Remco Ekkers, F. Starik, Wim T. Schippers, Sascha Reh, J. J. Voskuil, Carry Slee, Denis Johnson, Alun Lewis, George Sand

De Nederlandse dichter en schrijver Remco Ekkers werd geboren op 1 juli 1941 in Bergen. Zie ook alle tags voor Remco Ekkers op dit blog.

 

Brieven aan N.

1.
Er zijn gedichten die niet mogen
omdat ze te naakt zeggen waar het op staat
zo zou ik je willen schrijven maar
ik durf niet, lieve N., zou ik willen
schrijven, ik denk soms aan je
hoe je daar woont in dat kleine vervallen huis
met je kind dat je kind niet is
maar dat moeke zegt en aandacht vraagt
met de man die wel jouw man is
die geen aandacht vraagt maar stilte
die jou alleen laat met je warme lichaam
bij de kolenkachel terwijl je kind speelt
en geen lawaai mag maken, want de man
schrijft zulke ontroerende brieven
aan de jongen die zijn zoon niet is.

2.
Je bent koud geworden van alle kou
die op je afkomt, je verlangt naar de een
terwijl je het kind draagt van de ander
mooi praten kunnen mensen over onfatsoen
maar jij geeft liefde en je krijgt het kind
van een ander en verwijten over nutteloos
gefantaseer, lieve N., hier zit ik ver
van je bed en denk aan warmte
je kind redt zich wel, maar jij N.?

3.
Je kust je moeder niet meer in het ziekenhuis
evenmin je man als je weer thuis bent
thuis in de caravan naast de afbraak
waar de kolenkachel al weg is
was je je handen onder de dunne straal
verpieterd water om de besmetting
weg te wassen. ik hoor je stem door de telefoon
die niet besmet, warmte op afstand
ik denk aan je kind dat niets weet
dat blank in je slaapt, zich vast besloten voedt
laat het huis klaar zijn als het kind komt.

 

Remco Ekkers (Bergen, 1 juli 1941)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, beeldend kunstenaar, zanger en fotograaf F. Starik werd geboren in Apeldoorn op 1 juli 1958. Zie ook alle tags voor F. Starik op dit blog.

 

Dode hoek

Mensen die je kent, mensen
die je best had kunnen kennen.
Een mevrouw die op een schoolplein stond
om haar kinderen weg te brengen, op te halen,
net als jij daar wachtte, soms met iemand sprak
maar meestal in gedachten – een gezicht
dat je als je het ergens anders tegenkwam
in verwarring bracht.

Zoals je winkeliers
alleen maar in hun winkel snapt.
Daarbuiten klopt iets niet.

Een gezicht dat jaren later
zomaar ergens op een fietspad fietst,
je was het jaren kwijt,
je weet het weer,
hebt bijna spijt.

 

De danser op de kade

Dagelijks denk ik aan de man
hier in de buurt die als de brug geopend was
wild begon te dansen
langs de Kosterverlorenvaart
en met zijn dans de schepen begeleidde
die zand naar IJburg brachten

hij sliep in een verloren hoekje
naast het skatepark en het hondenveld
in de beschutting van een elektriciteitshuisje
onder een struik en zijn matras
was altijd van urine nat

en sommige baasjes
ruimen de drollen niet op
om goed duidelijk te maken
dat ze schijt aan je hebben
dat het smerig is om buiten te slapen

en mijn man woonde daar
sliep in een klein hoekje
tussen verachting en respect
en nu is hij weg maar

hij danst voort in mijn gedachten.

 

F. Starik (1 juli 1958- 16 maart 2018)


De Nederlandse televisiemaker, schrijver en beeldend kunstenaar Wim T. Schippers werd geboren in Groningen op 1 juli 1942. Zie ook alle tags voor Wim T. Schippers op dit blog.

Uit: Veelbelovend

‘Wat is dat voor geschreeuw, godverdomme!’
Gras schudde het hoofd, ‘Gespreeuw is het. En wat is dat voor gevloek, godverdomme!’
‘Weet u wel hoe laat het is?’
De veelbelovende kunstenaar: ‘Nee!’
‘Het is drie uur in de nacht!’
‘Dankuwel!’
Vandaag
was het halfvijf. Waar was zijn auto. Niet zoals gebruikelijk half op
de stoep voor de deur. Ook niet een eindje verderop met twee wielen in
het gras.

Ach!
Hij had ‘m gisterenochtend vroeg total loss gereden, was hij even
vergeten. Terwijl het toch geen geringe klap was. Meteen maar zelf de
politie gebeld. ‘Betrokken geraakt bij een aanrijdinkje. Zouden we best
samen zonder uw medewerking kunnen regelen, u heeft het tenslotte vast
druk genoeg, nietwaar. Toch zou ik graag zien dat u gauw kwam, anders
ben ik bang dat dit niet tot blikschade beperkt blijft maar dat er ook
een ambulance aan te pas moet komen. Heb me hier verschanst want… Laat
me met rust! Au! Niet doen! Blijf van me af!’

Hij
had gejammerd, en geklapperd met de ijzeren deur van de telefooncel.
‘Waar? Achter het Paleis! Help!’ Hij hing op, belde een taxi en liep
kalm terug naar zijn oude Toyota, die uit elkaar was gevallen. Een
gezette vijftiger in een te krap pak monsterde de glimmende Mercedes die
slechts een geschonden neus leek te hebben opgelopen. De man, een
louche zakentype met zorgvuldig over de kalende schedel gedrapeerde
haarsliertjes, kwam op hem af en beet hem toe: ‘Lijkt mij een duidelijke
zaak, misselijk stuk langharig werkschuw tuig.’

‘Moet u kijken hoe mijn auto erbij ligt. U reed veel te hard!’
‘Kan wel zijn, maar ik werk ook hard en ben elke dag vroeg op pad om zelf mijn brood te verdienen.’
‘Ik had wel dood kunnen zijn.’
‘Dat was dan mooi je eigen schuld geweest. Want jij sloeg links af en ik kwam voor jou van rechts, dus. Nietsvermoedend.’
‘Nietsvermoedend?
Je had gewoon beter uit je doppen moeten kijken, lul. Ik zat al lang en
breed in die bocht toen jij met een noodgang kwam aanzetten.’

‘En volgens mij heb jij een flinke slok op.’

 

Wim T. Schippers (Groningen, 1 juli 1942)

 

De Duitse schrijver Sascha Reh werd geboren op 1 juli 1974 in Duisburg. Zie ook alle tags voor Sascha Reh op dit blog.

Uit: Gegen die Zeit

„Während
draußen geschossen wurde, blieb ich in meinem Zimmer, hungrig, in
dumpfer Sorge vor einer Infektion, in Gedanken bei Ana. Ich tat nichts
als darauf zu warten, dass sie mich holten. Es würde sich nicht
ankündigen. Die Soldaten würden in der Nacht kommen oder am frühen
Morgen, sie wür-den nicht klopfen. Ich malte mir aus, wie sie mich aus
dem Haus schleifen und auf die Ladefläche eines ihrer Trucks prügeln
würden. Ich stellte mir vor, wie ein Gewehrkol-ben meinen Kiefer bräche,
fuhr mit der Zungenspitze über die Stelle, wo ein Zahn gewesen sein
würde. Versucht; mich vorgreifend an den Verlust von Dingen zu
gewöh-nen, die mir bislang selbstverständlich und teuer gewesen waren.
Dachte an meine Freunde, für die meine Gedan-kenspiele womöglich in
diesen Augenblicken Wirklichkeit wurden, an öscar, unser Team im CORPO
und bei INTEC. Meine Sorge lähmte jedes Handeln, betäubte mein Wollen,
sogar den Hunger. Seiiora Lorca, meine Vermieterin, hatte weder Telefon
noch Fernseher, im Radio waren nur schnarrende Anwei-sungen zu hören,
ansonsten Arbeiterlieder oder preußi- sehe Märsche, je nach Sender. Ich
wusste und erfuhr nichts über die Lage draußen, konnte sie nur am
Kreisen der Helikopter ermessen, mit denen man die Einhaltung der
Ausgangssperre kontrollierte, und an der Häufigkeit der Feuergarben. Die
Ereignisse schienen mich zu verhöhnen: Ich hatte im CORFO an der
Beschleunigung unserer Infor-mationen gearbeitet, an einem System, das
alles erfährt und nichts vergisst, einem rauschenden Strom allen
Wissens. Mit einem Mal war dieser Strom versiegt. Sefiora Lorca hatte
das Haus schon vor Monaten in Richtung Punta Arenas verlassen, wo ihr
Bruder wohnte. Ich wusste, das war ein schlechtes Zeichen. Sie hatte am
»Marsch der leeren Töpfe« teilgenommen, den scheinhei-ligen Protesten
gegen die Mangelwirtschaft, vorgebracht von jenen, die die Lebensmittel
in ihren eigenen Kellern und Garagen horteten: den Momios. Sie hatte
sich aus dem Staub gemacht, weil sie wusste, dass etwas bevorstand. Die
Stimme Pinochets im Radio war verzerrt, Frequen-zen pfiffen und
knarzten, doch ich verstand alles, worauf es ankam. Ich redete mir ein,
das Regime sei lediglich ein Provisorium, gültig für eine, vielleicht
zwei Wochen, Dik-tatur auf Zeit. Ich dachte es, ohne daran zu glauben;
mein Körper, von Panik vergiftet bis in die zitternden Nerven-spitzen,
wusste es besser.“

 

Sascha Reh (Duisburg, 1 juli 1974)


De Nederlandse schrijver Johannes Jacobus (Han) Voskuil werd op 1 juli 1926 in Den Haag geboren. Zie ook alle tags voor J. J. Voskuil op dit blog.

Uit: Afgang (Het Bureau 6)

“Hij
schoof zijn bordje in, bekeek het poortje tussen de loge en de keuken,
stapte de keuken in, groette Wigbold, die aan zijn tafel zat en toekeek,
en bekeek het ook aan de andere kant. ‘Zijn ze nu klaar?’ vroeg hij,
zich tot Wigbold wendend. ‘Het moet alleen nog geverfd.’ Maarten knikte.
‘Het is mooi geworden.’

‘Als ze maar niet denken dat ik daar ga zitten.’
‘Dat hoeft ook niet. Als u er maar bij kunt.’
‘En dan almaar heen en weer lopen zeker.’
‘Ik heb er nu drie keer gezeten,’ hij bedwong zijn irritatie, ‘er komen hooguit vijftien telefoontjes op een dag.’
‘Nou, dan hebt u zeker stille dagen gehad.’
‘Dat
kan,’ hij had geen zin daarover in discussie te gaan, ‘maar in ieder
geval hoeft u nu niet meer om te lopen,’ hij wendde zich af, de hal in,
ging de klapdeur door, nam de post van de balie en klom de achtertrap op
naar zijn kamer. Hij sloot de deuren van de bezoekerskamer en de
kaartsysteemkamer, legde de post op zijn bureau, zette zijn tas onder
zijn schrijfmachine, zette het raam op een kier, hing zijn jasje op,
knipte zijn bureaulamp aan en zette zich achter zijn bureau. Hij pakte
zijn briefopener, nam de bovenste brief van de stapel en sneed hem open.
Het was een mededeling van de vereniging voor historici dat ze drs. M.
Grosz bereid hadden gevonden als spreker op te treden op het eind maart
te houden congres over mentaliteitsgeschiedenis, in de plaats van drs.
De Vlaming. Het bericht verraste hem. Hij las het nog een keer over,
zich afvragend waarom Mark hem dat niet gezegd had en herinnerde zich
dat hij hem de laatste weken opvallend onvriendelijk had gevonden.

Terwijl hij daarover nadacht, kwam Joop de kamer in. ‘Morgen,’ zei ze. ‘Dag Joop,’ zei hij afwezig.
Ze
bleef bij zijn bureau staan. ‘Kan ik eigenlijk niet mee naar Münster?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, alleen de mensen van het
boedelbeschrijvingsonderzoek.’ Ze verborg haar teleurstelling. ‘Nou, dan
heb ik het eens een dag lekker rustig.’

‘Ik
denk erover om als dat congres achter de rug is een keer met zijn allen
naar het Zeemuseum te gaan,’ zei hij om haar te troosten. ‘Zoals toen
naar Arnhem.’ Hij knikte. ‘Is dat wat?’

‘Zeker
weten!’ Hij lachte. Terwijl ze zich afwendde en de kaartsysteemkamer
binnenging, legde hij de brief opzij en pakte de volgende.”

 

J. J. Voskuil (1 juli 1926 – 1 mei 2008)


De Nederlandse schrijfster Carry Slee werd geboren op 1 juli 1949 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Carry Slee op dit blog.

Uit: Verdacht

“Victor gooit een kussen naar Brahims hoofd. Dan trekt hij Tess naar zich toe en kust haar. Tess heeft het gevoel alsof ze zweeft. Ze hebben al een halm aar verkering, maar ze kan niet geloven dat het ooit uit zal gaan. Victor streelt Tess’ haar. Ze voelt zich zo gelukkig.
Ze pakt Victors gezicht en kust hem opnieuw.
Ze schrikken op als Rachel de deur opengooit.
‘Nee hè, zijn ze weer aan het zoenen? Ik dacht dat jullie aan het werk waren?’
‘Dat mocht toch niet van jou,’ zegt Tess. ‘We moesten op je wachten.’
‘En dat dóén jullie? Nounou, dat ik zo’n macht heb,’ zegt Rachel. ‘Nooit gedacht. Hé, luilak, wakker worden.’ Ze gaat op Brahims benen staan.
‘Au!’ Kreunend komt Brahim overeind. ‘Wat een beul ben jij.’ Hij grijpt Rachel, smijt haar op de grond en begint haar te kietelen. Maar als Victors moeder binnenkomt met cola en cake houdt hij gauw op.
‘Weten jullie wat ik net hoor?’ Victors moeder kijkt hen aan. ‘De juwelier in de Schoutenstraat is overvallen.’
‘Hè?’ zegt Victor. ‘Daar komen we net vandaan. ‘Is eh… is hij dood?’
‘Die arme man ligt met ernstige verwondingen in het ziekenhuis.’
‘Het is de vader van Fabian,’ zegt Brahim. ‘Wat erg voor hem.’
‘Ik ben er helemaal van in de war,’ zegt Victors moeder. ‘Je hoort dit zo vaak, maar dat het hier zo dichtbij gebeurt.’
‘Hebben ze op hem geschoten?’
‘Nee, de juwelier had een honkbalknuppel voor dit soort gevallen klaarliggen, maar die werd door dat tuig afgepakt. Ze hebben geen enkel spoor.’
‘Had hij geen beveiligingscamera dan?’
‘Geen idee,’ zegt ze. ‘We zullen het vanavond wel uitgebreid horen op het journaal.’ Dan gaat ze weer naar beneden.
Beduusd staren ze voor zich uit.
‘My god! Arme Fabian. Laat die stomme opdracht maar even zitten,’ zegt Brahim. ‘Daar heb ik nu even geen zin meer in.’
De anderen knikken. ‘Waar slaat het allemaal nog op,’ zegt Tess, ‘als je zoiets hoort…?’

 

Carry Slee (Amsterdam, 1 juli 1949)


De Amerikaanse dichter en schrijver Denis Hale Johnson werd geboren op 1 juli 1949 in München. Zie ook alle tags voor Denis Johnson op dit blog.

 

Sonnets Called “On the Sacredness” (Fragment)

Close by the jerkwater rancheros tonight, the round
gloom longs, a window in the gloom, an attitude in the window, a pleading
in the attitude, an unwitnessed
ravishment in the pleading. A man stands there in the window
thinking about how naked the water looks,
thinking the water looks like emptiness, it looks
like nothing. His heart
aches to think how many gamblers have broke down

on this highway? How many princesses of ice?
I know I’m suburban, I’ve got a shitty whiskey in my hand,
I work a job like eating a knife . . .
Everyone’s sperm all over my life,
the sad waiting. Here’s to the simple and endless
desperate person lifting this glass.

• • •

If you imagine you’re at the base of a cross coming out of your chest,
that its vertical beam is a café
and its crossbeam a bar of inebriates running along the rear of the café,
that you’re in a soft booth in the vertical beam of the cross
facing a blonde over whose shoulder you happen to glance
at the instant the TV above the bar
broadcasts the unmistakable image of fate,
the Vietnamese man getting a bullet shot into his ear,
then you understand that I had to stop
eating my squid stew. I started to cry.
Susan tried to make
some gesture, baby
playing in front of the cobra’s den,
and it was enough: I was lodged in the moment, we were the treasure.

 

Denis Johnson (1 juli 1949 – 24 mei 2017)


De Engelse (Welshe) dichter Alun Lewis werd geboren op 1 juli 1915 in Cwmaman, in de buurt van Aberdare in Cynon Valley, Zuid-Wales. Zie ook alle tags voor Alun Lewis op dit blog.

 

Burma Casualty
(To Capt. G.T. Morris, Indian Army)

I

Three endless weeks of sniping all the way,
Lying up when their signals rang too close,
— Voeee, Ooee,’ like owls, the lynx-eyed Jap, —
Sleeplessly watching, knifing, falling back.
And now the Sittang river was there at last
And the shambles of trucks and corpses round the bridge
And the bridge was blown. And he laughed.

And then a cough of bullets, a dusty cough
Filleted all his thigh from knee to groin.
The kick of it sucked his face into the wound.
He crumpled, thinking ‘Death’. But no, not yet.
The femoral artery wasn’t touched.
Great velour cloaks of darkness floated up.
But he refused, refused the encircling dark,
A lump of bitter gristle that refused.
The day grew bloodshot as they picked him up.

 

Alun Lewis (1 juli 1915 – 5 maart 1944)
Cover biografie


De Franse schrijfster George Sand (pseudoniem van Amandine Lucile Aurore Dudevant, geboren Dupin) werd op 1 juli 1804 geboren in Parijs. Zie ook alle tags voor George Sand op dit blog.

Uit: Histoire du Rêveur


« Deuxième partie, Le grillon
– Qu’as-tu, créature mortelle, me dit un soir le bon Tricket, je ne te reconnais plus. D’où vient cet air sombre et abattu ? Quel malheur t’a donc frappée ? quelque argent mal employé, dissipé, perdu ? quelque mortification du sot amour-propre, car, vous autres, voilà vos affaires dans la vie. L’or et la vanité, c’est de quoi vous arracher des larmes et déchirer vos coeurs.
– Injuste ami, lui dis-je, quel plaisir prends-tu à humilier le genre humain dans ma personne, quand tu sais si bien que je n’ai pas l’esprit d’occuper ma vie avec les passions qui remplissent celle de mes semblables ? Un chagrin véritable flétrit mon coeur dans ce moment, et quand je t’en aurai fait le douloureux récit, tu pleureras avec moi.
– Voyons donc, dit Tricket, en s’appuyant sur le lumignon de ma lampe, conte-moi cela.
– Je vais te le lire, lui dis-je.
– Pouah ! dit Tricket ! de la douleur écrite ! ça ne vaudra pas le diable.
– Il ne s’agit pas de ce que tu crois : ce que je vais te lire est tout simplement ma lettre, que j’écris à Jane.
– A Jane ! dit Tricket. Ah ! quand donc le Grand Pouvoir qui dispose de moi m’enverra-t-il habiter le cerveau d’un être comme Jane ?
– C’est trop d’ambition pour toi, petit Tricket ; tu n’y gagnerais au reste pas tant que tu crois, car, avec moi, quelque fou que tu sois, tu conserves toujours une certaine supériorité de raison et de science qui me rend sensible à tes remontrances, au lieu qu’avec Jane tu serais si peu de chose ! Esprit fantasque, tu règnes ici, contente-toi de ma société.
– C’est bon, c’est bon, dit Tricket, mais je ne puis sans soupirer me rappeler Jane aux cheveux noirs, au long regard, à la voix douce, au sourire caressant ; cette créature n’est pas de la même argile que vous, ma chère.
– Aussi, Tricket, mon amitié pour elle est une sorte de culte. Mais écoute ma lettre et sache auparavant que Jane m’ordonna un jour de lui écrire un gros volume sur tel sujet qui me plaisait. Je commençai. Je n’achevai pas.
– C’est pour ne pas changer d’habitude, dit Tricket.
– Sans doute ; maintenant, je tâche d’éluder sa demande, en lui soumettant toutes les difficultés qu’entraîne son exécution. »

 

George Sand (1 juli 1804 – 8 juni 1876)
Hugh Grant als Chopin en Judy Davis als George Sand in de film „Impromptu“ uit 1991


Zie voor nog meer schrijvers van de 1e juli ook mijn blog van 1 juli 2018 en ook mijn blog van 1 juli 2017 deel 2.

Sascha Reh

De Duitse schrijver Sascha Reh werd geboren op 1 juli 1974 in Duisburg. Reh studeerde geschiedenis, filosofie en literatuur in Bochum en Wenen. In 2005 studeerde hij af met een masterscriptie over de geschiedenis van de filmtheorie. Sinds 1999 literaire publiceert hij in verschillende literaire tijdschriften en bloemlezingen. In 2010 verscheen zijn debuutroman “Falscher Frühling”, in 2013 gevolgd door “Gibraltar”. Zijn derde roman “Gegen Die Zeit” werd in 2015 genomineerd voor de Alfred Döblin-prijs en ontving in hetzelfde jaar de Literatuurprijs Ruhrgebiet.
Reh woont en werkt in Berlijn.

Uit: Gibraltar

„Am Automaten der Bank Austria nahe des Schottentors hob Thomas Alberts 200 Euro Bargeld ab und hatte dabei das eigentümliche Gefühl, als würde sich an seinen Einkommensverhältnissen entweder in Kürze etwas ändern oder als sei diese Veränderung, von ihm unbemerkt, bereits eingetreten. Er war kein Kunde dieser Bank, also musste er es fürs Erste bei dem Gefühl bewenden lassen. Sein Telefon klingelte. Es war 12 Uhr. Frau Sudek meldete sich wöchentlich bei ihm, immer dienstags zur selben Zeit, er hätte seine Uhr danach stellen können. Anders als die meisten seiner Klienten arbeitete sie nicht selbst in einer leitenden Position. Mit seinen übrigen Klienten teilte sie jedoch die Überzeugung, seine Telefonberatung eigentlich nur ausnahmsweise in Anspruch nehmen zu müssen, da Menschen ihres Lebensstandards allenfalls solche Probleme zu haben pflegten, mit denen sie selbst fertigwurden. Als »Ratgeber«, wie er sich in seinen Annoncen schlicht nannte, wusste er um die Vermessenheit dieses Selbstkonzepts; seine gesamte Geschäftsstrategie fußte darauf. Und Frau Sudek war in ihrer allzu durchschaubaren Selbstgewissheit eine musterhafte Vertreterin jenes Menschentyps, der es als nicht standesgemäß empfindet, seinen Problemen ins Auge zu blicken, und sie deswegen lieber telefonisch erörtert. Er führte sie unter »selbstunsicher« und »histrionisch«; jede Woche berichtete sie von einem neuen Eheskandal. Eine Geschichte wie diese war jedoch selbst für ihre Verhältnisse unerhört. »Ich habe es einfach nicht mehr ausgehalten. Diese Kälte. Diese Gleichgültigkeit«, sagte sie. »Seit zwei Jahren führe ich praktisch Selbstgespräche.« Er drückte den Stöpsel seines Headsets etwas tiefer ins Ohr, vergewisserte sich, dass sein Labrador Sol Moscot an seiner Seite lief, und nahm die Rolltreppe an der U-Bahn-Haltestelle Schottentor nach unten, um den Innenstadtring zu unterqueren. Augenblicklich bereute er es. Das Gewimmel der Menschen, das Drängeln der Bettler, die Blicke der Zeitungsverkäufer lenkten ihn ab. Eine Roma-Frau, vielleicht dreißig, mit deutlich vorgealterten Gesichtszügen, ein rotznasiges Mädchen hinter sich herziehend, verstellte ihm stumpfen Blicks den Weg und hielt die Hand auf. Er blieb stehen, suchte nach einem Weg an ihr vorbei, spürte Hitze auf seinen Wangen. Auf sein Telefon deutend versuchte er, an ihr vorbeizugehen. Als sie die Hand erneut und mit erhöhtem Nachdruck nach ihm streckte, wich er zurück; Sol Moscot knurrte. Erst da wurde die Frau auf den Hund aufmerksam und gab den Weg frei. Schnell ging Thomas weiter und klopfte gegen seinen Oberschenkel. Sol Moscot folgte sofort. »Ich habe mich bei einer Agentur angemeldet«, fuhr Frau Sudek fort. »Die vermitteln Seitensprünge.« Sie ließ das letzte Wort in der Leitung nachzittern. »Ich wollte … ich weiß nicht. Ich war so wütend.« Er zog in Betracht, etwas Verständnisvolles zu sagen, über ihre Wut oder auch ihre Verzweiflung, dann entschied er sich dagegen. Sie lachte, wie über sich selbst.“


Sascha Reh (Duisburg, 1 juli 1974)