Hella Haasse, Willem van Zadelhoff, Esther Gerritsen, Kees Torn, James Joyce, Eriek Verpale, Santa Montefiore, James Dickey, Norbert Bugeja

De Nederlandse schrijfster Hella Haasse werd geboren op 2 februari 1918 in Batavia. Zie ook alle tags voor Hella Haasse op dit blog.

Uit: Transit

“Zwarte wollen leggings had ze aan, zwarte rijglaarzen, en over een zwarte trui die tot op haar heupen hing een kort jack van zwart kunstleer. Een scheur in de linkermouw was met zwart gemaakte pleister dichtgeplakt. Haar haren droeg ze kortgeknipt, een donkerblonde kap. Heel haar aardse bezit zat samengeperst in een klein model rugzak. Ze had juist haar gezicht gewassen en haar tanden gepoetst in de wc op het eerste perron. In de nissen, gevormd door de muur van het hoofdgebouw en de uitspringende metalen ribben van de overkapping, zaten en lagen een paar, meest jonge, reizigers te wachten op vroege internationale treinen. Ook zij had geld noch onderdak. Ze was niet meer op reis, maar evenmin thuisgekomen. Ze woonde nergens.
Sinds ze was gaan zwerven bekeek ze stations met andere ogen. In hoeveel van die gewelven van vuil glas, waar altijd schemer heerste, was ze al geweest? Stations om er te slapen, zich te warmen in wachtkamers, om er schuilgaand in de menigte de tijd door te brengen – zelden om er als treinreiziger te vertrekken of aan te komen; liften was onvergelijkbaar veel goedkoper. Overal dezelfde perrons en trappen, dezelfde evenwijdige of in elkaar verglijdende treinsporen, dezelfde geluiden en echo’s; alleen de opschriften verschilden in taal en lettersoort. Hier, terug in eigen land, herkende ze de witte pictogrammen op donkerblauwe ondergrond, de heldergroene telefooncellen, de gele treinen, en ze verstond het geroezemoes. Maar dat bekende veroorzaakte juist een gevoel van vervreemding.
De kiosken en winkels in de brede gang onder het station waren al open. De geur van de croissanterie maakte haar haast misselijk. In de hal treuzelde ze. De toiletten hadden haar vijftig cent gekost. Starend naar het vloermozaïek van bruine, blauwe en zwarte blokjes rekende ze uit hoeveel ze nog te besteden had. De automobilist met wie ze voor het laatste gedeelte van haar tocht was meegereden, had haar afgezet bij een tramhalte aan de stadsgrens. Vandaar naar Centraal was de rit gratis geweest; ze had een van de straat opgeraapte gebruikte strippenkaart in de stempelautomaat gestoken om de vereiste klik te produceren. Maar dat zou de trambestuurder een zorg zijn.
Ze keek op de grote klok. Het was even over negen. Ze rekende erop dat de vriendin bij wie ze ging aankloppen thuis was, om uit te slapen. Na het weerzien zouden ze samen ontbijten met verse koffie en geroosterd brood, zoals vroeger.
Ze zag hem zodra ze buitenkwam. Eerst kon ze niet geloven dat hij het was. Haar ongeloof gold niet het toeval (hoe wonderlijk het ook was dat ze hem, juist hem, hier aantrof, op het stationsplein bij de blauwe paal met de klok) maar de toestand waarin ze hem vond. Ze liep naar hem toe, tot vlak bij hem; ze had zich niet vergist. Ze noemde hem bij zijn naam. Hij reageerde niet, bleef onbeweeglijk staan, hield zijn hoofd wat achterover alsof hij keek naar iets in de lucht of op het dak van het stationsgebouw. Maar zijn blik was leeg, ongericht.”

 

 
Hella Haasse (2 februari 1918 – 29 september 2011)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Willem van Zadelhoff werd geboren in Arnhem op 2 februari 1958. Zie ook alle tags voor Willem van Zadelhoff op dit blog.

 

5 Manieren om een stad te zien

1
wij zijn hier niet gekomen om een brug te zien
hier wordt niets verbonden daarom

want wat niets met elkaar te maken heeft
moet van elkaar afblijven duidelijk

stil water en verder geen enkele boot
geen gras om op te liggen geen oneindigheid

geen vrouw zelfs geen matras om God te prijzen
hoogstens een dek vol dofklinkend hout kromhout

gewoon de brug negeren en voor je uitkijken
strak voor je uitkijken en zo min mogelijk waarnemen

je geen strobreed in de weg laten leggen en vooral
geen mist van geluiden en geuren optrekken want

niets zijn niets geweest zijn en nooit iets worden dat besef je
en dat geen hand jou zal bewaren geen vinger geen nagel

 

Tussen taal en teken
een cyclus

1
haar schouder vangt het laatste licht
de pen trekt lijn na lijn op papier cirkels
nu is wat was en ontbreekt het
voorgoed aan herinneringen

niets hoeft meer gestold in inkt
misschien een schaduw op de vloer
bijvoorbeeld de vragende blik op haar gezicht
dat nerveuze trekken van haar mond

wat was is tijd geleden is het lijden
van tijd is uur minuut en seconde
dan steekt een wind op en blaast
papier en bladeren voor zich uit

 

 
Willem van Zadelhoff (Arnhem, 2 februari 1958)

 

De Nederlandse schrijfster Esther Gerritsen werd op 2 februari 1972 geboren in Nijmegen. Zie ook ook alle tags voor Esther Gerritsen op dit blog.

Uit: De trooster

“Ik herinner me dat ik de deurposten schuurde, dat ik spierpijn had, mijn vingers kapot waren, dat ik het hout blanker en gladder zag worden en ik zeker wist dat ik gelukkig was. Het werk onder je handen zien verbeteren. Het hout en ik, dat was genoeg. Ik was tevreden met mijn gebrekkige lichaam, dat brandt en slijt en toch volstaat, dat doet wat het moet doen. Ik verlangde niets.
Ik ging zitten en keek naar mijn werk. De stilte was weldadig en onmiddellijk was er de wens om hier voor altijd te kunnen blijven zitten. Ik lachte omdat ik net nog dacht niets te willen. Elk vredig ogenblik roept het ongedurige verlangen op om het te verlengen. Steeds weer: en zo moet het blijven.
Op dat moment kwam Henry Loman binnen. Zo op het eerste gezicht een vermoeide man van middelbare leeftijd met overgewicht. Soms probeer ik mijn eerste blik op hem terug te halen, mijn snelle, weinig vleiende oordeel. Dat lukt me nauwelijks.
De gastvrouw was tulpen halen in het dorp, blijkbaar verwachtte zij nu nog niemand. Omdat hij een koff er bij zich had, begreep ik dat het een retraitegast moest zijn die veel te vroeg arriveerde. Hij stak meteen zijn hand uit, stelde zich voor, ik luisterde niet. Ik keek in een reflex nog om me heen of er niet iemand anders was om hem te ontvangen, terwijl ik wist dat ik alleen was. De broeders maakten zich net klaar voor de vespers; ik durfde hen niet te storen, het was aan mij om de gast te verwelkomen. Ik ben het gewend mezelf onmisbaar te maken met het aanpakken van allerhande klussen, maar zelden zijn ze sociaal van aard. Ik zeg eigenlijk altijd ja. Heggen snoeien, een terras aanleggen, de gevel schilderen, de moestuin onderhouden, een muurtje metselen.
Wanneer iemand vraagt: ‘Kun jij dat?’ zeg ik ‘ja’, en denk: hoe moeilijk kan het zijn? Nooit vraagt iemand me om een gast te ontvangen. Ik ga ervan uit dat dit vanwege mijn scheve gezicht is, dat de mensen afschrikt of verwart. Nu zie ik het probleem niet in van een beetje verwarring, ik voel zeker niet de behoefte om daar zelf de oorzaak van te zijn.”

 

 
Esther Gerritsen (Nijmegen, 2 februari 1972)

 

De Nederlandse dichter, tekstschrijver en cabaretier Kees Torn werd geboren in Oostburg op 2 februari 1967. Zie ook alle tags voor Kees Torn op dit blog.

 

Ommetje

Er brandt al lang geen licht meer bij de buren
Als ik thuis kom is ’t stil op straat
De hele buurt slaapt om die tijd al uren
Niemand die nog bezig is, zo laat
Maar zelfs wanneer ik best een beetje moe ben
Van lange dagen en van slaap tekort
En aan een welverdiende nachtrust toe ben
Mij maakt ’t niet uit hoe laat ’t wordt
Al moet ik ’s morgens weer vroeg uit bed
Ik maak, voor ik m’n wekkertje zet
En geeuwend op m’n slaapbankje rol
Eerst een ommetje
Een ommetje met m’n mol

Een ommetje met m’n mol
Ik maak echt iedere nacht een ommetje met m’n mol
Terwijl ‘ie braaf wacht schep ik met de wormen
Die ik voor m’n molletje mee heb gebracht
Z’n kommetje lekker vol

Hij hoort ’t, als ik de trap kom opgelopen
En als ik dan de voordeur openmaak
Is hij allang z’n bloempot uitgekropen
En pakt ‘ie ’t riempje van de haak
Buiten rent ‘ie altijd eerst een stukje
En is ‘ie eenmaal lekker uitgedraaft
Passeert ‘ie altijd even, voor een drukje
Dat ‘ie keurig, meters diep begraaft
Als in de stad ieder drankhuis sluit
En binnen gaan alle lichten uit
En iedereen kruipt onder de wol
Maak ik een ommetje
Een ommetje met m’n mol

Een ommetje met m’n mol
Met dat gezellige beest, een ommetje met m’n mol
Vanavond is het weer feest
Vanavond dan steek ik, want hij is pas namelijk jarig geweest
Een blommetje in z’n hol

 

 
Kees Torn (Oostburg, 2 februari 1967)

 

De Ierse schrijver James Joyce werd geboren in Dublin op 2 februari 1882. Zie ook ook alle tags voor James Joyce op dit blog.

Uit: Ulysses

“— You were making tea, Stephen said, and I went across the landing to get more hot water. Your mother and some visitor came out of the drawing room. She asked you who was in your room.
— Yes? Buck Mulligan said. What did I say? I forget.
— You said, Stephen answered, O, it’s only Dedalus whose mother is beastly dead.
A flush which made him seem younger and more engaging rose to Buck Mulligan’s cheek.
— Did I say that? he asked. Well? What harm is that?
He shook his constraint from him nervously.
— And what is death, he asked, your mother’s or yours or my own?
You saw only your mother die. I see them pop off every day in the Mater and Richmond and cut up into tripes in the dissecting room. It’s a beastly thing and nothing else. It simply doesn’t matter. You wouldn’t kneel down to pray for your mother on her deathbed when she asked you. Why? Because you have the cursed jesuit strain in you, only it’s injected the wrong way. To me it’s all a mockery and beastly. Her cerebral lobes are not functioning. She calls the doctor Sir Peter Teazle and picks buttercups off the quilt. Humour her till it’s over. You crossed her last wish in death and yet you sulk with me because I don’t whinge like some hired mute from Lalouette’s. Absurd! I suppose I did say it. I didn’t mean to offend the memory of your mother.
He had spoken himself into boldness. Stephen, shielding the gaping wounds which the words had left in his heart, said very coldly:
— I am not thinking of the offence to my mother.
— Of what, then? Buck Mulligan asked.
— Of the offence to me, Stephen answered.
Buck Mulligan swung round on his heel.
— O, an impossible person! he exclaimed.
He walked off quickly round the parapet. Stephen stood at his post, gazing over the calm sea towards the headland. Sea and headland now grew dim.
Pulses were beating in his eyes, veiling their sight, and he felt the fever of his cheeks.
A voice within the tower called loudly:
— Are you up there, Mulligan?
— I’m coming, Buck Mulligan answered.
He turned towards Stephen and said:
— Look at the sea. What does it care about offences? Chuck Loyola, Kinch, and come on down. The Sassenach wants his morning rashers. “

 

 
James Joyce (2 februari 1882 – 13 januari 1941)
Portret door Patrick Tuohy, 1924

 

De Vlaamse dichter en schrijver Eriek Verpale werd geboren op 2 februari 1952 te Zelzate. Zie ook alle tags voor Eriek Verpale op dit blog.

 

(Over) de nutteloosheid van het winnen

The winner takes it all, aldus Abba, maar die keer
toen ik bij een tombola in een toch wel zeer naar carboline
ruikende parochiezaal een gifgroene slazwierder
gewonnen had, olala, toen gooide mijn moeder
de gebruikelijke oude keukenhanddoek niet weg
maar verknipte hem tot zakdoeken, voor mij,
de altijd verkouden snotneus die zelfs boven
zijn pannekoeken triestig het water liet lopen.

Daarna won ik een boek, zoiets heette toen nog een prijsboek:
Het leven van Abraham Lincoln, waardoor ik na het lezen
van dat boek een tijdlang niets anders wilde worden dan
Eriek Verpale, president van Amerika én Israël,
hetgeen alleszins beter klonk dan Eriek Verpale,
kakt in de bale! jawel. Maar ik werd dus geen president,
zelfs niet van Gent, maar wél won ik de prijs harer poëzie
en in de feestzaal, tot verdriet mijner collega’s en hun eega’s:
echt vermoord werd ik niet.

Het mocht toen wel ophouden, vond ik, met al dat gewin
vol kattegespin, maar ziet, op het jaarlijkse bal van mijn communistische
doktoren viel ik alweer in de prijzen en won ik voor mijn haar
een gratis brushing zodat de mensen naar mij wel bléven
wijzen, want ik hád al zoveel minderjarige vriendinnetjes
voor wie ik zelfs vaak levend model stond, om op te oefenen
vooralswanneer zij ook dode mensen káál moesten leren scheren.

Godlof, een eind aan al dat gewin kwam er echter slechts dan
nadat ik, straatarm, zeer zwaar op de Lotto begon te spelen
en over de grens zelfs illegale casino’s bezocht waarna
ik, platzak, nog om een sigaret
moest bedelen.

 

 
Eriek Verpale (2 februari 1952 – 10 augustus 2015)

 

De Britse schrijfster Santa Montefiore (eig. Santa Palmer-Tomkinson) werd geboren op 2 februari 1970 in Hampshire. Zie ook alle tags voor Santa Montefiore op dit blog.

Uit: Onder de Italiaanse zon (Vertaald door Erica Feberwee)

“Gracies blik bleef op de foto rusten. Het kasteel was precies zoals een Italiaans castello zou moeten zijn: fraai en evenwichtig van proportie, met kantelen op de muren, met hoge ramen voorzien van luiken en met daarboven halvemaanvormige timpanen. De hete zomerzon en de gure winterstormen hadden het zandsteen doen verbleken tot grijsgeel. Als een imposante oude vorst verhief het kasteel zich op de top van de heuvel, majestueus oprijzend boven de middeleeuwse huizen die zich als een woud van steen aan de voet van de heuvel hadden verzameld. Gracie sloot haar ogen, en terwijl ze diep inademde, rook ze de geur van wilde tijm en rozemarijn, van jasmijn en kamperfoelie, van uitbundig bloeiende gardenia, bedauwd gras en het harsachtige aroma van pijnbomen. In haar verbeelding hoorde ze het tjirpen van krekels en zag ze de fluweel-zwarte sterrenhemel die zich boven de Toscaanse heuvels spande, als een met diamanten bezaaide baldakijn. Haar hart stroomde over van verlangen, een verlangen dat lang had geslapen maar dat na vele jaren eindelijk weer ontwaakte. Het was een gevoel dat haar bang maakte, want ze wist zich er geen raad mee. Ze was vergeten wat ze ermee aan moest, net zoals ze was vergeten hoe het voelde om jong en verliefd te zijn, om de wereld dapper en avontuurlijk tegemoet te treden. De kunst van het leven, die was ze verleerd. Ze had zich tientallen jaren in haar schulp teruggetrokken, waar ze zich veilig en geborgen had geweten. Maar de foto van het kasteel had haar wakker geschud – alsof er een kurk uit een fles was geschoten, waardoor de bruisende inhoud plotseling naar buiten stroomde.
En het enige wat Gracie zeker wist, was dat ze naar Toscane moest! Ze moest erheen, en wel zo snel mogelijk.
Haar blik ging naar het gezicht dat haar aankeek vanuit de spiegel.
Het bruisen werd op slag minder. Ze was achtenzestig, en ook al zag ze er nog goed uit voor haar leeftijd, achtenzestig was oud. Waar waren de jaren gebleven? Knap was ze nooit geweest. Dus voor haar bracht de ouderdom niet het verdriet om de teloorgang van uiterlijk schoon.”

 

 
Santa Montefiore (Hampshire, 2 februari 1970)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver James Dickey werd geboren op 2 februari 1923 in Atlanta, Georgia. Zie ook alle tags voor James Dickey op dit blog.

Falling (Fragment)

To watch it. She is hung high up in the overwhelming middle of things in her
Self in low body-whistling wrapped intensely in all her dark dance-weight
Coming down from a marvellous leap with the delaying, dumfounding ease
Of a dream of being drawn like endless moonlight to the harvest soil
Of a central state of one’s country with a great gradual warmth coming
Over her floating finding more and more breath in what she has been using
For breath as the levels become more human seeing clouds placed honestly
Below her left and right riding slowly toward them she clasps it all
To her and can hang her hands and feet in it in peculiar ways and
Her eyes opened wide by wind, can open her mouth as wide wider and suck
All the heat from the cornfields can go down on her back with a feeling
Of stupendous pillows stacked under her and can turn turn as to someone
In bed smile, understood in darkness can go away slant slide
Off tumbling into the emblem of a bird with its wings half-spread
Or whirl madly on herself in endless gymnastics in the growing warmth
Of wheatfields rising toward the harvest moon. There is time to live
In superhuman health seeing mortal unreachable lights far down seeing
An ultimate highway with one late priceless car probing it arriving

In a square town and off her starboard arm the glitter of water catches
The moon by its one shaken side scaled, roaming silver My God it is good
And evil lying in one after another of all the positions for love
Making dancing sleeping and now cloud wisps at her no
Raincoat no matter all small towns brokenly brighter from inside
Cloud she walks over them like rain bursts out to behold a Greyhound
Bus shooting light through its sides it is the signal to go straight
Down like a glorious diver then feet first her skirt stripped beautifully
Up her face in fear-scented cloths her legs deliriously bare then
Arms out she slow-rolls over steadies out waits for something great
To take control of her trembles near feathers planes head-down

 

 
James Dickey (2 februari 1923 – 19 januari 1997)

 

De Maltese dichter Norbert Bugeja werd geboren in Siġġiewi op 2 februari 1980. Zie ook alle tags voor Norbert Bugeja op dit blog.

Uit: Clamouring to be read

“I am here as the guest writer for Malta, thanks to an excellent collaboration between the Malta Council for Culture and the Arts and the Embassy of Malta in Berlin. I will recite A Tango for the Stairs of Valletta, a lyrical triad that will feature in my upcoming collection, ‘Bliet’ (Cities), now kindly taken up by a major publisher. My first reading is at the bustling ‘Small Languages, Great Literatures’ stand. I read in Maltese, followed by a reading in German. Then I comment on my work. The audience is visibly captivated by the rhythms and sounds of Maltese. They inquire about the Mediterranean context in my poetry. Among them is Zvonko Makovic, one-time president of the Croatian PEN, and perhaps the greatest living Croatian poet. We nod at each other. I met Zvonko for the first time in 2005 at the Lodeve Poetry Festival, where he volunteered valuable comments about my writing. Zvonko is very keen on getting toknow the Maltese creative milieu. At a Croatian stand brimming with translated works I spot the novelist Roman Simic, who was in Malta some time ago on an LAF/Inizjamed collaboration. He pours me a glass of Dalmatian wine. I am introduced to two Cypriot authors: Yorgos Trillidis, who quips about our desire to “become” writers of fame, and the charming playwright Eurydike Pericleus-Papadopoulou. We see a stronger network of Mediterranean writers emerging, a generation clamouring to shed obscurity, to emerge from the shadows of the world’s “official” languages, to speak of regional and cultural spaces rather than of canons and of nations. Deep down, we all know what the pickle is.
We are imprisoned in the languages that contain our work, held up by the very tools that we use so deftly, hindered by the medium that nourishes us. Maltese is my national language as a Maltese citizen, and my gilded Alcatraz as a Maltese writer. The natural course of action for the Maltese writer today is to shun the shallowness of provincial rhetoric and patriotic discourse, to rebut the impulse of ramifying and wallowing in one’s own tradition, to spread one’s wings and fly into other languages. The fare will not be low-cost, but the destination is inexorable. “

 

 
Norbert Bugeja (Siġġiewi, 2 februari 1980)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e februari ook mijn vorige blog van vandaag.

Hella Haasse, Willem van Zadelhoff, Esther Gerritsen, Kees Torn, James Joyce, Eriek Verpale, Santa Montefiore, James Dickey, Monica Camuglia

De Nederlandse schrijfster Hella Haasse werd geboren op 2 februari 1918 in Batavia. Zie ook alle tags voor Hella Haasse op dit blog.

Uit: Een nieuwer testament

“De voorhang dichtgevallen achter de soldaten. Door de arrestanten herkend en met onbehagen veranderd bevonden de nu besloten ruimte van de rechtszaal. Vroeg ochtendlicht, nog dampig, achter de boogvormige ramen, uitgespaard in het metselwerk tussen de zuilen. Ieder van de zojuist binnengebrachten kent het secretarium van de prefect nog uit de periode voor de Gotische verovering. Sommigen zijn hier wel eens opgetreden als getuigen, anderen als aanklagers, een van hen tien jaar tevoren zelfs als beklaagde. Destijds door een open galerij uitzicht op een binnenhof en de muren van de voormalige Tellus-tempel. Nu van de buitenwereld niets waarneembaar dan weerkaatsing van licht in hooggeplaatste raamnissen.
De enige die niet rondkijkt maar de blik gericht houdt op het vloergedeelte vlak voor zijn voeten – witte en zwarte mozaïekmeanders – raadt uit de verandering in de aard van de ook tot nu toe steeds gedempte geluiden, dat de prefect binnengekomen is. Een zetel wordt verschoven.
In het blikveld van de prefect, op de voorgrond (de pretorianen en de ambtenaren die tot zijn eigen gevolg behoren vormen voor hem een nauwelijks meer bewust waargenomen, vanzelfsprekende stoffering bij gelegenheden als deze): zes mannen, van wie hij er drie persoonlijk kent; hij zal hen straks zonder aarzelen met naam en toenaam aanspreken, hij heeft hen verwacht, hun aanwezigheid hier is het resultaat van langdurige en zorgvuldige manoeuvres. Hij kan zich de weelde veroorloven hen nu over het hoofd te zien, de confrontatie met hun beheerste gezichten en koele ogen nog even uit te stellen.
Een meer dan vluchtige blik dus eerst voor de drie anderen; er is niemand bij die hem geheel vreemd voorkomt. Op de laatste van de rij, die met afgewend gezicht, blijven zijn ogen rusten. Een baard, een rafelige toga, een vreemde vogel tussen de patriciërs. Uit de toon vallend, maar ondanks dat voor de prefect van een niet onmiddellijk te achterhalen, toch als doorslaggevend gevoelde importantie. Hij zoekt in zijn herinnering, doorkruist snel de verschillende strata van zijn werkzaamheden: een plaats, een tijd, een gebeurtenis? Op hetzelfde moment weet hij dat er meer is, dat het dieper zit. Zijn voldoening over de arrestatie – eindelijk! – van wat hij een staatsgevaarlijke groep acht, is vertroebeld. Een verschuiving heeft plaatsgehad. Deze zaak betekent geen bedachtzaam proeven van een overwinning, geen demonstratie van overwicht. Er is een voze plek.”

 
Hella Haasse (2 februari 1918 – 29 september 2011)
Cover

Lees verder “Hella Haasse, Willem van Zadelhoff, Esther Gerritsen, Kees Torn, James Joyce, Eriek Verpale, Santa Montefiore, James Dickey, Monica Camuglia”

Hella Haasse, Willem van Zadelhoff, Esther Gerritsen, Kees Torn, Norbert Bugeja, James Joyce, Eriek Verpale, Santa Montefiore, Monica Camuglia

De Nederlandse schrijfster Hella Haasse werd geboren op 2 februari 1918 in Batavia. Zie ook alle tags voor Hella Haasse op dit blog.

Uit: Gentlemen of Tea (Vertaald doorJane Fenoulhet)

“He stood at the edge of the jungle in the deep, cool shade. Patches of sunlight dappled the ground at his feet. When he looked up he could see the fierce gleam of the midday sky behind the mass of foliage moving above him. The ground was still damp from the last rainfall. He inhaled the smell of greenness, of Gambung. He heard the wind whispering in the treetops, a rustling and a soft cracking and creaking from within the tangle of vegetation.
A stone with her name and dates had been set into the stonework before him. The stone to the right bore no name. A little further was another grave without a stone. Forty-five years ago, on this spot among the trees, he had planted his first tea.
He leaned on the walking stick which for some time now he had been unable to do without. The dull, gnawing sensation deep inside him was not a pain – not yet. He knew it would always be there, that something (he didn’t know the name of his illness) was consuming him from within, was hollowing him out. The limits of his existence had come into view. This would be his last visit to Gambung.
For a year he had been living in Bandung with Bertha, in the house he had bought there in 1907, but had never moved into. The tenant had handed it over to him temporarily. Not far from there his third stone-built house, a grand edifice where Jenny would have been happy, with spacious verandahs, high ceilings, marble floors, was taking shape. Disguising the seriousness of his condition, he had taken a trip to Batavia together with Bertha, to order the furniture and lamps that Jenny would have chosen. The house stood in splendid grounds called Kebun Karet which the local population revered as an almost holy place because of a group of ancient waringin trees which grew there. He would leave this white house, built in a balanced, modern style, to his children, a place where they could meet one another when they came to the town from Gambung, Malabar or Negla: a Kerkhoven family house, a Netherlands Indies ‘Hunderen’.
He was here to say goodbye to Gambung. One last time he had gone round the factory, that row of sheds with their new machines for withering, drying and sorting. Among the people working there he had seen men and women who had grown up in Gambung village, children of Martasan and Muhiam and Kaidan and Muntayas and Sastra, the first inhabitants.”

 
Hella Haasse (2 februari 1918 – 29 september 2011)
Hier met Godfried Bomans op een boekenmarkt in 1966

Lees verder “Hella Haasse, Willem van Zadelhoff, Esther Gerritsen, Kees Torn, Norbert Bugeja, James Joyce, Eriek Verpale, Santa Montefiore, Monica Camuglia”

Hella Haasse, Norbert Bugeja, Esther Gerritsen, James Joyce, Kees Torn, Eriek Verpale, Santa Montefiore

De Nederlandse schrijfster Hella Haasse werd geboren op 2 februari 1918 in Batavia. Zie ook alle tags voor Hella Haasse op dit blog.

Uit De verborgen bron

“Ik heb mijn onrust, mijn onbehagen, trachten te sussen; blijkbaar ben ik al die jaren lang de waarheid stelselmatig uit de weggegaan. Ik ken je níét, Rina. Je bent mijn vrouw, wij hebben acht jaar onder hetzelfde dak gewoond, tafel en bed gedeeld; maar ik ken je niet, ik weet minder van jouw wezen dan van de schim van haar die je moeder is geweest.Jij bent een vreemde voor mij. Ik geef mij rekenschap van iets, dat ik, onbewust, al gevoeld moet hebben, telkens wanneer ik in jouw tegenwoordigheid overrompeld werd door het besef onverklaarbaar, ondraaglijk eenzaam te zijn. Je liep heen en weer, bezig met huishoudelijk werk, je zat voor je spiegel, je stond gebogen over de gasvlam in het laboratorium; ik was bij je, ik kon je aanraken, je zou antwoorden wanneer ik tegen je sprak, maar toch was ik alleen.”
(…)

“Dit is, voor zover ik het mij herinneren kan, de geschiedenis van Arethusa, de nimf die in een bron veranderde. Zij behoorde tot het gevolg van Artemis, de godin van de jacht en van de maan. Eens daalde Arethusa af in de golven van de rivier de Alpheus om daar te baden. De stroomgod zag haar en begeerde haar. Zij vluchtte, maar de rivier trad uit zijn bedding om haat te achtervolgen. Arethusa, bevreesd voor de hartstochtelijk schuimende stortvloed, riep haar meesteres aan, de kuise eenzame Artemis, De godin veranderde haar in een bron, maar ook in die gedaante herkende haar Alpheus. Door een spleet in de rotsachtige bodem verdween de bron in ondergrondse spelonken. zo meende zij te kunnen ontkomen aan eenwording met de wilde stroom. zij baande zich een weg door de duisternis van de onderwereld; maar toen zij, na een eindeloze zwerftocht, weer te voorschijn sprong uit de grond, vond zijn daar Alpheus, de rivier, die haar gevolgd was door de grotten van de hades.”

 
Hella Haasse (2 februari 1918 – 29 september 2011)

Lees verder “Hella Haasse, Norbert Bugeja, Esther Gerritsen, James Joyce, Kees Torn, Eriek Verpale, Santa Montefiore”

Michel Marc Bouchard, Kees Torn, Eriek Verpale, Santa Montefiore, James Dickey, Xuân Diệu

De Canadese toneelschrijver Michel Marc Bouchard werd geboren op 2 februari 1958 in Saint Coeur-de-Marie, Quebec. Zie ook ook alle tags voor Michel Marc Bouchard op dit blog.

Uit: L’histoire de l’oie/Tale of Teeka

«MAURICE [ADULTE].-  Cette voix, c’était celle qu’il avait lorsqu’il faisait brûler des fourmis dans des boîtes de carton, celle qu’il avait lorsqu’il arrachait les ailes des papillons. »
(…)

« MAURICE [ADULTE].– […] Effrayé, il obéit à cette voix. (Maurice [enfant] descend du toit et disparaît derrière la maison) C’est alors que la foudre s’abattit plusieurs fois sur sa tête, sur son corps et surtout sur ses bras! Maurice crut un instant qu’il s’agissait de l’orage… (temps) Ce n’était pas l’orage. »(…)

« MAURICE [ENFANT].– Il me faut une arme. (il prend la ceinture de cuir de son pantalon. Il s’en frappe deux fois la main) Cette « liane » nous protégera. Elle est puissante. Elle est dangereuse. Elle nous protégera. »

 
Scene uit de verfilming “L’histoire de l’oie/Tale of Teeka” door Tim Southam, 1998

 «MAURICE [ENFANT].– ” La nuit tombée, lorsque le vieillard fut repu, Tarzan profita de sa somnolence et lui déroba un gros morceau de la viande de Tantor. ” … »
(…)

« MAURICE [ENFANT].– Je suis Tarzan! Tarzan te protégera. Car Tarzan est tout-puissant. Tout ce qu’il y aura de meilleur dans la jungle sera pour toi. »
(…)

« MAURICE [ENFANT].– Un cauchemar, c’est quand on éteint toutes les lumières, et un rêve, c’est quand on en laisse une. »

 
Michel Marc Bouchard (Saint Coeur-de-Marie, 2 februari 1958)

Lees verder “Michel Marc Bouchard, Kees Torn, Eriek Verpale, Santa Montefiore, James Dickey, Xuân Diệu”

Santa Montefiore, James Dickey, Xuân Diệu, Ayn Rand

De Britse schrijfster Santa Montefiore (eig. Santa Palmer-Tomkinson) werd geboren op 2 februari 1970 in Hampshire. Zie ook alle tags voor Santa Montefiore op dit blog.

Uit: The French Gardener

“Gus felt a jolt of excitement. He forgot about biting Adam Hudson in the playground, about running out of the school gates and up the High Street, about his mother’s angry voice and his own clawing sense of isolation. He forgot about everything except the sudden rush of blood as he set off in pursuit of the donkey.

“You a scaredy cat?” he hissed as he approached the terrified animal. “Whoooa!” He lunged at him, delighting in the clumsy way the donkey stumbled back before cantering stiffly off towards the woods at the top of the field, braying in panic.What a shame he hadn’t brought the stick. It was more fun when he hit him.

Bored of that game, Gus continued into the woods, leaving Charlie trembling in the corner of the field, surrounded by sheep. The ground was soggy, strewn with twigs and brown leaves amongst which a shiny pheasant scraped the earth for food. The sun shone weakly through the leaves, illuminating the spiders’ webs that adorned the surrounding shrubbery with lace. Gus picked up a twig and began to swipe the webs, squashing the fleeing spiders under foot. The pleasure was fleeting, and he was left with the emptiness of believing, albeit subconsciously, that he was of no value to anyone.

Miranda Claybourne put down the telephone and remained at the window, staring out over the orchard. The ground was littered with apples and the last of the plums. She had sensed her son’s presence at the door, but now he had gone. Of all the days Gus had to choose to play truant, he had chosen Deadline Day. She stubbed out her cigarette, reassuring herself that a lapse in her struggle to quit was absolutely okay; three puffs hardly counted. She didn’t have time to go looking for him, and anyway, she wouldn’t know where to start, the grounds were so large and, she observed with a sinking feeling, desperately overgrown and wet.”


Santa Montefiore (Hampshire, 2 februari 1970)

Lees verder “Santa Montefiore, James Dickey, Xuân Diệu, Ayn Rand”

Monica Camuglia, Michel Marc Bouchard, James Dickey, Santa Montefiore, Xuân Diệu

De Zwitserse schrijfster Monica Camuglia werd geboren op 2 februari 1960 in St. Gallen. Zie ook ook alle tags voor Monica Camuglia op dit blog.

 

Uit: Irrtum 2012

»Verzeihung, ich möchte Sie nicht stören«, seine graublauen Augen sahen müde aus, sein Blick war weich und eindringlich zugleich.

»Mami, darf ich mit Nathan spielen?«, funkte Lia in ihrem bestimmenden Ton dazwischen, die kleinen Ärmchen in die Hüften gestützt, bevor ich auf ihn eingehen konnte. Diese Haltung hat sie sich von ihrem Vater abgeschaut und setzt sie ein, wenn sie unbedingt etwas will. Das ist ihre Art, mir den Krieg zu erklären, sollte ich ihren Wunsch nicht respektieren. Nathan wurde verlegen, das war mir nicht entgangen.

»Von mir aus«, rutschte es mir spontan über die Lippen. Im gleichen Atemzug meldete sich mein schlechtes Gewissen, unverzüglich ballte sich eine Kugel in meinem Magen zusammen. Setze ich meine Tochter einer Gefahr aus, nur um meine Neugierde zu befriedigen? Doch das sanfte, entschuldigende Lächeln von Nathan löschte diesen mütterlich besorgten Gedanken

umgehend aus.

»Lia, ich muss noch etwas erledigen. Aber dann können deine Mami, du und ich zum Hafen spazieren und ein Eis essen, sofern deine Mami einverstanden ist.« Er blickte mich unsicher an. Na ja, ein Aufreißer war er nicht, aber interessant allemal, zudem einfühlsam und geschickt. Ich nickte schmunzelnd; Lia fiel mir um den Hals, und ich drückte sie mit beiden Armen an mich. Wir beide wussten genau, dass wir gerade einem weiteren Duell zwischen Tochter und Mutter ausweichen konnten und waren vermutlich in gleichem Maße erleichtert darüber. So begann unsere Geschichte vor drei Jahren und sieben Monaten, an einem sommerlichen Tag auf Filicudi.“

 

Monica Camuglia (St. Gallen, 2 februari 1960)

Lees verder “Monica Camuglia, Michel Marc Bouchard, James Dickey, Santa Montefiore, Xuân Diệu”

James Dickey, Santa Montefiore, Xuân Diệu, Ayn Rand

De Amerikaanse dichter en schrijver James Dickey werd geboren op 2 februari 1923 in Atlanta, Georgia. Zie ook mijn blog van 2 februari 2007 en ook mijn blog van 2 februari 2008 en ook mijn blog van 2 februari 2009 en ook mijn blog van 2 februari 2010. 

 

Uit: Deliverance (Boek)

 

“We were moving toward the white, light water and were very close to it when I saw Drew’s body backed up between the rocks and looking straight at us … I looked at Drew’s hand floating palm-up with the guitar calluses puckered white and his college class ring on it, and I wondered if his wife might not like to have the ring. But no; I couldn’t even do that; it would mean having to explain. I touched the callus on the middle finger of his left hand, and my eyes blinded with tears. I lay with him in my arms for a moment weeping river-water, going with him. I could have cried as long as the river ran, but there was no time. ‘You were the best of us, Drew,’ I said loud enough for Bobby to hear; I wanted him to hear. ‘The only decent one; the only sane one.’

 

Uit: Deliveranc (Dialoog film)

 

“Lewis: What are we gonna do with him?

Drew: There’s not but one thing to do. Take the body down to Aintry. Turn it over to the Highway Patrol. Tell ‘em what happened.

Lewis: Tell ‘em what exactly?

Drew: Just what happened. This is justifiable homicide if anything is. They were sexually assaulting two members of our party at gunpoint. Like you said, there was nothin’ else we could do.

Ed: Is he alive?

Lewis: Not now. Well, let’s get our heads together. [To vengeful Bobby] Come on now, let’s not do anything foolish. Does anybody know anything about the law?

Drew: Look, I-I was on jury duty once. It wasn’t a murder trial.

Lewis: A murder trial? Well, I don’t know the technical word for it, Drew, but I know this. You take this man down out of the mountains and turn him over to the Sheriff, there’s gonna be a trial all right, a trial by jury.

Drew: So what?

Lewis: We killed a man, Drew. Shot him in the back – a mountain man, a cracker. It gives us somethin’ to consider.”

 

 

James Dickey (2 februari 1923 – 19 januari 1997)

Dickey met de acteur Burt Reynolds (rechts)

 

Lees verder “James Dickey, Santa Montefiore, Xuân Diệu, Ayn Rand”

James Dickey, Santa Montefiore, Xuân Diệu, Ayn Rand, William Rose Benét

De Amerikaanse dichter en schrijver James Dickey werd geboren op 2 februari 1923 in Atlanta, Georgia. Zie ook mijn blog van 2 februari 2007 en ook mijn blog van 2 februari 2008 en ook mijn blog van 2 februari 2009.

 

Uit: The Shark’s Parlor

 

„Memory: I can take my head and strike it on a wall on Cumberland Island
Where the night tide came crawling under the stairs came up the first
Two or three steps and the cottage stood on poles all night
With the sea sprawled under it as we dreamed of the great fin circling
Under the bedroom floor. In daylight there was my first brassy taste of beer
And Payton Ford and I came back from the Glynn County slaughterhouse
With a bucket of entrails and blood. We tied one end of a hawser
To a spindling porch-pillar and rowed straight out of the house
Three hundred yards into the vast front yard of windless blue water
The rope out slithering its coil the two-gallon jug stoppered and sealed
With wax and a ten-foot chain leader a drop-forged shark-hook nestling.
We cast our blood on the waters the land blood easily passing
For sea blood and we sat in it for a moment with the stain spreading
Out from the boat sat in a new radiance in the pond of blood in the sea
Waiting for fins waiting to spill our guts also in the glowing water.
We dumped the bucket, and baited the hook with a run-over collie pup. The jug
Bobbed, trying to shake off the sun as a dog would shake off the sea.
We rowed to the house feeling the same water lift the boat a new way,
All the time seeing where we lived rise and dip with the oars.
We tied up and sat down in rocking chairs, one eye on the other responding
To the blue-eye wink of the jug. Payton got us a beer and we sat“

 

Dickey

James Dickey (2 februari 1923 – 19 januari 1997)

 

De Britse schrijfster Santa Montefiore (eig. Santa Palmer-Tomkinson) werd geboren op 2 februari 1970 in Hampshire. Montefiore is de dochter van Charles Palmer-Tomkinson. Haar vader vertegenwoordigde zijn land met skiën op Olympisch niveau tijdens de Olympische Winterspelen van 1964. Voordat ze Spaans en Italiaans leerde aan de Universiteit van Exeter, werkte ze een jaar op een Argentijnse ranch. Voordat ze terug kwam naar het Verenigd Koninkrijk woonde ze in de jaren negentig een tijd in Buenos Aires. Vier van haar boeken spelen zich af in Argentinië.

 

Uit: The Gypsy Madonna

 

„It all began on a snowy January day. January is bleak in New York. The trees are bare, the festivities over, the Christmas tree lights taken down for another year. The wind that races down the streets is edged with ice. I walked briskly with my hands in my coat pockets. Head down, eyes to the ground, lost in thought: nothing particular, just
the business of the day. I tried not to think of my mother. I am an avoider. If something gives me pain I don’t think about it. If I don’t think about it, it isn’t happening. If I can’t see it, it isn’t there, right? My mother had been dead a week. The funeral was over. Only the journalists pestered like flies, determined to find out why an uncatalogued, unknown Titian of such importance had only now come to light. Didn’t they understand that I knew as little as they did? If they were grappling in the dark, I was floundering
in space.

I reached my office. A redbrick building in the West Village with an antique shop on the ground floor. Zebedee Hapstein, the eccentric clockmaker, toiled against a discordant orchestra of ticking in his workshop next door. I fumbled in my pocket for the key. My fingers were numb. I had forgotten to wear gloves. For a moment I looked at my reflection in the glass“.

 

SantaMontefiore

Santa Montefiore (Hampshire, 2 februari 1970)

 

 

De Viëtnamese dichter Xuân Diệu werd geboren op 2 februari 1916 in Gò Bồi, gemeente Tùng Giản. Zie ook mijn blog van 2 februari 2007 en ook mijn blog van 2 februari 2009.

 

Say It

 

“I am deeply in love, dear, is that not enough?
“How greedy you are, and demanding too!
“You already know, for I’ve told you I love you.
“Why insist on me repeating old stuff so oft?

 

You love me deeply, but is that enough?
If you are in love, but you just keep it inside
And not show it, then words are empty,
And beauty is as cold as marble.

 

I have an immense desire, did you know?
And absolute, too. I’m in constant search of you.
If today’s truth is truth no longer tomorrow,
How can, my dear, love ever be old too?

 

Be deeply in love, but that is still not enough.
You’ve got to say love, hundreds, no, thousands of times.
Be so loving that every night is one of spring,
And birds and butterflies freed in the love garden.

 

Say it, you must say it, you must.

 

With words that dwell privy in your eyes and your brows
With joy, bashfulness, and ecstasy at dusk,
With head cuddling, smile on your lips, and grasping arms,
With wordless intensity, what else do I know!

 

Just make sure you don’t stay frigid as ice
Or be unmoved beside one burning with desire,
Nor be as placid as still water in the pond.
Be deeply in love, but that is still not enough.

 

 

Vertaald door Thomas D. Le

 

XuanDieu

Xuân Diệu (2 februari 1916 – 18 december 1985)

 

De Amerikaanse schrijfster van Russische komaf Ayn Rand (eig. Alissa “Alice” Zinovievna Rosenbaum) werd geboren in Sint-Petersburg op  2 februari 1905. Zie ook mijn blog van 2 februari 2007 en ook mijn blog van 2 februari 2009.

 

Uit: The Anthem

 

„We look ahead, we beg our heart for guidance in answering this call no voice has spoken, yet we have heard. We look upon our hands. We see the dust of centuries, the dust which hid the great secrets and perhaps great evils. And yet it stirs no fear within our heart, but only silent reverence and pity.

May knowledge come to us! What is the secret our heart has understood and yet will not reveal to us, although it seems to beat as if it were endeavoring to tell it?

I am. I think. I will.

My hands . . . My spirit . . . My sky . . . My forest . . . This earth of mine. . . . What must I say besides? These are the words. This is the answer.

I stand here on the summit of the mountain. I lift my head and I spread my arms. This, my body and spirit, this is the end of the quest. I wished to know the meaning of things. I am the meaning. I wished to find a warrant for being. I need no warrant for being, and no word of sanction upon my being. I am the warrant and the sanction.

It is my eyes which see, and the sight of my eyes grants beauty to the earth. It is my ears which hear, and the hearing of my ears gives its song to the world. It is my mind which thinks, and the judgement of my mind is the only searchlight that can find the truth. It is my will which chooses, and the choice of my will is the only edict I must respect.

Many words have been granted me, and some are wise, and some are false, but only three are holy: “I will it!”

Whatever road I take, the guiding star is within me; the guiding star and the loadstone which point the way. They point in but one direction. They point to me.“

 

ayn_rand

Ayn Rand (2 februari 1905 – 6 maart 1982)

 

De Amerikaanse dichter en uitgever William Rose Benét werd geboren op 2 febrari 1886 in Fort Hamilton, Brooklyn, New York. Zie ook mijn blog van 2 februari 2009.

 

The Falconer of God

 

I flung my soul to the air like a falcon flying.

I said, “Wait on, wait on, while I ride below!

I shall start a heron soon

In the marsh beneath the moon —

A strange white heron rising with silver on its wings,

Rising and crying

Wordless, wondrous things;

The secret of the stars, of the world’s heart-strings,

The answer to their woe.

Then stoop thou upon him, and grip and hold him so!”

 

My wild soul waited on as falcons hover.

I beat the reedy fens as I trampled past.

I heard the mournful loon

In the marsh beneath the moon.

And then — with feathery thunder — the bird of my desire

Broke from the cover

Flashing silver fire.

High up among the stars I saw his pinions spire.

The pale clouds gazed aghast

As my falcon stoopt upon him, and gript and held him fast.

 

My soul dropt through the air — with heavenly plunder? —

Gripping the dazzling bird my dreaming knew?

Nay! but a piteous freight,

A dark and heavy weight

Despoiled of silver plumage, its voice forever stilled, —

All of the wonder

Gone that ever filled

Its guise with glory. Oh, bird that I have killed,

How brilliantly you flew

Across my rapturous vision when first I dreamed of you!

 

Yet I fling my soul on high with new endeavor,

And I ride the world below with a joyful mind.

I shall start a heron soon

In the marsh beneath the moon —

A wondrous silver heron its inner darkness fledges!

I beat forever

The fens and the sedges.

The pledge is still the same — for all disastrous pledges,

All hopes resigned!

My soul still flies above me for the quarry it shall find.

 

Bennet

William Rose Benét (2 februari 1886 – 4 mei 1950)
Hier zittend links temidden van vele collega’s in de Gotham Book Mart, 1948