Guy de Maupassant, Gunter Haug, Ron Silliman, Christian Wagner, René Puthaar

De Franse schrijver Guy de Maupassant werd geboren op 5 augustus 1850 in kasteel Miromesnil bij Dieppe. Zie ook mijn blog van 5 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Guy de Maupassant op dit blog.

Uit: Bel Ami

« Quoique habillé d’un complet de soixante francs, il gardait une certaine élégance tapageuse, un peu commune, réelle cependant. Grand, bien fait, blond, d’un blond châtain vaguement roussi, avec une moustache retroussée, qui semblait mousser sur sa lèvre, des yeux bleus, clairs, troués d’une pupille toute petite, des cheveux frisés naturellement, séparés par une raie au milieu du crâne, il ressemblait bien au mauvais sujet des romans populaires.
C’était une de ces soirées d’été où l’air manque dans Paris. La ville, chaude comme une étuve, paraissait suer dans la nuit étouffante. Les égouts soufflaient par leurs bouches de granit leurs baleines empestées, et les cuisines souterraines jetaient à la rue, par leurs fenêtres basses, les miasmes infâmes des eaux de vaisselle et des vieilles sauces.
Les concierges, en manches de chemise, à cheval sur des chaises en paille, fumaient la pipe sous les portes cochères, et les passants allaient d’un pas accablé, le front nu, le chapeau àla main.
Quand Georges Duroy parvint au boulevard, il s’arrêta encore, indécis sur ce qu’il allait faire. Il avait envie maintenant de gagner les Champs-Elysées et l’avenue du Bois-de-Boulogne pour trouver un peu d’air frais sous les arbres ; mais un désir aussi le travaillait, celui d’une rencontre amoureuse.
Comment se présenterait-elle ? Il n’en savait rien, mais il l’attendait depuis trois mois, tous les jours, tous les soirs. Quelquefois cependant, grâce à sa belle mine et à sa tournure galante, il volait, par-ci par-là, un peu d’amour, mais il espérait toujours plus et mieux.
La poche vide et le sang bouillant, il s’allumait au contact des rôdeuses qui murmurent à l’angle des rues : « Venez-vous chez moi, joli garçon ? » mais il n’osait les suivre ne les pouvant payer ; et il attendait aussi autre chose, d’autres baisers moins vulgaires.”

 
Guy de Maupassant (5 augustus 1850 – 6 juli 1893)
Affiche voor de film « Bel Ami” uit 2012

Lees verder “Guy de Maupassant, Gunter Haug, Ron Silliman, Christian Wagner, René Puthaar”

Dolce far niente, Frouke Arns, Richard Preston, Conrad Aiken, Wendell Berry, René Puthaar

Dolce far niente

 

 
Gezicht op Nijmegen vanaf Lent door Eugène Lücker, 1933

 

Liefdesliedje voor Nimma

Wij waren het eindpunt genaderd, maar hadden het niet gemerkt
jouw lichaam was tegen mij aan in slaap gevallen
en ik weet nog dat ik aan Doornroosje dacht
vlak voordat ook ik vertrok.

Op de spoorbrug schrik ik wakker. Geratel en een stem.
Ik versta bestemming en of we niets vergeten willen.
De Waal buigt zich als een aanzoek langs de kade,
en de stad houdt het antwoord voor zichzelf.

Iemand vouwt zijn krant tot hoed tot boot tot vogel
en vliegt op. Wij stappen uit. Slaapdronken nog
gapen we de maan in onze mond. Een late man
speelt piano op het perron. Weer thuis,

weer terug. Hoe waar dat ik je zo vaak verliet,
maar je nooit verlaten kon. Het geeft niet
dat ik een van velen ben. Het is genoeg
je kalme hart te voelen kloppen aan mijn rug.

 
Frouke Arns (Handorf, 1964)
Frouke Arns is momenteel stadsdichter van Nijmegen

Lees verder “Dolce far niente, Frouke Arns, Richard Preston, Conrad Aiken, Wendell Berry, René Puthaar”

Dolce far niente, Marijke Hanegraaf, Richard Preston, Conrad Aiken, Wendell Berry, René Puthaar

Dolce far niente

 

 
De Oversteek, Nijmegen

 

Oversteken

Opnieuw heerste in de uiterwaard het rusteloze
van stervelingen

maar ze droegen andere helmen, blauwe en gele
hoog op het hoofd als uitgelaten petten.

We trachtten de verre bewegingen te doorgronden
verzochten de rivier dringend zich te gedragen en
keer op keer dachten we terug aan de geniesoldaat

hoe hij een canvas boot over het blote water joeg
die woensdag om vijftien uur in ’44.

Achteraf kunnen we hem en zijn kameraden
minuten stilte geven, maar nooit meer
de beloofde nacht, het tamelijk veilig duister.

De boog is gehesen, de koelte van beton bewaakt.
We zagen ginds het roerloze van pijlers groeien

beschouwden lang genoeg de overkant als overkant.
Er ligt een brug die het voorbijgaan draagt.

 


Marijke Hanegraaf (Tilburg, 6 maart 1946)

Lees verder “Dolce far niente, Marijke Hanegraaf, Richard Preston, Conrad Aiken, Wendell Berry, René Puthaar”

René Puthaar

Onafhankelijk van geboortdata

De Nederlandse dichter René Puthaar werd geboren in Deventer in 1964. Puthaar debuteerde in 1999 met gedichten in De Gids, waarna zijn eerste bundel Dansmuziek in 2000 verscheen bij uitgeverij Meulenhoff. Op grond van “Dansmuziek” werd hem in 2001 de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs toegekend door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In het voorjaar van 2002 werd hij de vaste poëziemedewerker van het weekblad de Groene Amsterdammer. Sinds 2003 woont Puthaar in Frankrijk. IN 2003 verscheen “Hier en daar”. In 2012 volgde de bundel “Het wilde kind”. Voor onder meer de SLAA hield hij lezingen over auteurs als J.H. Leopold, P.C. Boutens en Maurice Gilliams.

Ontsporing

Een donderpreek. Van omslaan en voorbij.
De weerman lijkt van slag. Een kermis in
de hel wordt deze zomernacht, zegt hij,
en van wat volgt is dit slechts het begin.

De satelliet ziet niet waaraan het scheelt.
Europa oogt vertrouwd. Het avondland,
het huis van Zeus. Maar dichter op het beeld
zie ik een rechthoek met een zwarte rand.

Dan, languit op mijn rug, terwijl ik fluit
naar het plafond waar gipsen engelen
ontbladeren, en denk: ik moet eruit,
hoor ik de tram, nog ver, al remmende.

De laatste moet het zijn. Remisewaarts.
Ik kan nog mee. De longen uit het lijf
dank ik de conducteur. U kent uw plaats,
zegt hij, en raast vooruit. Zijn rug verstijft.

Gearriveerd: de nacht. De stad wordt vreemd.
Er klinkt van achter vaag een jongensstem.
Het voertuig giert en slingert. Gloeiend heet
is nu het donker. Dan ontspoort de tram.

We stranden waar planeten, sterren staan,
van plastic, staal en licht. De jongen uit
de tram, verdwaald, loopt al van mij vandaan.
Hij fluit heel traag een blues, de ijdeltuit.

Ik droom niet. Toch is alles hier maar schijn.
De sterren stralen. Duizend watt. Het heeft
iets van een feest, iets van een dodenrijk.
De conducteur, zie ik, is er geweest.

U kent uw plaats, een laatste woord van niets.
De jongen draait zich om. Of nee, het is
alleen zijn hoofd dat draait. Ik schrik. Ik zie
dat ik hem volgen moet. We zijn vermist.

Een zwarte rand houdt zijn gestalte vast.
Het is een poort. parade, zegt een bord
waarnaast Geen Uitgang staat. Het onweer barst.
Ik ren tot ik mij in zijn armen stort.

 
René Puthaar (Deventer, 1964)