Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

PAPER BOATS
Homage to Ian Hamilton Finlay

fold paper boats
for the boy Odysseus
and launch them

ship-shape
happy-go-lucky
in the direction of Troy

 

OLD POETS

Old poets regurgitate
Pellets of chewed-up paper
Packed with shrew tails, frog bones,
Beetle wings, wisdom.

 

Monarch

If I were inside you now
I would stay there for ages
Until the last migrating
Monarch butterfly had left.

 

Notitieboekje

Waarom heb ik nooit een notitieboekje bijgehouden
Dat vol stond met rietgorzen
En zwartkoppen en tjiftjaffen, hun
liederen een sublied tussen de regels?

Begin april. Ik ben zeventien.
Onder een overhangende bremstruik
heb ik kneuen zien bouwen.
Een roodborstje heeft haar eerste ei gelegd.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2020 en eveneens mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.

Arno Geiger, Michael Longley

De Oostenrijkse schrijver Arno Geiger werd geboren op 22 juli 1968 in Bregenz, Vorarlberg. Zie ook alle tags voor Arno Geiger op dit blog.

Uit: Onder de Drachenwand (Vertaald door Wil Hansen)

“Aan de hemel, hoog in de lucht, kon ik enkele wolken voorbij zien drijven, en toen begreep ik dat ik het had overleefd. / Later stelde ik vast dat ik dubbelzag. Alle botten deden me pijn. De volgende dag borstvliesontsteking, gelukkig goed doorstaan. Maar met mijn rechteroog zag ik nog steeds dubbel, en mijn reukvermogen was ik kwijt. Zo had de oorlog me ook ditmaal alleen maar even opzij geslingerd. Het eerste moment had ik het gevoel gehad dat ik werd opgeslokt door het gedreun en door de toch al alles opslokkende steppe en de toch al alles opslokkende rivieren, bij die ruime bocht van de Dnjepr. Onder mijn rechtersleutelbeen liep het bloed in glinsterende stroompjes naar buiten, ik keek ernaar, het hart is een krachtige pomp, en het pompte mijn bloed nu niet meer in mijn lichaam rond, maar dreef het uit mij, boem, boem. In doodsangst rende ik naar de geneeskundig officier, die mijn wond dichtdrukte en me provisorisch verbond. Ik keek toe, verbaasd over het geluk dat ik nog ademde. Een granaatsplinter had mijn rechterwang geraakt, uiterlijk was er weinig van te zien, een andere splinter zat in de rechterdij, pijnlijk, en een derde splinter had onder mijn sleutelbeen een groot bloedvat geraakt, hemd, uniformjasje en broek waren doordrenkt van het bloed. Het onbeschrijflijke gevoel dat je het hebt overleefd, met niets te vergelijken. Als kind de gedachte: als ik groot ben. Nu de gedachte: als ik het overleef. / Wat is er mooier dan in leven te blijven? Het gebeurde in precies dezelfde omgeving als waar we twee jaar geleden in dezelfde tijd hadden gezeten. Ik kon me alles goed herinneren, ik herkende de omgeving meteen weer, de wegen, alles nog steeds hetzelfde. Maar de wegen waren er sindsdien niet beter op geworden. We lagen bij een verwoest dorp, de meeste tijd onder vuur. ’s Nachts was het al zo koud dat het water in de emmer bevroor. Ook op de tenten lagen ijskorsten. / Onze terugtocht was één grote vuurstreep, vreselijk om te zien. En ontnuchterend om erover na te denken. Alle stromijten stonden in brand, alle kolchozen stonden in brand, juist de huizen bleven meestal overeind. De bevolking moest naar achteren geëvacueerd worden, maar dat kon maar gedeeltelijk worden doorgevoerd, voor een groot deel waren de mensen niet weg te krijgen, het kon hun niet schelen of ze werden doodgeschoten, maar weg wilden ze in elk geval niet. En de oorlog woedde voort, voor de een voorwaarts, voor de ander achterwaarts, maar altijd jachtig, hoogst bloederig en onbegrijpelijk.”

 

Arno Geiger (Bregenz, 22 juli 1968)

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Salomonszegel

In de schaduw van de zelf gezaaide hazelaars
In een achterste hoek van onze tuin,
Rechts van de bloeiende bes
Een onverwacht Salomonszegel
Die Ik je wil laten zien. Maakt het uit
Waarom zulke sierlijke klokken zo worden genoemd
(Zegels van een middeleeuws document?)
Het is mei en Salomon zegt: Sta op,
Mijn liefje, mijn schoonheid, en kom mee,
De winter is voorbij, de regen is voorbij
En weg. Bloemen verschijnen op de aarde.
Een eenzame sleutelbloem heeft
Onder onze beuk de eerste grasmaaibeurt overleefd.
De tijd van het zingen van vogels is gekomen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor de schrijvers van de 22 juli ook mijn blog van 22 juli 2020 en eveneens mijn blog van 22 juli 2019 en ook mijn blog van 22 juli 2018 deel 2.

Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Absence

Dear old brother-in-law, I’ve flown home
Across the Atlantic. I’m far away, but you
Forget. So, yes, I’ve just gone shopping.
I’ll reappear soon at the French window.

 

Bog cotton

Let me make room for bog cotton, a desert flower –
Keith Douglas, I nearly repeat what you were saying
When you apostrophised the poppies of Flanders
And the death of poetry there: that was in Egypt
Among the sandy soldiers of another war.

(It hangs on by a thread, denser than thistledown,
Reluctant to fly, a weather vane that traces
The flow of cloud shadow over monotonous bog –
And useless too, though it might well bring to mind
The plumpness of pillows, the staunching of wounds,

Rags torn from a petticoat and soaked in water
And tied to the bushes around some holy well
As though to make a hospital of the landscape –
Cures and medicines as far as the horizon
Which nobody harvests except with the eye.)

You saw that beyond the thirstier desert flowers
There fell hundreds of thousands of poppy petals
Magnified to blood stains by the middle distance
Or through the still unfocused sights of a rifle —
And Isaac Rosenberg wore one behind his ear.

 

Gorse Fires

Cattle out of their byres are dungy still, lambs
Have stepped from last year as from an enclosure.
Five or six men stand gazing at a rusty tractor
Before carrying implements to separate fields.

I am travelling from one April to another.
It is the same train between the same embankments.
Gorse fires are smoking, but primroses burn
And celandines and white may and gorse flowers.

 

PIPISTRELLUS

In warm water hielden ze hem jaren in leven,
de soldaat die zijn huid had verloren.
                                                                     ’s Nachts
werd hij bezocht door de gewonde vleermuis
die hij na Passchendaele had ontdooid,

de hielen onder zijn wijsvinger gehaakt
en fluisterend in de muizenvacht.

Voordat hij de dwergvleermuis fladderen liet
boven zijn zomerse zwembad en een slokje liet nemen,

spreidde hij de vleugelhand, elleboog tot duim.
Het vlies voelde aan als een klaprozenblaadje.

 

Vertaald voor Poetry International

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2020 en eveneens mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.

Arno Geiger, Michael Longley

De Oostenrijkse schrijver Arno Geiger werd geboren op 22 juli 1968 in Bregenz, Vorarlberg. Zie ook alle tags voor Arno Geiger op dit blog.

Uit: Das glückliche Geheimnis

„Es fehlt nicht viel, dann sind es drei Jahrzehnte, seit es angefangen hat. Ich war vierundzwanzig Jahre alt, strebte keine Anstellung an, weil ich Schriftsteller werden wollte, und lebte in Wien in einem Haus, das dem Aussehen nach kurz vor dem Abriss stand. In diesem heruntergekommenen Haus bewohnte ich eine heruntergekommene Wohnung, dreißig Quadratmeter, bestehend aus einer engen Küche und einem an die Küche anschließenden Zimmer. Dieses Zimmer hatte die Aufgaben von Wohn-, Arbeits-, Ess- und Schlafraum zu erfüllen. Das Klo auf dem Gang teilte ich mit den Nachbarn.
Für das kärgliche Inventar der Wohnung hatten meine Eltern zwei Jahre zuvor eine beträchtliche Summe an illegaler Ablöse bezahlt, eine gängige Praxis im damaligen, von Wohnungsnot geprägten Wien. Diese Investition sollte wieder hereinkommen durch die außerordentlich niedrige Miete und meinen Willen zur Sparsamkeit. Die Wohnung befand sich nicht weit entfernt von der Oper in zentraler Lage. Hier hatte ich einen Platz, der manchmal von Sonnenlicht und manchmal von Liebe beschienen war. Als weiteren Vorzug empfand ich die unmittelbare Nähe zum Naschmarkt mit seinen billigen Lebensmitteln und dem Flohmarkt am Samstag. Dort bekam ich alles, was ich brauchte, Bücher und Stifte ebenso wie Hausrat und Kleidung.
Die Wohnung wirkte nach außen hin deprimierend mit den von meinen Eltern abgelösten, zweieinhalb Meter hohen Schrankwänden und dem alten Bettüberwurf. Aber ich betrachtete sie als mein Zuhause und schätzte mich glücklich, dass ich diesen Ort hatte und eine Tür, die ich hinter mir schließen konnte. Oft lernte ich für Prüfungen, oft schrieb ich an einem Roman. Ich hatte eine Freundin, M., sie gab sich Mühe, das von mir Geschriebene zu lesen, schlief aber meistens darüber ein. Ich merkte es, wenn ich, am Schreibtisch sitzend, in meinem Rücken kein Blättern mehr hörte.
M. schlief sehr still. Brauchte ich selbst etwas zum Lesen, ging ich auf den Flohmarkt. Dann kehrte ich nicht mit einem, sondern mit zehn Büchern zurück. Mir erschien die Zukunft so ungeheuer groß und weit, dass ich bedenkenlos auf Vorrat kaufte. Dabei war ich eigensinnig genug, das Ausgefallene dem Gängigen vorzuziehen.
Im Rückblick, in der Sturzflut der Tage, ich muss sagen: M. und ich waren Kinder der Provinz, unsicher und fleißig. Schmusen und Herumhängen fanden wir schön, hielten es aber nicht lange durch. Wir praktizierten auch das Schmusen und Herumhängen mit Konzentration, nicht, wie andere, mit Ausdauer. Wir waren ständig in Bewegung, neugierig, auf unser Weiterkommen bedacht.“

 

Arno Geiger (Bregenz, 22 juli 1968)

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Bergbraambessen

Je geeft me bergbraambessenjam uit Lapland,
Moeras-barnsteen, lekkernijen uit de sneeuw, verrukkelijke
Bergbraambessen langzaam gezoet door de kou,
En duur genoeg voor bergbraambessenoorlogen
(Diplomatieke oorlogen, mijn liefste).
……………………………………………………..Stel je ons voor
Tussen de oogstmachines, afstand houdend
Tot veenmosvelden op de langste dag
Wanneer zonsopgang en zonsondergang als gefrustreerde minnaars,
Volgens de legende, één keer per jaar, kunnen zoenen. Ah,
Kusjes op onze leeftijd, kusjes met bergbraambessen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor de schrijvers van de 22 juli ook mijn blog van 22 juli 2020 en eveneens mijn blog van 22 juli 2019 en ook mijn blog van 22 juli 2018 deel 2.

Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Amelia’s Poem

Amelia, your newborn name
Combines with the midwife’s word
And, like smoke from driftwood fires,
Wafts over the lochside rood
Post the wattle byre – hoy boles
For ponies, Silver and Whisper –
Between drystone walls’ river-
Rounded moss-clad ferny stones,
Through the fenceless gate and gorse
To the flat erratic boulder
Where otters and your mother rest,
Sproints black os your meconium,
Fish bones, fish scales, shirty sequins
Reflecting what light remains.

 

Harmonica

A tommy drops his harmonica in No Man’s land.
My dad like old Anaximines breathes in and out
Through the holes and reeds and finds his melody.

Our souls are air. They hold us together. Listen.
A music-hall favourite lasts until the end of time.
My dad is playing it. His breath contains the world.

The wind is playing an orchestra of harmonicas.

 

Between Hovers

And not even when we ran over the badger
Did he tell me he had cancer, Joe O’Toole
Who was psychic about carburettor and clutch
And knew a folk cure for the starter-engine.
Backing into the dark we floodlit each hair
Like a filament of light our lights had put out
Somewhere between Kinnadoohy and Thallabaun.
I dragged it by two gritty paws into the ditch.
Joe spotted a ruby where the canines touched.
His way of seeing me safely across the duach
Was to leave his porch light burning, its sparkle
Shifting from widgeon to teal on Corragaun lake.
I missed his funeral. Close to the stony roads
He lies in Killeen Churchyard over the hill.
This morning on the burial mound at Templedoomore
Encircled by a spring tide and taking in
Cloonaghmanagh and Claggan and Carrigskeewaun,
The townlands he’d wandered tending cows and sheep,
I watched a dying otter gaze right through me
at the islands in Clew Boy, as though it were only
Between hovers and not too far from the holt.

 

Parende zwanen

Zelfs nu wou ik dat je erbij was geweest
Naast me zittend op de oever van de rivier:
De zwaan en het wijfje die gelijkop gleden,
Tot de smalle hoofden elkaar raakten en het laatste
Heraldisch moment oploste in rimpelingen.
Dit was een huwelijk en een doop,
Een adem inhouden, bijna een verdrinken,
Gespreide vleugels zorgden voor evenwicht waar hij trapte,
Haar verenkleed vol water en haar nek
Onder water als een staaf van licht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2020 en eveneens mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.

Arno Geiger, Michael Longley

De Oostenrijkse schrijver Arno Geiger werd geboren op 22 juli 1968 in Bregenz, Vorarlberg. Zie ook alle tags voor Arno Geiger op dit blog.

Uit: De oude koning in zijn rijk (Vertaald door W. Hansen)

“Toen ik zes jaar oud was, herkende mijn grootvader mij niet langer. Hij woonde in het lagergelegen huis naast het onze, en omdat ik zijn boomgaard gebruikte om de weg naar school af te snijden, gooide hij me af en toe een stuk hout na, ik had op zijn land niets te zoeken. Maar soms was hij blij me te zien, hij kwam op me af en noemde me Helmut. Daar kon ik ook al niets mee aanvangen. Grootvader ging dood. Ik vergat die belevenissen – tot de ziekte bij mijn vader begon.
In Rusland bestaat er een spreekwoord dat zegt dat er niets in het leven terugkeert behalve onze fouten. En als we oud zijn, worden ze groter. Omdat mijn vader altijd al geneigd was tot excentriek gedrag, zagen wij zijn spoedig na zijn pensionering optredende eigenaardigheden als een teken dat hij nu elke belangstelling voor zijn omgeving begon te verliezen. Zijn gedrag leek typerend voor hem. Daarom hebben we hem ettelijke jaren op de zenuwen gewerkt met onze bezwering dat hij zich moest beheersen.
Tegenwoordig overvalt me een stille woede over die verspilling van energie; want we waren kwaad op de persoon, maar we bedoelden de ziekte. ‘Laat je alsjeblieft niet zo gaan!’ zeiden we honderdmaal, en mijn vader accepteerde het, geduldig en onder het motto dat het het makkelijkst is als je op tijd berust. Hij wilde zich niet verzetten tegen het vergeten, maakte nooit gebruik van zelfs maar de kleinste ezelsbruggetjes en liep daardoor ook niet het gevaar zich te beklagen dat iemand knopen in zijn zakdoek legde. Hij voerde geen hardnekkige stellingenoorlog tegen zijn geestelijk verval, en hij heeft niet één keer het gesprek erover gezocht, hoewel hij – achteraf geredeneerd – uiterlijk in het midden van de jaren negentig geweten moet hebben hoe ernstig het er met hem voor stond. Als hij tegen een van zijn kinderen had gezegd, sorry, mijn geheugen laat me in de steek, dan hadden we allemaal beter kunnen omgaan met de situatie. Maar nu vond er een jarenlang kat-en-muisspel plaats, met vader als muis, met ons als muizen en met de ziekte als kat.

Die eerste zenuwslopende fase, gekenmerkt door onzekerheid en twijfel, ligt achter ons, en hoewel ik er nog steeds niet graag aan terugdenk, begrijp ik nu dat er een verschil is tussen opgeven omdat je niet meer wilt, en weten dat je verslagen bent. Mijn vader ging ervan uit dat hij was verslagen. Aangekomen in het deel van zijn leven waar zijn geestelijke kracht afnam, koos hij voor ingekeerdheid, iets wat bij gebrek aan effectieve medicijnen ook voor de naasten een bruikbare mogelijkheid is met die ellendige ziekte om te gaan.
Milan Kundera heeft geschreven
: ‘Het enige wat ons overblijft tegenover die onontkoombare nederlaag die leven wordt genoemd, is de poging het te begrijpen.’
De dementie in zijn middelste fase, waarin mijn vader zich momenteel bevindt, stel ik me ongeveer zo voor: alsof je uit je slaap bent opgeschrikt, je weet niet waar je bent, de dingen tollen om je heen, landen, jaren, mensen. Je probeert je te oriënteren, maar het lukt niet. De dingen draaien door, doden, levenden, herinneringen, droomachtige hallucinaties, flarden van zinnen die je niets zeggen – en die toestand wordt de rest van de dag niet anders meer.”

 

Arno Geiger (Bregenz, 22 juli 1968)

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Honderd Deuren

Godl Ik steek weer kaarsen aan, nog steeds
De sentimentele atheïst, familie
Namen een soort gebed of gedicht, mijn muze
Onze Lieve Vrouw van Honderd Deuren.

Onder toezicht van een xenofobe
Koster plant ik in stoffig zand
Namen en gezichten die mij volgen
Zover als de ramen in de vloer:

Marmeren stompen doen pijn door het glas
Voor hun heidense tempel, de warme
Innerlijkheid die Praxiteles naar buiten bracht.
De intelligentie van steen.

De koster die mijn vlam-
Bloemen plukt en ze uit blaast, slechts enkele minuten
Oud, weet dat ik kijk en het
Maakt hem niet uit, als hij mijn levens verkort.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor de schrijvers van de 22 juli ook mijn blog van 22 juli 2020 en eveneens mijn blog van 22 juli 2019 en ook mijn blog van 22 juli 2018 deel 2.

Hans van de Waarsenburg, Leo Herberghs, Michael Longley

De Nederlandse dichter en literatuurcriticus Johannes (Hans) Paul Richard Theodorus van de Waarsenburg werd geboren in Helmond op 21 juli 1943. Zie ook alle tags voor Hans van de Waarsenburg op dit blog.

 

Spinsel van tijd

Wanneer je terugloopt
met het hoofd bedekt
de lippen verzegeld

En nog het heldere glas
van de ogen waar licht
in het hoofd valt

Onder de lindebomen
ga je daar, waar niets
meer is, asfalt en ampels

Nog valt de avond niet
of kraakt er iets zachts
en dwaas in wat schuurt.

 

Schaduwgrens

Heuvels die glooiden zie ik en soms zwemmen er
Vissen doorheen. Mooie vissen die naar me zwaaien.

Sluiers van gordijnen als het raam openstaat en de
Wind naar binnen waait. En hemels de geur van verre

Egyptische tabak, verpakt in platte sigaretten. Mijn lief,
Ik wil niets meer dan dit uitzicht vol mooie, naar mij

Zwaaiende vissen. De sluier van je haren en de heuvels
Die glooien. Een ode aan alles wat langzaam verdwijnt.

 

Dan, langzamerhand dronken wordend

Dan, langzamerhand dronken wordend
van pop, powezie en pils
staat hij uit zijn stoel op

zijn tikmasjiene duvelt op
de grond;
hij weet de rand van de taal bereikt

voorzichtig naar een oude
boekenkast schuifelend
(soms wordt hij eeuwen stof)
negeert hij het dode grijze oog

bij een aantal tijdschriften en bundels
blijft hij staan en probeert zijn leven
in gestrekte sentimeters te schatten
het loont nauwelijks de moeite.

 

Hans van de Waarsenburg (21 juli 1943 – 15 juni 2015)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Leo Herberghs werd geboren in Heerlen op 21 juli 1924. Zie ook alle tags voor Leo Herberghs op dit blog.

 

Maastricht

Ik zag u langzaam uit de nevels stijgen,
Lieflijk en needrig, hemels onderpand,
Uw mond half glimlachend, half zwijgend;
Zo steeg gij langzaam tot de heuvelrand

En steeg en steeg. De wolken en de weiden
Liet gij verblinken op het wazig land
En met uw torens zaagt gij reeds terzijde
Naar de eeuwige lente van de Overkant.

En plots werd gij een juubling in mijn oren,
Een stromend lied, een vleugellicht gedicht
Dat spoorslags wegvoer tussen englenkoren

En zo verzwond uit mijn verbaasd gezicht:
Maar dan was plotsling alles als te voren –
Ik zag u liggen in het morgenlicht.

 

Herfst

II
De paniek van omgevallen stengelen,
rozen, verrot op de natte grond;
grauwe en grijze, die even bengelen
en dan neervallen in het rond –

Bladeren tuimelen, een ris.
Hees ritselt de wind, ontdaan
struikelend in het ongewis,
wijl hyacinthen te bloeien staan

en de merel vaag tureluurt,
voor zich fluisterend, afgewend,
en de zon langs de bladeren gluurt
en de eenzame bloemen herkent.

 

Dorp

denkend: onder de weerhanen van de dorpen
woeden de grote gepeinzen
als landschappen vol hosanna’s
met purperen vleugels. de jaren
vliegen over de daken
en angstig en stil sterft de vlinder.

dit is groter dan ooit, dit is wilder,
dit is geliefder dan brood, dit is stormend
en de dood heeft de donkerste kleuren.

 

Leo Herberghs (Heerlen, 21 juli 1924 – 11 mei 2019)

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Staakt-het-vuren

L
Denkend aan zijn eigen vader en tot tranen geroerd
Nam Achilles hem bij de hand en duwde de oude koning
Voorzichtig weg, maar Priamus krulde zich op aan zijn voeten en
Huilde met hem totdat hun verdriet het gebouw vulde.

II
Achilles nam Hectors lijk in zijn eigen handen en
Zorgde ervoor dat het gewassen werd en, in het belang van de oude koning,
Neergelegd in uniform, klaar voor Priamus om, verpakt
Als een cadeau naar Troje te dragen bij het ochtendgloren.

III
Toen ze samen hadden gegeten, staarden ze allebei vergenoegd
Naar elkaars schoonheid zoals geliefden zouden doen,
Achilles gebouwd als een god, Priamus nog steeds knap
En levendig pratend, die eerder had gezucht:

IV
‘Ik ga op mijn knieën en doe wat gedaan moet worden’
En kus Achilles’ hand, de moordenaar van mijn zoon.’

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juli ook mijn blog van 21 juli 2020 en eveneens mijn blog van 21 juli 2019 en ook mijn blog van 21 juli 2018 deel 2.

Hitte (C. S. Adama van Scheltema), Michael Longley, Dolce far niente

 

Dolce far niente

 

Podol zomer, Kiev door Andrey Kutsachenko, z.j.

 

Hitte

Hoog staat het stralend witte zonjuweel
En slaat zijn hete licht op ’t land te gruis,
De zilvren vlammen laaien uit ’t hemelhuis,
De barnende aarde blakert grijs en geel.

Elk buigt zijn rug onder het zware kruis
Van vlammen, een last van vuur, – het lijkt of heel
De wereld brandend draait, – de zon ziet scheel
En kookt het gulzig zweet op ’t heet fornuis.

Kon ik die zon aan bei mijn borsten drukken
En drinken van haar licht, dat ik in dagen
Van duisternis de mensen zou verrukken!

Wie dorst zijn ziel in ’t barre zonlicht dragen,
Om uit zijn hart voor andren de oogst te plukken, –
Wie dorst om zweet – wie dorst om waarheid vragen?

 

C. S. Adama van Scheltema (26 februari 1877 – 6 mei 1924)
Stadsstrand met uitzicht over het IJ in Amsterdam de geboorteplaats van Adama van Scheltema

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

HET PATROON

Op de kop af zesendertig jaar na ons trouwen,
toen er een koude, figuur-onthullende wind tegen je aan woei
en je sluier oplichtte, vind ik in zijn dikke envelop
het Vogue-patroon van zes shilling van je bruidsjapon,
gecompliceerde handleiding voor het naaien van lijfje
en rok, dubbele plooien en zomen, vloeipapieren knippatronen,
Gelijkenissen van huid die ik zenuwachtig openvouw
en in sneeuwlicht omhooghoud, want het heeft gesneeuwd
op deze windstille dag, en ik zie een glimp van je bruidsjurk
en witte schoenen buiten in de getransformeerde tuin
waar de waslijn en alle twijgen bedekt zijn.

 

Vertaald door Ko Kooman

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e juli ook mijn blog van 20 juli 2017 en ook mijn blog van 20 juli 2013 deel 2 en eveneens deel 3.

Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

The Boxers

We were combatants from the start. Our dad
Bought us boxing gloves when we were ten —
Champions like Euryalus, say, or Epeius
Of wooden-horse fame: ‘I am the greatest!’
‘Nobody’s going to knock me down!’ Listen,
Peter, to the commentary — gruesome teeth-­
Grinding, sweat splattering their arms and legs,
Huge fists in ox-­hide thongs slugging it out,
Then the knock-­out blow to Euryalus’s chin —
Hoisting him with an uppercut — like a fish

That arches out of weed-­tangled shallows
And collapses back into hazy water,
Sea wind sending shock-­waves up the beach —
The winner gives the loser a helping hand
And his seconds support him across the ring
On dragging feet, head lolling to one side,
Blood clots et cetera et cetera…
I’ll tie your gloves. Shall we fight again?

 

The Linen Industry

Pulling up flax after the blue flowers have fallen
And laying our handfuls in the peaty water
To rot those grasses to the bone, or building stooks
That recall the skirts of an invisible dancer,

We become a part of the linen industry
And follow its processes to the grubby town
Where fields are compacted into window-boxes
And there is little room among the big machines.

But even in our attic under the skylight
We make love on a bleach green, the whole meadow
Draped with material turning white in the sun
As though snow reluctant to melt were our attire.

What’s passion but a battering of stubborn stalks,
Then a gentle combing out of fibres like hair
And a weaving of these into christening robes,
Into garments for a marriage or funeral?

Since it’s like a bereavement once the labour’s done
To find ourselves last workers in a dying trade,
Let flax be our matchmaker, our undertaker,
The provider of sheets for whatever the bed –

And be shy of your breasts in the presence of death,
Say that you look more beautiful in linen
Wearing white petticoats, the bow on your bodice
A butterfly attending the embroidered flowers.

 

The Feet

You showed me my twin’s feet when he was dead,
Your sailor-husband’s feet, your engineer’s – how
Cold they felt, how handsome ankle and toe,
Bone-shapes out of our gloomy womb-tangle –
A god’s immortal feet, I’ll dare to think,
When we scatter his ashes in the North Sea
Off the windy pier at Whitburn Village –
Poseidon, say, who drives his chariot’s bronze-
Hoofed horses so headlong over the waves
All the sea-creatures know who it must be

And the sea parts with a kind of happiness
And the axle doesn’t even get wet.

 

Tuinieren in Cardoso

Wilde bloemen worden onkruid
In deze kleine driehoekige
Garfagnana-tuin
Waar ik robertskruid uittrek,
Wolfsmelk, muur-verslindende
Valeriaan, knoflookachtige
Daslook, dode netels.
Hoe zit het met oregano?
Niet hoger dan hondenpis,
Die de waternavel beschermt.

De schuilplaats van de hagedis?
Ik heb de wilde vijgenboom teruggesnoeid,
Zijn wortels onder de casa
Die tegen onze waterleidingen drukken,
Met slaperige slakken als enige vrucht.
Van acacia – zonder bijen,
Onverlicht – verbindt zich een seksuele
Zwaarmoedigheid met mij
En vijf oude vrouwen – de laatste
In het dorp die de

Pinksterrozenkrans zingen hier
Naast bij het heiligdom van San Rocco.
Ik laat herderstasje voor ze achter
Zaaddozen – kleine hartjes –
Lepelvormige bloemblaadjes op stekels.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)
Portret door Colin Davidson, 2011-2012


Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2020 en eveneens mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.

Lauren Groff, Michael Longley

De Amerikaanse schrijfster Lauren Groff werd geboren op 23 juli 1978 in Cooperstown, New York. Zie ook alle tags voor Lauren Groff op dit blog.

Uit: Matrix

“The abbess turns and through the dark she walks sure, while the other two take tentative steps, touching the wall. Into the night, through the cloister. The abbess goes back again up her stairwell, and calls down to Marie to sleep well, new prioress, for Marie will begin her good work sorting through the parchments and account books tomorrow.
Marie follows Wevua into the chapel where one beeswax taper is left burning. The abbey in its distress has sold all its ornaments, and only a wood carving remains: skinny shanks and wounds and thorns and blood and rib‑bones, that ancient story she knows by heart. Up the black night stairs to the dortoir, where a single lantern burns over the rows of twenty nuns already asleep in their narrow beds, wearing their full habits, for perhaps it is tonight that the Angels of the Resurrection will blow their horns and they must be prepared to fly into the arms of heaven. There is a sense that eyes are watching Marie but what faces she sees are smooth with sleep, feigned or real. There are whispers down the line, a rattling cough. Wind blows through the gaps in the window shutters, there are flakes in the dortoir’s air that melt before they touch the ground. Marie lies down on the bed that Wevua gestures toward. She is too tall for these bedframes and has no comfort until she slides down to bend her knees and put her feet on the floor, which meets her heel flesh with its implacable cold.

Oh for her mother’s large goodness, the rumbling laugh that made everything better, the verbena of her neck; but her mother has been dead these five years. Or for Cecily to warm her body, to speak rough sense, to share in Marie’s hatred of this frigid and awful place so she does not have to bear it alone. What Cecily would think of this place, who, as a child in the dust and stink of the chicken coop where thick light poured sideways from the chinks, reached under the hens for an egg, her filthy kitchen smock as her vestment, and, wearing her sternest face, swinging a bucket of ash for her censer, intoned gibberish in the girls’ play of Mass while cracking into Marie’s open mouth the egg still warm from inside its mother, the body and the blood mixed as one, and Marie crossed herself and could barely swallow the overrich viscous warm egg down. Then Cecily’s breath in Marie’s face, she’d been chewing the peels of the carrots she’d been paring, and her hard small tongue licking the spilled yolk on Marie’s chin. Second heresy, mouth on mouth. Her frank and knowing body; there was no privacy among the servants, where she learned such arts. The heat, the discovery within this stout dimpled girl with straw in her hair. The pulse of her body on top of Marie’s.
Marie clutches her own hands, but they are cold and bony, they are not Cecily’s.
Slowly, the dortoir warms with the breath and body heat of the nuns. The wind howls lonely outside. Marie stops shivering. She will never sleep again, she thinks; then she sleeps.”

 

Lauren Groff (Cooperstown, 23 juli 1978)

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

CARRIGSKEEWAUN
Voor Penny & David Cabot

De berg

Dit is het territorium van de raven, schedels, botten,
Het merg van deze rotsblokken onder toezicht
Vanuit de lucht: ik sta hier alleen
En lijk kinderen om me heen te verzamelen,
Een aantal picknickspullen, mijn stem
Vult de omgeving als ik hun namen noem.

Het pad

Met mijn eerste stap verjaag ik de wilde eenden
Die hun nek spannen over het moeras naar waar
Drieteenmeeuwen de golven schrapen: dan, de cirkel
Groter makend, kieviten, wulpen, watersnip tot
Ik nog maar één zwaan overhoud om een duwtje te geven
Naar de andere kant van zijn geleidelijke minachting.

Het strand

Ik ontdek, een overblijfsel van gisteren,
Dierensporen, het kleine spoor van een strandloper,
De voetafdrukken van de kinderen en die van mij
Die de duinen verbinden met de waterkant,
De droge schelpen reducerend tot zand, de teen-
En vingernagelsnippers van de zee.

De muur

Ik sluit me aan bij alle mannen die hier hebben gehurkt
Aan deze met korstmos bedekte kant van de droge stenen muur
En merk op hoe rook van ons turfvuur
In de koele lucht boven het meer doet denken aan
Stoom uit een fluitketel, een tafelkleed en
Een tafel die ze misschien al heeft gedekt.

Het meer

Hoewel het ieder moment de schapen en runderen
Die daar ronddwalen, zal verdubbelen,
Lijkt zijn oppervlak elke avond gekanteld,
Een paar minuten lang, om de zon,
De merrie en haar veulen perfect te ontvangen,
De reiger, al die bijzondere bezoekers.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e juli ook mijn blog van 23 juli 2020 en eveneens mijn blog van 23 juli 2019 en ook mijn blog van 23 juli 2018 en ook mijn blog van 23 juli 2017 deel 2.