César Aira, Ljoedmila Oelitskaja, Robert Gray, Jef Geeraerts, Bernard Cornwell, Toon Kortooms, Erich Kästner, Sonya Hartnett, Maxim Februari

De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook alle tags voor César Aira op dit blog.

Uit: Hoe ik een non werd (Vertaald door Adri Boon)

“Mijn vader had zich er zo op verheugd me blij te kunnen maken, en dat was zo ongewoon voor hem, een afstandelijke, driftige man zonder merkbare zachtaardige kanten, dat het niet aangrijpen van zo’n gelegenheid me misdadig leek. Even overwoog ik zelfs, hoe vreselijk de gedachte ook, het hele ijsje op te eten, alleen om hem een plezier te doen. Het was een kuipje, het kleinste, voor kleine kinderen, maar het kwam me voor als een ton.
Ik weet niet of mijn heldhaftigheid zoiets zou kunnen opbrengen maar ik kon die niet eens op de proef stellen. De eerste hap had mijn gezicht onwillekeurig van walging doen vertrekken, en dat kon hem onmogelijk zijn ontgaan. Het was haast een overdreven grimas, de fysiologische reactie gepaard gaande met een psychische component van teleurstelling, angst en de tragische droefenis zelfs wat dit soort genoegens betreft mijn vader niet te kunnen volgen. Pogen dat te verbergen zou dwaas zijn geweest; zelfs op dit moment zou het onmogelijk zijn, want die grimas is niet meer van mijn gezicht verdwenen.
‘Wat is er?’
In zijn toon school meteen al alles wat erna kwam.
In normale omstandigheden zouden tranen me hebben verhinderd hem antwoord te geven. Ik huilde altijd heel snel, zoals veel hypergevoelige kinderen. Maar een oprisping van die vreselijke smaak, die was weggegleden naar mijn keel en nu als een zweepslag terugkwam, bezorgde me een schok.
‘Gggh…’
‘Wat is er?’
‘Het is… vies.’
‘Het is wat?’
‘Vies!’ gilde ik wanhopig.
‘Vind je het ijsje niet lekker?’
Ik herinnerde me dat hij onderweg, naast andere dingen die aangename verwachtingen schiepen, had gezegd: ‘Ik ben benieuwd of je ijs lekker vindt.’ Uiteraard in de veronderstelling dat ik het lekker zou vinden. Welk kind vindt ijs nou niet lekker?”

 

 
César Aira (Coronel Pringles, 23 februari 1949)

Lees verder “César Aira, Ljoedmila Oelitskaja, Robert Gray, Jef Geeraerts, Bernard Cornwell, Toon Kortooms, Erich Kästner, Sonya Hartnett, Maxim Februari”

César Aira, Ljoedmila Oelitskaja, Robert Gray, Jef Geeraerts, Bernard Cornwell, Toon Kortooms, Erich Kästner

De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook alle tags voor César Aira op dit blog.

Uit: Hoe ik een non werd (Vertaald door Adri Boon)

“Mijn verhaal, het verhaal ‘hoe ik non werd’ begon al heel vroeg in mijn leven; ik was net zes geworden. Het begin is getekend door een levendige herinnering die ik tot in het kleinste detail kan reconstrueren. Daarvoor is er niets: daarna bleef alles zich aaneenrijgen in één enkele, lange ononderbroken herinnering, de onderbrekingen dat ik sliep inbegrepen, tot ik het klooster in ging.
We waren verhuisd naar Rosario. Mijn eerste zes jaar hadden wij – vader, moeder en ik – doorgebracht in een plaats in de provincie Buenos Aires, waarvan ik me niets herinner en waar ik nooit meer naar ben teruggekeerd: Coronel Pringles. De grote stad (want dat leek Rosario vergeleken met waar we vandaan kwamen) maakte diepe indruk op ons. Al na een paar dagen loste mijn vader een belofte in: met mij een ijsje gaan halen. Het zou voor mij het eerste ijsje zijn, want in Pringles bestonden ze niet. Hij, die in zijn jeugd steden had gekend, had meerdere malen de loftrompet gestoken over die traktatie, waaraan hij terugdacht als iets verrukkelijks en feestelijks, al kon hij de bekoring ervan niet onder woorden brengen. Hij had me er een heel accurate beschrijving van gegeven, als iets onvoorstelbaars voor een niet-ingewijde, en dat was voldoende volstond om ijs in mijn kinderlijke geest wortel te laten schieten, zo te laten groeien dat het een mythische omvang kreeg.
We liepen naar een ijssalon die we de vorige dag hadden gezien en gingen naar binnen. Hij bestelde een ijsje van vijftig centavo, met pistache, toffee en kumquat whisky, en voor mij een van tien centavo, met aardbeiensmaak. De roze kleur vond ik prachtig. Mijn dag kon niet meer stuk. Ik aanbad mijn vader, vereerde alles wat hij deed. We gingen op een bank zitten onder de bomen die destijds in het centrum van Rosario stonden: platanen. Ik keek toe hoe mijn vader het deed in een mum van tijd het groene bolletje had verorberd, nam toen uiterst voorzichtig een lepeltje ijs en stak het in mijn mond.
Zodra het eerste laagje op mijn tong smolt, begon ik me al ziek van ellende te voelen. Zoiets smerigs had ik nog nooit geproefd. Ik was nogal een moeilijke eter en de komedie van walging kende geen geheimen voor mij, maar dit overtrof alles wat ik ooit had meegemaakt; mijn grootste overdrijvingen, inclusief die welke ik mezelf nog nooit had toegestaan, waren ineens meer dan gerechtvaardigd. Heel even overwoog ik te doen alsof ik het lekker vond.”

 

 
César Aira (Coronel Pringles, 23 februari 1949)

Lees verder “César Aira, Ljoedmila Oelitskaja, Robert Gray, Jef Geeraerts, Bernard Cornwell, Toon Kortooms, Erich Kästner”

Ljoedmila Oelitskaja, Robert Gray, César Aira, Sonya Hartnett, Maxim Februari, Toon Kortooms, Erich Kästner

De Russische schrijfster Ljoedmila Jevgenjevna Oelitskaja werd geboren in Davlenkanovo, Basjkirostan, op 23 februari 1943. Zie ook alle tags voor Ljoedmila Oelitskaja op dit blog.

Uit: Een Russische geschiedenis (Vertaald door Arie van der Ent)

“Tamara zat voor een bord met een spiegelei en at terwijl ze haar droom nog afkeek.
Haar moeder Raïsa Iljinitsjna haalde zo teder ze kon de kam met de spaarzame tanden door haar haar en deed haar best het levende vilt zo veel mogelijk te ontzien.
De radio braakte plechtige muziek uit, maar niet te hard: oma lag te slapen achter het scherm. Toen zweeg de muziek. De pauze was te lang en niet zomaar, zo leek. Daarna weerklonk de stem die iedereen kende: ‘Attentie! Dit is Radio Moskou. Alle radiostations van de Sovjet-Unie zijn in de lucht. Dit is een mededeling van de overheid …’
De kam verstarde in Tamara’s haar, zelf was ze mete en klaarwakker, schrokte haar gebakken ei op en zei met hese ochtendstem: ‘Mam, vast een of andere stomme verkoudheid en dan meteen het hele land …’
Ze kreeg geen tijd haar zin af te maken, omdat Raïsa Iljinitsjna opeens met alle kracht een ruk aan de kam  gaf, Tamara’s hoofd abrupt achteroversloeg en haar tanden op elkaar klapten.
‘Hou je mond’, siste Raïsa met verstikte stem.
In de deuropening stond oma in haar kamerjas, zo oud als de Chinese Muur. Ze hoorde het radiobericht stralend aan en zei: ‘Rajetsjka, koop jij iets lekkers bij Jelesejev. Het is vandaag trouwens Poerim. Ik geloof echt dat Samech de pijp uit is.’
Tamara wist toen niet wat Poerim was, waarom er iets lekkers gekocht moest worden, laat staan wie Samech was, die de pijp uit was. Hoe had ze ook moeten weten dat Stalin en Lenin uit veiligheidsoverwegingen in hun familie sinds jaar en dag bij de eerste letter van hun partijnaam werden genoemd, de s en de l, en dan in een geheimzinnige oeroude taal: ‘samech’ en ‘labed’.”

 

 
Ljoedmila Oelitskaja (Davlenkanovo, 23 februari 1943)

Lees verder “Ljoedmila Oelitskaja, Robert Gray, César Aira, Sonya Hartnett, Maxim Februari, Toon Kortooms, Erich Kästner”

Robert Gray, César Aira, Sonya Hartnett, Maxim Februari, Toon Kortooms

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

funeral in early spring

as the grave preacher recites
tired disingenuous clichés
on the glories of eternal life
a little girl wanders off
during her grandmother’s funeral
a girl of three or four
in her brand-new easter bonnet
bought three days earlier
with easter still weeks away

her mother had seemed horrified
at the girl’s fashion faux pas
but harried after weeks in the hospital
watching her own mother fade
she had reluctantly given in
to her daughter’s begs and cries
to wear the dress before its time

and now beneath the preacher’s words
the whispers grow among the spinsters
as they scowl at the impropriety
the very audacity of this splash of pink
gliding over the land of the dead

but the girl continues her dance
over the nearby graves
still far too young to pretend to understand
what it means to die

she dances along
her dress catching the breeze
floating upward as if buoyed by the souls
the memories
the empty silences
of the dead
flowing softly
into the promise of her silent womb

 

Twilight

These long stars
on

stalks
that have grown up

early
and are like

water
plants and that stand

in all
the pools and the lake

even
at the brim

of
the dark cup

before
your mouth these are

the one
slit star

 

 
Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

Lees verder “Robert Gray, César Aira, Sonya Hartnett, Maxim Februari, Toon Kortooms”

Robert Gray, César Aira, Sonya Hartnett, Maxim Februari, Toon Kortooms

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

The Meatworks

Most of them worked around the slaughtering
out the back, where concrete gutters
crawled off
heavily, and the hot, fertilizer-thick,
sticky stench of blood
sent flies mad,
but I settled for one of the lowest-paid jobs, making mince
right the furthest end from those bellowing,
sloppy yards. Outside, the pigs’ fear
made them mount one another
at the last minute. I stood all day
by a shaking metal box
that had a chute in, and a spout,
snatching steaks from a bin they kept refilling
pushing them through
arm-thick corkscrews, grinding around inside it, meat or not –
chomping, bloody mouth –
using a greasy stick
shaped into a penis.
When I grabbed it the first time
it slipped, slippery as soap, out of my hand,
in the machine
that gnawed it hysterically a few moments
louder and louder, then, shuddering, stopped;
fused every light in the shop.
Too soon to sack me –
it was the first thing I’d done.
For a while, I had to lug gutted pigs
white as swedes
and with straight stick tails
to the ice rooms, hang them by the hooves
on hooks – their dripping
solidified like candle-wax – or pack a long intestine
with sausage meat.
We got to take meat home –
bags of blood;
red plastic with the fat showing through.
We’d wash, then
out on the blue metal
towards town; but after sticking your hands all day
in snail-sheened flesh,
you found, around the nails, there was still blood.
I usually didn’t take the meat.
I’d walk home on
the shiny, white-bruising beach, in mauve light,
past the town.
The beach, and those startling, storm-cloud mountains, high
beyond the furthest fibro houses, I’d come
to be with. (The only work
was at this Works.) – My wife
carried her sandals, in the sand and beach grass,
to meet me. I’d scoop up shell-grit
and scrub my hands,
treading about
through the icy ledges of the surf
as she came along. We said that working with meat was like
burning-off the live bush
and fertilizing with rottenness,
for this frail green money.
There was a flaw to the analogy
you felt, but one
I didn’t look at, then –
the way those pigs stuck there, clinging onto each other.

 

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

Lees verder “Robert Gray, César Aira, Sonya Hartnett, Maxim Februari, Toon Kortooms”

César Aira, Robert Gray, Sonya Hartnett, Marjolijn Februari, Toon Kortooms

De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook alle tags voor César Aira op dit blog.

 

Uit: Die nächtliche Erleuchtung des Staatsdieners Varamo (Vertaald door Matthias Strobel)

„An einem Tag im Jahre 1923 verließ in der Stadt Colón (Panama) ein drittrangiger Schreiber das Ministerium, nachdem er zuvor die Kasse aufgesucht hatte, um sich, da es der letzte Arbeitstag des Monats war, sein Gehalt abzuholen. In der Zeit, die zwischen diesem Augenblick und dem Anbruch des folgenden Tages verging, also innerhalb von zehn bis zwölf Stunden, schrieb er ein langes Gedicht, in einem durch, ab der Entscheidung, es zu schreiben, bis zum Schlusspunkt, nach dem es keine Zusätze oder Änderungen mehr geben würde. Um diese Zeitspanne in sich abzuschließen, sei hier gesagt, dass er nie zuvor in seinem nun schon ein halbes Jahrhundert währenden Leben auch nur eine einzige Verszeile geschrieben hatte oder ihm ein Grund eingefallen war, warum er dies hätte tun sollen; auch danach schrieb er nie wieder etwas. Es war eine Blase in der Zeit und in seiner Biographie, ohne Vorläufer oder Nachfolger. Die Inspiration blieb innerhalb der Aktion und umgekehrt, wo die eine die andere nährte und beide sich gegenseitig verzehrten, ohne Reste übrig zu lassen. Trotzdem wäre es eine private und geheime Episode geblieben, wäre ihr Protagonist nicht Varamo gewesen und das daraus resultierende Gedicht nicht das berühmte Meisterwerk der modernen mittelamerikanischen Lyrik Der Gesang des jungfräulichen Kindes.
Ausgangs- und Höhepunkt der gewagtesten experimentellen Sprachavantgarde, wurde das rätselhafte Gedicht (das wenige Tage später als Buch herauskam, um den Mythos des Plötzlichen zu verfestigen, der
es seither umweht), weil es jeden Kritiker oder Literaturgeschichtler, der es in einen Kontext einzuordnen versucht, vor schier unüberwindliche Schwierigkeiten stellt, wiederholt als unerklärliches Wunder
bezeichnet.
Doch hat auf dieser Welt alles seine Erklärung. Wenn wir sie in diesem Fall finden wollen, müssen wir uns daran erinnern, dass diese Episode, wenn sie ein Ende hat (den Gedichttext), auch einen Anfang haben muss, schon aus Gründen der Symmetrie, so wie die Wirkung auf die Ursache folgt oder umgekehrt.“

 

César Aira (Coronel Pringles, 23 februari 1949)

Lees verder “César Aira, Robert Gray, Sonya Hartnett, Marjolijn Februari, Toon Kortooms”

César Aira, Robert Gray, Sonya Hartnett, Marjolijn Februari, Toon Kortooms

De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook mijn blog van 23 februari 2008 en ook mijn blog van 23 februari 2009 en ook mijn blog van 23 februari 2010.

 

Uit: Die Mestizin (Vertaald door Michaela Meßner en Matthias Strobel)

 

„Ein Treck zog langsam im Morgengrauen dahin, die Soldaten, die den Zug anführten, schaukelten, noch halb schlafend, auf ihren Reittieren hin und her, den Mund voll schaler Spucke. Man hieß sie jeden Tag ein paar Minuten früher aufstehen, je weiter das Jahr voranschritt, so dass sie viele Meilen schliefen, bis die Sonne aufging. Die Pferde bewegten sich, als habe man sie verhext oder als ängstige sie das unheimliche Geräusch ihrer Hufe auf dem Boden des Flachlandes, nicht weniger als der Kontrast zwischen der düsteren Erde und der durchscheinenden Tiefe der Luft. Es kam den Männern so vor, als klare der Himmel zu schnell auf und lasse der Nacht keine Zeit, sich aufzulösen.
Von ihren Gürteln hingen blanke Säbel; den Stoff ihrer Uniformen hatten ungeschickte Hände zugeschnitten; mit den zu großen Käppis auf ihren geschorenen Köpfen sahen sie aus wie kleine Jungen. Wer rauchte, war auch nicht wacher als die anderen; die Zigarette zum Mund führen, tief inhalieren, alles schlaftrunkene Gesten. Der Rauch verflüchtigte sich in der eisigen Brise. Die Vögel stoben lautlos in dem grauen Zwielicht auseinander. Alles war Stille, wirkte umso stiller, wenn hin und wieder der ferne Schrei eines Bronzekiebitzes erklang oder das ängstliche, sehr scharfe Schnauben der Pferde, die nur durch den Schlummer ihrer Reiter daran gehindert wurden, loszurennen bis zur Auflösung, so groß war das Grauen, das die Erde ihnen einflößte. Doch nichts löste sich aus diesen Schatten, mit Ausnahme eines schlaflosen Hasen, der durchs Gras Reißaus nahm, oder einer Motte mit sechs Flügelpaaren.
Die Ochsen hingegen, überaus kurzbeinige Viecher, die in dem Zwielicht wirkten wie in einem Morast herumkriechende Raupen, waren vollkommen stumm, niemand hatte sie je auch nur einen Mucks von sich geben hören.“

 

 

César Aira (Coronel Pringles, 23 februari 1949)

 

 

Lees verder “César Aira, Robert Gray, Sonya Hartnett, Marjolijn Februari, Toon Kortooms”

César Aira, Robert Gray, Sonya Hartnett, Marjolijn Februari, Toon Kortooms, Erich Kästner, Jef Geeraerts, Bernard Cornwell

De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook mijn blog van 23 februari 2009.

 

Uit: Humboldts Schatten (Vertaald door Matthias Strobel)

 

Der zweite Blitz schlug keine zwanzig Sekunden nach dem ersten ein. Er war wesentlich stärker und hatte verheerendere Folgen. Sie flogen zwanzig Meter durch die Luft, glühend und knackend wie ein erkaltendes Lagerfeuer. Wahrscheinlich war die atomare Zersetzung, die Körper und Elemente in einem solchen Fall erleiden, der Grund, warum der Aufprall nicht tödlich war: Er war so abgepolstert, dass sie wieder zurückprallten. Und nicht nur das: Das Fell des Tieres war so aufgeladen, dass es wie ein Magnet wirkte und Rugendas durch die Salti nicht aus dem Sattel geworfen wurde; doch kaum waren sie auf dem Boden gelandet, ließ die Anziehungskraft nach, und der Mann fand sich plötzlich auf der trockenen Erde wieder, den Blick gen Himmel gerichtet.
Das Blitzegewirr in den Wolken ließ Albtraumgestalten aufleuchten und wieder verlöschen. Für den Bruchteil einer Sekunde glaubte er, ein schreckliches Gesicht zusehen. Der Monigote! Überall schallte es ohrenbetäubend: Geräusch über Geräusch, Donner über Donner. Der Umstand war in höchstem Grade ungewöhnlich. Das Pferd wälzte sich am Boden wie ein Krebs, um sie herum platzten Tausende von Feuerzellen und bildeten eine Art allumfassende Aureole, die sich mit ihm verschob und ihm nichts anhaben konnte. Schrien der Mann und sein Pferd? Wahrscheinlich befanden sie sich in einem Schockzustand; aber selbst wenn sie aufgeheult hätten, hätte man nichts gehört. Der umgekippte Reiter suchte mit den Händen nach dem Boden, um eine Stelle zu finden, wo er sich aufstützen konnte. Doch er war statisch zu sehr aufgeladen, als dass er etwas hätte berühren können. Das Pferd begann sich aufzurichten, und Rugendas las an seiner plötzlichen Erleichterung ab, dass es so gut war; für einen Moment musste er auf den Trost eines Begleiters verzichten, um dem dritten Blitz zu entkommen.
Dann stand das Pferd wieder, mit gesträubten Haaren, monumental, und verdeckte die Hälfte des Blitzegewirrs; seine Giraffenbeine knickten widerspenstig ein, der Kopf lauschte wieder aufmerksam dem Ruf des Wahnsinns … und dann rannte es los …
Und Rugendas mit! Er konnte und wollte es nicht verstehen, es war zu ungeheuerlich. Er spürte, wie er mitgeschleift wurde, fast schwebte, wie der Satellit eines gefährlichen Sterns. Der Ritt wurde immer schneller, und er hing dahinter, prallte auf und nieder, ohne irgendetwas zu begreifen …
Er wusste nämlich nicht, dass sich der eine Fuß in einem Steigbügel verfangen hatte, ein Unfall, der Klassiker unter den Reitunfällen, der, nur weil er sich schon so oft wiederholt hat, nicht plötzlich nicht mehr vorkommt. Die Stromerzeugung setzte genauso plötzlich aus, wie sie eingesetzt hatte, was ein Jammer war, weil ein Blitzschlag zur rechten Zeit, der das Tier wieder zum Stehen gebracht hätte, dem Maler eine Menge Unannehmlichkeiten erspart hätte. Aber der Strom wurde in die Wolken abgeleitet, Wind kam auf, es begann zu regnen…”

 

Aira

César Aira (Coronel Pringles, 23 februari 1949)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook mijn blog van 23 februari 2009.

 

A Bowl Of Pears

 

Swarthy as oilcloth and as squat

as Sancho Panza

wearing a beret’s little stalk

the pear

 

itself suggests the application of some rigour

the finest blade

from the knife drawer

here

 

to freshen it is one slice and then another

the north fall south fall

facets of glacier

the snow-clean juice with a slight crunch that is sweet

 

I find lintels and plinths of white marble

clean angled

where there slides

the perfume globule

 

a freshness

like the breeze that is felt upon

the opening

of day’s fan

 

Enku

sculptor of pine stumps

revealed the ten thousand Buddhas with his attacks

the calligraphic axe

 

Rationalised shape shaped with vertical strokes

I have made of your jowled

buttocks

a squareness neatly pelvic

 

A Sunday of rain

and like a drain

a pipe that was agog and is chock-a-block the limber thunder

rebounds

and bounds

 

it comes pouring down

a funnel the wrong way around

broadcasts

its buffoon militance over the houses all afternoon

 

Undone

the laces of rain

dangle on the windows

now slicing iron

 

a butcher is sharpening

the light

of his favourite knife

its shimmers carving stripes into the garden

 

And I have carved the pear-shaped head

with eyes

close set

as pips that Picasso saw his poor

 

friend who had gone

to war

a cubist

snowman the fragrant and fatal Apollinaire.

 

robertgray

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

De Australische schrijfster Sonya Hartnett werd geboren op 23 februari 1968 in Box Hill, Melbourne. Haar eerste roman schreef zij al toen zij dertien jaar was. Hartnett schrijft voornamelijk voor kinderen en jonge volwassenen, maar ook wel voor volwassenen. Controvers was de roman “Landscape with Animals” uir 2006 die zij onder het pseudoniem Cameron S. Redfern schreef. In 2008 ontving zij de Astrid Lindgren Memorial Award.

 Uit: Of A Boy

He wasn’t a gregarious boy, he couldn’t push his way into any existing group of friends; he felt that, having nothing to offer, they would recognise him as a parasite and treat him with contempt. The reason he felt he had nothing to offer was that, in his heart, he knew he was dull. Nothing about him gave him value: he was ordinary and dull. But at least he was smart enough to know it: he wouldn’t become one of those wretches who lurk the perimeters, who live the hideous role of whipping-boy, lackey, buffoon. He exiled himself ruthlessly, which at least was dignified. He could not be injured if he shielded himself from harm.
But school is a terrible place for a rejected child. The ringing of the lunchtime bell was enough to cool his blood; the lunch hour seemed an endless desert of time. He didn’t complain or resist going to school but every day he haunted the gates, hoping against hope that his mother would walk by, discover him, and carry him home.

(…)

“I can’t go anywhere. I can’t forget myself – I’ve got to be here every three-thirty, collecting him from school. I get a holiday only when he does. I’ve got to cook a decent meal for him every night, so he doesn’t waste away. He needs cleaning, clothing, carting here and there. It’s hard work, rearing a child. It’s not work for the old.”

Sonya_Hartnett

Sonya Hartnett (Box Hill, 23 februari 1968)

 

De Nederlandse schrijfster, filosofe en columniste Marjolijn Februari (eig. Marjolijn Drenth) werd geboren in Coevorden op 23 februari 1963. Drenth studeerde kunstgeschiedenis, filosofie en rechten aan de Universiteit Utrecht. In 1989 kwam haar eerste roman uit, De zonen van het uitzicht, waarvoor ze het daaropvolgende jaar de Multatuliprijs ontving. In 2007 volgde De Literaire Kring. Sinds 2001 schrijft Drent columns voor de Volkskrant. Omdat ze, zoals ze zelf zei, nog te jong was om de rest van haar leven proza te schrijven, aanvaarde ze in 1991 een positie als AIO aan de Katholieke Universiteit Brabant. Ze deed hier onderzoek naar economie en ethiek, wat resulteerde in haar dissertatie Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek, Amartya Sen en de Onmogelijkheid van de Paretiaanse liberaal. Dit proefschrift werd genomineerd voor de Gouden Uil Literatuurprijs.

Uit: O Heden (over de epifanie)

“1. Wie IKEA bezoekt, kan het horen: ´Rosalie wil worden afgehaald uit het Kinderparadijs.´ Een bericht over de verheviging van het heden.

2. Sinds de Verlichting, men leze hierover Kant, behoort de mens tot het heden. Voor de schrijver in deze nieuwe tijd geldt ten overstaan van het verleden dezelfde regel die ervaren wereldreizigers hanteren op hun wereldreizen: alles wat je thuislaat is meegenomen. De verheviging van het moment komt in de literatuur dan ook het meest tot leven door de afwezigheid van alles wat meegenomen is.

3. I don´t know a soul that´s not been battered, I don´t have a friend who feels at ease, zingt Paul Simon, I don´t know a dream that´s not been scattered, or driven to its knees.
Deze woorden klinken iedere keer in me op wanneer ik lees hoe boeken worden verklaard vanuit de Grundverletzung van hun auteur. Dergelijke verklaringen houden naar mijn gevoel precies daar op waar de literatuur begint. Iedere schrijver is immers, zo goed als ieder mens, door zijn verleden geschonden: I don´t know a soul that´s not been battered … Wie het heden in woorden wil vatten, zal woorden moeten kiezen die hun geschiedenis te boven zijn gekomen. Feestelijke woorden.
Woorden die, als de bloem van Kemp, vooral bestaan ´om er met een vaantje om rond te gaan.”

februari

Marjolijn Februari (Coevorden, 23 februari 1963)

 

De Nederlandse schrijver Toon Kortooms werd op 23 februari 1916 in Deurne geboren. Zie ook mijn blog van 23 februari 2007 en ook mijn blog van 23 februari 2008 en ook mijn blog van 23 februari 2009.

 

Uit: Patertje Pispaal

 

„Nauwelijks had de stoomtrein
vaart gemaakt of hij begon weer af te remmen. Hij kwam steunend en hijgend tot staan bij een kazerne, die over een eigen perron beschikte. Vier militairen stonden daar te wachten. Ze stapten binnen in Humbles coupe. De eerste droeg een sterk gesneden, lichtblauw uniform, de borst behangen met een kleurige verzameling van onderscheidingen. Hij bleef voor Humble staan, keek hem recht in de ogen en zei met een harde stem die door heel de wagon dreunde; ‘ Dit is mijn plaats!’

Humble had in de maanden bij Tim voldoende Liberiaans opgedaan om te weten wat de officier bedoelde. Hij kan mij wat, dacht hij. Ik zit fijn bij het raam en ik blijf zitten.

Opnieuw schreeuwde de militair. ‘ Dit is mijn plaats!’

Zij adjudant schoot toe, tikte Humble op de schouder en maakte een gebaar van “ opstaan “

Ik zal opstaan, maar ik zal ook weer zitten, nam Humble zich voor.

Hij stond op, stak de adjudant het reisbiljet onder de neus en riep, minstens even hard als de officier: ‘ Kaartje betaald, Plaats is van mij!’

Het zou wel niet allemaal vlekkeloos Liberiaans zijn, maar begrijpen zouden ze het. De reizigers in de wagon hielden de adem in en keken over de halve schotten naar het duel tussen leger en kerk. Men zag het gelaat van de officier alle tinten van de regenboog aannemen. De man sprong in de houding,.sloeg met een klap de hakken tegen elkaar en brulde alsof hij voor een zootje recruten stond:

‘ Weet u wel dat ik genereaal Dle Marro ben? ‘

Heel even, een seconde misschien was Humble terug op de loopplank van het vrachtschip in de haven van Santa Maria toen hij de onverhoedse ommekeer in zijn binnenste beleefde. Hij sprong overeind, ging kaarsrecht en op de tenen voor de hoge pief staan en riep even hard: ‘ En weet u dat ik padre Humble Pispaal ben?’

Alle reizigers barstten in lachen uit.“

 

KORTOOMS

Toon Kortooms (23 februari 1916 – 5 februari 1999)

 

De Duitse schrijver, dichter en cabaretier Erich Kästner werd geboren in Dresden op 23 februari 1899. Zie ook mijn blog van 23 februari 2007 en ook mijn blog van 23 februari 2008 en ook mijn blog van 23 februari 2009.

 

Uit: Als ich ein kleiner Junge war

 

„Ein Vorwort ist für ein Buch so wichtig und so hübsch wie der Vorgarten für ein Haus. Natürlich gibt

es auch Häuser ohne Vorgärtchen und Bücher ohne Vorwörtchen, Verzeihung, ohne Vorwort. Aber mit einem Vorgarten, nein, mit einem Vorwort sind mir die Bücher lieber. Ich bin nicht dafür, daß die Besucher gleich mit der Tür ins Haus fallen. Es ist weder für die Besucher gut, noch fürs Haus. Und für die Tür auch nicht.

So ein Vorgarten mit Blumenrabatten, beispielsweise mit bunten, kunterbunten Stiefmütterchen, und einem kleinen, kurzen Weg aufs Haus zu, mit drei, vier Stufen bis zur Tür und zur Klingel, das soll eine Unart sein?

Mietskasernen, ja siebzigstöckige Wolkenkratzer, sie sind im Laufe der Zeit notwendig geworden. Und dikke Bücher, schwer wie Ziegelsteine, natürlich auch. Trotzdem gehört meine ganze Liebe nach wie vor den kleinen gemütlichen Häusern mit den Stiefmütterchen und Dahlien im Vorgarten. Und den schmalen, handlichen Büchern mit ihrem Vorwort.

Vielleicht liegt es daran, daß ich in Mietskasernen aufgewachsen bin. Ganz und gar ohne Vorgärtchen. Mein Vorgarten war der Hinterhof, und die Teppichstange war mein Lindenbaum. Das ist kein Grund zumWeinen, und eswar kein Grund zumWeinen. Höfe und Teppichstangen sind etwas sehr Schönes. Und ich habe wenig geweint und viel gelacht. Nur, Fliederbüsche und Holundersträucher sind auf andere und noch schönere Weise schön. Das wußte ich schon, als ich ein kleiner Junge war. Und heute weiß ich’s fast noch besser. Denn heute hab ich endlich ein Vorgärtchen und hinterm Haus eine Wiese. Und Rosen und Veilchen und Tulpen und Schneeglöckchen und Narzissen und Hahnenfuß und Männertreu und Glockenblumen und Vergißmeinnicht und meterhohe blühende Gräser, die der Sommerwind streichelt. Und Faulbaumsträucher und Fliederbüsche und zwei hohe Eschen und eine alte, morsche Erle hab ich außerdem. Sogar Blaumeisen, Kohlmeisen, Hänflinge, Kleiber, Dompfaffen, Amseln, Buntspechte und Elstern hab ich. Manchmal könnte ich mich fast beneiden!“

 

erich_kaestner

Erich Kästner (23 februari 1899 – 29 juli 1974)

 

De Vlaamse schrijver Jef Geeraerts werd geboren op 23 februari 1930 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 23 februari 2007 en ook mijn blog van 23 februari 2009.

 

Uit: De Nachtvogels

 

“Moemoe!” riep hij opeens, greep haar opnieuw vast, begon haar te kietelen en daarna met haar te walsen. Ze slaakte angstkreetjes en probeerde zich lachend los te trekken, maar voor Carl barstte de wereld met een knal open in veelkleurige vensters, waarin elk voorwerp, elk geluid, elke geur gloednieuw was, wondermooi en glanzend en kostbaar, ondoorgrondelijk en beladen met betekenis, de regen roffelde op het dak, de mist gaf een parelmoeren schijn af, alle mensen waren aardig en kwetsbaar en alert, er heerste een grote band van samenhorigheid en het leven was hartverscheurend, wild en mysterieus.”

 

Geraedts

Jef Geeraerts (Antwerpen, 23 februari 1930)

 

De Britse schrijver Bernard Cornwell werd geboren op 23 februari 1944 in Londen. Zie ook mijn blog van 23 februari 2009.

 

Uit: Excalibur

 

When suddenly a horn sounded from Mynydd Baddon.

At first few of us heard the horn, so loud were the shouts and the tramp of feet and the moans of the dying, but then the horn called again, then a third time, and at the third call men turned and stared up at Mynydd Baddon’s abandoned rampart. Even the Franks and Saxons stopped. They were only fifty paces from us when the horn checked them and when they, like us, turned to gaze up the long green hillside.

To see a single horseman and a banner.

There was only one banner, but it was a huge one; a wind-spread expanse of white linen on which was embroidered the red dragon of Dumnonia. The beast, all claws, tail and fire, reared on the flag that caught the wind and almost toppled the horseman who carried it. Even at this distance we could see that the horseman rode stiffly and awkwardly as though he could neither handle his black horse nor hold the great banner steady, but then two spearmen appeared behind him and they pricked his horse with their weapons and the beast sprang away down the hill and its rider was jerked hard backwards by the sudden motion. He swayed forward again as the horse raced down the slope, his black cloak flew up behind and I saw that his armour beneath the cloak was shining white, as white as the linen of his fluttering flag. Behind him, spilling off Mynydd Baddon as we had spilled just after dawn, came a shrieking mass of men with black shields and other men with tusked boars on their shields. Oengus mac Airem and Culhwch had come, though instead of striking down the Corinium road they had first worked their way onto Mynydd Baddon so that their men would link up with ours.“

 

Cornwall

Bernard Cornwell (Londen, 23 februari 1944)


Zie voor nog meer schrijvers van de 23e februari ook
mijn vorige blog van vandaag.

 

César Aira, Robert Gray, Toon Kortooms, Erich Kästner, Jef Geeraerts, Bernard Cornwell, Elisabeth Langgässer, David Kalisch, Samuel Pepys, Josephin Soulary, Henri Meilhac

De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook mijn blog van 23 februari 2008.

 

Uit: How I Became a Nun (Vertaald door Chris Andrews)

 

MY STORY, THE STORY of “how I became a nun,” began very early in my life; I had just turned six. The beginning is marked by a vivid memory, which I can reconstruct down to the last detail. Before, there is nothing, and after, everything is an extension of the same vivid memory, continuous and unbroken, including the intervals of sleep, up to the point where I took the veil.

We had moved to Rosario. For the first six years of my life, Mom, Dad and I lived in the province of Buenos Aires, in a town of which I have no recollection and to which I have not returned since: Coronel Pringles. The big city (as it seemed, by contrast) made an enormous impression on us. Within a few days of our arrival, my father kept a promise he had made: to buy me an ice cream. It was to be my first, since ice cream was not to be had in Pringles. Dad, who had been to the city as a young man, had on various occasions sung the praises of this delicacy, which he remembered as a glorious treat, although he was not able to put its special charm into words. He had described it to me, quite rightly, as something the uninitiated could not imagine, and that was all it took to plant “ice cream” in my childish mind, where it grew, taking on mythic proportions.

We made our way on foot to an ice-cream store that we had noticed the previous day. In we went. Dad ordered a fifty-cent ice cream for himself, with scoops of pistachio, sweet cream, and whisky-kumquat; for me, he ordered a ten-cent cone with a single scoop of strawberry. I loved the pink color.“

 

Aira

César Aira (Coronel Pringles, 23 februari 1949)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie en groeide op in een kleine plaats aan de noordkust van New South Wales, het decor van veel van zijn werk. Tegenwoordig woont hij in Sydney. Zijn eerste bundel Creekwater Journal verscheen in 1973. Hij geldt naast Les Murray als een van de belangrijkste Australische dichters en ontving vele prijzen, waaronder in 1990 de Patrick White Award.

 

 

Journey: the North Coast

 

Next thing, I wake up in a swaying bunk,
as though on board a clipper
lying in the sea,
and it’s the train, that booms and cracks,
it tears the wind apart.
Now the man’s gone
who had the bunk below me. I swing out,
cover his bed and rattle up the sash –
there’s sunlight rotating
off the drab carpet. And the water sways
solidly in its silver basin, so cold
it joins together through my hand.
I see from where I’m bent
one of those bright crockery days
that belong to so much I remember.
The train’s shadow, like a birds,
flees on the blue and silver paddocks,
over fences that look split from stone,
and banks of fern,
a red clay bank, full of roots,
over a dark creek, with logs and leaves suspended,
and blackened tree trunks.
Down these slopes move, as a nude descends a staircase,
slender white gum trees,
and now the country bursts open on the sea –
across a calico beach, unfurling;
strewn with flakes of light
that make the whole compartment whirl.
Shuttering shadows. I rise into the mirror
rested. I’ll leave my hair
ruffled a bit that way – fold the pyjamas,
stow the book and wash bag. Everything done,
press down the latches into the case,
that for twelve months I’ve watched standing out
of a morning, above the wardrobe
in a furnished room.

 

 

 

Harbour Dusk

 

She and I came wandering there through an empty park,

and we laid our hands on a stone parapet’s

fading life. Before us, across the oily, aubergine dark

of the harbour, we could make our yachts –

 

beneath an overcast sky, that was mauve underlit,

against a far shore of dark, crumbling bush.

Part of the city, to our left, was fruit shop bright.

After the summer day, a huge, moist hush.

 

The yachts were far across their empty fields of water.

One, at times, was gently rested like a quill.

They seemed to whisper, slipping amongst each other,

always hovering, as though resolve were ill.

 

Away off, through the strung Bridge, a sky of mulberry

and orange chiffon. Mauve-grey, each cloven sail –

like nursing sisters in a deep corridor, some melancholy;

or nuns, going to an evening confessional.

 

robert_grey

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

De Nederlandse schrijver Toon Kortooms werd op 23 februari 1916 in Deurne geboren. Zie ook mijn blog van 23 februari 2007 en ook mijn blog van 23 februari 2008.

 

Uit: Mijn kinderen eten turf

 

Natuurlijk had hij iets staan voor vader Lange. Iets bijzonders! Toevallig beschikte Karel op die dag over twee gezonde armen en daarom kon hij weidse gebaren maken om de kwaliteiten van de automobiel uit te meten. ‘Een wagen, Wouter!’ riep hij. ‘Ik zal niet veel zeggen, alleen dit: geknipt voor jou en je gezin!’
Gezeten achter een borrel zei hij nog veel meer over het vervoersmiddel. Vader Lange kreeg de indruk, dat de heren Charles S. Rolls en Frederick H. Royce persoonlijk de hand hadden gehad in de vervaardiging van de wagen.
Na elke borrel werd de automobiel enormer, sterker en meer begerenswaard. Tenslotte stonden de mannen op en begaven zich naar de werkplaats. Achter een barricade van autobanden, uitgeklede motoren en losgeraakte bumpers stond hij. Een woeste kruising tussen een mechanische giraf en een van wielen voorziene buffel. Hij rustte enigszins scheefgezakt, op vier hoge spaakbenen, en zijn spatborden deden denken aan de wenkbrauwen van een nijdige dinosaurus. De koplampen staarden droef en doods voor zich uit. Een wagen als een
uitkijkpost, een vestingwerk op wielen.“

 

Toon_Kortooms_Deurne

Toon Kortooms (23 februari 1916 – 5 februari 1999)
Deurne: Buste van Kortooms door Jos Reniers

 

De Duitse schrijver, dichter en cabaretier Erich Kästner werd geboren in Dresden op 23 februari 1899. Zie ook mijn blog van 23 februari 2007 en ook mijn blog van 23 februari 2008.

 

Uit: Emil und die Detektive

 

Eigentlich ist Emil ja ein ganz passabler Junge. Er hilft seiner Mutter im Waschsalon, ist immer nett und hat Freunde. Aber doch ist da etwas, dass ihn selbst ein wenig belastet. Ist er doch, ohne, dass jemand davon weiß ein Verbrecher…. Hat er doch einer Statue im Park eine rote Nase und einen Schnurrbart verpasst und diese Schandtat wäre beinahe heraus gekommen.

Doch nun fährt er erst einmal nach Berlin, gemeinsam mit 140 DM, die er seiner Oma bringen soll. Dort wird er dann auch wieder Pony Hütchen, seine Cousine, treffen. Natürlich fährt man in eine solch große Stadt in seinem Sonntagsanzug und in diesen steckt Emil auch die 140 DM, damit er sie nicht verliert …

Nur auf der Zugfahrt schläft er plötzlich ein und träumt die wildesten Dinge von Hochhäusern, Männern mit Hüten und allerhand anderer Dinge. Als er aufwacht bemerkt er dass das Geld gestohlen wurde.

Nun ist guter Rat teuer. Gott sei Dank trifft er in Berlin Gustav mit der Hupe und ehe er es sich versieht ist er mitten in einem großen Abenteuer, in dem auch der kleine Dienstag eine große Rolle spielt.”

 

Erich_Kaestner

Erich Kästner (23 februari 1899 – 29 juli 1974)

 

De Vlaamse schrijver Jef Geeraerts werd geboren op 23 februari 1930 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 23 februari 2007.

Uit: Sanpaku

“Nadat hij de deur van zijn kamer achter de twee vrouwen op slot had gedaan, vloekte Stangl in het platte dialect van zijn geboortestad Altmünster. Hij stak de sigaar weer aan en liep opgelucht naar de slaapkamer, waar zijn Guarnerius op het bed lag. Hij koos een der drie bogen op een empire-buffetkast, kwam weer in de salon en ging zitten, stemde het instrument en improviseerde enkele sostenuto-tonen op de sol-snaar. Er kwam een scheve glimlach op zijn barse gezicht. Hij bracht zijn linkerhand in de eerste positie, ademde in als een blaasbalg en gaf in een krachtige impuls de eerste tonen aan van Dvoraks celloconcerto. Na het beginmotief hield Stangl op met spelen. De toon had onzuiver geklonken. Hij opende zijn ogen en schrok. Er was iets gebeurd dat hij nooit voor mogelijk had gehouden: hij had warempel moeite gevoeld met de uitzetting van de tweede vinger, en zijn pink had de nodige kracht gemist. Altijd al was hij trots geweest op wat hij zijn ‘karateslag’ placht te noemen. Het trainen van zijn pink was een van zijn dagelijkse oefeningen.

Onmiddellijk zette hij de cantilene in, verderop in het concerto. Heel zwakjes, maar angstaanjagend duidelijk nam hij identiek dezelfde tinteling waar in zijn linkerhand, die langzaam gevoelloos werd alsof ze in ijskoud water werd gedompeld. Hij hield op en kreeg een hol gevoel dat van zijn keel naar zijn maag trok. Zijn huid werd helemaal wak. Hij kneep de hand enkele keren samen. Ze leek wel dood. Toen vloog er een pijnlijke spierkramp vanuit zijn schouder naar zijn pols, en de linkerhand vervormde zich in enkele seconden tot een klauw.”

geraerts_s

Jef Geeraerts (Antwerpen, 23 februari 1930)

 

De Britse schrijver Bernard Cornwell werd geboren op 23 februari 1944 in Londen. Zijn ouders gaven hem vrij voor adoptie en hij groeide op bij een streng Christelijke familie in Essex. Cornwell studeerde geschiedenis aan London University, werkte als leraar en ging toen naar de BBC, waar hij tien jaar lang op de televisie-afdeling werkte. Hij trouwde met een Amerikaanse, trok naar de VS, maar kreeg er geen werkvergunning. Toen begon hij maar romans te schrijven. Zijn doorbraak kwam met de avonturen van Richard Sharpe, een Britse soldaat tijdens de Napoleontische oorlogen. De eerste twee boeken Sharpe’s Eagle en Sharpe’s Gold verschenen in 1981.

 

Uit: Azincourt

 

„On the evening of the siege’s second day Hook thought the world had ended.
It was a summer evening of warm and limpid air. The light was pale-bright and the river slid gently between its flowery banks where willows and alders grew. The French banners hung motionless above their tents. Some smoke still sifted from the burned houses to rise soft into the evening air until it faded high in the cloudless sky.
Nicholas Hook leaned on the ramparts. His bow was propped there, unstrung. His thoughts were drifting back to England, to the manor, to the fields behind the long barn where the hay would be almost ready for cutting. There would be hares in the long grass, trout in the stream and larks in the twilight. He thought about the decaying cattle byre in the field called Shortmead, the byre with rotting thatch and a screen of honeysuckle behind which William Snoball’s young wife Nell would meet him and make silent, desperate love. He wondered who was coppicing the Three Button wood and, for the thousandth time, how the wood had got its name. The tavern in the village was called the Three Buttons and no one knew why, not even Lord Slayton who sometimes limped under the tavern’s lintel and put silver on the serving hatch to buy all present an ale.“

 

bcornwell

Bernard Cornwell (Londen, 23 februari 1944)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Elisabeth Langgässer werd geboren op 23 februari 1899 in Alzey. Van1919 tot 1928 werkte zij als lerares. In 1924 verscheen haar eerste dichtbundel Der Wendekreis des Lammes. Op 1 januari 1929 schonk zij als alleenstaande moeder het leven aan een dochter. Vanaf 1931 werkte Langgässer als zelfstandig schrijfster en schreef zij hoorspelen voor de Funk-Stunde Berlin. In 1942 moest zij als als dwangarbeidsster in een munitiefabriek werken, waarbij zich voor het eerste de ziekte mutiple sclerose openbaarde. Na 1945 gold zij als een typische vertegenwoordiger van de na-oorlogse Duitse literatuur,

 

 

Gleichzeitig

 

Mohn an der römischen Mauer,

Träume von Ewigkeit her!

Bachbett voll glitzernder Trauer,

Gruß aus dem Marmarameer.

Rostiges Eisen. Kanister.

Fliegenumwimmeltes Aas.

Troja und Friedhof Geschwister

Tief unter Nesseln und Gras.

 

Ausdrusch, und Welle um Welle,

wenn die Maschine sich wirft.

Abgesang, Mündung wird Quelle,

welche sich auftrinkt und schlürft.

Spelz, der den Abend verdunkelt.

Plump an dem Ufer der Schwan,

später von Sternen umfunkelt,

pfälzischer Leda Galan.

 

Endlich die Wagen, die Säcke,

platzend von Körnern wie eh.

Wieder der Pflug und die Egge,

Kalk auf den Feldern wie Schnee.

Frieden und nächtliche Kühle.

Uralte Steine, gesellt,

drehn ruhig sich in der Mühle.

Brot zur Erlösung der Welt.

 

langgaesser_1948

Elisabeth Langgässer (23 februari 1899 – 25 juli 1950)

 

De Duitse schrijver David Kalisch werd geboren op 23 februari 1820 in Breslau. Hoewel hij een opleiding had gehad tot koopman en als zodanig ook succesvol was ging hij in 1844 naar Parijs om schrijver te worden. Hij schreef er voor verschillende tijdschriften en leerde Georg Herwegh  Karl Marx kennen. Ook sloot hij er vriendschap met Heinrich Heine en Pierre-Joseph Proudhon. In 1846 keerde hij naar Duitsland terug. De doorbraak kwam met zijn stuk Hunderttausend Taler. In 1848 richtte hij met uitgever Albert Hofmann het weekblad Kladderadatsch op. De volgende 24 jaar was het werk voor dit blad zijn hoofdberoep.

 

Uit: Berlin, wie es weint und lacht

 

EISLEBEN die Karten abgehend. Roi et neuf! Trois et six! Er nimmt und zahlt Geld. Trois et  deux! Ebenso. La Dame et huit!

SCHLEPPER. Attention! Er mischt seine Spielkarten, um eine Pointierkarte zu ziehen.

FERDINAND während dieser Pause laut schnarchend.

EISLEBEN. Nicht so schnarchen, Ferdinand!

FERDINAND ein Auge öffnend. Hm? – Er steckt die Zigarre verkehrt in den Mund, Ausdruck des Ekels, schläft wieder ein und schnarcht weiter.

SCHLEPPER. Auf den Valet! Er setzt.

EISLEBEN abziehend. Neuf et dix – Sept et l’as! – Madame et Valet! Er zahlt aus.

BERNHARD von dem Schnarchen Ferdinands erwachend, reibt sich die Augen und frägt schlaftrunken. Ist noch Zug?

EISLEBEN. Mehr als zuvor!

BERNHARD. Attention! Er sucht in allen Taschen nach Geld und findet nichts, steht auf, zieht sein Schnupftuch, es fallen zwei Kassenbillets aus demselben, hebt sie auf. Auf die Dame! Er wankt nach dem Tische und setzt, das Spiel geht weiter.

EISLEBEN ruft die Karten etwas leiser, um den Dialog im Vordergrunde zu decken.”

 

Kalisch

David Kalisch (23 februari 1820 – 21 augustus 1872)

 

De Engelse schrijver Samuel Pepys werd geboren op 23 februari 1633 in Londen. Zie ook mijn blog van 23 februari 2007.

Uit: The Diary of Samuel Pepys

„February 23rd 1663

My Lord desired me to go to Westminster-hall … but [I] durst not go for fear of being taken by those rogues; but was forced to go to White-hall and take boat and so land below the Tower at the iron-gate and so the back way over little Tower-hill; and with my cloak over my face, too one of the watermen along with me and stayed behind a wall in the New buildings behind our garden while he went to see whether anybody stood within the Merchants gate … and there standing but a little dirty boy before the gate, did make me quake and sweat to think that he might be a Trapan [trap]; but there was nobody, and so I got safe into the garden; and coming to open my office door, something behind it fell in the opening, which made me start. So that God knows in what a sad condition I should be in if I were truly in the condition that many a poor man is for debt.“

 

Pepys

Samuel Pepys (23 februari 1633 – 26 mei 1703)
Portret door Godfrey Kneller

 

De Franse dichter Josephin Soulary werd geboren op 23 februari 1815 in Lyon. Van 1845 tot 1867 was hij chef de bureau in de prefectuur van de Rhône en in 1868 werd hij biblithecaris van het Palais des arts in Lyon. Vooral zijn Sonnets humoristiques waren zeer populair door hun mengeling van vrolijkheid en tragedie.

 

Les deux roses

 

Hier, sous la verte tonnelle

J’aperçus Rose qui pleurait,

Et, pleurant, de larmes couvrait

Une rose, moins rose qu’elle.

 

“Qui peut te causer un tel regret?

Dis-je à la blonde colombelle.

– Ah! Monsieur, répondit la belle,

Entre nous, c’est un grand secret!

 

“Je passais là, lorsqu’une rose,

Celle-là que de pleurs j’arrose,

M’a dit de sa plus douce voix:

 

“Rose ouverte plus ne se ferme!”

Et mon coeur qui s’ouvre, je crois,

Au petit pâtre de la ferme!”

 

Soulary

Josephin Soulary (23 februaari 1815 – 28 maart 1891)
Buste door Charles Textor, musée des Beaux-Arts de Lyon

 

De Franse schrijver Henri Meilhac werd geboren op 23 februari 1831 in Parijs. Hij schreef jarenlang voor Journal pour rire en bracht in 1855 zijn eerste twee stukken op het toneel. Zijn bekendste werk is waarschijnlijk het libretto voor de opera Carmen van Bizet, dat hij samen met Ludovic Halévy schreef. Meilhac’s werk is echter het nauwst verbonden met de muziek van Jacques Offenbach. Met hem werkte hij o.a. samen bij La belle Hélène (1864), Barbe-bleue (1866), La vie parisienne (1866), La Grande-Duchesse de Gérolstein (1867), en La Périchole (1868). In 1888 werd hij lid van de Académie française.

 

Uit : La Belle Hélène

 

SCÈNE PREMIÈRE

 

PEUPLE, puis CALCHAS et PHILOCOME.

Au lever du rideau, des hommes et des femmes, inclinés devant le temple, présentent des offrandes : fleurs, fruits, laitage, cages d’osier avec des tourterelles, etc, etc. — Les fleurs dominent.

 

Chœur.

Vers tes autels, Jupin, nous accou
rons joyeux.

A toi nos vœux !

Nous voici tous

A tes genoux !

Dieu, souverain des dieux, toi, dont la barbe est d’or,

Écoute nos accents, ô Jupiter Stator !

Vers tes autels, Jupin, nous accourons joyeux, etc.

Pendant la dernière partie du chœur, la porte du temple s’est ouverte : paraît Calchas suivi de Philocôme. — Mélodrame à l’orchestre pendant que le peuple dépose les offrandes sur les marches du temple.

Calchas, regarde les offrandes et ne cache pas son mécontentement.

Trop de fleurs, trop de fleurs, trop de fleurs !

Le peuple sort, après les offrandes déposées.

 

Henri-Meilhac

Henri Meilhac (23 februari 1831 – 6 juli 1897)
Portret door Jules Elie Delaunay