Christine Otten, Inez van Dullemen, Frank Westerman, Timo Berger, Hadjar Benmiloud, Nico Scheepmaker, José Carlos Somoza, Peter Härtling, Bert Leston Taylor

De Nederlandse schrijfster en journaliste Christine Otten werd geboren in Deventer op 13 november 1961. Zie ook alle tags voor Christine Otten op dit blog.

Uit: Rafaël

“Ik zit op papa’s schouders. We lopen langs de weg, op het smalle stukje asfalt tussen de rijbaan en de woestijn. Met zijn grote handen houdt hij mijn benen vast. Mama’s sigaretten zijn op en bij de benzinepomp kunnen we nieuwe kopen.
Vanaf deze hoogte kan ik alles zien: de rotonde met de benzinepomp, de stad in de verte, de flats met de wapperende witte vitrages en de gele huizen met de platte daken en de palmbomen en de fabriek met de roestige pijpen waaruit dikke bruine rook komt. En nog verder weg een dunne streep blauw, dat is de zee. Of de lucht.
Als ik omkijk, zie ik het huis van opa en oma steeds kleiner worden. Het is grijs en lijkt op een fort omdat er geen ramen in zitten. Het staat langs de snelweg, midden in de woestijn. De woestijn is van niemand, zegt papa. Daarom staat het huis daar. En daarom ligt er ook zoveel troep, afval, plastic zakken, plastic flessen, oude kranten, wc-papier, glas, autobanden, kippenbotjes, karkassen van geiten, kapotte radio’s, vieze pampers. Er staan ook olijfbomen en er grazen geiten. Het is heet en droog. Telkens als er een auto of een vrachtwagen voorbijflitst, stuift er zand op en stof en dan doe ik even mijn ogen dicht. Ik hou me vast aan papa’s krullen, en doe alsof ik op de rug van een kameel zit en langzaam heen en weer schommel.
Ze denken dat ik niks begrijp van hun gesprekken en verhalen, maar ik hoor alles, ik voel alles, ik zie alles. In het donker is het verkeer op de snelweg net een rivier van glinsterende lichtjes.
We zijn op vakantie bij opa en oma, maar mama zegt dat ze zich iets anders voorstelt bij vakantie. Ze gaat altijd als eerste naar bed. Ze wacht tot de zon helemaal onder is en de avondwind de ergste hitte uit de slaapkamer heeft verjaagd en dan pakt ze mij op en gaan we samen de trap op. Papa komt meestal wat later.
Gisteravond hoorde ik hem praten met opa op de binnenplaats.
‘Ben je gelukkig daar in het Noorden, Nizar?’ vroeg hij aan papa.
‘Ja.’
‘Heb je genoeg geld?’
Weer ja. Het klonk nogal kortaf. Ik denk dat hij niet wilde dat opa hem vragen stelde”

 

.
Christine Otten (Deventer, 13 november 1961)

 

De Nederlandse schrijfster Inez van Dullemen werd op 13 november 1925 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Inez van Dullemen op dit blog.

Uit:De twee rivieren

“De dierentuin van Tokyo. Sneeuwvlokken vielen op de uitgebloeide rozen. Een grote stroom bezoekers werd door geniformeerde beambten in de richting van de afgeschermde pandahokken gedirigeerd waarin een pasgeboren panda, de nieuwe heilige van Japan, sluimerde. Drommen toeschouwers schuifelden voorbij alsof ze op weg waren naar een voetbalwedstrijd. In diezelfde dierentuin ontmoette ik een doofstomme man.
Eenzaam stond hij daar, starend naar het water, met zijn handen klemde hij zich vast aan het hek. Over dat hek gebogen observeerde hij de watervogels, twee waterhoentjes kwamen naar hem toe zwemmen in de hoop brood te vangen. Gefascineerd was hij door hun geluidloze bewegingen. Wat was de relatie van deze doofstomme man tot de zintuiglijk normaal begaafde dierentuinbezoekers? Dikwijls voelde ik mijzelf een doofstomme tussen de sprekenden en een sprekende tussen de doofstommen. Niet alleen omdat ik de taal niet sprak, maar vooral ook omdat hun normen en gedragscode zo verschillend waren van de onze.
Een winterse dag. Terwijl ik naar mijn bevroren tuin kijk, duikt het beeld op van een rondzwervende Amerikaan die ik tegenkwam midden in de in brand staande jungle in Nepal. Een pauw waarvan de veren vlam gevat hadden, probeerde vergeefs zijn vleugels uit te slaan en omhoog te vluchten. Ik nam de vogel in mijn armen en drukte het nog levende dier stijf tegen me aan: de pauw, de nationale vogel van Nepal.
Nog één keer zou ik Mount Fuji willen beklimmen. Samen met Erik besteeg ik de met sneeuw bedekte berg toen daar onverhoeds een totaal wit paard opdook. De ontmoeting staat in mijn geheugen gegrift, het moment dat ik geconfronteerd werd met dit langharig Mongoolse paard met zijn grote hoofd vol onvertaalbare nostalgie.”

 


Inez van Dullemen (Amsterdam, 13 november 1925)
Hier met partner Erik Vos (rechts)

 

De Nederlandse schrijver en journalist Frank Martin Westerman werd geboren in Emmen op 13 november 1964. Zie ook alle tags voor Frank Westerman op dit blog.

Uit: Stikvallei

“Het was de tijd van de grote volksverhuizingen. De Kom kwamen uit het oosten. Niemand weet waarom ze hun bonenveldjes en bedden met cocoyams op een dag in de steek lieten. Was het vanwege de kamelendrijvers uit Darfoer, die vrouwen en kinderen roofden? Heerste er rivierblindheid?
Op een dag tilden de Kom hun potten en pannen, hun schoffels en hun voorraden maniok en mais op hun hoofd. Ze gingen lopen, evenwijdig aan de evenaar, westwaarts. Alle vrouwen en meisjes droegen een peuter of baby in een doek op hun rug. Voorzichtig wadend, met een boog om de badende nijlpaarden heen, staken ze de rivier over die hun land begrensde. Soms moest er even worden gestopt, dan werd er iemand begraven of geboren en konden de anderen uitrusten.
Aan de overkant van de rivier trokken de Kom de bergen in, achter elkaar lopend in een lange sliert. Het bos brak open, maakte plaats voor bergachtig savanneland met af en toe, verscholen tussen het olifantsgras, een nederzetting. Hun leider, de Fon, zond aldoor verkenners vooruit, krijgers die waren uitgerust met speren. Bij geritsel of gevaar doopten zij de ijzeren punten in cobragif. Maar ze droegen ook kalebassen met palmwijn bij zich. Kwamen ze een vredelievend volk tegen (wat je van verre kon horen aan de kalmte van het tromgeroffel), dan lieten ze de kalebas rondgaan en lachte iedereen.
Op de vlakte van Ndop, waar veel raffiapalmen groeien, liepen de Kom de Bamessi tegen het lijf. De hoofdman van het Bamessi-volk bereidde de landverhuizers een uitbundig welkom, en nodigde hen uit om in zijn land te komen wonen. Hoeveel manen waren ze onderweg geweest? Niemand die het nog wist.
In de nacht na de aankomst had de maan ‘haar gelaat achter een bananenblad verborgen’, een verschijnsel dat volgens oude kalenders van eclipsen is terug te voeren op een volledige maansverduistering in 1735. In dat jaar moeten de Kom zijn neergestreken op de vlakte van Ndop. Het hart van Afrika was nog ongeschonden, maar de Portugezen, de Denen en de Hollanders vraten al overal aan de boorden van het continent, als vleesetende vissen. De slavenjacht van het ene inheemse volk op het andere drong almaar dieper landinwaarts.
Konden de Bamessi versterking gebruiken? Zochten ze geborgenheid in het getal? Als dat de opzet was van de Fon van de Bamessi, dan leek hij daarin te slagen. De Kom vermenigvuldigden zich en werden talrijk. Hun vruchtbaarheid was enorm, het leek of ze een inhaalslag waagden om de schaarste aan geboorten tijdens hun omzwerving weg te werken. De eerste tien, vijftien jaar verliep in harmonie, maar daarna raakten de Bamessi bevreesd dat hun gasten van een minderheid zouden uitgroeien tot een meerderheid.”

 


Frank Westerman (Emmen, 13 november 1964)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Timo Berger werd geboren op 13 november 1974 in Stuttgart. Zie ook alle tags voor Timo Berger op dit blog

Uit: Statement on translating poetry

„Was das Meer ist“, lautet der Titel eines der ersten Gedichte, die ich von 2003 bis 2005 für eine Veröffentlichung ins Deutsche übertrug. Der argentinische Dichter Sergio Raimondi blickt darin auf den Ozean in seiner Gesamtheit aber nicht in seiner Ganzheit – will sagen, er zählt die Phänomene, die ihm in Brackwasser, Hafenanlagen und langen Fluren der Fischereibehörden begegnen, minutiös auf, lässt sie aber nicht hinter einer romantischen Evokation von Erhabenheit verschwinden. Raimondis maritime Anti-Ode ist ein zeitgenössisches skeptisches Gedicht, dass den Anspruch, eine Essenz zu fassen oder einen Gegenstand philosophisch zu  überhöhen weit von sich weist. Und dennoch ist sein Gedicht auf eine ganz besondere Art emphatisch und welthaftig. Emphatisch, weil man beim Lesen die Zärtlichkeit des Dichters, der sich selbst nie ins lyrische Ich setzt, dennoch spürt, und welthaltig, weil man Dinge wiedererkennt und Neues erfährt. Gerade diese Welt-Zugewandtheit stellt eine besondere Herausforderung an die Übersetzung dar.
Bevor ich mich an die Übertragung ins Deutsche machen konnte, musste ich mich deshalb erst mit den Realien beschäftigen. So manche auf den ersten Blick dunkle Metapher, erwies sich nach Recherche als enggeführter Mythos oder verballhornter Markenname. Die Methoden der Gegenwartspoesie sind vielfältig, die der Übersetzung hinken ihr immer einen Schritt hinterher. Während Raimondi in seinen Gedichte Produktionszyklen von polymeren Kohlenwasserstoffen in Versen schmiedet, rang ich erst einmal damit, mir das grundlegende chemische Verständnis und den historischen Kontext zu erschließen.
Als Übersetzer von Gedichten sind wir permanent überfordert. Wir lesen laut und hören den Klang, die Alliterationen und Rhythmen, den Takt, die Prosodie, wir messen buchhalterisch mit dem Lineal die graphematischen Komponenten des Gedichts aus, wir spüren den Metaphern und Metonymien nach, wir entdecken Intertextualitäten und idiomatische Wendungen. Sprich: Wir kommen regelmäßig zu der Erkenntnis, dass ein Gedicht in seiner Ganzheit eigentlich nicht übersetzbar sei.“

 


Timo Berger (Stuttgart, 13 november 1974)

 

De Nederlandse schrijfster, columniste en radiopresentatrice Hadjar Benmiloud werd geboren in Amsterdam op 13 november 1989. Zie ook alle tags voor Hadjar Benmiloud op dit blog.

Uit: Logomania in Afrika (Column)

“Een paar kennissen besloten ‘Afrika te bezoeken’ om daar wat ongedragen kleren te brengen. Daar was het beter toeven dan in een koude loods waar kleding voor vluchtelingen werd ingezameld en straks was iedereen Afrika vergeten. „Het is ook een heel groot land.” En ze hadden nog nog wel een idee voor een startup-project met kralenbandjes, waar ik verder niet cynisch over wil doen, want ik geloof persoonlijk dat kralenbandjes het erg goed gaan doen komend modeseizoen.
‘In Afrika’ aangekomen (ze waren na een discussie over Ghana en Kenia waar ze beiden niets van wisten, maar spontaan voor Mozambique gegaan omdat die naam veel mooier klonk – yolo) bleek het in het dorpje waar ze een bed&breakfast hadden geregeld, al redelijk goed geregeld qua kleding. Dit was het inzamelpunt van alle kleding voor de regio – die in vodden liep omdat het distribueren van de kleding zo slecht geregeld was, door allemaal zelfstandig opererende ‘redders’. De lokale bevolking vertelde zelfs dat de eigen kledingindustrie altijd prima liep en ook een rijke culturele traditie kende, totdat een paar tegen elkaar in werkende goede doelen die hele plaatselijke economie om zeep kwamen helpen. Gelukkig waren ze wel blij om de zakken kleding te zien komen- een ware run ontstond vrijwel direct op het privilege van de eerste selectie. Want in Afrika was kleding niet langer kleding sinds de blanken hun mode waren komen showen. Eigenlijk in alle derde wereldlanden is de trend om zoveel mogelijk, zo groot mogelijke westerse logo’s te dragen… want dat is wat we ze koloniaal hebben geleerd. Zelfs de ontwerpers van deze merken zullen moeten toegeven dat dit een stuk slechter en lelijker is dan de traditionele kleding, die daar nu toch niet meer wordt geproduceerd.
Gelukkig hadden mijn kennissen veel grote logo’s bij zich, vooral DKNY en Nike, want het tonen van westerse decadentie door middel van grote logo’s was thuis allang niet hip meer sinds de jaren ’00. Veel modieuzer is duurzaam bewuste, ecologische, en het liefste vintage kleding.”

 


Hadjar Benmiloud (Amsterdam, 13 november 1989)

 

De Nederlandse dichter, journalist en columnist Nico Scheepmaker werd geboren in Amsterdam op 13 november 1930. Zie ook alle tags voor Nico Scheepmaker op dit blog.

 

Pom heeft gelijk

Je hebt gelijk, Pom: bloemen maken moe.
Maar zwemmen ook. En fietsen op een fiets
met wind pal tegen, dat is ook niet niets.
En wat mij ook zo moe maakt is een koe.

Bloemen en koeien, samen in de wei:
zij maken mij moe, zo moe als een hond.
Die loopt in dezelfde wei in het rond,
een moemaker meer kan er ook nog wel bij.

Bloemen en koeien en honden tezamen
maken mij moe, en dan noem ik met name
de Friese roodbonte, de Vlaamse bouvier,
en niet te vergeten de rode cyclamen,
die achter de potdichte Hollandse ramen
het kenteken zijn van een propere plee.

 

Pom-pom-pom

Het rijmt, dat scheelt, dan is het poëzie
hoewel er mensen zijn die dat betwisten.
Zij rekenen de lagen en de listen
van rijm en metrum tot een parodie
op wat er waarlijk in een vers moet gisten.
Alsof niet ooit een dichterlijk genie
in een met kroos bedekte vijver viste,
met overdaad aan rijm en prosodie
Maar mooi! Zo mooi, dat ik mijn exegeten
per ommegaande graag wil laten weten
dat ik mij niet met pom-pom-pom wil meten.

Dus daarom, ter vermijding van de schijn,
laat ik dit vers, al is het ook met pijn,
mijn onvoltooide pom-pom-pom-pom zijn.

 

Nico Scheepmaker (13 november 1930 – 5 april 1990)
Martinus “Pom” Nijhoff

 

De Spaanse schrijver José Carlos Somoza werd geboren in Havana, Cuba op 13 november 1959. Zie ook alle tags voor José Carlos Somoza op dit blog.

Uit: Das Rätsel des Philosophen (Vertaald doorKlaus Laabs en Joachim Meinert)

»Die Mutter ist bereits verständigt«, verkündete der Hauptmann. Mit seinem entschiedenen Tonfall brachte er die Kommentare zum Verstummen. »Ich wollte ihr noch keine Einzelheiten sagen, sie weiß lediglich, dass ihr Sohn tot ist. Und sie wird den Leichnam nicht zu Gesicht bekommen, ehe Daminos von Klazobion eingetroffen ist: Er ist jetzt der einzige Mann in der Familie und wird entscheiden, was zu tun ist.« Er sprach mit machtvoller Stimme, an Gehorsam gewöhnt, die Beine breit in den Boden gerammt, die Fäuste auf den kurzen Rock unter seinem Umhang gestemmt. Dem Anschein nach sprach er zu den Soldaten, doch war zu spüren, wie sehr er die Aufmerksamkeit des gewöhnlichen Volks auskostete. »Was uns betrifft, wir haben unsere Arbeit getan!« Und an die Gruppe der Zivilpersonen gewandt, setzte er hinzu: »Nun denn, Bürger, geht nach Hause! Hier gibt es nichts mehr zu sehen! Versucht noch ein wenig zu schlafen, wenn ihr könnt … Noch ist es Nacht!« Der kleine Menschenauflauf zerstreute sich, so wie in einer vom launischen Wind gezausten dichten Mähne jedes einzelne Haar in einer anderen Richtung flattert; manche schritten in Grüppchen davon, noch immer in erregtem Gespräch über das schreckliche Geschehnis, andere allein, stumm für sich. »Es stimmt, auf dem Lykabettos wimmelt es von Wölfen, Hämodoros. Ich habe gehört, dass sie schon über etliche Bauern hergefallen sind …« »Und nun … dieser arme Ephebe! Wir müssen in der Volksversammlung darüber reden.« Ein untersetzter, stark beleibter Mann hatte sich nicht vom Fleck gerührt, als die Übrigen auseinandergingen. Er stand zu Füßen des Leichnams, betrachtete ihn mit halb geschlossenen Augen, leidenschaftslos, ohne den geringsten Ausdruck auf dem vollen, wiewohl nicht unschönen Antlitz. Es sah aus, als schliefe er im Stehen. Die davoneilenden Männer wichen ihm aus, sie gingen dicht an ihm vorbei, ohne ihn anzuschauen, als ob er eine Säule oder ein Stein wäre. Ein Soldat trat zu ihm und zupfte ihn an seinem Umhang. »Geh nach Hause, Bürger. Los, du hast doch unseren Hauptmann gehört.« Der Mann schien sich nicht angesprochen zu fühlen: Er blickte unverwandt in eine Richtung, wobei er sich mit den dicken Fingern sacht über den sorgfältig gestutzten silbergrauen Bart strich. Der Soldat dachte, er sei taub, gab ihm einen leichten Knuff und sprach lauter: »He, du, mit dir spreche ich! Hast du unseren Hauptmann nicht gehört? Scher dich nach Hause!«
»Entschuldige«, sprach der Mann in einem Ton, der nicht im Geringsten verriet, dass ihn die Aufforderung des Soldaten völlig gleichgültig ließ. »Ich geh ja schon.« »Was guckst du denn so?« Der Mann blinzelte kurz und löste dann den Blick von der Leiche, die ein anderer Soldat nun wieder zudeckte. »Ach, nichts. Ich dachte nur nach«, sagte er.“

 


José Carlos Somoza (Havana, 13 november 1959)

 

De Duitse dichter en schrijver Peter Härtling werd geboren op 13 november 1933 in Chemnitz. Zie ook alle tags voor Peter Härtling op dit blog.

Uit: Verdi

„Er war im Dunkeln aus dem Bett gestiegen, ein paar Schritte gegangen und hatte sich verirrt. Er hörte sich atmen und dachte, es ist wie der Atem eines Kindes. Hilf mir, Peppina!, rief er in die schwarze Wand, blieb stehen und horchte. Er müsste das Zimmer doch kennen, in dem er bei jedem Neapel-Aufenthalt logierte. Aber es wies ihn ab. Er wagte keinen Schritt mehr. Peppina, ich bitte dich! Ihr Lachen hörte sich an, als käme eine Taube ins Zimmer geflogen. Er riss die Augen auf, cs wurde noch dunkler. Was ist mit dir, mein Verdi?, hörte er, und die Tau-be gurrte der Frage nach. Hilf mir, bitte. Ich finde mich nicht zurecht. Sie kam, ihre Schritte waren sicher. Er schüttelte sich etwas unwillig. Sie schob ihn vor sich her, bis er mit dem Knie gegen den Bettrand stieß. Ich kann dir das alles nicht erklären. Peppina half ihm, sich hinzulegen, deckte ihn zu. Er rückte zur Seite: Leg dich zu mir. Du nimmst dir zu viel vor. Ihre Wärme teilte sich ihm mit. Wir werden älter, sagte sie. Er antwortete ihr nicht. Sie atmeten miteinan-der. Er fürchtete, sie könnte einen Satz mit »damals« beginnen, und drehte sich zur Seite. Wieder gurrte die Taube. Ich weiß schon, sagte er, ich bin kindisch und lä-cherlich alt. Beides?, fragte sie. Beides, gab er ernst zur Antwort. Sie hatte die Abigail im »Nabucco« gesungen, und wenn sie so nahe war wie jetzt, hörte er sie, die Pri-madonna Giuseppina Strepponi. Sie war, als er sie kennenlernte, einunddreißig, berühmt und hochmü-tig, Mutter eines Sohnes, Cainillo, und ihre Stimme hielt nicht mehr. Sie verschwand, versuchte sich, wie er später erfuhr, in Paris als Gesangslehrerin. »Wir sind überzeugt, dass sich diese hervorragende Künstlerin in diesem Winter in der eleganten Welt von Paris großer Beliebtheit erfreuen wird.« Er wuss-te diesen albernen Satz auswendig. Ich kann ihn noch immer, sagte er und lachte vor sich hin. Sie sendete ihre Wärme aus: Was kannst du noch immer?“

 

 
Peter Härtling (13 november 1933 – 10 juli 2017)

 

De Amerikaanse dichter, columnist en humorist Bert Leston Taylor werd geboren op 13 november 1866 in Goshen, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Bert Leston Taylor op dit blog.

 

Children

Sometimes our welcome has no tongue;
Children are often in the way.
We tolerate them while they are young,
And do not always share their play.

We play our games and they play theirs.
And when a dozen years have flown
They have, we find, their own affairs
And all their interests are their own.

They are, we reason, in our debt,
And wistfully we look for pay:
They give us what we ask — and yet
We feel we are rather in the way.

Our love, now fond, would manifest
Itself in every act and word;
But we are wont to veil it, lest
We feel a little bit absurd.

More fond we grow, and duteous;
We only live for them, we say.
They too would live — but not for us; —
So runs this pleasant world away.

 

 
Bert Leston Taylor (13 november 1866 – 19 maart 1921)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e november ook mijn blog van 13 november 2017 en eveneens mijn blog van 13 november 2016 deel 2.

Christine Otten, Inez van Dullemen, Frank Westerman, Timo Berger, Hadjar Benmiloud, Nico Scheepmaker, José Carlos Somoza, Peter Härtling, Stanisław Barańczak

De Nederlandse schrijfster en journaliste Christine Otten werd geboren in Deventer op 13 november 1961. Zie ook alle tags voor Christine Otten op dit blog.

Uit:De laatste dichters

Herfst

Hij herinnerde zich de precieze datum: 11 november 1979. Het was een donderdagnamiddag. Hij was in Ameja’s flat, een chic appartement op de achtste verdieping aan Columbus Avenue. Hij keek naar buiten. Het regende zacht. Hij keek naar de druppels op het raam die langzaam naar beneden gleden, zich kronkelend een weg baanden over het glas. Buiten waren de straatlantaarns al aan. Hij zag de bomen in Central Park, de bonte schakering van geel en groen en rood en roestbruin. De dunne waterige wolken erboven en het bleke oranjegele zonlicht dat erdoorheen probeerde te breken. Zelfs nu, ruim twintig jaar later, herinnerde hij zich ieder detail van het treurige uitzicht. Alsof alles stilstond. De glanzende weerspiegeling van zijn gezicht in het glas. De lichtjes van de auto’s en taxi’s beneden in de straat versmolten tot een langgerekt glinsterend beeld, een vervagende lichtflits die zich nestelde op zijn netvlies. Nooit eerder had hij New York zo gezien, de stad als een abstract schilderij, bevroren onder zijn blik. De stad als een perfecte weerspiegeling van zijn gemoedstoestand. Hij voelde zich kalm. Zijn hoofd was helder. Hij hoorde het trage zoemen van de verwarmingsketel. Het was alsof hij zijn hele leven naar dit moment toe had gewerkt. Alles wat hij tot nu toe had beleefd, al het geweld, de commotie, de liefdes, de seks, de teleurstelling, het succes, vloeide uit hem weg en liet hem leeg achter. Zo voelde hij zich: alsof hij klaar was te vallen, zo diep als maar kon. Ameja was weg. Ze had hem gezegd dat ze laat zou zijn, dat ze voor zaken naar Harlem moest en dat hij op haar moest wachten. Vanuit de keuken sijpelde de branderige, bittere geur van gekookte cocaïne de woonkamer in. Zaid zat in de keuken. Zaid was een vooraanstaande predikant van de Nation of Islam. Hij was niet weg te slaan bij Ameja. ‘Kom op, brother Umar, dit moet je proberen, dit is de volgende stap,’ had hij gezegd met die fluisterende, samenzweerderige stem van hem. ‘Dit gaat verder dan snuiven, dit is de hemel op aarde.’ Hij zei het nooit waar Ameja bij was. Ameja had hem verboden het spul te roken. Hij kon zoveel wit poeder van haar krijgen als hij wilde, zolang hij het maar niet rookte. ‘Dan is het afgelopen,’ zei ze. ‘Dan gooi ik je eruit.’ Die middag was hij nuchter. Hij had zich geschoren en gedoucht en een van de witte zijden overhemden aangetrokken die Ameja voor hem had gekocht bij een nicht op sa5th Street. Ameja kocht van alles voor hem.”

 

 
Christine Otten (Deventer, 13 november 1961)

Lees verder “Christine Otten, Inez van Dullemen, Frank Westerman, Timo Berger, Hadjar Benmiloud, Nico Scheepmaker, José Carlos Somoza, Peter Härtling, Stanisław Barańczak”

Inez van Dullemen, Frank Westerman, José Carlos Somoza, Timo Berger, Hadjar Benmiloud, Nico Scheepmaker, Peter Härtling, Stanisław Barańczak

De Nederlandse schrijfster Inez van Dullemen werd op 13 november 1925 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Inez van Dullemen op dit blog.

Uit:De twee rivieren

“Altijd brak in de lente het verlangen naar reizen in mij los. Reizen was voor mij geen vlucht, maar een poging om dichter bij het onbekende te komen. Ieder mens heeft de neiging om dicht te slibben, zoals schapen waarvan de schedelnaden dichtgroeien als ze volwassen worden. Allemaal neigen we naar aanpassing aan het bekende, gewenning aan de status quo, de sleur van luxe. Steeds verlangde ik ernaar de gewenning te ondergraven, ik wilde geen trut worden, niet de tirannie van de dingen ondergaan, ik wilde geen slaaf zijn – ook niet van mijn eigen tekorten ik wilde keuzen openhouden, mezelf onderwerpen aan het onbekende.
Ik realiseer het me: mijn reisperiode is bijna afgesloten. Dat houdt in dat ik mijn herinneringen levend moet zien te houden. Urenlang zat ik aan de oever van de Ganges, kijkend naar de rituele verbranding van de doden. Ik was er getuige van hoe de oudste zoon gewijde kruiden tussen de dode lippen van zijn vader schoof, ik volgde met mijn ogen hoe de heilige rivier de as afvoerde, op weg naar de monding ver weg aan zee.
Ik genoot ervan te communiceren met mensen van wie ik de taal niet kende: zonder woorden samen eten, gezamenlijk iets ondergaan. Een enkele keer had ik het gevoel dat het pervers was, die voyeuristische eigenschap van me. Om te willen speuren naar andersoortige existenties.
Reizen is een dubbelleven leiden, net als een spion, zei de schrijver Paul Theroux.
Reisde ik om mezelf te ontdekken? Nee, zo belangrijk vond ik mezelf niet. Eerder wilde ik een oog zijn dat alles opzuigt. Ik trachtte draden te spinnen tussen het ene fenomeen en het andere. Reizen obsedeerde me omdat ik de fragmenten van een legpuzzel aan elkaar moest zien te passen.”

 
Inez van Dullemen (Amsterdam, 13 november 1925)

 

Lees verder “Inez van Dullemen, Frank Westerman, José Carlos Somoza, Timo Berger, Hadjar Benmiloud, Nico Scheepmaker, Peter Härtling, Stanisław Barańczak”

90 Jaar Inez van Dullemen, Frank Westerman, José Carlos Somoza, Timo Berger, Hadjar Benmiloud, Nico Scheepmaker, Peter Härtling

De Nederlandse schrijfster Inez van Dullemen werd op 13 november 1925 in Amsterdam geboren. Zij viert vandaag haar 90e verjaardag. Zie ook alle tags voor Inez van Dullemen op dit blog.

Uit:Schrijf me in het zand

“SCENE 3
(Lichtwijziging. Anne komt op in ’t zwart gekleed met een donkere striem rond haar hals. Judith ziet haar beeld in de spiegel weerkaatst. Ogenblik van bevroren stilte en aandacht, terwijl de zusters naar elkaar kijken via het glas. Vanaf dit moment zal Anne altijd ergens aanwezig zijn, waar dan ook: achterop het toneel, met de rug naar het publiek etc. Anne gaat nu in de schommelstoel zitten, wrijft met haar hand over de leuning)
ANNE
Mijn toverstoel, een goede stoel… Van hieruit kan ik regeren, oordelen, vonnissen. Ik kan mij niet losmaken van deze toverstoel, wie er in zit is veilig voor alle kwaad.
JUDITH
Je ziet er niet ouder uit dan twaalf jaar. Je hebt de baseballschoenen aan.
ANNE
(Steekt haar voeten naar voren)
Die waren op de groei gekocht.
(Ze trekt de sprei om zich heen die daar op de grond ligt) Ik heb het altijd koud. Ik trek altijd twee pyjama’s over elkaar aan… Iedere avond wikkel ik mij in mijn oude sprei, als in een cocon, heel stijf, zodat hij mij ‘niet zal kunnen vinden. Ik slaap als een haas met mijn oren overeind… Door alle muren resoneert zijn stap, ook al loopt hij op blote voeten.
JUDITH
Wie loopt er op blote voeten?
ANNE
(Lacht)
Er zijn geruisloze slangen, minuscule, die zich aanpassen aan de kleur van de stenen. Er zijn ook nachtslangen die ’s nachts ronddolen en zich aanpassen aan het donker. Dat zijn de gevaarlijkste. Je moet jezelf injecteren tegen het gif.”

 
Inez van Dullemen (Amsterdam, 13 november 1925)

Lees verder “90 Jaar Inez van Dullemen, Frank Westerman, José Carlos Somoza, Timo Berger, Hadjar Benmiloud, Nico Scheepmaker, Peter Härtling”

José Carlos Somoza, Inez van Dullemen, Timo Berger, Hadjar Benmiloud, Nico Scheepmaker, Robert Louis Stevenson, Peter Härtling

De Spaanse schrijver José Carlos Somoza werd geboren in Havana, Cuba op 13 november 1959. Zie ook alle tags voor José Carlos Somoza op dit blog.

Uit: The Athenian Murders (Vertaald door Sonia Soto)

« Like a thick mane of hair ruffled by a capricious wind, each strand waving independently, the humble crowd gradually dispersed, some leaving separately, others in groups, some in silence, others commenting on the horrifying event.
“It’s true, Hemodorus, wolves abound on Lycabettus. I’ve heard that several peasants, too, have been attacked.”
“And now this poor ephebe! We must discuss the matter at the Assembly.”
A short, very fat man remained behind, standing by the corpse’s feet, peering at it placidly, his stout, though neat, face impassive. He appeared to have fallen asleep. The departing crowd avoided him, passing without looking at him, as if he were a column or a rock. One of the soldiers went to him and tugged at his cloak.
“Return home, citizen. You heard our captain.”
The man took little notice, and continued to stare at the corpse, stroking his neatly trimmed gray beard with thick fingers. The soldier, thinking he must be deaf, gave him a slight push and raised his voice. “Hey, I’m talking to you! Didn’t you hear the captain? Go home!”
“I’m sorry,” said the man, though actually appearing quite unconcerned by the soldier’s command. “I’ll be on my way.”
“What are you looking at?”
The man blinked twice and raised his eyes from the corpse, which another soldier was now covering with a cloak. He said, “Nothing. I was thinking.”
“Well, think in your bed.”
“You’re right,” said the man, as if he had woken from a catnap. He glanced around and walked slowly away.
All the onlookers had gone by now, and Aschilos, in conversation with the captain, swiftly disappeared as soon as the opportunity arose. Even old Candaulus was crawling away, still racked with pain and whimpering, helped on his way by the soldiers’ kicks, in search of a dark corner to spend the night in demented dreams. His long white mane seemed to come alive, flowing down his back, then rising in an untidy snowy cloud, a white plume in the wind. In the sky, above the precise outline of the Parthenon, Night lazily loosened her mane, cloud-decked and edged with silver, like a maiden slowly combing her hair.”

 
José Carlos Somoza (Havana, 13 november 1959)

Lees verder “José Carlos Somoza, Inez van Dullemen, Timo Berger, Hadjar Benmiloud, Nico Scheepmaker, Robert Louis Stevenson, Peter Härtling”

José Carlos Somoza, Peter Härtling, Inez van Dullemen, Timo Berger, Hadjar Benmiloud

De Spaanse schrijver José Carlos Somoza werd geboren in Havana, Cuba op 13 november 1959. Zie ook alle tags voor José Carlos Somoza op dit blog.

 

Uit: The Athenian Murders (Vertaald door Sonia Soto)

“Your report, Physician?”

The doctor, Aschilos, took his time to answer, not even looking up at the captain. He disliked being addressed as “Physician,” even more when the speaker seemed contemptuous of every man save himself. Aschilos might not be a soldier, but he came from an old aristocratic family and had had a most refined education: He was conversant with The Aphorisms, observed the Hippocratic oath, and had spent long periods on the island of Cos, studying the sacred art of the Asclepiads, disciples and heirs of Asclepius. He was not, therefore, someone a captain of the border guard could easily humiliate. And he already felt insulted: He had been awakened by soldiers in the dark hours of the early morning and called to examine, in the middle of the street, the corpse of the young man brought down on a litter from Mount Lycabettus. And he was no doubt expected to draw up some kind of report. But as everyone well knew, he, Aschilos, was a doctor of the living, not the dead, and he believed that this shameful task discredited his profession. He lifted his hands from the mangled body, trailing a mane of bloody humors. His slave hurriedly cleansed them with a cloth moistened with lustral water. He cleared his throat twice and said, “I believe he was attacked by a hungry pack of wolves. He’s been bitten and mauled . . . The heart is missing. Torn out. The cavity of the hot fluids is partially empty.”

The murmur, with its long mane, ran through the crowd.

“You heard him, Hemodorus,” one man whispered to another. “Wolves.”

“Something must be done,” his companion replied. “We will discuss the matter at the Assembly.”

“His mother has been informed the captain announced, the firmness of his voice extinguishing all comments. “I spared her the details; she knows only that her son is dead. And she is not to see the body until Daminus of Clazobion arrives. He is the only man left in the family, and he will determine what is to be done.” Legs apart, fists resting on the skirt of his uniform, he had a powerful voice, accustomed to imposing obedience. He appeared to address his men, but also evidently enjoyed having the attention of the common people. “As for us, our work here is done!”

He turned to the crowd of civilians and added, “Citizens, return to your homes! There is nothing more to see! Sleep if you can . . . Part of the night remains!”

 

José Carlos Somoza (Havana, 13 november 1959)

Lees verder “José Carlos Somoza, Peter Härtling, Inez van Dullemen, Timo Berger, Hadjar Benmiloud”

85 Jaar Inez van Dullemen, Peter Härtling, José Carlos Somoza, Hadjar Benmiloud

Inez van Dullemen 85 jaar 

 

De Nederlandse schrijfster  Inez van Dullemen viert vandaag haar 85e verjaardag. Inez van Dullemen werd op 13 november 1925 geboren in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 13 november 2006 en ook mijn blog van 13 november 2008 en ook mijn blog van 13 november 2009.

 

Uit: Heldendroom

 

‘Maar ik wil niet in onderworpenheid leven en niet in angst. Alle regels en beperkingen gooi ik van me af, ik ga worden die ik wil worden. Ik ga schoon beginnen zonder herinneringen. Als ik ooit terugkom zal dat zijn nadat de Dag van de Overwinning is aangebroken en dan zal ik door Amsterdam lopen alsof het een vreemde stad is, en misschien vind ik jullie dan nog ergens als vergrijsde muizen weggekropen achter dichte deuren tegen de wind van de Nieuwe Tijd’.

 

Uit: De komst van de rustverstoorder

 

`Maar wat was er van het woord terechtgekomen? Met woorden kwetsen geliefden elkaar, staatslieden gebruiken versluierde woorden vol bedrog, woorden hitsen aan tot oorlog. Hij voelde zich op een zonderlinge nostalgische wijze gelukkig dat hij hier op zijn schiereiland niet zozeer met mensenwoorden leefde, als wel met de taal van zijn beesten, van de vogels, de zee.’

 

 

Uit: Maria Sibylla

 

‚Er hangt een geur van eeuwenlang voortwoekerend en weer wegrottend gewas, een gronderige geur, bitter met iets bedwelmends. Ze loopt voort in die groene warwinkel achter de verleidelijke vlinders aan, die in een straal zonlicht oplichten als juwelen, om het volgende ogenblik uit te doven. De jungle is een meester in het voor de gek houden. Maar tot geen prijs zal zij zich laten ontmoedigen. Zonder acht te slaan op vermoeidheid of hitte wendt zij zich naar alle kanten, zich vooruitwerpend, steevast met het vlindernet in de aanslag. Is die traag wiekende vogelvlinder die tartend voor haar uit over het pad vliegt misschien een Morpho achilles?’

 

 

Inez van Dullemen (Amsterdam, 13 november 1925)

 

Lees verder “85 Jaar Inez van Dullemen, Peter Härtling, José Carlos Somoza, Hadjar Benmiloud”

Peter Härtling, José Carlos Somoza, Nico Scheepmaker, Inez van Dullemen, Stanisław Barańczak, Dacia Maraini, Gérald Godin, Robert Louis Stevenson, Humayun Ahmed, Esaias Tegnér

De Duitse dichter en schrijver Peter Härtling is geboren op 13 november 1933 in Chemnitz. Zie ook mijn blog van 13 november 2006 en ook mijn blog van 13 november 2008.

 

Uit: Nachgetragene Liebe

 

Mein Vater hinterließ mir eine Nickelbrille, eine goldene Taschenuhr und ein Notizbuch, das er aus grauem Papier gefaltet und in das er nichts eingetragen hatte als ein Gedicht Eichendorffs, ein paar bissige Bemerkungen Nestroys und die Adressen von zwei mir Unbekannten. Er hinterließ mich mit einer Geschichte, die ich seit dreißig Jahren nicht zu Ende schreiben kann. Ich habe über ihn geschrieben, doch nie von ihm sprechen können.

Ich bin fünf und aufgebrochen zu einer großen Reise. Ich habe ein Ziel, wie ich es von den Erwachsenen kenne, die verreisen und schon wissen, wo sie ankommen werden. Sonst, wenn ich mit dem Dreirad unterwegs bin, folge ich Geräuschen, entdecke Gärten, Wege und Höfe, lasse mich von einem streunenden Hund führen und vergesse manchmal mein Vehikel, zwänge mich durch eine Hecke oder klettere über einen Zaun, um einen Truthahn zu reizen oder ein angepflocktes Lamm im Kreis zu treiben. Jetzt weiß ich, wohin ich will: Mit dem Dreirad nach Burgstädt, auf der Straße, die an unserem Haus vorbeiführt und von Pappeln gesäumt ist, die, so weit ich sehen kann und sie schon ausprobiert habe, gerade wie ein Lineal auf Burgstädt zeigt, das bei klarem Wetter am Horizont sichtbar wird, vielleicht auch nur, weil ich weiß, daß es dort sein soll, wie ein Name, den Tante Ella, die sich überall auskennt, an den Himmelsrand gesteckt hat. Ich sorge vor, stopfe eine Semmel und einen Apfel in die Provianttasche, hänge sie mir um und fahre mit dem Dreirad los. Kein Ruf hält mich auf. Mutter ist nicht da.

Es ist heiß. Die Straße wird zur Straße, wirft Buckel gegen die Räder, droht mit Löchern und Rinnen, wehrt sich mit Staub, kein leuchtendes Band mehr, sondern eine kahle, schrundige Landschaft, viel zu breit und immer zu nah. Der Staub verklebt die Nase, kitzelt im Hals. Wenn ein Auto mich überholt, halte ich an, stehe auf, hebe das Dreirad zwischen den gespreizten Beinen, weiche mit ein paar Schritten bis an den Rand des Straßengrabens aus, kneife die Augen, presse die Lippen zu, und wenn ich wieder atme, bäckt sich der Staub am Gaumen fest. Er schmeckt nicht nach Erde und nicht nach Luft. Ich schaue zu den Wipfeln der Pappeln hoch, wo der Wind die Blätter rauft, und wundere mich, daß hier unten sich nichts bewegt, der Wind nicht überall ist.

Bis zu der Abzweigung zum Gutshof und dem Ententeich in der Mulde sind wir an einem Sonntag zu Fuß gegangen, und es war mir schon zuviel gewesen. Hier könnte ich noch umkehren und auf der andern Straßenseite heimfahren.“

 

Haertling

Peter Härtling (Chemnitz, 13 november 1933)

 

 

De Spaanse schrijver José Carlos Somoza werd geboren in Havana, Cuba op 13 november 1959. Zie ook mijn blog van 13 november 2008.

Uit: The Athenian Murders (Vertaald door Sonia Soto)

 

The corpse lay on a fragile birch-wood litter. The torso and belly were a confusion of splits and tears crusted with congealed blood and dried mud, but the head and arms appeared unblemished. A soldier pulled aside the corpse’s robes for Aschilos to examine it. Onlookers gathered, slowly at first, then in great numbers, forming a circle around the macabre remains. A cold shiver ran over Night’s blue skin, and the golden manes of the torches, the dark edges of the chlamyses, and the thick horsehair crests on the soldiers’ helmets waved in the Boreas. Silence had open eyes: All gazes followed Aschilos’s movements as he performed the terrible examination. As gently as a midwife, he parted the lips of the wounds, then probed the horrific cavities with meticulous attention, like a reader sliding his finger over inscriptions on papyrus. His slave held a lamp over him, shielding it from the buffeting wind with his hand. All were silent save old Candaulus. When the soldiers had appeared with the corpse, he had started shouting in the middle of the street, waking the neighborhood, and there now remained a faint echo of his earlier raving. He limped around the circle of onlookers, apparently unaffected by the cold, though nearly naked, dragging his withered left foot ? a blackened satyr’s hoof. He held out reedy, emaciated arms, leaning on the others’ shoulders, crying, “Look at him! He must be a god! This is how the gods descend from Olympus! Don’t touch him! Didn’t you hear me? He’s a god . . . Swear your allegiance, Callimachus! You, too, Euphorbus!”

A great mane of white hair grew untidily on his angular head like an expression of his madness. It waved in the wind, half-covering his face. But the crowd paid him little attention ? people preferring to look upon the corpse rather than at the madman.

The captain of the border guard emerged with two of his men from the nearest house, replacing his long-maned helmet: He believed it appropriate that he should display his military insignia in public. He peered through his dark visor at the gathered crowd. Noticing Candaulus, he gestured dismissively, as if brushing away a bothersome fly.

“Silence him, by Zeus,” he said, not addressing any of the soldiers in particular.

One of them approached the old man and, raising his lance, with a single horizontal blow, struck the wrinkled papyrus of his abdomen. Candaulus gasped midsentence and doubled up soundlessly, like hair flattened in the wind. He lay writhing and whimpering on the ground. The crowd was grateful for the sudden quiet.“

 

jose-carlos-somoza

José Carlos Somoza (Havana, 13 november 1959)

 

 

De Nederlandse dichter, journalist en columnist Nico Scheepmaker werd geboren in Amsterdam op 13 november 1930. Zie ook mijn blog van 13 november 2006 en ook mijn blog van 13 november 2007 en ook mijn blog van 13 november 2008.

 

 

Ik ben het moe een mens te zijn

 

Ik ben het moe een mens te zijn.
Hoeveel eenvoudiger leeft steen,
of aarzelloos de tarwebloem,
ook zonder tranen, geloof ik.

De tarwebloem is nooit verliefd
op ’t onweer of de dageraad;
zij kent alleen het leven sec
en denkt er nauwelijks over na.

Kan iemand zo gelukkig zijn?
Ben je gelukkig, tarwebloem?
Je huilt niet, maar ik vraag me af
waar je het lachen hebt verleerd.

Misschien zijn tarwebloemen doof
en horen zo de nachtbij niet
die als een minnaar in haar slaap
en angst en vreugdevuur verwekt.

Misschien zijn tarwebloemen blind
en zien zij niet hoe schaamteloos
de wind in ’t volle licht der zon
haar rokken opwaait tot de bron…

Ik ben het moe een mens te zijn,
maar ook een steen is niet je dat,
en wat de tarwebloem betreft:
zij lapt de liefde aan haar laars

en staat rechtop alleen te zijn
ook als het warm is in april
en iedereen liever liggen wil.
Een bloem is niet mobiel genoeg…

Ik zoek iets met en zonder pijn:
een meisje om samen mens te zijn.

 

Scheepmaker

Nico Scheepmaker (13 november 1930 – 5 april 1990)

 

De Nederlandse schrijfster  Inez van Dullemen werd op 13 november 1925 geboren en groeide op in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 13 november 2006 en ook mijn blog van 13 november 2008.

 

Uit: Leven bloeit toch steeds weer op

 „Als schrijver steel je eigenlijk alles. Je steelt uit het leven, uit boeken, uit de natuur: overal haal je het vandaan. Dat gaat vervolgens allemaal die pot in, dat brein, waar het zich soms ook vermengt waardoor je niet precies meer weet waar je wat vandaan hebt gehaald. Ik heb het gevoel dat al die dingen een soort humuslaag vormen en dat daar tenslotte een eigen stem uit tevoorschijn komt. Men zegt dat ik van meet af aan herkenbaar ben geweest, al was ik vroeger overdadiger. Ik herinner me dat Greshoff in zijn recensie van mijn debuut schreef dat ik eens een bad Elsschot moest nemen. Ik ben opgegroeid met Couperus, Van Schendel. D.H. Lawrence was een van mijn grote leermeesters. Ik heb een tijd bij een van zijn minnaressen in Engeland gewoond, ze gaf mij alles van die man te lezen. Ik was zelf net begonnen met mijn eerste boek en dacht: ’Jee, die man gaat nóg verder, nóg dieper’. Niet zo aan de oppervlakte blijven, Van Dullemen! Dieper graven. Maar het zou belachelijk zijn te zeggen dat ik hem heb nageaapt; daarvoor was zijn talent veel te groot. Misschien heb ik iets van zijn bloemrijke stijl, die überschwänglichkeit, overgenomen, maar dat past ook in die tijd. Er werd, toen ik begon, nog niet zo kaal geschreven. Ik had bijzonder romantische gedachten over mijn toekomst als schrijfster.”

 

aui_dullemen_i_32396

Inez van Dullemen (Amsterdam, 13 november 1925)

 

 

De Poolse dichter, vertaler en literatuurwetenschapper Stanisław Barańczak werd geboren op 13 november 1946 in Poznań. Zie ook mijn blog van 13 november 2008.

 

Uit: Garden Of Amzing Delights

 

AT first sight, Czeslaw Milosz’s most recent collection seems to be a poet’s scrapbook rather than a book of poems. It reminds one of the silva rerum, a ”forest of things,” the 17th-century term for a fascicle containing loosely arranged notes, occasional poems, copies of letters and memorable quotations. In the same way, ”Unattainable Earth” consists only in part of Mr. Milosz’s own poems. The rest of the volume is filled with his prose notes or aphorisms, letters from his friends and what he calls ”inscripts” – fragments from sources as diverse as ”Corpus Hermeticum,” Casanova’s memoirs, Zen philosophy, the Russian emigre philosopher Lev Shestov, the poet Oscar Milosz and the French philosopher Simone Weil. There are even several poems by Walt Whitman and D. H. Lawrence, translated by the author into Polish in the book’s original edition and here restored to their English versions and included as ”an homage to tutelary spirits.”

A veritable mosaic, then; yet its diversity is carefully arranged. Unlike Mr. Milosz’s three previous collections in English, each of which offered a mix of his older and more recent poems, ”Unattainable Earth” is a faithful replica of his latest Polish book, published in 1984. A few minor omissions and additions are all that distinguish the translation (a splendid job done by Mr. Milosz himself with the help of one of his steady collaborators, the poet Robert Hass) from the original. This fact alone indicates that Mr. Milosz’s forest of things is not as wild as it seems to be; that, as the author’s preface puts it, ”under the surface of somewhat odd multiformity, the reader will recognize a deeper unity.”

What provides this unity is, first and foremost, Mr. Milosz’s basic philosophical problem, compressed in the two words that form the book’s title. In its Polish version, the meaning of the title is, more precisely, ”earth too huge to be grasped.” This notion is, indeed, the key to Mr. Milosz’s poetic philosophy. On the one hand, his is a poetry obsessed with the very fact of the world’s being. ”What use are you? In your writings there is nothing except immense amazement,” he addresses himself in one of his prose notes. Despite the ironic tone, there is much truth in this. Mr. Milosz’s constant, perpetually renewed ”amazement” with the richness of ”The Garden of Earthly Delights” (as he calls the world in a poem that borrows its title from Hieronymus Bosch’s triptych) can often reach the heights of an ecstatic hymn of praise and thankfulness: ”You watch what is, though it fades away, / And are grateful every moment for your being.”

 

baranczak

Stanisław Barańczak (Poznań, 13 november 1946)

 

 

De Italiaanse schrijfster Dacia Maraini werd geboren op 13 november 1936 in Fiesole. Zie ook mijn blog van 13 november 2008.

Uit: Die stumme Herzogin (Vertaald door Eva-Maria Wagner)

Filas Hände dort im Spiegel entwirren mit plumpen und raschen Bewegungen die Masse von Mariannas Haar. Die Herzogin beobachtet die Finger ihrer jungen Dienerin, die mit dem elfenbeinernen Kamm hantieren, als sei er ein Pflug. Bei jedem Knäuel ein Riß, bei jedem Widerstand ein Ziepen. Etwas Wütendes und Grausames liegt in diesen Fingerballen, die in ihre Haare fahren, als wollten sie Nester zerrupfen und Unkraut ausreißen.

Ganz plötzlich reißt die Herrin dem Mädchen das Instrument aus der Hand und zerbricht es in 2 Stücke; diese wirft sie aus dem Fenster. Die Dienerin steht da und sieht sie bestürzt an. Noch nie hat sie ihre Herrin so wütend gesehen. Zwar weiß sie, daß sie seit dem Tod ihres jüngsten Kindes oft die Geduld verliert, aber jetzt scheint sie es zu übertreiben: Was kann sie dafür, daß diese Haare so struppig und verfilzt sind?

Die Herrin betrachtet ihr eigenes verkrampftes Gesicht neben dem betroffenen der Magd. Mit einem Gurgeln, das aus tiefer Kehle kommt, scheint sich ein Wort aus ihrem zusammengeschrumpften Gedächtnis befreien zu wollen: Der Mund geht auf, doch die Zunge bleibt untätig, sie vibriert nicht, klingt nicht. Aus der verkrampften Kehle löst sich endlich ein schriller Schrei, der sich zum Fürchten anhört. Fila fährt sichtlich zusammen, und Marianna bedeutet ihr, sich zu entfernen.

Nun ist sie alleinund hebt den Blick zum Spiegel. Ein nacktes, ausgebranntes Gesicht mit verzweifelten Augen sieht sie aus dem Silberglas an. Soll sie das sein, diese von Verzweiflung getrübte Frau mit der Falte, die wie ein senkrechter Säbelhieb die großflächige Stirn durchschneidet? Wo ist die Sanftheit geblieben, in die sich der Intermassini verliebte? Wo die runde Weichheit der Wangen, die sanfte Farbe ihrer Augen, das ansteckende Lächeln?“

 

DACIA_MARAINI

Dacia Maraini (Fiesole, 13 november 1936)

 

 

 De Frans-Canadese dichter en politicus Gérald Godin werd geboren op 13 november 1938 in Trois-Rivières, Quebec. Zie ook mijn blog van 13 november 2008.

Ses mots

 

Quand je veux délasser mon

esprit, ce n’est pas l’honneur

que je cherche, c’est la liberté.

 

La langue de ma mère

a des mots pour tout

 

dans la grande famille des mots

je m’en choisis pour passer l’hiver

des mots en laine du pays

cette année j’ai choisi le mot guérison

le mot liberté

des mots qui tiennent bien au chaud

 

 

Pays

 

J’ai vu le soleil se lever

dans tant et tant de pays

je ne savais plus lequel

était le mien

le jour oscillait

lampe incertaine dans ma nuit

le rif le souk le môle

la vallée millénaire

bergers de l’Atlas

boutre coutre Seychelles

je l’ai vu se coucher

le jour passait comme une flèche

et chaque soir me frappait en plein coeur

comme le dernier

 

Godin,Gerald

Gérald Godin (13 november 1938 – 12 okrober 1994)

 

 

De Schotse schrijver Robert Louis Stevenson werd geboren in het Schotse Edinburgh op 13 november 1850. Zie ook mijn blog van 13 november 2006 en ook mijn blog van 13 november 2008.

Uit: The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde

 „MR. UTTERSON the lawyer was a man of a rugged countenance that was never lighted by a smile; cold, scanty and embarrassed in discourse; backward in sentiment; lean, long, dusty, dreary and yet somehow lovable. At friendly meetings, and when the wine was to his taste, something eminently human beaconed from his eye; something indeed which never found its way into his talk, but which spoke not only in these silent symbols of the after-dinner face, but more often and loudly in the acts of his life. He was austere with himself; drank gin when he was alone, to mortify a taste for vintages; and though he enjoyed the theater, had not crossed the doors of one for twenty years. But he had an approved tolerance for others; sometimes wondering, almost with envy, at the high pressure of spirits involved in their misdeeds; and in any extremity inclined to help rather than to reprove. “I incline to Cain’s heresy,” he used to say quaintly: “I let my brother go to the devil in his own way.” In this character, it was frequently his fortune to be the last reputable acquaintance and the last good influence in the lives of downgoing men. And to such as these, so long as they came about his chambers, he never marked a shade of change in his demeanour.
No doubt the feat was easy to Mr. Utterson; for he was undemonstrative at the best, and even his friendship seemed to be founded in a similar catholicity of good-nature. It is the mark of a modest man to accept his friendly circle ready-made from the hands of opportunity; and that was the lawyer’s way. His friends were those of his own blood or those whom he had known the longest; his affections, like ivy, were the growth of time, they implied no aptness in the object. Hence, no doubt, the bond that united him to Mr. Richard Enfield, his distant kinsman, the well-known man about town. It was a nut to crack for many, what these two could see in each other, or what subject they could find in common. It was reported by those who encountered them in their Sunday walks, that they said nothing, looked singularly dull, and would hail with obvious relief the appearance of a friend. For all that, the two men put the greatest store by these excursions, counted them the chief jewel of each week, and not only set aside occasions of pleasure, but even resisted the calls of business, that they might enjoy them uninterrupted.“

 

Robert_louis_stevenson

Robert Louis Stevenson (13 november 1850 – 3 december 1894)
Portret door Graaf Girolamo Nerli

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 13 november 2008.

 

De Bengaalse schrijver Humayun Ahmed werd geboren op 13 november 1948 in Kutubpur in het toenmalige Oost-Pakistan, nu Bangladesh.

 

De Zweedse dichter Esaias Tegnér werd geboren op 13 november 1782 in Kyrkerud.

 

Nico Scheepmaker, Robert Louis Stevenson, Inez van Dullemen, Peter Härtling

De Nederlandse dichter, journalist en columnist Nico Scheepmaker werd geboren in Amsterdam op 13 november 1930. Zie ook mijn blog van 13 november 2006.

 

 

   Lyriek

 

       Ik ben geen lyrisch dichter die zich mengt

       in het bestaan van heuvels en cypressen

       of in een verre horizon die wenkt,

       want dat is niet mijn eerste interesse.

 

       Ik zie ze heus wel, als ik in Toscane

       op weg ben naar Siena voor een krant:

       die rijzige cypressen langs de lanen

       die voeren naar een streng en statig pand,

 

       en als ik dan opeens twee salamanders

       al remmend voor mijn autobanden zie,

       dan voel ik mij beslist een beetje anders

       dan rijdend op het Weteringcircuit.

 

       Maar toch is dàt voor mij het randgebeuren,

       en dít de harde kern van mijn bestaan:

       wie zal men nu weer het gevang in sleuren,

       en hoe zou het vandaag met Ajax gaan?

 

   

        Mais

 

        Ik weet niet veel van graan en koren,

        het zou hetzelfde kunnen zijn.

        Maar gaat het op een dag verloren

        dan doet mij dat verdomde pijn.

 

        Ik had een huis, het Friese landschap

        was vlak tot aan de horizon.

        En ‘k voelde pas iets van verwantschap

        als ’t graan daar aan zijn groei begon.

 

        Het was niet goud, da’s overdreven,

        het was een zee van stroblond geel,

        maar als het woei kwam het tot leven

        binnen het uitgezet gareel.

 

        Dat is nu voorbij, het wiegend koren

        is opgevolgd door ’t stijve maïs.

        Zo ging iets Nederlands verloren

        terwille van iets groens en saais.

 

Scheepmaker

Nico Scheepmaker (13 november 1930 – 5 april 1990)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 13 november 2006.

 

De Schotse schrijver Robert Louis Stevenson werd geboren in het Schotse Edinburgh op 13 november 1850.

 

De Nederlandse schrijfster  Inez van Dullemen werd op 13 november 1925 geboren en groeide op in Amsterdam.

 

De Duitse auteur Peter Härtling is geboren op 13 november 1933 in Chemnitz.

Nico Scheepmaker, Robert Louis Stevenson, Inez van Dullemen, Peter Härtling

Dichter, journalist en columnist Nico Scheepmaker werd geboren in Amsterdam op 13 november 1930. Van huis uit kreeg hij zijn liefde voor voetbal mee, en tijdens zijn militaire dienst bij de Militaire Inlichtingendienst voor het Russisch. Hij studeerde Slavische taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna werd hij vertaler; onder andere “Dokter Zjivago” van Boris Pasternak vertaalde hij in het Nederlands.In de jaren ’50 kreeg hij succes als dichter. Zijn debuut was de bundel “Poëtisch fietsen” (1955) en in 1958 kreeg hij de Anne Frank-prijs voor jeugdige schrijvers. Daarna ging Scheepmaker de journalistiek in. Hij schreef vanaf 1957 columns in achtereenvolgens Sport&Sportwereld, Algemeen Handelsblad, Het Parool, de Volkskrant, Hollands Maandblad, Vrij Nederland, Voetbal International en de GPD-bladen. Ook had hij een tijd een column op Radio Veronica in het sportprogramma “Sportief zijn en beter worden” van Henk van Dorp. Zijn meest bekende pseudoniemen waren Trijfel en Ivo Fettewinkel.

Libido

Het liefst wil ik in meubelwinkels neuken,
met kans dat iemand je van buiten ziet.
Of anders in zo’n demonstratiekeuken
half zittend op de gootsteen van graniet.

Ook hoop ik altijd dat de bioscoop
zo leeg is dat we rustig kunnen vrijen,
en als ik door het Rijksmuseum loop
kijk ik bij voorkeur naar Suzanna’s dijen.

En verder lijkt het mij een hele kick
om het een keer te doen tijdens het klunen
of met Viola op de perstribune
terwijl ik onderwijl mijn stukje tik.

Maar ’t liefst zou ik toch op de Bonkevaart,
door ’t volk en wat prinsessen aangestaard,
een nummer maken op de finishlijn,
al is-ie door de vrieskou nog zo klein.

Nico Scheepmaker

Nico Scheepmaker (13 november 1930 – 5 april 1990)

 

Robert Louis Stevenson werd geboren in het Schotse Edinburgh op 13 november 1850 als zoon van de ingenieur Thomas Stevenson en Margaret Balfour. Zijn ouders waren zeer religieus, maar tijdens zijn jaren op de universiteit liet hij het geloof los, hoewel het wel invloed op hem zou houden. Al sinds zijn jeugd leed hij aan tuberculose. Zijn vrij korte leven was echter vol van actie en avontuur. Stevenson schreef voor verschillende tijdschriften beschouwingen en korte verhalen. Hij maakte naam met het eerst als feuilleton en later als boek uitgegeven zeeroversverhaal Treasure island (Schateiland, 1883). Zowel zijn avonturenromans als de romantische en horrorverhalen vertonen een grote psychologische diepgang. Zijn werken zijn lange tijd populair gebleven en hebben de basis gevormd voor verschillende speelfilms. Zijn bekendste werken zijn Treasure Island en The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde.

Uit: The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde

“That evening Mr. Utterson came home to his bachelor house in sombre spirits and sat down to dinner without relish. It was his custom of a Sunday, when this meal was over, to sit close by the fire, a volume of some dry divinity on his reading desk, until the clock of the neighbouring church rang out the hour of twelve, when he would go soberly and gratefully to bed. On this night however, as soon as the cloth was taken away, he took up a candle and went into his business room. There he opened his safe, took from the most private part of it a document endorsed on the envelope as Dr. Jekyll’s Will and sat down with a clouded brow to study its contents. The will was holograph, for Mr. Utterson though he took charge of it now that it was made, had refused to lend the least assistance in the making of it; it provided not only that, in case of the decease of Henry Jekyll, M.D., D.C.L., L.L.D., F.R.S., etc., all his possessions were to pass into the hands of his “friend and benefactor Edward Hyde,” but that in case of Dr. Jekyll’s “disappearance or unexplained absence for any period exceeding three calendar months,” the said Edward Hyde should step into the said Henry Jekyll’s shoes without further delay and free from any burthen or obligation beyond the payment of a few small sums to the members of the doctor’s household. This document had long been the lawyer’s eyesore. It offended him both as a lawyer and as a lover of the sane and customary sides of life, to whom the fanciful was the immodest. And hitherto it was his ignorance of Mr. Hyde that had swelled his indignation; now, by a sudden turn, it was his knowledge. It was already bad enough when the name was but a name of which he could learn no more. It was worse when it began to be clothed upon with detestable attributes; and out of the shifting, insubstantial mists that had so long baffled his eye, there leaped up the sudden, definite presentment of a fiend.”

STEVENSON

Robert Louis Stevenson (13 november 1850 – 3 december 1894)

 

Inez van Dullemen werd op 13 november 1925 geboren en groeide op in Amsterdam. Haar vader was procureur-generaal. Haar moeder, Jo de Wit, genoot bekendheid als schrijfster en verkeerde in de kringen van Bloem en Nijhoff. Kort na de oorlog ging Van Dullemen als au pair naar Engeland. In Essex kwam ze terecht bij een voormalig minnares van de beroemde D.H. Lawrence. Hier wordt zij zich bewust van haar schrijverschap. Zij debuteert in
1949 met ‘Ontmoeting met de andere’  In 1976 verscheen ‘Vroeger is dood’, over de neergang en dood van haar ouders. Met dit boek brak Van Dullemen door naar een groter publiek. Zij ontving de Jan Campertprijs en enkele jaren later werd het boek door Ine Schenkkan verfilmd en bekroond met een Gouden Kalf.
In de jaren tachtig maakte de schrijfster reizen door Kenya, Alaska, Mexico, India, Nepal en Japan. Over die reizen schreef ze uitvoerige reportages, die gebundeld werden in o.a.: ‘Een zwarte hand op mijn borst’ (Kenya), ‘Eeuwig dag eeuwig nacht’ (Alaska). Mexico, dat centraal staat in ‘Viva Mexico!’ (1988) keert terug als plaats van handeling in de in 1994 voor de Librisprijs genomineerde roman ‘Het land van rood en zwart’, gebaseerd op het leven van Gertrude Blom, die al in de jaren ’70 streed voor behoud van de regenwouden. In 1996 werd dit boek bekroond met de Henriëtte Roland Holstprijs  Haar toneelstuk over incest, ‘Schrijf me in het zand’, werd in meer dan veertien landen gespeeld en in Duitsland verfilmd. In 1989 ontving Van Dullemen voor haar hele oeuvre de Anna Bijnsprijs. In 2004 verscheen de roman ‘De komst van de rustverstoorder’.

Uit: Jo van Dullemen-de Wit (een levensbericht)

Op 11 november 1973 stierf Jo de Wit, mijn moeder. Zij stierf in de vroege ochtend van een autoloze zondag. De oliecrisis, het gerommel in het Oosten, alles wat haar ontgaan was in haar laatste weken vol dromen – die crisis had een stilte geschapen zoals in geen twintig jaar was voorgekomen; je hoorde het ruisen van de bomen weer, wij passeerden een paard en wagentje en zagen twee figuurtjes bewegen onder de bomen van de Scheveningse weg. Je rook de zee. De politie eskorteerde onze auto naar de kliniek om te zien of wij wel werkelijk naar onze stervende moeder gingen; de bladeren, de gele esdoornbladeren, waarvan zij gemeend had dat het bloesems waren (haar ogen zagen niet goed meer), vielen op de grond: nee, het was geen lente, maar bijna winter.

dullemen

Inez van Dullemen (Amsterdam, 13 november 1925)

 

De Duitse auteur Peter Härtling is geboren op 13 november 1933 in Chemnitz en woonde in zijn jeugd een aantal jaren in het toenmalige Tsjechoslowakije. Hij werkte als journalist, was lektor bij Fischer Verlag, uitgever van het tijdschrift Der Monat, en is sinds 1974 fulltime schrijver.  Härtling schrijft voor kinderen en volwassenen. Zijn debuut als jeugdauteur was in 1970. Over de Tweede Wereldoorlog – waarover hij ook een autobiografisch boek voor volwassenen schreef – gaat De Kruk (1993). Thomas, een Duitse jongen, zwerft na de Tweede Wereldoorlog rond, op zoek naar zijn moeder. Hij ontmoet ´de Kruk´, een ex-soldaat, die door zijn handicap heeft geleerd te overleven. Het verhaal biedt de lezer inzicht in de moeilijke levensomstandigheden van die tijd. Bijzonder is ook zijn boek Goethe voor kinderen (1999), een bloemlezing uit het werk van de beroemde Duitse schrijver Johann Wolfgang Goethe (1749-1832). Härtlings boeken gaan vaak over maatschappelijke of persoonlijke problemen. Hij behandelt die serieus, zonder al te zwaar op de hand te worden. Hij wil realistisch zijn, maar houdt altijd rekening met zijn doelgroep. In zijn geboorteland kreeg hij een behoorlijk aantal belangrijke prijzen, waaronder de Duitse jeugdboekenprijs.

Uit: Niembsch oder Der Stillstand (1964)

 „Hätte ich trennen sollen? Wär’s gelungen? Wie? […] Sie hatten mich falsch eingeschätzt, Niembsch: ein grobschlächtiger, vom Geschäft aufgefressener Edelmann, seinen Besitz schlau ausdehnend, ein Pfeffersack, nicht sensibel, seine Intelligenz an Sachwerte wendend. In mich drang der Wille Merlins. Im Dunkel ausharrend, Ahnungslosigkeit vorschützend – würden meine Kräfte genügen, Lust und Vollzug dieser Begegnung in meinem Sichtbereich zu halten, ihn zu überschauen, zu überwachen? Ich brauchte nicht teilzunehmen, ihr spieltet vor mir, wo und wann immer ihr euch traft; meine Reisen, Vorwände nur, Spielräume zu schaffen, gewährten euch Sicherheit, Libertät. Die Entfernung – ich war in der Tat unterwgs – schützte euch nicht vor der uneingeschränkten Teilnahme meiner Gedanken. Ich sehe Sie erstaunt, Niembsch; Karoline, dich fassungslos, ekelt es dich? – schiere Perversion, dieser über Jahre währende Hinterhalt? (pag. 65 ev.)“

 

HAERTLING

Peter Härtling (Chemnitz, 13 november 1933)