Dolce far niente, Mustafa Stitou, Taije Silverman, antoine de kom, Atte Jongstra, Amélie Nothomb, Nikolaus Lenau

Dolce far niente

 

Een jong meisje voert de konijnen door Heinrich Hirt, eind 19e eeuw.


Koppig

– En, wat zien we?
– Een konijn natuurlijk!
– Een konijn, En?
– En? Ik zie een konijn.
– En tegelijkertijd een….?
– Konijn zeg ik toch!
– Eend.
– Eend?
– Oren snavel zie je wel?
– Ik zie alleen een konijn.
– En een eend.
– Een konijn!
– Eend!
– Konijn!
Konijn konijn konijn!

Mustafa Stitou (Tétouan, 20 oktober 1974)
Tétouan


De Amerikaanse dichteres, vertaalster en hoogleraar Taije Silverman werd geboren in San Francisco op 13 augustus 1974. Zie ook alle tags voor Taije Silverman op dit blog.

“…a joy so unaccountable…”

On Joy
Last night’s rain has filled the fields
with cornflowers, blue-bright as moons
in children’s books, all milky light.
They seem, my father says, the kind of color
that could show up in the night.

Cornflowers wilt in heat.
By noon the sun will burn the fields
green, as if no bloom had known them.
I picked one to keep, and now
it’s the color of paper. My mother’s sick.
Today begins her twenty-second day of radiation.
As I write she is strapped to a table
under fourteen floors, face held to a net
of white while instants of light like lead move
through her. I don’t know how to say it.

Past these fields are others no one sees,
and past them oak and poplar trees, the evergreen
that slopes up toward a mountain range the same
blue shade and lucid gleam as these quick blooms.
Last night, rain fell in flooded streams.
I tried to wait, but dinner starts at six and by the time
I’d reached the house my dress was slick.
I didn’t rush. The drops were warm
and made me laugh out loud–the laughter’s sound
my own, but strange, the way that when
we listen, breath is strange.
As if our loneliness were something I could speak,
when even crickets know we only speak to air.
I want to ask the air, then, how a love
so skilled at longing can become
enough. Why do prayers to no one comfort us?
I want so much. I want a faith I’ve not
Invented, something hard, uncontested as our yard’s
wooden table, something that won’t ever sound
like my name. Now the afternoon’s late.
Light sharpens the skyline like glass in a lens,
making mountains look bluer against where they end.
This light must come from nowhere.

Last night, I walked to dinner on a gravel road
through rain into a joy so unaccountable
and plain, it did not need a witness. But walking back, 
the rain had lifted. And in its place, mist drifted low:
a thousand-fingered ghost that seemed to coax
each leaf and blade into a long, inhaled wait,
though what arrival they awaited had already left.
I stopped to watch, but wept.
We’ve moved for months through hospitals,
learned every name for star-shaped cells
doctors cut from my mother’s brain and stained
onto slides before calling us into an office.
Maybe we don’t bear the unbearable. Maybe
we die with it. And in our place some larger,
less impatient shape may then be granted space
but I don’t want it. I want my mother.

Sometimes beside her in the bed while trying
to tell her I’m okay, I start to weep.
She watches me. Her eyes are distant now,
gone deep inside some gravely gentle place
where, with a stranger’s curiosity, she seems to  ask
What can I do with your sadness? She has no use for it.
We will lose what we love, and our suffering
is useless, and by dusk all the crickets will thrum
their one absence of warning. That trace of light
against the hills will spread through trees, undo
the ends of evergreen, then fall to fields. It will not hold.
As if it means to urge us, look. Love’s body must
be manifold. Black cricket shell, new summer air,
late light. The landscape’s all ablaze
with gentle strangers. Look. We’re standing in a field.

Taije Silverman (San Francisco, 13 augustus 1974)


De Nederlandse schrijver en dichter antoine de kom werd geboren in Den Haag op 13 augustus 1956. Zie ook alle tags voor antoine de kom op dit blog.

Ogier de Gombaud

aan Lodewijk xviii van Frankrijk, 24 april 1815

1

Sire, mijn lot: dat ik ben, noch denk, leek
Zo leeg als een schedel, gerot en verdoemd
Door de onmin van Bonaparte – woedend
Was de Eerste Consul; ons plan bleek

Mank, al bekend, en ik, nooit een strateeg,
Liep in de val die voor hem was bedoeld.
Mijn lot. Dat ik denk, dus ben, leef
Leeg als ’n schedel. Verrot. Gedoemd

Zoals zo vaak gebeurt, ellendige
Herhaling van historie: per schoener
Cybèle naar Cayenne. In naam van zijn roem
Telt een simpele grenadier niet meer.
Mijn lot, O Sire, Majesteit, zo ledig.

2

Vrij, gelijk en broederlijk? Beroerd. Slik,
Hitte en muskieten zijn mijn deel, dat wat
Napoleon met harde hand Continentaal
Verklaarde – het werd mij ontzegd. Ach, ik

Was van geen belang; hij heeft beschikt
Zich tóch vergist: niet hij bedacht
Mijn straf – heb ik mijzelf dan niet verbannen?
Vrij ben ik, gelijk en broederlijk, ik zit

Ga, sta, volg eigen wet. Beschik
Over mijn eigen onderdanen: echt bestaande
Vogels in plat vlak gevangen, stram, betrapt
Met prooi en al, vrij naar de natuur geschilderde
Verzinsels op velijn, staande in ’t slik, zo ik.


3

Kraaloogjes bespieden mij in mijn barak. Bezweet
Kijk ik hen aan. Vogels slaan mij gade, vogels
Eigenhandig opgezet, getemd: versteende poten,
Vleugels in beweging stilgezet. Ooit wreed

Steeds wraakbeluste snavels tot ’n spleet
Geopend: – boomeend, rotshaan en moerastiran, tot
Op ’t bot doordringt hun blik mijn gelig
Vel. Ik kijk ze aan. De vogels mij. En ik de vogels.

Dan neem ik het penseel weer op, bezie de prent
Die voor mij ligt: – boomtiran en rotseend. Ware grootte,
Juiste kleuren. Terwijl de verf droogt klinkt rond
Mijn hoofd gezoem dat luider wordt: O Sire, een wesp
Kruipt op papier over ’n vogel die ’n wesp opeet.

antoine de kom (Den Haag, 13 augustus 1956)
Antoine de Kom spreekt Nobelprijswinnaar Derek Walcott toe, aula van de Universiteit van Amsterdam, 20 mei 2008. Foto: Bert Nienhuis


De Nederlandse schrijver en essayist Atte Jongstra werd geboren in Terwispel op 13 augustus 1956. Zie ook alle tags voor Atte Jongstra op dit blog.

Uit: Aan open zee

Waarin de pointe wordt gemist

Geduldige wateren. Deze woorden schoten Axel te binnen toen hij eenmaal op de kleine, bij een stijve Botnische noordoosterbries door de golven stampende veerboot, gehoekt over de reling hing. Kokkend, kotsend. Het dreigende geduld, dacht hij. Deze klotsende lijkwade beweegt zoals ze al miljoenen jaren heeft gedaan. Eindeloze deining, de stank. Even kwam het verlangen in hem op weg te glijden in de soep die onder hem kolkte en schuimde, fluimkleurig met pisgele tonen. Toen greep hij zich vast aan de witgeverfde ijzeren stang waarop hij leunde, om niet door het gewicht van zijn bovenlijf in zee te worden getrokken.

Het Werk. Hij moest het gaan schrijven. Zo niet nu, dan nooit.
Hij dwong zich rechtop, haalde diep adem om maag en slokdarm tot rust te brengen. Regelmatige teugen lucht, hij voelde dat het werkte. Hij werd kalmer, maar het verzet tegen zijn missie bleef. Het leek op weerzin.

Er was een vrouw naast hem komen staan die de capuchon van haar oliejas naar voren trok en vroeg of het een beetje ging. Axel knikte.
‘Ik ben dol op dit weer,’ vertelde ze. ‘Je voelt de elementen. Mijn man is arts op het Franse platteland, weet u… Daar staat alles stil. Maar de zee doet de geest bewegen. De aanblik van dat grote water verheft de ziel en geeft gedachten over het oneindige, het ideale.’ Ze snoof eens diep. ‘Aaah… Bij Beaufort 5 beginnen de dingen zich echt te roeren.’
‘In mij bewoog alleen het ontbijt,’ zei Axel. ‘Ik ben al blij dat ik even geen reuring voel.’
‘U mist de pointe,’ riposteerde de vrouw. ‘Maar we hoeven niet te praten. Goedemorgen.’

Atte Jongstra (Terwispel, 13 augustus 1956)
Terwispel


De Franstalige Belgische schrijfster Amélie Nothomb werd geboren in Kobe in Japan op 13 augustus 1967. Zie ook alle tags voor Amélie Nothomb op dit blog.

Uit: Stupeur et tremblements

“Récapitulons, petite je voulais devenir Dieu. Très vite, je compris que c’était trop demander et je mis un peu d’eau bénite dans mon vin de messe : je serais Jésus. J’eus rapidement conscience de mon excès d’ambition et acceptai de « faire » martyre quand je serais grande.
Adulte, je me résolus à être moins mégalomane et à travailler comme interprète dans une société japonaise. Hélas, c’était trop bien pour moi et je dus descendre un échelon pour devenir comptable. Mais il n’y avait pas de frein à ma foudroyante chute sociale. Je fus mutée au poste de rien du tout. Malheureusement – j’aurais dû m’en douter – rien du tout, c’était encore trop bien pour moi. Et ce fus alors que je reçus mon affectation ultime : nettoyeuse de chiottes.»
(…)

“-Je hais Monsieur Saito. C’est un salaud et un imbécile.
Fubuki eut un petit sourire.
-Non, vous vous trompez.
-Evidemment. Vous, vous êtes gentille, vous ne voyez pas le mal. Enfin, pour me donner un ordre pareil, ne faut-il pas être un…
-Calmez-vous. L’ordre ne venait pas de lui. Il transmettait les instructions de Monsieur Omochi. Il n’avait pas le choix;
– En ce cas, c’est Monsieur Omochi qui est un…
-C’est quelqu’un de très spécial, coupa t-elle. Que voulez-vous? C’est le vice-président. Nous n’y pouvons rien. “
(…)

«Au nombre de mes handicaps psychomoteurs, il y avait celui-ci : quand je devais tapoter sur un clavier pendant plus de cinq minutes, ma main se retrouvait soudain aussi engluée que si je l’avais plongée dans une purée de pommes de terre épaisse et collante. Quatre de mes doigts étaient irrémédiablement immobilisés ; seul l’index parvenait encore à émerger pour atteindre les touches, avec une lenteur et une gaucherie incompréhensible pour qui ne distinguait pas les patates invisibles.”

Amélie Nothomb (Kobe, 13 augustus 1967)
Cover


De Oostenrijkse dichter Nikolaus Lenau werd geboren op 13 augustus 1802 in Csatád (in het Hongaarse deel van Oostenrijk-Hongarije). Zie ook alle tags voor Nikolaus Lenau op dit blog.

Warnung und Wunsch

Lebe nicht so schnell und stürmisch;
Sieh den holden Frühling prangen,
Höre seine Wonnelieder;
Ach, wie bleich sind deine Wangen!

Welkt die Rose, kehrt sie wieder;
Mit den lauen Frühlingswinden
Kehren auch die Nachtigallen;
Werden sie dich wiederfinden? –

»Könnt ich leben also innig,
Feurig, rasch und ungebunden,
Wie das Leben jenes Blitzes,
Der dort im Gebirg verschwunden!«

 

An die Melancholie

Du geleitest mich durchs Leben,
Sinnende Melancholie!
Mag mein Stern sich strahlend heben,
Mag er sinken – weichest nie!

Führst mich oft in Felsenklüfte,
Wo der Adler einsam haust,
Tannen starren in die Lüfte
Und der Waldstrom donnernd braust.

Meiner Toten dann gedenk ich,
Wild hervor die Träne bricht,
Und an deinen Busen senk ich
Mein umnachtet Angesicht.

 

Liebesfrühling

Ich sah den Lenz einmal
Erwacht im schönsten Tal;
Ich sah der Liebe Licht
Im schönsten Angesicht.

Und wandl ich nun allein
Im Frühling durch den Hain,
Erscheint aus jedem Strauch
Ihr Angesicht mir auch.

Und seh ich sie am Ort,
Wo längst der Frühling fort,
So sprießt ein Lenz und schallt
Um ihre süße Gestalt.

Nikolaus Lenau  (13 augustus 1802 – 22 augustus 1850)
Nikolaus Lenau door Friedrich Amerling, 19e eeuw 


Zie voor de schrijvers van de 13e augustus ook mijn blog van 13 augustus 2018 en ook mijn blog van 13 augustus 2016 en ook mijn blog van 13 augustus 2011 deel 2.

Dolce far niente, Monika Rinck, Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Ela Angerer, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior

 

Dolce far niente

 

 
Ondergaande zon, herfst in Eragny door Camille Pissarro, 1900

 

es war vorbei

es war vorbei – der sommer war es sicherlich
die sonne kannte nur noch gegensätze
und wo sie fort war war sie fort.
ab sonntag deutlich kühler aber
jetzt noch nicht – was für ein licht
das uns verlängerte und die fassaden
in den rechten winkel brachte, harte schatten
geometrisches – ein enggeschnürtes päckchen
war die summe dieses sommers – warte doch
herr doktor benn fegt eben noch
die fetten rosen hin –

 

 
Monika Rinck (Zweibrücken, 29 april 1969)
Het station van Zweibrücken, de geboorteplaats van Monika Rinck

 

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek 1942 tot 2001

“27 nov.(1998) — 14.15 — M’n linkeroog ziet er nog afschuwelijk uit, er hangt een hele ‘zak’ aan. Het op. en afzetten van de bril dient met aandacht te gebeuren, en het neussteuntje zakt aan die kant weg in een soort stempelkussen. Ik kom er sneller overheen dan M., die blijft er maar over praten. Ik betrapte me er vanmorgen zelfs op dat ik een huppeltje maakte.
Die betreurenswaardige ruzie. M. moet enorm zijn geschrokken van mijn val, hij zag het vanuit de auto gebeuren. Hij rende naar binnen en zag me daar languit in een plas bloed. Dat ik een beetje krabbelde en bewoog, was het enige hoopgevende. Het bleef maar bloeden, hij zegt dat ik wel een liter heb verloren. Een voorbijganger, Jean-Michel Tesseron, zag het ook gebeuren. Hij kende een mevrouw die eerste hulp zou kunnen verlenen. De jonge vrouw (heel knap, voor zover ik dat zonder bril kon zien) maakte met de spullen uit M.’s verbanddoos een soort tulband rond m’n hoofd en stelpte zo goed mogelijk het bloeden.
Inmiddels waren ook de sapeur-pompiers er, een hele groep. Iedereen was uiterst aardig en hulpvaardig, er was een ventje bij, nog zo jong dat het me ontroerde, telkens vroeg hij of het toch ging. Ik werd op de voor mij te korte brancard gehesen, naar buiten gedragen en in de ambulance geschoven. Wat een marteling! Het sidderen van de motor, het ongelijke plaveisel in het hartje van Parijs, m’n hoofd dat geen steun had, de bochten. M’n angst in het ziekenhuis: ik wil naar huis, hoe kom ik nu toch nog thuis, arme Mario, hoe regel jij alles, hij kan niet zonder eten en het is al zo laat.
De dokter begon met vast te stellen: ‘Vous travaillez encore?’ Het eindigde ermee dat hij hoogstpersoonlijk m’n sokken weer aantrok. Ik moest allerlei komische oefeningen doen, onder andere met m’n armen zwaaien en dan met de wijsvinger m’n neuspunt raken, eerst met open, vervolgens met gesloten ogen. En je bent enorm trots als het je lukt en zo blij als een kind, want: ‘Cher docteur, je ne dois pas être hospitalisé?’ ‘Non, m.Warren, vous pouvez rentrer à la maison.’ Hij zal niet geweten hebben dat het minstens vier uur rijden was.
De ruzie, het is zo pijnlijk. Pas nu besef ik hoe diep M. is geschokt, hoe een traumatische ervaring het voor hem is geweest. Hij bleef maar vragen hoe het toch kwam dat ik viel. Ik zei dat het aan de al te drukke dag lag, dat daardoor m’n aandacht was verslapt. M. leidde eruit af dat ik hém de schuld gaf. Ik zei dat het onzin was, maar dat hij in m’n dagboek zou kunnen lezen hoe ik tegen zulke dagen opzag.”

Pestaradjah

Niet wakker worden
zei ik elke morgen
want je slapend hoofd op het kussen
was een edel javaans masker
waar ik niet op uitgekeken raakte.
Sloeg je je ogen op
dan vielen opeens
de eeuwen van je af.

 

Winterliefde

Wind vouwt zijn waaiers dicht over mijn nachtlijk dak.
Nooit zal ik weten of ik van je heb gehouden,
Mijn liefde zal als ’t land haar maagdlijkheid behouden:
Vorst ging er over heen – zelfs je beeltenis brak,
Sinds je mij bent voorbijgegaan en als een boom
Je plaats genomen hebt in ’t grote onbekende
Van een dode natuur, en je gelaat zich wendde
Traag naar het duister van een langgeleden droom.

 

 
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)
Portret door Ad Duvekot, ca. 1956

 

De Marokkaans-Nederlandse dichter Mustafa Stitou werd geboren in Tétouan op 20 oktober 1974. Zie ook alle tags voor Moustafa Stitou op dit blog.

Voorvaderen, onderburen

Sommige voorvaderen, weten we, hebben God gedroomd
en daaruit is voortgekomen onze wereld van eindige dingen.
Zij waren het die ooit een kind offerden aan iets almachtigs en onzichtbaars.
Wij weten ook dat sommige honden –
dat sommige mensen gaan lijken op hun huisdier
na verloop van tijd. Soms
een grotesk gezicht, meestal blijft het onopgemerkt.
Mijn onderburen, een kinderloos stel toevallig, nemen
mijn boodschappen altijd aan en vragen mij fluisterend
of zij mij niet tot last zijn en soms ergens mee kunnen helpen.
Andere voorvaderen wisten zich met de dood geen raad
en met geboorte evenmin, zij zagen in een pasgeboren kind
een gestorven voorvader. En het verwarde geloof dat
zij stichtten spookt sindsdien door onze genen;
mijn onderburen hebben mij toevertrouwd te zullen en willen
reïncarneren in een diersoort met zachte zeden, in bijen.

 

Cinema

in een tijd
van verterende droogte
in een tijd
waarin een boer een automobiel
verlaten op zijn land
stro brengt uit berekening

vertrekt vader als jongetje
met zijn gedeserteerde oom
voor negen pesetas in de laadbak
van de camiona – oksels
van het metaal – naar Tetouan
het kleine Tetouan met de betrouwbare soek

in de vurige sobere moskee
bidden zij loom en zuchtend
na de klusjes in de vretende zon
zij drinken water van de waterverkoper
die triest grijnst en koelen af
in de Spaanse cinema met zonnepitten

het regende in de film
Allah el Akbar het regende
regen regen regen en ik dacht
regen viel buiten overal
verbeeldt vader spelend
met de remote control

buiten
siddert steen
smelt wind
worden lippen snavels
komen mensen om
die hongerzomer

 

 
Mustafa Stitou (Tétouan, 20 oktober 1974)

 

De Nederlandse schrijver en journalist Hans Maarten van den Brink werd geboren in Oegstgeest op 20 oktober 1956. Zie ook alle tags voor Hans Maarten van den Brink op dit blog.

Uit: Een bidprent tot leven brengen

‘Ik kom alleen maar om te kijken,’ zegt de vrouw die heel Italië doorkruist heeft om tegenover Piero della Francesca’s Madonna del Parto te staan.
‘Als men hier slechts voor zijn plezier komt, zonder enig gebed, dan gebeurt er niets,’ zegt de koster. ‘Je kunt op z’n minst knielen.’
De scène vormt de opmaat in Andrej Tarkovski’s Nostalghia. Een film die niet alleen over godsdienst gaat en over het daarmee onverbrekelijk verbonden verlangen om ooit, ergens, helemaal thuis te komen, maar er meteen ook tekst en uitleg bij levert. Tarkovski speelt voor priester en koster tegelijk. Het gaat niet alleen om de intentie en het resultaat, maar evenzeer, of misschien wel meer, om de manier waarop het werk wordt uitgevoerd. Dat is zijn boodschap.
De vrouw brengt het niet op om voor het schilderij te knielen.
‘Ik weet het: je wilt zeker gelukkig zijn,’ luidt het honende commentaar op haar gebrek aan overgave. ‘Maar er zijn belangrijker zaken in het leven.’
Het was niet om deze scène dat de film, die ik zo’n vijfentwintig jaar geleden gezien zal hebben, in mijn herinnering is gebleven. Het was de oversteek die, kort voor het einde, de hoofdpersoon, een sombere Russische schrijver, door het zwavelige water van een vijver maakt met een kleine, flakkerende kaars in zijn hand. Het is, ook bij weerzien, een indrukwekkend, adembenemend tafereel. De man in zijn winterjas, wadend door modder, nevelflarden, water; zijn gezichtsuitdrukking, nu eens angstig, dan weer ingetogen, gelaten, weifelend, vastberaden, sereen – maar al die emoties binnen een ingehouden, beperkt register; zijn hand om de kaars, die steeds dreigt uit te gaan, dat op een gegeven moment ook doet, kort voor de overkant zou zijn bereikt; waarna de man, Gortsjakov heet hij, even aarzelt, dan toch het besluit neemt om terug te gaan en opnieuw te beginnen, ten slotte de tocht volvoert en de kaars voorzichtig neerzet, op een verweerde, aangevreten steen, in een nis waar de vlam nog even flakkert en dan uitgaat. Waarvoor? Daarvoor. Zoiets heet een ritueel: een handeling die op zichzelf geen doel heeft, maar louter door de voltrekking haar reden van bestaan bewijst. Het wordt gevat in één lange, bijna negen minuten durende camerabeweging, een van Tarkovski’s bewuste stijlkenmerken. Een scène gebeeldhouwd in de tijd, om dan ook meteen zijn eigen bewoordingen maar te gebruiken.”

 

 
Hans Maarten van den Brink (Oegstgeest, 20 oktober 1956)

 

De Oostenrijkse schrijfster Ela Angerer werd geboren op 20 oktober 1964 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ela Angerer op dit blog.

Uit: Und die Nacht prahlt mit Kometen

“Der Wagen raste auf eine entgegenkommende Straßenbahn zu; gut möglich, dass sie gleich mit den Verkehrsteilnehmern in den Waggons zusammengewürfelt wurden. Doch im letzten Moment bremste Bojan ab, riss das Lenkrad herum und reihte sich auf der rechten Fahrbahn hinter einem Lastwagen ein. »Gib es wenigstens zu!«, schrie er. Und schon donnerten weitere Postpakete im Rhythmus einer Maschinenpistole auf sie herunter. Inneres Klingeln unter der Schädeldecke, pulsierende Schläfe, Aufplatzen der Haut über dem Wangenknochen. Auf dem Asphalt zerspringende Marmeladengläser. Kuchenbrösel darüber. Die schöne Schrift der Großmutter (Pelikan-Füllfederhalter von 1931) auf weißem Karton. All das konnte Bojan mit einer einzigen Faust, an der freilich ein dicker Ring mit kantig geschliffenem Saphir steckte. Mit der linken Hand lenkte er weiter durch den Verkehr. Zwei Querstraßen noch, dann würden sie zu Hause sein. Jetzt schnell einen Parkplatz finden, dachte sie, während in ihrem Kopf starkes Rauschen einsetzte. Bitte lasst ihn einen Parkplatz finden, rief sie den Obersten Rat mit ihrer inneren Stimme an, dann wäre vielleicht alles wieder gut. Möglicherweise hatte sich etwas Feuchtes auf ihrer Wange gebildet, sie wusste es nicht. Jetzt bloß nicht! Wenn sie ihm mit ihrem Blut das neue Auto versaute, würde sich der Sturm in die Länge ziehen.
»Komm runter, wir machen eine Testfahrt«, hatte Bojan vorhin oben in der Wohnung gesagt und dabei seinen schweren Schlüsselbund am Zeigefinger durch die Luft wirbeln lassen. Als er ihn mit der ganzen Hand wieder auffing, klirrte das Metall laut durchs Vorzimmer. Dann standen sie unten in der Einfahrt, vor ihnen ein dunkelroter Sportwagen, dessen Front aussah wie die Schnauze eines riesengroßen, aggressiven Tapirs.
Bojan ging mit ihr um das Ungetüm herum, zog dabei eine herausgerissene Zeitungsseite aus seiner Jackentasche und las stolz das Inserat vor: »Chevrolet Corvette C3 mit dreistufigem Turbo-Hydramatic-Automatikgetriebe, garagengepflegt.« »Na, was sagst du jetzt?«, hatte er sie gefragt und ihr die Beifahrertür aufgehalten.”

 

 
Ela Angerer (Wenen, 20 oktober 1964)

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook alle tags voor Arthur Rimbaud op dit blog.

 

De schamele droom

Een avond wacht mij nog misschien
Dat ik in zekere oude stad
Rustig wat drinken zal en dat
Ik kalmer dan de dood kan zien:
Geduld heb ik gehad.

Als ik in mijn pijn berust
Als ik ooit wat geld verover
Hoe dan, een Noordse kust
Of het land van wijngaardlover?
– Ach, dwaas is het te dromen

Het is maar tijd verdoen!
Wanneer ik als weleer
Ga reizen heinde en veer
Kan zich de herberg in het groen
Nimmer meer voor mij open doen.

 

Vertaald door Emmy van Lokhorst

 

Roman

I
On n’est pas sérieux, quand on a dix-sept ans.
– Un beau soir, foin des bocks et de la limonade,
Des cafés tapageurs aux lustres éclatants!
– On va sous les tilleuls verts de la promenade.

Les tilleuls sen tent bon dans les bons soirs de juin!
L’air est parfois si doux, qu’on ferme la paupière;
Le vent chargé de bruits, – la ville n’est pas loin, –
A des parfums de vigne et des parfums de bière…

 

Roman

I
Je bent niet al te serieus, met zeventien.
Een mooie avond. Bier noch fris meer ingenomen!
Weg van ’t cafélawaai, en luchters bovendien!
Je slentert door de laan met groene lindebomen.

O mooie juninachten met je lindengeur!
De lucht is soms zo mild, je laat je ogen luiken.
De wind, vol van geluid – de stad is naast de deur –
draagt wingerdgeuren aan, en laat een bierlucht ruiken.

 

Vertaald door Jan Kal

 

 
Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
A Season in Hell (Portrait of Arthur Rimbaud) door Leilani Bustamante

 

De Vlaamse dichter en schrijver Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Zie ook alle tags voor Marnix Gijssen op dit blog.

Uit: Het boek van Joachim van Babylon

“Vandaag hebben wij Suzanna, mijn vrouw, begraven. Ik schrijf wij want het was inderdaad niet de echtgenoot alléén die haar uitgeleide deed, het was de heele natie. De hoogepriester en de burgerlijke gezagvoerders kwamen er bij te pas. Er is geen vereeniging zonder winstbejag in het land of zij had een afvaardiging gezonden. Ik, Suzanna’s man, was slechts een bijkomend personage, haast niet veel meer dan een tooneelmeubel. Dat ben ik, jammer genoeg, geworden den dag toen Suzanna plotseling tot nationaal figuur werd bevorderd. Zij stapte van het bad recht in de geschiedenis en werd het symbool der deugd. Zij was de Deugd zelve in het gansche land. Dertig jaar lang, was ik met de Deugd getrouwd. – Het was lang niet grappig.
Wat de autoriteiten vanmorgen te vertellen hadden was wel eenigermate aan den vermakelijken kant, althans voor mij. Bij deze begrafenis woonde ik inderdaad het slottooneel bij van een tragi-comedie die ik alleen volkomen begreep en die mij licht amuseerde. Zelden heb ik zooveel bijvoeglijke naamwoorden in den overtreffenden trap hooren gebruiken, dikwijls foutief dan nog. Het ging maar aldoor over kuischheid, over getrouwheid, gehechtheid en liefde, alsof men min of meer kuisch, getrouw, toegehecht of liefdevol kan zijn. Daarbij hadden de redenaars meestal hun materiaal uit hetzelfde officieele relaas geput: de laatste aan de beurt was er haast niet toe te bewegen zijn rede af te dreunen. Zij leek inderdaad een bloemlezing uit de voorgaande toespraken. Daarna kwam een dichter aan het woord: ook hij volgde Daniël’s tekst op den voet, maar hij nam hier en daar een lyrische vlucht. Over het gebeurde bij het bad gleed hij lichtjes heen, maar over de grijsaards weidde hij uit. De schildering van de ondeugd is natuurlijk altijd dankbaarder dan de afbeelding der deugd. Ik ben nu zelf wat de rabbijnen ‘zat van jaren’ noemen en voel mij met de grijsaards solidair. In zijn lange inleiding scheen de dichter te beweren dat de drang tot voortplanting bij een oud man een schandelijk verschijnsel is. Hij zei dat heel welsprekend, heel netjes ook, maar heel beslist. Dan daalde hij af van het algemeen naar het bijzondere en brandmerkte de houding der rechters in sterk beklemtoonde verzen. Ik overwoog of begeerlijkheid bij een zestiger niet veeleer een bewijs van levenskracht kan zijn dan een schande, maar toen begonnen een aantal jonge meisjes een treurlied te zingen. Het waren geen kinderen meer en nog geen vrouwen. Het was me onaangenaam die stemmen te hooren waarin zoo duidelijk het ontbreken van den man doorklinkt; dat onvolledige, dat onbepaalde en zelfs onbewuste wachten… en dan nog op een tekst waarvan ze blijkbaar niets begrepen.”

 

 
Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)
Cover

 

De Duits-Roemeense schrijver Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. Zie ook alle tags voor Oskar Pastior op dit blog.

 

fortschreitender metabolismus in einer sestine

hier sechs es als sich sieht
sieht hier sechs es als sich
es als sich sieht hier sechs
sich sieht hier sechs es als
als sich sieht hier sechs es
sechs es als sich sieht hier

sechs mal als sich sieht hier
hier sechs mal als sich sieht
als sich sieht hier sechs mal
sieht hier sechs mal als sich
sich sieht hier sechs mal als
mal als sich sieht hier sechs

mal wie sich sieht hier  sechs
sechs mal  wie sich sieht hier
sich sieht hier  sechs mal wie
hier  sechs mal wie sich sieht
sieht hier  sechs mal wie sich
wie sich sieht hier  sechs mal

wie mich  sieht hier sechs  mal
mal wie mich  sieht hier  sechs
sieht  hier sechs  mal wie mich
sechs mal  wie  mich sieht hier
hier  sechs mal wie mich  sieht
mich sieht  hier sechs mal  wie

mich sieht fast sechs mal  wie
wie  mich sieht fast sechs mal
fast sechs mal  wie mich sieht
mal wie mich sieht fast  sechs
sechs mal wie mich  sieht fast
sieht fast  sechs mal wie mich

faßt fast sechs mal wie  mich
mich faßt fast sechs  mal wie
sechs  mal wie mich faßt fast
wie mich  faßt fast sechs mal
mal wie mich  faßt fast sechs
fast sechs mal  wie mich faßt

sechs es als sich hier sieht
sieht hier sechs mal wie sich
sechs mal wie mich fast faßt

 

 
Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e oktober ook mijn vorige blog van vandaag.

Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Ela Angerer, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky

 

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit:Geheim dagboek 1963 – 1970 (Deel 8)

“30 november 1963 – Waarschijnlijk gaat de heilige Sebastiaan een gouden toekomst tegemoet. Hoe lang wordt hij al stiekem bewonderd door homosexuelen sinds hij in de zestiende en zeventiende eeuw gebruikt is door schilders om een naakt mannelijk lichaam in de verleidelijkste poses te vertonen? Die hadden al lang ontdekt dat een man het mooist is met opgeheven armen in een wat weerloze overgegeven houding. Er is ook menige voluptueuze Christus, maar gekruisigd is die te stijf, als lijk te schokkend. Sebastiaan, gemarteld of enkel bezwijmd, is opwindend, hij appelleert bovendien aan de sadistische gevoelens in de man, de verpleegstersneiging in de vrouw. Louis Réau (Iconographie de l’art chrétien, 1959) sprekend over de apollinische Sebastiaansuitbeelding door Il Sodoma schrijft: “il ne lui reste plus que le patronage compromettant et inavouable des sodomistes ou homosexuels.”
Wat ik niet wist is dat in vroeger tijden ook de deugd der vrouwen gevaar liep. Ik dacht dat zij in het voetspoor van Irene en haar dienares enkel door moederlijke verzorgstersgevoelens beroerd zouden worden. De kerk wist het beter: zij liet heel wat Sebastiaan-schilderijen verdwijnen.
Volgens de oude berichten werd Sebastiaan, een centurion in het leger van Diocletianus, op de Campus Martius dermate doorschoten door boogschutters dat hij op een egel leek: qui cum sagittis plenus quaesi hericius staret. En op de middeleeuwse afbeeldingen is hij dat ook, een aandoenlijk bruin egeltje.”

 

Beeltenis

Ik teken je gelaat uit korenaren
Jij was de glimlach van het zomerland
Aan het gefluister van de velden waren
Je haren en je dromen nauw verwant.

Ik teken je gelaat tegen het duin
Achter je ogen flitsten blauwe golven
Waar vogeltjes als vlokken sneeuwwit schuim
Het zachte glooien van de kustlijn volgen.

Maanlicht was ’s nachts je zilveren profiel
Schaduw op dieper schaduw in je ogen
Verloren weemoed van je ziltgewaaide mond

Jij was ’t volmaakte landschap van mijn ziel
Met wind in graan en popels, en de hoge
Zingende regen over mijn geboortegrond.

 

Regen

Regen, stil tegen ’t raam na deze pijn…
Buiten is ’t lente en mijn huis wordt brozer
Mijn denken en mijn lichaam worden vozer
Minder bestand tegen het eenzaam zijn.

Nu ‘k achter jou, o mijn vergeefs beminde
De deur sloot en mij neerleg in de nacht
Voel ik mij als een dier dat luistrend wacht
Om bij het zwakst gerucht de weg te vinden.

Dit ene vers dat in het donker staat
Van jaren, ’t is voor jou en voor wie gingen
Als jij… ik kwam er telkens overheen

Straks is ook dit voorbij, ben ‘k weer alleen,
En weer genees ik, spieglen andere dingen
Uit mijn verleden hopeloos zich in een nieuw gelaat.

 

 
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Ela Angerer, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky”

Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit:Geheim dagboek 1981 – 1982 (Deel 15)

“14 september 1982 Gisteren om kwart over zeven opgestaan, met de trein van kwart over negen naar Leiden met een koffer vol dichtbundels uit 1981. In de trein heb ik nog eens aandachtig Lichtval van Hans Faverey en Gerrit Komrijs De os op de klokketoren gelezen, want om die twee gaat het volgens mij. Ik was bang dat ik de heren niet mee zou krijgen. Gerrit heeft veel mensen tegen zich in ’t harnas gejaagd door bijtend kritische opmerkingen.
Om elf uur arriveerden we in Leiden. We namen een taxi naar Oegstgeest (…), het bleek niet ver. Een groot, in de jaren twintig gezet huis, nogal somber, met veel houtwerk overal, vrij luxueus. Ook wat de inrichting betreft, al viel er weinig écht moois te bewonderen, zelfs de Perzische tapijten waren niet bijzonder. Veel exotisch spul, meegebracht van reizen in Oost en West door Heleen, Nagels vrouw. Zij deed open, Nagel kwam de trap af schuifelen. Zijn voeteuvel leek mee te vallen. (…)
Kort na ons kwam ook Adriaan van Dis (halverwege de dertig, schat ik), fors, met grijzend krulhaar, een wat verwijfd gezicht, putje in de kin, hoge stem. Vermoedelijk homo, ik ben er niet zeker van. We dronken een kop koffie in de zitkamer, Nagel weidde over zijn kwalen uit. Van Dis reageerde al te vlot (‘Gevolg van een geslachtsziekte zeker’) en de consumpties waren niet best. Slechte koffie, koek die ik vanwege het uiterlijk veiligheidshalve afsloeg. We gingen aan het werk in een ander vertrek. Mario zat erbij of hij ook lid van de jury was. Het bleek al snel dat Van Dis eveneens Gerrit bovenaan had staan, en Nagel sloot zich onmiddellijk aan hoewel hij de bundel niet gelezen had. Hij begon: ‘dat moeten jullie dan maar niet zeggen natuurlijk.’ Ik vond dat dit echt niet kon. Ik weet niet of ik brutaal geweest ben, maar zei: ‘Trek je dan een half uur terug, lees de bundel, dan heb je ten minste la conscience nette!’ Dat heeft hij gedaan. (…) We hakten de knoop door: als het aan ons ligt, krijgt De os op de klokketoren de Herman Gorterprijs 1981. Ik was heel gelukkig.”

 

Saïd

Vluchtig met armen
vluchtig als getatoueerde meisjes
als een hart met kruislings
mes en pijl, droppend van bloed.
Haar, mos van nachtelijke steppen
bitter doordrenkt met regen,
ogen dieper dan mediterrane zonnen
schroeiend gaten in elke sluier,
in elke handpalm die afwerend
nog doven wil;
aluinen huid
van de schouderaccolade neerwaarts
ruw overklauwd
met faunebeten, vossesporen,
littekens harsig als de wind
in ’t land van Nepal,
voeten, duikelaarsvoeten,
zwaar, maar rennend de herfst uit
in een wervelstorm van bladeren.

 

Toeval

Het wintert in Pompeï. De tijd
van vegen, opruimen, restaureren
en verder graven in de as.
Er zijn recruten ingezet,
soms wordt een kiek gemaakt.

Zes jaar verlopen, en in je tent
’s nachts om drie uur toon je me foto’s:
kijk, toen was ik in dienst,
we groeven een villa op in Pompeï,
het was berekoud, ik heb nog
een munt achterover kunnen drukken, hier!

Weer een paar jaren later blader ik
in een catalogus over Pompeï. Met een schok
herken ik de foto, je dikke trui, je mutsje, het was berekoud, zei je. Het muntje
schuift koel over mijn warme borst.

 


Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky”

Hans Warren, Mustafa Stitou, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek (Deel 6, 1956 – 1957)

“13 april 1957
(…)

Erfenis van mijn deltajongens met zilte handen en een schelpenmond, fluwelen vlinders in de ogen. Bomen ruisend van zeegeheimen. Harten geploegde voorjaarsaarde, waar meeuwen fladderen in feestelijk begeren.
Erfenis van jouw zengende profeten. Ogen opengebrand tot het zuver been. De wijde mond zwart van roestig roepen. Schrijdend in mantels van woestijnzand langs neuzelende slangen van muziek. Bazalten raven dragen sprinkhanen aan.
Verwonderd lopen we door het stervormige wouddécor. Het park van Saint-Cloud. La Malmaison. Zie je hoe Fragonard pastel een feestscherm spant van gele zijde, de roze vrouwen in de poederlakens, hoe fonteinen stoeien, omslaand op de wind. En daar zit Joséphine mijmerend op de mossen houtwal, haar lange rok vol grijze schemering. Hoog bomen en de nacht die nog niet daalt met tintelende sterren, met harpklank rondom die vrouw, het beeld van heimwee in het zwaar avondlicht van een vergulde liefde.
Wanneer de schemer uilenvleugels langs de ceders en de hoge beuken strijkt zwerven we langs de vijver. Voeren de marmerstille zwanen, luisteren naar de wind in kalk en klimop.
Ik leg de handen over zijn brandende oosterse ogen in een sluier rook, ik eet de volle vruchten van zijn zoete lippen. Hij lacht en kreunt.
Hier groeiden wij nader tot elkaar. Op dat fond van ons verleden en dat van de wereld wil ik hem heiligen, een mythe scheppen van liefde, uitputtend van overvloed en van gemis. Een sage om de vlugge gazel van zijn gang.
En steeds zullen het zijn ogen zijn die glanzen als befloerst juweelsteen of die gloeien, dwingend centraal als in een romaans emailmozaïk. Zijn ogen die ik noemde: topazen door een rag van struisveer, verloren barnsteentranen in berookt mos. Zijn ogen die steeds groter zullen groeien.
En steeds weer zal het ook zijn lichaam zijn, dat vlug havanalijf van duikelende saltimbank, dat bitter geurend lichaam dat mij dieper heeft bevredigd dan enig lijf en dat mij steeds weer is ontglipt.”

 

Roep

Al wat ik ben krimpt samen tot een kreet.
Ik heb mijn vers van elke tooi ontdaan:
een oproep; ik bezweer de eenzaamheid
met deze kristallen gebaren. Kom!
Al mijn zintuigen werden doelloos sinds ze
niet langer meer jouw heerlijkheid beleven.
Ik ben een spiegel in een lege kamer
vergeten fluit, piano die op slot is.
Weerkaats in mij, open mij en bespeel me,
je lied en beeltenis worden tijdeloos;
de weelde van mijn woord zal pas herleven
bij de genade van je jonge rug.

 

 
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)
Portret door Reynier de Myunk, 1986

Lees verder “Hans Warren, Mustafa Stitou, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek”

O Vrijheid! (Mustafa Stitou)

 

Bij Bevrijdingsdag

 

 
Bevrijdingsfeest op de Zeedijk, aquarel door Piet Spijker, 1945

 

O Vrijheid!

jij vaal
vaal visioen
uit een ver verleden
van vermetele filosofen

er zijn er die roepen dat je maar
een middel bent
tot blijheid

-hoe durven ze!
heeft niet het leven
juist omwille van jou
ontelbare levenden afgestaan?

slapen in jouw schoot niet rechten
en plichten zacht?
o vrijheid!
bén je een maar een vaal visioen
of ben je de grond,
onvervreemdbare grond
voor ons dierbaarste doen
ons meest achteloze laten?

 

 
Mustafa Stitou (Tétouan, 20 oktober 1974)

 

Zie voor de schrijvers van de 5e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Mustafa Stitou

De Marokkaans-Nederlandse dichter Mustafa Stitou werd geboren in Tétouan op 20 oktober 1974. Stitou groeide op in Lelystad. In 1993 ging hij geschiedenis en filosofie studeren in Amsterdam. Dankzij Remco Campert stond Stitou in 1994 op Poetry International. In datzelfde jaar werd zijn debuutbundel Mijn vormen genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Op uitnodiging van het Nationaal Comité 4 en 5 mei schreef hij in 1999 een gedicht dat op 4 mei werd voorgedragen. In 2003 schreef hij teksten voor de Filmmuseum Biënnale. Hij won in 2004 de prestigieuze VSB Poëzieprijs voor zijn derde bundel Varkensroze ansichten. Op het Gedichtenbal 2009 werd bekendgemaakt dat Stitou de nieuwe Stadsdichter van Amsterdam werd als opvolger van Robert Anker. Dit was hij tot 18 mei 2010, Frank Starik nam daarna het stokje over. Zie ook alle tags voor Moustafa Stitou op dit blog.

De schil waarop wij leven 1

Het onderliggende het zich tonende,
het zich tonende het zich tonende. Op voormalige
zeebodem een vinexvesting, met zo natuurlijk

mogelijk bos omgeven, recreatiepaden,
en met kunstwerk binnenkort. Alma Mater
heet het beeld van Johan IJzerman

en wordt gebouwd van gras,
de schil waarop wij leven.
Hier zijn pionieren klootjes of crimineel

en wie niet te categoriseren valt
in een aparte doos – woonkamers wemelen
van geruchten over een pedofiele buur

en asielkampen moeten het liefst
aan de horizon staan, zo scheidt men
het goede van het zwarte.

Transcendentie schenkt een machtige eik misschien,
een afgewaaid takje staat goed in een vaas
chrysanten, weet Klazien.

 

Mismaakt is de krab:

Mismaakt is de krab:
uit ijdelheid zichzelf geschapen.

Een stam wast zich met melk:
zo ontstaan dan apen.

Een granaatappel bestaat
uit gestolde tranen

van de profeet.
De geloofsbelijdenis,

er zijn foto’s van, staat geschreven
in een bladerdak.

 
Mustafa Stitou (Tétouan, 20 oktober 1974)

Bien étonné de se trouver ensemble

Gisteren terzijde geladen wegens de ronde verjaardag van Sigmund Freud, maar ik was hem niet vergeten. Willem Kloos, ook geboren op 6 mei.

Van de Zee
Aan Frederik van Eeden

De Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining,
De Zee, waarin mijn Ziel zichzelf weerspiegeld ziet;
De Zee is als mijn Ziel in wezen en verschijning,
Zij is een levend schoon en kent zichzelve niet.

Zij wist zichzelven af in eeuwige verreining,
En wendt zich altijd òm en keert weer waar zij vliedt,
Zij drukt zichzelven uit in duizenderlij lijning,
En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.

O, Zee was Ik als Gij in àl uw onbewustheid,
Dàn zou ik eerst gehéél en gróót gelukkig zijn;

Dán had ik eerst geen lust naar menselijke belustheid
Op menselijke vreugd en menselijke pijn;

Dan wàs mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid
Zou, wijl Zij groter is dan Gij, nóg groter zijn.


Willem Kloos (6 mei 1859 – 31 maart 1938)

 

Omdat mij de afgelopen week het verzoek bereikte om wat meer aandacht te besteden aan jong talent plaats ik vandaag alvast ook een van mijn favoriete gedichten van Mustafa Stitou. Deze dichter debuteerde in 1994. Hij werd in 1974 geboren in Marokko. Maar als baby verhuisde hij al naar Nederland: naar Lelystad. In 2004 ontving hij de VSB Poëzieprijs Uit het juryrapport:

 “Met anekdotes en bezweringen, klanknabootsingen en lange slingerzinnen, tragische ernst en haast hilarische grappen is Varkensroze ansichten van Mustafa Stitou (De Bezige Bij) een ongelofelijk gevarieerde dichtbundel. En dan gáán de gedichten ook nog ergens over. Zij brengen het snijpunt in beeld van islamitische, westers-darwinistische en literaire culturen en identiteiten, nu eens gezien vanaf de straat, dan weer vanuit de studeerkamer. Wat de gedichten spannend maakt, is dat cultuur en identiteit voor Stitou geen vaste gegevens zijn, maar begrippen die steeds opnieuw worden gedefinieerd, kritisch en met terugwerkende kracht, liefdevol en provocerend tegelijk. Kortom: een interessante, rijke, zeg maar gerust: duizelingwekkende bundel.”.


Zomaarcafé

Zomaarcafé op Rembrandtsplein:
concrete warmte, goddeloze gezelligheid

vóór elk biertje roep ik
gewoontegetrouw gewichtslooslauw
binnensmonds bismillah

ik ben de jonge Marokkaan
en zijn anderstalige gedachten

Het van vroombloed kleinerwordend
zitbeeld in mijn vader

en moeder herinnert mij
steeds marginaler aan mijn stamland:
rotshol sinds ik hier gewoon ben

Let niet tweejaarlijks in de zomer
maand van kleine betekenis

strand oranje parasollenbezaaid
en duizenden ouders

die menen dat ik onherkenbaar
een man geworden ben, waarover

ik fantaseer

 

Mustafa Stitou, Mijn Vormen & Mijn Gedichten,
(Amsterdam, De Bezige Bij, 2000)


Mustafa Stitou (Tétouan, 20 oktober 1974)