Joost van den Vondel, Guido van Heulendonk, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker, Auberon Waugh

De Nederlandse dichter en schrijver Joost van den Vondel werd geboren op 17 november 1587 in Keulen. Zie ook Zie ook alle tags voor Joost van den Vondel op dit blog.

 

Op den Heer Hugo de Groot in zijn ballingschap.

Hoe zouw de duysternis dit Hollantsch licht gedoogen,
Dat al te hemelsch scheen in aller blinden oogen?
Het ging een wijle schuil, om klaerder op te gaen.
Wy haten ’t Groote licht; een ander bidt het aen.

Waterbel

Het likken der berinnetong
Bootseert allengs ’t wanschapen jong,
Den hals, en achterlijf, en hooft,
En pooten: eer men ’t naeu gelooft
Ontdekt zich ’t oor, dan bek en snuit,
Dan puilen bey zijn oogen uit.
Zoo krijgt dat ongestaltigh vleisch,
Ten leste zijn gedaente en eisch;
En zoo men ’t aanzie, heen en weêr,
Het zwijmt zijn moeder: ’t is een beer;
Zoo krijght dit dier zijn’ eigen naem:
Maer anders sweet de Logenfaem,
Die van een Watergal van Niet,
’t Wanschapen giet en weêr hergiet
Van ’t een in ’t ander harssenvat:
Van elcken blaeskaek houdt het wat:
In ’t einde rijst het hoogh en snel,
En wort een bijstre Waterbel,
Gezwollen van vergalde zucht,
Bekoorende een geheele vlucht
Van snaterbekken met geschreeuw,
De Snip en Aekster, Meeuw en Spreeuw,
En bonte kraey, een zot geraes;
Die pikken op dat ydel aes,
Tot dat het berst aen lucht en windt:
En ieder zich bedrogen vint,
En staekt dat misselijk geschal;
Doch al dit spel heeft ook een val,
Het strekt een Vastenavontgrijns,
Gespikkelt met wat logenschijns,
Geverft, besmeert, vernist, vergult
Met quijl, dat baert en knevel krult.
De Logenfaem, aldus begekt,
Ontduikt den heldren dagh, en trekt
Haer’ langen staert van achter in.
Zy vaert naer Plutoos hofgezin
En ruimt ons lucht met wint en stank.
O, Logenfaem! o valsche klank!
Hoe leit gy elk by d’ ooren om.
De Logen schreeuwt zich zelve stom.

 

 
Joost van den Vondel (17 november 1587 – 5 februari 1679)
Cover biografie

 

De Vlaamse schrijver Guido van Heulendonk (pseudoniem van Guido Beelaert) werd geboren in Eeklo op 17 november 1951. Zie ook alle tags voor Guido van Heulendonk op dit blog.

Uit: De vooravond

“De letters stonden in het arduin gebeiteld, hoekig, wat gotisch aandoend. Verder niks. Een heel eenvoudige zerk, de passende steen voor iemand die achter zijn leven een punt verkiest, geen uitroepteken. Een zerk zoals ik die wel zie zitten.
Een bde is een bijna dood ervaring, mevrouw Rosenthal, maar dat hoef ik u niet te vertellen. Ik bedoel: u bent helemaal dood. Echt door en door dood. Keiplettersmorsdood, zeiden wij als kind. ‘Hantsjuup, veedief, of ik schiet je keiplettersmorsdood.’ Zo dood bent u. Een halve eeuw geleden gestorven, en toen al, volgens de laatste versie, in stukjes verdeeld en in de Schelde gegooid. Doder kan niet. Wat zal ik hier liggen zeuren over bijna dood ervaringen.
Maar intussen is het 8 april 1991. Ik moet praten, want als de film klopt, zwijg ik morgen voorgoed.
Ik hoop op een minder opvallend einde dan het uwe. Dat was regelrechte grand guignol. Een scenario van Le Grand Masturbateur himself, zo heb ik dikwijls gedacht. Mijn visie op de man kon er niet beroerder door worden. Iets van drek, monsterhoofden, lillende spiegeleieren.
Tegenover mij hangt zijn Raadsel van Hitler. Niet het origineel, natuurlijk. Ik ben rijk, Spaans staatsbezit zou ik best kunnen afkopen. Maar ik ben niet gek. Als er, mevrouw, in tegenstelling tot u, één wens mijn leven niet heeft beheerst, dan was het de drang naar een echte Dalï.
Ik weet niet of u dit Raadsel ooit hebt gezien. Het is gemaakt in 1938. In Duitse winkelstraten knarsten de glasscherven onder de voeten van boodschappende Ariërs. Uw schuilplaats bij de Antwerpse kade stond klaar, het water bewoog rustig onder de keldertralies – beetje naar links, beetje naar rechts, u weet: de Schelde is een getijde-rivier. 1938: u was even oud als de eeuw zelf, en gelukkig. Getrouwd met een sluwe verzekeringsmakelaar, twee knappe kinderen, Pascale en Jérome, God hebbe hun ziel.
Uw Dalí beleefde bewogen tijden: Freud ontmoet, Hollywood veroverd, scenarist voor de Marx Brothers, én… Hitler ontdekt.
Zeg nou zelf, wat een fascinerend moment in een mensenleven: Hitler ontdekken. De arend uit Berchtesgaden. Wat hield uw Dalí van Hitler. Hoe lyrisch heeft hij dat niet verwoord, op zijn eigen, onnavolgbare kritischparanoïde manier: uitgelegd hoe hij vooral viel voor ’s mans rug, nooit zo’n rug gezien als die van Hitler, mevrouw – vlezig, week, en met, toppunt van extase, zo’n leren riempje dat de Führer diagonaalsgewijze over zijn schouder naar zijn gordel had lopen. Dat riempje bezorgde de grote Salvador orgasmes. Vooral omdat, zoals hij Breton vertelde, Hitler volgens hem ook vier teelballen en zes voorhuiden had.”

 


Guido van Heulendonk (Eeklo, 17 november 1951)

 

De Israëlische dichteres en schrijfster Dahlia Ravikovitch werd geboren op 17 november 1936 in een voorstad van Tel Aviv. Zie ook alle tags voor Dahlia Ravikovitch op dit blog.

 

The Tale of the Arab Who Died by Fire

When the fire grabbed his body, it didn’t happen by degrees.
There was no burst of heat before,
or giant wave of smothering smoke
and the feeling of a spare room one wants to escape to.
The fire held him at once
—there are no metaphors for this—
it peeled off his clothes
cleaved to his flesh.
The skin nerves were the first to be touched.
The hair was consumed.
“God! They are burning!” he shouted.
And that is all he could do in self-defense.
The flesh was already burning between the shack’s boards
that fed the fire in the first stage.
There was already no consciousness in him.
The fire burning his flesh
numbed his sense of future
and the memories of his family
and he had no more ties to his childhood
and he didn’t ask for revenge, salvation,
or to see the dawn of the next day.
He just wanted to stop burning.
But his body supported the conflagration
and he was as if bound and fettered,
and of that too he did not think.
And he continued to burn by the power of his body
made of hair and wax and tendons.
And he burned a long time.
And from his throat inhuman voices issued
for many of his human functions had already ceased,
except for the pain the nerves transmitted
in electric impulses
to the pain center in the brain,
and that didn’t last longer than a day.
And it was good that his soul was freed that day
because he deserved to rest.

 

Vertaald door Chana Bloch and Chana Kronfeld

 

 
Dahlia Ravikovitch (17 november 1936 – 21 augustus 2005)
Tel Aviv

 

De Amerikaanse schrijfster, uitgeefster en politiek activiste Rebecca Walker werd geboren op 17 november 1969 in Jackson, Mississippi. Zie ook alle tags voor Rebecca Walker op dit blog.

Uit: Becoming the Third Wave

“Another large man gets on the train.
After exchanging loud greetings with the two men, he sits next to me. He tells them he is going to Philadelphia to visit his wife and child. I am suckered into thinking that he is different. Then, “Man, there’s a ton of females in Philly, just waltin’ for you to give’em some.”
I turn my head and allow the fire in my eyes to burn into him. He takes up two seats and has hands with huge swollen knuckles. I imagine the gold rings on his fingers slamming into my face. He senses something, “What’s your name, sweetheart?” The other men lean forward over the seat.
My instinct kicks in, telling me to get out. “Since I see you all are not going to move, I will.” I move to the first car. I am so angry that thoughts of murder, of physically retaliating against them, of separatism, engulf me. I am almost out of body, just shy of being pure force. I am sick of the way women are negated, violated, devalued, ignored. I am livid, unrelenting in my anger at those who invade my space, who wish to take away my rights, who refuse to hear my voice. As the days pass, I push myself to figure o u t what it means to be a part of the Third Wave of feminism. I begin to realize that I owe it to myself, to my little sister on the train, to all of the daughters yet to be born, to push beyond my rage and articulate an agenda. After battling with ideas of separatism and militancy, I connect with my own feelings of powerlessness. I realize that I must undergo a transformation if I am truly committed to women’s empowerment. My involvement must reach beyond my own voice in discussion, beyond voting, beyond reading feminist theory. My anger and awareness must translate into tangible action.”

 


Rebecca Walker (Jackson, 17 november 1969)

 

De Britse schrijver journalist en polemist Auberon Alexander Waugh werd geboren op 17 november 1939 in Dulverton, Somerset. Zie alle tags voor Auberon Waugh op dit blog.

Uit: Will This Do? An Autobiography

“The house at Combe Florey had not prospered under her single occupation of it. She put it on the market, and then decided she did not want to sell it, but rather than withdraw it, which would have involved paying a house agent, she decided to adopt a policy of discouraging would-be purchasers. Broken windows were never mended. She left buckets in the middle of the floor to suggest that the ceilings leaked, and never took them away. My father had left some extravagantly opulent carpets, woven at Wilton on his in­structions from original designs for the 1851 Great Exhibition. When her beloved spaniel, Credit, made a mess on one of them in the six years after his death, my mother would leave it there, let it solidify, fossilize, before moving it. Later, she forgot about them.
Credit was famous for the size of his turds, which might easily have been human ones. When Christopher Sykes came to stay soon after we moved into Combe Florey, I found one of them in his bathroom, and assumed he had had an accident.
It may have been the dog, or the old-fashioned sinks that she in­sisted on installing, but the wing where she lived soon developed an arsenal of smells. None of her family was put off, but I remem­ber friends being mildly appalled. ‘Bit of a pong in the widow’s pad’, complained Richard Ingrams when she had welcomed him there one evening, slightly tipsy.
* * * *
She died quite suddenly of pneumonia on 17 June 1973. My brother James, then a soldier, had been staying with her in the wing. He had to leave early to return to his soldiering, went in to her room early to say goodbye, and found her dead. She had just suffered a spell of pneumonia, but had seemed to be better, spending her last afternoon on earth cutting roses from the front of the house.”

 
Auberon Waugh (17 november 1939 -16 januari 2001)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e november ook mijn vorige blog van vandaag.

Joost van den Vondel, Guido van Heulendonk, Pierre Véry, Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker, Christopher Paolini, Archibald Lampman, Max Barthel

De Nederlandse dichter en schrijver Joost van den Vondel werd geboren op 17 november 1587 in Keulen. Zie ook Zie ook alle tags voor Joost van den Vondel op dit blog.

 

Aan de beurs van Amsterdam

Doorluchtig koopslot, meesterstuk
Van KEIZER, die ons Koopgeluk
Aan uw gerief zo dier verplichte,
Wat geest heeft uwe naam bedocht?
Spruit die van ’t veld, dat Dido kocht,
Toen zij haar hof en Koopstad stichtte?

Of heeft de Beurs die naam Gebaard,
De Beurs, die ’t geld met zorg bewaart?
Zo blijf de Zedigheid bevolen:
Want schepen brieven, geld en goed,
En Beursgeloof is eb en vloed.
De Beurs wordt om haar geld bestolen:

En wat ’s een geldeloze Beurs?
Een koopmans gasthuis vol getreurs.
De Beurs heeft ook haar Martelaren.
De winst verandert met de wind.
D’een mist het geen een ander vindt.
‘T is kunst te winnen en bewaren.

Uw wissel draaft vast op en neer.
Dat postpaard maakt wel knecht van heer,
En Reinout kan het schaars berijden.
Het slaat dan voor dan achter uit,
En van ter zijde; en wordt gestuit
Met smert; dies pas zijn hoef te mijden.

Verzekert gij het zeegevaar;
Wat borg zal uw verzekeraar
Verzeekren van uw scha te boeten,
Daar ’t grimmelt van onzekerheên?
De terling geeft u zes, of een …
Wie weet wat kans u zal gemoeten?

Daar nu de zuil ’t gewelfsel stut,
Dook eertijds, in zijn rieten hut
De visser, die met list van fuiken
De gauwste Amstelvis bedroog
Daar Koopliên, onder uwe boog,
Nu zon, nu regenbui ontduiken.

Mistrouw dan vrij uw Koopfortuin.
Carthago leit bestulpt met puin,
En waar is Tyrus? waar de muren
Van Sidon, en zijn koopmansstraat?
Het Beursgeluk dat komt, en gaat.
‘T geluk kan zelden steen verduren.

 

Laat zestig winters
P.C. Hooft begroet zijn vriend Vos(sius) door woorden van Vondel te citeren:

‘laat zestig winters vrij dat Vossenhoofd besneeuwen,
nog grijzer is het brein, dan ’t grijze haar op ’t hoofd,
dat brein draagt heugnis van meer dan vijftig eeuwen,
en al haar de wetenschap, in boeken afgesloofd,
Sandrart, beschans hem niet met boeken of met blaêren,
al wat in boeken steekt, is in dat hoofd gevaren.’

 

 
Joost van den Vondel (17 november 1587 – 5 februari 1679)
Borstbeeld in Apeldoorn

Lees verder “Joost van den Vondel, Guido van Heulendonk, Pierre Véry, Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker, Christopher Paolini, Archibald Lampman, Max Barthel”

Joost van den Vondel, Guido van Heulendonk, Pierre Véry, Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker, Christopher Paolini, Archibald Lampman

 

De Nederlandse dichter en schrijver Joost van den Vondel werd geboren op 17 november 1587 in Keulen. Zie ook Zie ook alle tags voor Joost van den Vondel op dit blog.

Uit: Joseph In Egypten

Het eerste bedryf

REY VAN ENGELEN:
Daer schijnt de zon op ’t hof, en zijn vergulde tinnen,
En weckt heel Memphis op, en schiet heur straelen binnen
Dit hoffelijcke huis, en alle zalen van
Den grooten Potiphar, dien koningklijken man;
Wien Joseph, Jakobs zoon, als een gewenschte zegen,
Weleer lijfeigen wert; toen hy van verre wegen
(In Kanaän van zijn gebroederen verkocht,
Aen Arabiers, en over Nijl te merckt gebroght,
En weder opgeveilt) te hoof in dienst geraeckte,
By Pharoos amptenaer, die hem goetwilligh slaeckte,
En zette dien Hebreeuw, geleert, van elck bezint,
En zynen meester trouw, in top van ’t huisbewint.
De heer, door ’s dienaers trouw, ontlast van alle zorgen,
Hecht, nacht en dagh gerust, den avont aen den morgen;
Maer niet zijn gemaelin, vrouw Jempsar, die, ontroert
In haeren geilen geest, zoo schendigh wort vervoert,
Om, buiten spoor van eere en van betaemlijckheden,
Het vier van deze pest (die ziel en lijf en leden
Zoo dootelijck besmet) te koelen met een’ kus
Van Josephs schoonen mont, en kuische lippen: dus
Verslingert op zijn jeught en deught, en zuivre zeden,
Heeft zy nu, dagh op dagh, den jongeling bestreden;
Die noit op haer geboôn noch lockaes acht wou slaen,
En nu den jongsten storm groothartigh uit moet staen.
Het huis van Potiphar wil een tooneel verstrecken
Van ’s helts godtvruchtigheit, die wy om strijt bedecken,
Met deze vleugelen, waer meê wy zijn gedaelt
Op d’aerde, uit ’t eeuwigh licht, dat van Godts aenschijn straelt,
In Josephs aengezicht, en elckontvonckende oogen,
Waer uit dees Hofmeestres haer koortsen heeft gezogen.

 

 
Joost van den Vondel (17 november 1587 – 5 februari 1679)
Jozef en de vrouw van Potifar door Bartolomé Esteban Murillo, 1640-1645

Lees verder “Joost van den Vondel, Guido van Heulendonk, Pierre Véry, Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker, Christopher Paolini, Archibald Lampman”

Joost van den Vondel, Guido van Heulendonk, Pierre Véry, Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker, Christopher Paolini, Archibald Lampman

De Nederlandse dichter en schrijver Joost van den Vondel werd geboren op 17 november 1587 in Keulen. Zie ook Zie ook alle tags voor Joost van den Vondel op dit blog.

Uit: Gysbreght van Aemstel

Willebrord
(Gekleed iin katholieke pij)
Myn welgeboren heer, de zoete Jesus zy
Met u en uwe stadt, en sta u eeuwigh by,
In allerhande nood. De Broeders van ons orden
En ick, zijn zoo verblijd, als ofwe levend worden
Geen hair is ons gekrenckt, geen overlast gebeurt.
Men heeft het klooster noit in zijnen dienst gesteurt.
Wij hebben staegh volhard in onzen ouden yver.
De boomgaerd leed geen scha aen vruchten, noch de vyver
Aen visschen, noch de kerck aen d’allerkleensten ruit.
Gysbreght
Wie heeft dan des soldaets baldaedigheid gestuit?
Willebrord
Verwonder u niet eens, de nood heeft hen gedrongen.
Gysbreght
Godvruchte vader, spreeck, ik luister na’et verslagh.
Willebrord
Na dat ick d’oversten een wijl had hooren mompelen
Van Amsterdam, al stil, by duister t’overrompelen
Rees tussen Diedrick zelf en Egmond een krackeel,
Dat uitborst meer en meer, en yeder trock een deel
Van t krijgsvolck op zijn zy, en zocht het stuck te stijven,
En na zijn eigen hoofd den aenslagh door te drijven.
Veel hoplien yverden te slissen het gheschil.
Maer Diedrick stijf van kop, die nimmer luisteren wil
Na reden, noch bescheid, en t veld behoud met kryten
Men brack al heimlijck op, en zonder eenigh teecken
Van horen en trompet, of hut in brand te steecken.
Gijsbreght
Ghy hebt de stad, en my geen kleinen dienst gedaen:
Een deughd, die nimmer zal uit mijn gedachten gaen.
Gedenck my in t gebed, voor uw autaer, ten goede.
Willebrord
De lieve Jesus neem u eeuwigh in zijn hoede.

 

 
Joost van den Vondel (17 november 1587 – 5 februari 1679)
Scene uit een opvoering in Amsterdam, 2002 met o.a.
Mark Rietman, Daan Schuurmans en Bart Klever

Lees verder “Joost van den Vondel, Guido van Heulendonk, Pierre Véry, Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker, Christopher Paolini, Archibald Lampman”

Joost van den Vondel, Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker, Christopher Paolini, Max Barthel, Pierre Véry

De Nederlandse dichter en schrijver Joost van den Vondel werd geboren op 17 november 1587 in Keulen. Zie ook Zie ook alle tags voor Joost van den Vondel op dit blog.

Op de Vijf Zinnen

’t Misbruik der zinnen werkt in ’t einde pijn en smart,
Doch ’t redelijk gebruik vernoegt des mensen hart;
Dat ’s aardse zaligheid. Wie wenst hier groter goed,
Als, in ’t gezonde lijf, een gans vernoegd gemoed?

HET GEZICHT.

De blinde, die weleer aanschouwde ’t lieve licht,
Kan tuigen, wat het zij te missen het gezicht,
Te wroeten, als de mol, in duisternisse en dromen.
De blinde is hallef dood; men leeft door ’t oog volkomen.

HET GEHOOR.

Het redelijk begrijp, in ons het Godlijk deel,
Veroorzaakt tussen mens en dier een groot verscheel;
Maar och! wat zou het zijn, ontbeerden wij de spraak?
En nog waar beide niet, zo ons ’t gehoor ontbraak’.

DE REUK.

D’ ontloken rode roos heeft niet dan blad en kleur,
Bij reukeloze neus, niet snuffende de geur;
De reuk des geurs verkwikt het kwijnend hart des zieken,
En bindt aan ’t lijf de ziel, die vlug was met haar wieken.

DE SMAAK.

De smakeloze tong wordt met geen lust gevoed,
Zij weet van wrang noch zout, noch bitterheid, noch zoet.
De zoete saus is smaak, al schafte zelf Jupijn;
Want, waar de smaak ontbreekt, daar kan niet lekkers zijn.

HET GEVOEL.

’t Gevoelen is de min, waar naar het alles jankt.
Het kittelt zelf Jupijn, zodat hij ’t zich bedankt.
Men neem ’t gevoelen weg, zo treurt het welig wicht,
Met fakkel zonder vlam, met koker zonder schicht.

 
Joost van den Vondel (17 november 1587 – 5 februari 1679)
Portret door Jan Lievens, 1660

Lees verder “Joost van den Vondel, Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker, Christopher Paolini, Max Barthel, Pierre Véry”

Rebecca Walker, Joost van den Vondel, Auberon Waugh, Christopher Paolini, Dahlia Ravikovitch, Max Barthel, Pierre Véry

De Amerikaanse schrijfster, uitgeefster en politiek activiste Rebecca Walker werd geboren op 17 november 1969 in Jackson, Mississippi. Zie ook alle tags voor Rebecca Walker op dit blog.

 

Uit: Baby Love

 

“And then I had what could only be the first twinges of the maternal instinct. Healthy and robust? A huge smile spread across my face. That’s my baby! And then it was as if the synapses in my brain sending exploratory signals to my uterus finally made contact. Aye, mate, is it a go down there? Yes, yes, Captain, we’re full steam ahead!

I was convinced that getting off the phone would exponentially increase my chances of reverting to not-pregnant, but I released Becky anyway and stumbled over to the bathroom, where Glen, my life partner and father of our soon-to-be-born baby, was shaving. I looked into his eyes and tried to keep myself from screaming and jumping up and down. We did it, I said. He grinned. Well, I guess that puts the whole motility question to rest. And I said, I guess it does. Then I wrapped my arms around him and buried my face in his chest, and he wrapped his arms around me and rested his chin on the top of my head.

I was in ecstatic bliss for about ninety seconds, and then it hit me: an avalanche of dread that took my breath away. Pregnant? A baby? What have I done? I looked at Glen. He was going through his own reality check, which brought me even closer to the brink of total hysteria. But then, before I could burst into tears and run screaming out of the room, he pulled me into his arms. You are going to be a fantastic mother, he said to me, to my fear. His love overwhelmed me, and I started to cry big, wet tears onto his favorite black shirt.

We’re going to have a baby.”

 

 


Rebecca Walker (Jackson, 17 november 1969)

Lees verder “Rebecca Walker, Joost van den Vondel, Auberon Waugh, Christopher Paolini, Dahlia Ravikovitch, Max Barthel, Pierre Véry”

Rebecca Walker, Joost van den Vondel, Auberon Waugh, Christopher Paolini, Dahlia Ravikovitch

De Amerikaanse schrijfster, uitgeefster en politiek activiste Rebecca Walker werd geboren op 17 november 1969 in Jackson, Mississippi. Zie ook alle tags voor Rebecca Walker op dit blog.


Uit: Black, White, and Jewish: Autobiography of a Shifting Self

“I was born in November 1969, in Jackson, Mississippi, seventeen months after Dr. King was shot. When my mother went into labor my father was in New Orleans arguing a case on behalf of black people who didn’t have streetlights or sewage systems in their neighborhoods. Daddy told the judge that his wife was in labor, turned his case over to co-counsel, and caught the last plane back to Jackson.

When I picture him, I conjure a civil rights Superman flying through a snowstorm in gray polyester pants and a white shirt, a dirty beige suede Wallabee touching down on the curb outside our house in the first black middle-class subdivision in Jackson. He bounds to the door, gallantly gathers up my very pregnant mother who has been waiting, resplendent in her African muumuu, and whisks her to the newly desegregated hospital. For this final leg, he drives a huge, hopelessly American Oldsmobile Toronado.

Mama remembers long lines of waiting black women at this hospital, screaming in the hallways, each encased in her own private hell. Daddy remembers that I was born with my eyes open, that I smiled when I saw him, a look of recognition piercing the air between us like lightning.

And then, on my twenty-fifth birthday, Daddy remembers something I’ve not heard before: A nurse walks into Mama’s room, my birth certificate in hand. At first glance, all of the information seems straightforward enough: mother, father, address, and so on. But next to boxes labeled “Mother’s Race” and “Father’s Race,” which read Negro and Caucasian, there is a curious note tucked into the margin. “Correct?” it says. “Correct?” a faceless questioner wants to know. Is this union, this marriage, and especially this offspring, correct?

A mulatta baby swaddled and held in loving arms, two brown, two white, in the middle of the segregated South. I’m sure the nurses didn’t have many reference points. Let’s see. Black. White. Nigger. Jew. That makes me the tragic mulatta caught between both worlds like the proverbial deer in the headlights. I am Mammy’s near-white little girl who plunges to her death, screaming, “I don’t want to be colored, I don’t want to be like you!” in the film classic Imitation of Life. I’m the one in the Langston Hughes poem with the white daddy and the black mama who doesn’t know where she’ll rest her head when she’s dead: the colored buryin’ ground behind the chapel or the white man’s cemetery behind gates on the hill.”

 

Rebecca Walker (Jackson, 17 november 1969)

Lees verder “Rebecca Walker, Joost van den Vondel, Auberon Waugh, Christopher Paolini, Dahlia Ravikovitch”

Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker

De Britse schrijver journalist en polemist Auberon Alexander Waugh werd geboren op 17 november 1939 in Dulverton, Somerset. Zie ook mijn blog van 17 november 2010.

 

Uit: Auberon Waugh’s hilarious memories of the family mansion now for sale

“Returning to my home in Wiltshire after lunch with friends on Easter Day 1966, I found a policeman waiting outside the door with a long face.

Was I Auberon Alexander Waugh of this address?

For a terrible moment, I thought that something had happened to the children, left behind with our help Lolita who spoke no English.

It came as a relief when he said that my father, then 62, had died suddenly at Combe Florey House, the Waugh family home in Somerset.

It transpired that after a Latin mass in the parish church at nearby Wiveliscombe, he had failed to turn up at lunch and been found dead of a heart attack in the downstairs lavatory.

When I arrived at Combe Florey towards midnight, the house still smelled strongly of paraldehyde, the foul substance he took as a sleeping draught. In the heightened awareness of the moment, that familiar, revolting smell seemed to have the odour of sanctity.

That night there was a fire in the house. Somebody had left a door of the Aga in the kitchen open and it became hot, setting various things alight.

Firemen tramped through Combe Florey, squirting things, before being given glasses of Guinness and sent away. My mother Laura, the widow Waugh as she became from that moment, remained in her bedroom and did not emerge through all the night’s alarms and excursions.

In the days that followed, my father’s body lay in the library, boxed up in a coffin to await burial and attended in shifts by members of the family.

My feeling of relief on hearing of his death remained an ingredient in the mixture of emotions.

In his last year at Combe Florey, he had many of his teeth drawn, choosing to have it done without anaesthetic, for some impenetrable reason of his own (the vulgar new school of literary biographer attributed it to some strain of sexual masochism, but I am not persuaded by this).

In the event, his teeth seem to have been drawn not only physically but also metaphorically. Where before he had been gloomy, bad tempered and on occasions aggressive, he became benign and affectionate, but still his death lifted a great brooding awareness not only from Combe Florey but from the whole of existence.”

 

Auberon Waugh (17 november 1939 -16 januari 2001)

Lees verder “Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker”

Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker

De Britse schrijver journalist en polemist Auberon Alexander Waugh werd geboren op 17 november 1939 in Dulverton, Somerset. Hij is bekend geworden door zijn satirische essays en om zijn conservatieve opvattingen over politiek en religie. Met zijn provocerende snobisme keerde hij zich tegen de veramerikanisering van het Verenigd Koninkrijk en in het bijzonder tegen de gevaren van de hamburger. Auberon Waugh (bijnaam “Bron”) was het tweede kind en de oudste zoon van Evelyn Waugh en zijn tweede vrouw. Hij werd opgeleid aan het Benedictijner college van Downside en aan Christ Church (Oxford), waar hij zonder diploma vertrok om zijn heil te zoeken in de journalistiek en de literatuur. Zijn eerste roman, The Foxglove Saga, verscheen in 1960, toen hij net 20 jaar was geworden. Hij begon als verslaggever van de Daily Telegraph en in de lange en vruchtbare carrière die volgde schreef hij voor The Spectator, New Statesman en andere bladen, zoals de Daily Mirror, Daily Mail, de Evening Standard en The Independent. Van 1981 tot 1990 bekleedde hij een belangrijke post in de Sunday Telegraph. Zijn vaste column in Private Eye, vanaf het begin van de jaren 1970 tot 1986, maakte van hem een beroemdheid. Van 1986 tot aan zijn dood was hij redacteur van de Literary Review en stelde hij mede de Bad Sex in Fiction Award in om elk jaar de slechtste seksscène van de hedendaagse literaire fictie te belonen.

 

Uit: Will This Do? An Autobiography

 

„On one occasion, just after the war, every child in Britain was to be allowed one banana each from the first consignment to arrive here for years.

Neither I, nor Teresa, nor my sister Margaret who was born in 1942, had ever eaten a banana but we had heard all about them as the most delicious taste in the world.

The great day arrived when my mother came home with three bananas. All three were put on my father’s plate and, before the anguished eyes of his children, he poured on cream and sugar, which was heavily rationed, and ate all three.

It would be absurd to say that I never forgave him, but he was permanently marked down in my estimation from that moment in ways which no amount of sexual transgression would have achieved.

In light of our inability to amuse him, it was thought better that we should be sent away as much as possible.

My fate was to be left in a boarding school on January 28, 1946, two months after my sixth birthday.

During my first term there, when I was still very nervous, he played one of his best practical jokes on me.

He told me he proposed to change our family name and that, when he had done so, the headmaster would summon the school together and say: “Boys, the person you have hitherto called Waugh will in future be called Stinkbottom.”

I understood perfectly well that he was joking, but one never knew how far he would be prepared to go with his jokes.

Every morning at school assembly, I felt a slight tightening of the chest as the headmaster came forward to make his daily announcements.

Teresa was also at boarding school and my father’s undisguised glee at the prospect of getting rid of his children was apparent at the end-of-holiday dinner parties which became a rigid institution.

On these occasions, Papa would dress in white tie and tails with his military medals glittering on his chest – in a gallant war seeing action in four theatres and spending months behind enemy lines in Yugoslavia, he had acquired a fair display of them.

His speech was always some variation on the theme of how delighted he was that we were going back to school.“

 


Auberon Waugh (17 november 1939 -16 januari 2001)

 

Lees verder “Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker”