zijn ouders naar Beekbergen uitgeweken. Hij had een Nederlandse vader en een Duitse moeder. Hij stond bekend om zijn “oerdicht”; een gedicht terugbrengend naar de oorsprong, namelijk harde geluiden die geenszins meer op woorden lijken. Johnny van Doorn, ook optredend onder de pseudoniemen Electric Jesus, Meester van de Chaos en Electric Goebbels, werd nationaal bekend na een door Simon Vinkenoog georganiseerde poëzieavond in Carré in 1966. Van Doorn was niet erg populair in zijn tijd; hij shockeerde door zijn manier van voordragen. Hij leek tijdens zijn voordrachten — onder invloed van alcohol en drugs — in een volslagen extase te geraken. In zijn gedichten kwam het overmatig druggebruik regelmatig aan de orde. Mede door zijn “reputatie” als druggebruiker en zijn nieuwe ideeën in de kunst werd hij zowel gehaat als geliefd.
Uit: De geest moet waaien
„De Toets was de belangrijkste persoon van de fabriek; een oudere man die meestal in het directeurshokje van de loods op een matras jenever lag te lurken.
De Toets presteerde iets wat niemand kon. Hij gaf de finishing touch aan het werk. Hij maakte de doeken artistiek en verkoopbaar.
Ik was getuige van zijn afwerking van een schilderij, getiteld ‘Het stekje van de hengelaar’. Er stonden veertig doeken kant en klaar, waaraan alleen een zilveren weerspiegeling van de zon in het water ontbrak.
Ze schudden de Toets wakker. Zonder protest krabbelde hij op. Onvast op zijn benen liep hij om de doeken heen. Hij werkte zich in trance.
Keer op keer bezag hij het Hollandse tafreel van het door rietkragen omsloten stekje: een hengelaar in z’n roeiboot, een koppel eenden, de lage wolkenlucht en een zon die achter een wolk tevoorschijn kwam.
Grommend ging hij op doek numero één af. Pets! Met een fijn penseel toverde hij een serene weerspiegeling op het water van het stekje. En op die manier ging hij door, vechtend met veertig doeken.“
Johnny van Doorn (12 november 1944 – 26 januari 1991)
De Uruguayaanse schrijfster, vertaalster en journaliste Cristina Peri Rossi werd geboren op 12 november 1941 in Montevideo. Daar studeerde zij muziek en biologie en werkte zij later als docente vergelijkende literatuurwetenschap. Ook werkte zij mee aan het tijdschrift Marcha. In 1972, nadat zij al een naam als schrijfster had gemaakt, vluchtte zij wegens de toenemende onderdrukking (een reactie op de stadsguerilla Tupamaros) naar Barcelona. Sinds 1975 heeft zij ook een Spaans paspoort.
Rumors (Vertaald door Tobias Hecht)
„Toward the end of the twentieth century, rumors about the cities spread. Some people spoke of their demise, others of a strange rebirth from out of the rubble. Clandestine groups would whisper secrets about cities that were still inhabitable, where it was possible to walk, see a bird, explore a museum, or take in the color of the sky. But places like that were few and far between. Gradually, people started talking about Berlin. Not in public, in newspapers, or in social gatherings. The city’s name came to be something like a code word, a mystical sign, a cipher for those in the know but meaningless for anyone else. Berlin was discussed in hushed tones, among close friends, in secluded rooms, in a moment of intimacy after lovemaking. In the muted light of a bedroom, for example, a naked lover might tell the woman at her side, “I’ve heard that linden trees still grow in the streets of Berlin and that there are swans in the lakes.”
Or else, “In Berlin, the blackbirds sing as the snow falls and you can drink tea from porcelain cups, over linen tablecloths.”
The fact that Berlin was surrounded by walls didn’t discourage anyone: it gave the city the symbolic quality of dreams that so many other places lack.
Friends exchanged recipes for strudel as if they were extraordinary poems, and after dark they would scrawl the words der traum in leben on desolate station platforms or metal shutters, almost understanding the language through their intensity of desire.
Other people spoke of San Francisco, but a terrible plague destroyed its reputation. Some of the elect were among the victims, and the city sank into a lethargy of shrouds and chloroform, a cancerous cell of the terrestrial roundabout.
In some cities, such as Madrid, there was a brief burst of euphoria, like the happiness that precedes death. Other cities, self-absorbed ones like Paris that looked back toward a former glory, were full of indolence.
Soon there was nowhere to run and those who fled in the direction of Cairo, Prague, Buenos Aires, or Warsaw did so only with the hope of postponing death slightly. The fall of the cities spread like a patch of oil on the sea.
The author of these words, writing in the waning days of the twentieth century, doesn’t know if there is a future, if there are cities, if there are readers.“
Cristina Peri Rossi (Montevideo, 12 november 1941)
De Amerikaanse, feministische schrijfster Naomi Wolf werd geboren in San Francisco op 12 november 1962. Zij bezocht de Lowell Hogeschool en nam deel aan voordrachttournooien als lid van de Lowell Forensic Society. In 1984 studeerde ze af aan de universiteit van Yale, later ook nog aan die van Oxford. Haar eerste boek, De zoete leugen, of De mythe van de schoonheid, betekende in 1991 meteen haar grote doorbraak. In dit boek maakt ze duidelijk hoe het (door de samenleving opgelegde) schoonheidsideaal eigenlijk een vorm is van uitbuiting van de vrouw. Wolf was in 1996 medewerkster van het Clinton-Gore team, om vrouwelijke kiezers te helpen bereiken (waarna Clinton herkozen werd). Naar aanleiding van haar succes in 1996, was ze ook in 2000 consulente om vrouwelijke kiezers te trekken voor Al Gore, dit keer echter zonder succes.
Uit: Misconceptions
„My journey toward motherhood was at times a bumpy one; at certain moments it shook my very sense of self. For me, it was important to tell that story raw, unvarnished by retrospection. I lifted the dark moments as well as the light ones straight from a journal I kept at the time, and did not shy away from describing what I felt when I felt it. I wanted to be honest about the challenges of the journey—brutally honest, some would say—for two reasons. One is that so many people told me that time and love soften your memories of what you experience when pregnant for the first time, and I wanted the book to be unmediated by the mother love that would now never let me write about pregnancy—or remember it—the way I lived it. The other reason is that I wanted to write the book I could not find on the shelves when I was pregnant and a new mother—the book that would reassure me that I was normal and that my struggles were part of the preparation that many of us share as this amazing and humbling, and also ferocious and unnerving, force takes over a life.
When I describe my pregnancy, for instance, I ask, Who will I become? As it turned out, with motherhood I became a wiser, more patient, and I hope more compassionate person. In some ways motherhood is the best thing that ever happened to me. But when I was pregnant I did not know how that could be, and I believe it is important to honor the questions of the pregnant woman as one identity makes room for another, “mother” identity to be born.“
Naomi Wolf (San Francisco, 12 november 1962)
De Franse schrijver en filosoof Roland Barthes werd geboren op 12 november 1915 inCherbourg. Zie ook mijn blog van 12 november 2006.
Uit: Mythologies
„Je crois que l’automobile est aujourd’hui l’équivalent assez exact des grandes cathédrales gothiques : je veux dire une grande création d’époque, conçue passionnément par des artistes inconnus, consommée dans son image, sinon dans son usage, par un peuple entier qui s’approprie en elle un objet parfaitement magique.
La nouvelle Citroën tombe manifestement du ciel dans la mesure où elle se présente d’abord comme un objet superlatif. Il ne faut pas oublier que l’objet est le meilleur messager de la surnature: il y a facilement dans l’objet, à la fois une perfection et une absence d’origine, une clôture et une brillance, une transformation de la vie en matière (la matière est bien plus magique que la vie), et pour tout dire un silence qui appartient à l’ordre du merveilleux. La «Déesse» a tous les caractères (du moins le public commence-t-il par les lui prêter unanimement) d’un de ces objets descendus d’un autre univers, qui ont alimenté la néomanie du XVIIIe siècle et celle de notre science-fiction: la Déesse est d’abord un nouveau Nautilus.
C’est pourquoi on s’intéresse moins en elle à la substance qu’à ses joints. On sait que le lisse est toujours un attribut de la perfection parce que son contraire trahit une opération technique et tout humaine d’ajustement: la tunique du Christ était sans couture, comme les aéronefs de la science-fiction sont d’un métal sans relais. La DS 19 ne prétend pas au pur nappé, quoique sa forme générale soit très enveloppée; pourtant ce sont les emboîtements de ses plans qui intéressent le plus le public: on tâte furieusement la jonction des vitres, on passe la main dans les larges rigoles de caoutchouc qui relient la fenêtre arrière à ses entours de nickel. Il y a dans la DS l’amorce d’une nouvelle phénoménologie de l’ajustement, comme si l’on passait d’un monde d’éléments soudés à un monde d’éléments juxtaposés et qui tiennent par la seule vertu de leur forme merveilleuse, ce qui, bien entendu, est chargé d’introduire à l’idée d’une nature plus facile.“
Roland Barthes (12 november 1915 – 25 maart 1980)
De Duitse dichter en schrijver Hans Werner Richter werd geboren op 12 november 1908 in Bansin op het eiland Usedom. Zie ook mijn blog van 12 november 2006.
Uit: Hans Prescher, Künste im Aufbruch
„Aus der US-Kriegsgefangenschaft ließ sich Hans Werner Richter, gelernter Buchhändler und wie Koeppen aus Pommern stammend, nach München entlassen. Er gab dort zusammen mit Alfred Andersch 1946/47 die legendäre Zeitschrift »Der Ruf« heraus, die der US-Besatzungsmacht wegen ihrer kritischen Haltung so mißfi el, daß die beiden Herausgeber gefeuert wurden und Erich Kuby die Nachfolge antrat. Mit »Ruf«-Mitarbeitern initiierte Richter die »Gruppe 47«, zu deren Treffen er Schriftsteller an wechselnde Orte zu Lesungen einlud – nie aber nach München.
Als Mentor und Moderator der Gruppe verband er laut Heinrich Böll »die Strenge des Vaters mit der Güte der Mutter«. Richter hat mit der Gruppe 47 einem Gutteil der westdeutschen Literatur nach 1945 auf den Weg geholfen. Durch die Auszeichnung mit dem Preis der Gruppe fanden zwischen 1951 und 1955 Autoren wie Günter Eich, Heinrich Böll, Ilse Aichinger, Ingeborg Bachmann und Martin Walser erstmals breitere Beachtung. Die 50er Jahre galten als die große Zeit der Gruppe, später entwickelte sie sich mehr zu einer »Literaturbörse«, wie Günter Herberger kritisierte, auf der »sich auch Kritiker eitel selbst darstellten«. Marcel Reich-Ranicki urteilte, trotz einer ganzen Anzahl eigener Buchveröffentlichungen Richters bleibe die Gruppe 47 dessen »Hauptwerk«.
Richters Bücher sind durch ihre Themen wie durch ihren literarisch wenig ambitionierten, eher journalistischen Stil primär von zeitgeschichtlichem Interesse. »Die Politik interessierte ihn mehr als die Literatur«, so Reich-Ranicki. Richters 1949 erschienener, stark beachteter Roman »Die Geschlagenen« basiert auf eigenen Erfahrungen und erzählt in nüchternem Realismus von einem wenig nazibegeisterten Obergefreiten, der mörderische Kämpfe um Monte Cassino überlebt und später den Schikanen führergläubiger Vorgesetzter im US-Kriegsgefangenenlager ausgesetzt ist. Mit diesem in mehrere Sprachen übersetzten, von Friedrich Sieburg »das bisher beste Kriegsbuch« genannten Roman begann Richters Zusammenarbeit mit dem Münchner Verleger Kurt Desch, der auch seine nächsten Bücher herausbrachte.
Der dokumentarische Roman »Sie fi elen aus Gottes Hand«, der 1951 folgte, zeichnet eindringlich das Los von einem Dutzend Vertriebener und Entwurzelter nach, Strandgut aus dem Untergang des »Dritten Reichs«. Sie alle, ob Polen oder Spanier, Russen oder Letten, hatten sich anzupassen gesucht, um zu überleben. »Wir wählten stets das kleinere Übel und enden im großen«, sagt einer der Männer, ein anderer fügt hinzu: »Man läuft von einer Seite zur anderen, und immer ist man auf der falschen Seite.«
Hans Werner Richter (12 november 1908 – 23 maart 1993)
De Mexicaanse dichteres en moniaal. Juana Inés de la Cruz de Asbaje y Ramírez, ook bekend als Sor Juana, werd geboren in San Miguel Nepantla op 12 november 1648 of 1651. Zie ook mijn blog van 12 november 2006.
Vol Liefde
Vol liefde zoek ik wie mij wreed ontvlucht
en wreed ontvlucht ik wie mij volgt vol liefde;
ik blijf vol liefde trouw aan wie mij griefde,
ik grief wie naar mijn liefde trouw verzucht.
Voor mijn geliefde ben ik louter lucht,
en hij is louter lucht voor zijn geliefde,
beducht bekijk ik wie mijn hart doorkliefde,
en ik doorklief het hart van wie mij ducht.
Als ik hem loon, verlies ik mijn verlangen;
als ik hem bid, krenk ik mijn eer als bruid;
zo moet ik tussen beiden blijven hangen.
Wat kies ik mij als doel in ’t leven uit?
liever door wie ik niet bemin gevangen
dan van hem die me niet bemint de buit.
Juana Inés de la Cruz (12 november 1648 of 1651 – 17 april 1695)
De Duitse schrijver Michael Ende werd geboren in Garmisch-Partenkirchen op 12 november 1929. Hij was de enige zoon van Edgar Ende, een surrealistische schilder, wie het schilderen later verboden werd door de Nazi’s. Op zijn zesde verhuisde hij naar München, waar hij het gymnasium volgde. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog dook hij onder om aan de dienstplicht te ontsnappen. Na de oorlog voltooide hij zijn opleiding en ging studeren aan de kleinkunstacademie. Via baantjes als acteur en radiopresentator werd Michael Ende uiteindelijk auteur. Hij schreef proza, toneelstukken, liedjes, filmscripts en kritieken. Sommige werken van Ende dragen het stempel van zijn antroposofisch wereldbeeld, zoals De Toverdrank en Momo. Hij begon met het het schrijven van kinderboeken door toedoen van een vriend, die hem vroeg de tekst te schrijven bij een boek dat deze illustreerde. Zo kwam het eerste kinderboek van Michael Ende tot stand: Jim Knoop en Lucas de machinist (1960). In 1971 verhuisde Ende met zijn vrouw naar Italië, en keerde pas in 1985, na haar dood, terug. In 1989 trouwde hij met de Japanse vertaalster van Het oneindige verhaal. Momo en Het oneindige verhaal werden ook verfilmd.
Uit: Momo
»Ja, mach, daß du wegkommst!« rief Nino ihm nach.»Du hättest erst gar nicht zu kommen brauchen. Ichversöhne mich doch nicht mit einem Verbrecher!«Nicola fuhr herum. Sein Gesicht war puterrot vor Zorn.»Wer ist hier ein Verbrecher?« fragte er drohend undkam wieder zurück.»Sag das noch mal!«»Sooft du nur willst!« schrie Nino. »Du glaubst wohl,weil du stark und brutal bist, wagt niemand, dir die Wahrheit ins Gesicht zu sagen? Aber ich, ich sage siedir und allen, die sie hören wollen! Ja, nur zu, kommdoch her und bring mich um, wie du es schon mal tunwolltest!«»Hätt’ ich’s nur getan!« brüllte Nicola und ballte dieFäuste. »Aber da siehst du, Momo, wie er lügt undverleumdet! Ich hab’ ihn nur beim Kragen genommenund in die Spülwasserpfütze hinter seiner Spelunkegeschmissen. Da drin kann nicht mal eine Ratteersaufen.« Und wieder zu Nino gewandt, schrie er:»Leider lebst du ja auch noch, wie man sieht! «Eine Zeitlang gingen die wildesten Beschimpfungenhin und her und Momo konnte nicht schlau darauswerden, worum es überhaupt ging und weshalb diebeiden so erbittert aufeinander waren. Aber nach undnach kam heraus, daß Nicola diese Schandtat nurbegangen hatte, weil Nino ihm zuvor in Gegenwarteiniger Gäste eine Ohrfeige gegeben hatte. Dem warallerdings wieder vorausgegangen, daß Nicola versuchthatte, Ninos ganzes Geschirr zu zertrümmern.»Ist ja überhaupt nicht wahr!« verteidigte sich Nicolaerbittert. »Einen einzigen Krug hab’ ich an die Wandgeschmissen, und der hatte sowieso schon einenSprung!« »Aber es war mein Krug, verstehst du?«erwiderte Nino. »Und überhaupt hast du kein Recht zuso was!« Nicola war durchaus der Ansicht, in gutemRecht gehandelt zu haben, denn Nino hatte ihn inseiner Ehre als Maurer gekränkt.»Weißt du, was er über mich gesagt hat?« rief erMomo zu. »Er hat gesagt, ich könne keine geradeMauer bauen, weil ich Tag und Nacht betrunken sei.Und sogar mein Urgroßvater wäre schon so gewesen,und er hätte am Schiefen Turm von Pisa mitgebaut!«
»Aber Nicola«, antwortete Nino, »das war doch nurSpaß!«»Ein schöner Spaß!« grollte Nicola. »Über so waskann ich nicht lachen. «Es stellte sich jedoch heraus, daß Nino damit nur einenanderen Spaß Nicolas zurückgezahlt hatte. EinesMorgens hatte nämlich in knallroten Buchstaben aufNinos Tür gestanden: »Wer nichts wird, wird Wirt«.Und das fand wiederum Nino gar nicht komisch.Nun stritten sie eine Weile todernst, welcher von denbeiden Späßen der bessere gewesen sei und redetensich wieder in Zorn. Aber plötzlich brachen sie ab.Momo schaute sie groß an, und keiner der beidenkonnte ihren Blick so recht deuten. Machte sie sich imInneren lustig über sie? Oder war sie traurig? IhrGesicht verriet es nicht.“
Michael Ende (12 november 1929 – 28 augustus 1995)
De Duitse schrijver en satiricus Oskar Panizza werd geboren op 12 november 1853 in Kissingen. In zijn geschriften viel hij de Wilhelmijnse overheidsstaat aan en leverde hij kritiek op de katholieke kerk, sexuele taboes en de burgerlijke moraal. Als literaire individualist neemt hij een uitzonderingspositie in de Duitse literatuurgeschiedenis in. Panizzas hoofdwerk is het in 1894 verschenen satirische drama Das Liebeskonzil. Zijn bizarre verhalen, waarin hij realisme en fantasie combineerde, zijn evenees van belang.
Uit: Das Liebeskonzil
Der Himmel; ein Thronsaal; drei Engel in schwanenweissen federdaunartigen Anzügen mit enganliegenden, durch Schleifen gehaltenen Kniehosen, Wadenstrümpfen, kurzen Amorettenflügeln, weissgepuderten, kurzgeschnittenen Haaren, weissen Atlasschuhen; sie haben Flederwische in der Hand zum Abstauben.
Erster Engel. Heut steht ER wieder spät auf.
Zweiter Engel. Seid froh! Dieses Gehust’, dieses wasserblaue Geglotz’, dieses Schleimfliessen, Fluchen, Spucken den ganzen Tag – man kommt zu keinem gesunden Augenblick.
Dritter Engel. Ja, es ist merkwürdig da heroben!
Erster Engel. A propos! Ist der Thron festgemacht?
Zweiter Engel. Ja, um Gottes willen! Ist der Thron festgemacht? Er wackelte gestern.
Dritter Engel. Wer wackelte gestern?
Erster Engel. Der Thron, dummes Gänschen!
Dritter Engelverwundert. Der Thron? – Warum wackelt der Thron?
Erster Engel. Enfin, er wackelt eben.
Dritter Engel. Wie? Wackelt denn hier heroben überhaupt etwas?
Ersterundzweiter Engellaut auflachend. Ha, ha, ha, ha! –
Dritter Engelimmer ernster und erstaunter. Ja, warum wackelt der heilige Thron?
Erster Engelenergisch. Dummes Gänschen! Weil hier sowieso alles aus dem Leim geht und lidschäftig wird, Götter und Möbel, Fransen und Tapeten.
Dritter Engelinnerlich erbebend. Gott, wenn das meine Mutter wüsste!
Zweiter Engelstirnrunzelnd und höhnisch. Deine Mutter? – Was willst du denn mit deiner Mutter, Fratz?
Dritter Engel. Ach, sie liess doch heute die sechzigste Seelenmesse für mich lesen!
Ersterundzweiter Engelmit wachsender Verwunderung. Für dich?! -Beide laut auflachend. Ja, wie alt bist denn du?
Dritter Engelsich besinnend und dann mit Pathos zitierend. »Vor Gott sind tausend Jahre wie ein Tag, und ein Tag wie tausend Jahre!«
Ersterundzweiter Engelihr abwinkend und sie zur Räson bringend; sehr breit. Ja, ja, ja, – is schon recht; das wissen wir schon! – Aber wie alt warst du denn drunten?
Dritter Engelkindlich. Knapp vierzehn Jahre!
Erster Engellachend. Und da brauchst du Seelenmessen?
Dritter Engelzaghaft. Ach, ihr wisst ja nicht, ich bin ja gestorben!
Ersterundzweiter Engelnoch lauter lachend. Ha, ha, ha! Hi, hi! – No, natürlich, sonst wärst du ja nicht hier! –
Dritter Engelmit unverrückbarem Ernst. Ach, ihr wisst ja nicht, ich bin ja in Sünden gestorben!
Oskar Panizza (12 november 1853 – 28 september 1921)
De Nederlandse dichter Jacobus Bellamy werd geboren in Vlissingen op 12 november 1757. Aan het einde van 1781, na 2 jaar privélessen van rector Didericus van Cruysselbergen, werd Jacobus toegelaten op de universiteit van Utrecht. In Utrecht wist hij in 1782 zijn eerste dichtbundel te laten uitgeven onder de titel Gezanger mijner jeugd. In 1784 werd Bellamy redacteur van letterkundig tijdschrift, Proeven voor het verstand, den smaak en het hart. Het tijdschrift was een initiatief van zijn vriend dominee Willem Anthony Ockerse. In de tweede uitgave van dit blad plaatste hij een aantal gedichten waaronder zijn bekende vertelling “Roosje”.
Het gebrek in Chloris
Natuur gaf aan mijn Chloris
Haar allerschoonste gaven.
Zij gaf haar schone leden,
Zij gaf haar tintelende oogjes,
En blosjes op de wangen,
Zij gaf haar, trots der mannen,
Een vlug vernuft, en oordeel.
In ’t kort, zij gaf haar alles,
Wat maagden kan versieren.
Maar jammer is ‘t – zij weet het
Jacobus Bellamy (12 november 1757 – 11 maart 1786)