Donald Hall, Javier Marías, Cyriel Buysse, Upton Sinclair, Joseph Breitbach, Adolf Endler, Henry Arthur Jones, Stevie Smith, Hanns Cibulka

De Amerikaanse dichter en schrijver Donald Hall werd geboren in Hamden, New Haven County, Connecticut op 20 september 1928. Zie ook mijn blog van 20 september 2010 en eveneens alle tags voor Donald Hall op dit blog.

 

Distressed Haiku

In a week or ten days
the snow and ice
will melt from Cemetery Road.

I’m coming! Don’t move!

Once again it is April.
Today is the day
we would have been married
twenty-six years.

I finished with April
halfway through March.

You think that their
dying is the worst
thing that could happen.

Then they stay dead.

Will Hall ever write
lines that do anything
but whine and complain?

In April the blue
mountain revises
from white to green.

The Boston Red Sox win
a hundred straight games.
The mouse rips
the throat of the lion

and the dead return.

 

 
Donald Hall (Hamden, 20 september 1928)

Lees verder “Donald Hall, Javier Marías, Cyriel Buysse, Upton Sinclair, Joseph Breitbach, Adolf Endler, Henry Arthur Jones, Stevie Smith, Hanns Cibulka”

Donald Hall, Javier Marías, Cyriel Buysse, Upton Sinclair, Joseph Breitbach, Adolf Endler, Henry Arthur Jones, Stevie Smith, Hanns Cibulka

De Amerikaanse dichter en schrijver Donald Hall werd geboren in Hamden, New Haven County, Connecticut op 20 september 1928. Zie ook mijn blog van 20 september 2010 en eveneens alle tags voor Donald Hall op dit blog.

 

Name Of Horses

All winter your brute shoulders strained against collars, padding
and steerhide over the ash hames, to haul
sledges of cordwood for drying through spring and summer,
for the Glenwood stove next winter, and for the simmering range.

In April you pulled cartloads of manure to spread on the fields,
dark manure of Holsteins, and knobs of your own clustered with oats.
All summer you mowed the grass in meadow and hayfield, the mowing machine
clacketing beside you, while the sun walked high in the morning;

and after noon’s heat, you pulled a clawed rake through the same acres,
gathering stacks, and dragged the wagon from stack to stack,
and the built hayrack back, uphill to the chaffy barn,
three loads of hay a day from standing grass in the morning.

Sundays you trotted the two miles to church with the light load
a leather quartertop buggy, and grazed in the sound of hymns.
Generation on generation, your neck rubbed the windowsill
of the stall, smoothing the wood as the sea smooths glass.

When you were old and lame, when your shoulders hurt bending to graze,
one October the man, who fed you and kept you, and harnessed you every morning,
led you through corn stubble to sandy ground above Eagle Pond,
and dug a hole beside you where you stood shuddering in your skin,

and lay the shotgun’s muzzle in the boneless hollow behind your ear,
and fired the slug into your brain, and felled you into your grave,
shoveling sand to cover you, setting goldenrod upright above you,
where by next summer a dent in the ground made your monument.

For a hundred and fifty years, in the Pasture of dead horses,
roots of pine trees pushed through the pale curves of your ribs,
yellow blossoms flourished above you in autumn, and in winter
frost heaved your bones in the ground – old toilers, soil makers:

O Roger, Mackerel, Riley, Ned, Nellie, Chester, Lady Ghost.

 

 
Donald Hall (Hamden, 20 september 1928)

Lees verder “Donald Hall, Javier Marías, Cyriel Buysse, Upton Sinclair, Joseph Breitbach, Adolf Endler, Henry Arthur Jones, Stevie Smith, Hanns Cibulka”

Joseph Breitbach, Adolf Endler, Henry Arthur Jones, Stevie Smith, Hanns Cibulka

De Duitse schrijver en journalist Joseph Breitbach werd geboren op 20 september 1903 in Ehrenbreitstein bij Koblenz.Zie ook alle tags voor Joseph Breitbach op dit blog en ook mijn blog van 20 september 2010.

Uit: Die Wandlung der Susanne Dasseldorf

” Einen prachtvolleren Körper kann es nicht geben, dachte Schnath, während er, im Bett knieend, den Schlafenden betrachtet. Ob er weiß, wie toll er gebaut ist? Ahnt er, dass ihm keine Frau, wenn sie ihn jetzt sähe, widerstehen könnte?
Diese Gedanken erfüllten ihn mit Rührung für Peter. Er beugte sich tief über ihn und strich ihm behutsam über den weichen, schwarzen Flaum auf den Oberschenkeln. … Schließlich streckte er sich neben ihm aus und legte seine Hand auf Peters Hüfte, die andere auf die Waden.
Er hatte ihn kaum berührt, da warf Peter sich mit einem unverständlichen Murmeln herum. Schnath knipste rasch das Licht aus, dabei musste er sich ein wenig aus dem Bett hinausbeugen. Als er sich zurücklegte, umfingen ihn zwei Arme. Peter presste ihn stumm an sich.
‘Einen Augenblick, meine Brille!’ flüsterte Schnath ergriffen und bog zugleich ängstlich den Kopf zur Seite.
Als er die Brille auf das Nachttischchen legte, kicherte Peter leise vor sich hin. Dann packte er Schnath mit eisernen Armen.”

 
Joseph Breitbach (20 september 1903 – 9 mei 1980)
Joseph Breitbach en de Franse schilder Balthus Klossowski (rechts) in 1933

Lees verder “Joseph Breitbach, Adolf Endler, Henry Arthur Jones, Stevie Smith, Hanns Cibulka”

Cyriel Buysse, Stevie Smith, Upton Sinclair, Hanns Cibulka

De Vlaamse schrijver Cyriel Buysse werd geboren op 20 september 1859 in Nevele. Zie ook mijn blog van 20 september 2007. Zie ook mijn blog van 20 september 2007en ook mijn blog van 20 september 2008 en ook mijn blog van 20 september 2009 en ook mijn blog van 20 september 2010.

 

Uit: Broeder en zuster

„Zij keek, half over het portier gebogen, door het open venstertje, als de trein in het station aankwam. Hij stond haar af te wachten; doch eerst herkende hij haar schier niet meer. Het was zoolang geleden dat zij elkaar[1] gezien hadden. Hij nam haar vriendelijk bij beide handen, terwijl zij blozend en glimlachend van den spoorbaanwagen stapte, en kuste haar bewogen op beide hare wangen. Zij zag er zoo goed uit, sprak hij. Hij droeg haar pakje in de hand en leidde haar tot aan zijn rijtuig, dat naar hen stond te wachten. Zij namen plaats nevens elkander. Dáár zaten zij nu nog bijeen, de broeder en de zuster, na zulke lange scheiding. Eenige grijze haren doorkruisten reeds als zilverdraadjes zijne zwarte lokken; zij kwam slechts in den bloei des levens. Zij was ook lang en slank van gestalte zooals hij, doch iets kleiner; zij had ook donkerbruin haar, bruine oogen, en op haar aangezicht iets zachts en liefelijks, dat thans onder den indruk van hare gevoelens in een weemoedvollen glimlach scheen te versmelten. Van het verledene werd niet gesproken; hij vroeg haar niet, waarom zij sinds tien jaren niet eens bij hem gekomen was, niet eenmaal had geschreven; hij zei haar enkel, dat hij zoo gelukkig was haar terug te zien en zij zoo verschoond en zoo veranderd was, dat hij haar nimmermeer erkend zou hebben. Hij sprak haar ook van Tante, die gestorven was, en vroeg of deze gedurende hare ziekte veel had geleden. Een stille traan schoot langzaam in haar oog.

“O! zooveel!” zuchtte zij. Zij bleven beiden eene wijle stilzwijgend en lieten hunnen blik langs wederskanten van den weg over het landschap drijven, terwijl het open rijtuig hen door de zachte avondschemering naar hunne woning voerde. Zij dacht aan Tante, die zij zoo bemind had en die voor haar steeds zoo goed was geweest; aan Tante, die zij wellicht nooit zou verlaten hebben, hadde deze nog mogen leven. En hij dacht ook aan zijne eenzame en treurige levenswijze, en of zijne zuster het bij hem wel gewoon zou kunnen worden. Zij kwamen met de duisternis te M… aan, het dorp waar René woonde. Sinds den dood van vader was zij tehuis niet meer geweest. Hij leidde haar op de kamer, die hij voor haar had doen bereiden, en wees haar de kast en de commodes aan, waarin zij hare kleederen kon leggen. “Hier was het steeds uw vertrek,” sprak hij, “als gij kind waart.” Zij glimlachte bewogen en stak een binnendeurken open, en terwijl een traan van zachte ontroering haar oog schielijk verduisterde: “En hier was het de kamer van Moeder,” antwoordde zij. Zij zagen elkander met aandoening aan. Hij leidde haar door al de plaatsen van het huis en zegde, dat zij alles volgens haren zin zou mogen schikken. En zij bedankte hem erkentelijk en dacht, dat hij toch goed was voor haar.“

 

Cyriel Buysse (20 september 1859 – 25 juli 1932)

Lees verder “Cyriel Buysse, Stevie Smith, Upton Sinclair, Hanns Cibulka”

Donald Hall, Javier Marías, Joseph Breitbach, Adolf Endler, Henry Arthur Jones, Cyriel Buysse, Stevie Smith, Upton Sinclair, Hanns Cibulka

De Amerikaanse dichter en schrijver Donald Hall werd geboren in Hamden, New Haven County, Connecticut op 20 september 1928. Zie ook mijn blog van 20 september 2009.

An old life

Snow fell in the night.
At five-fifteen I woke to a bluish
mounded softness where
the Honda was. Cat fed and coffee made,
I broomed snow off the car
and drove to the Kearsarge Mini-Mart
before Amy opened
to yank my Globe out of the bundle.
Back, I set my cup of coffee
beside Jane, still half-asleep,
murmuring stuporous
thanks in the aquamarine morning.
Then I sat in my blue chair
with blueberry bagels and strong
black coffee reading news,
the obits, the comics, and the sports.
Carrying my cup twenty feet,
I sat myself at the desk
for this day’s lifelong
engagement with the one task and desire.

 

White Apples

when my father had been dead a week
I woke
with his voice in my ear
                                          I sat up in bed

and held my breath
and stared at the pale closed door

white apples and the taste of stone

if he called again
I would put on my coat and galoshes

 hall

Donald Hall (Hamden, 20 september 1928)

 

De Spaanse schrijver Javier Marías Franco werd op 20 september 1951 in Madrid geboren. Zie ook mijn blog van 20 september 2007 en ook mijn blog van 20 september 2008 en ook mijn blog van 20 september 2009.

Uit: Voyage Along the Horizon (Vertaald door Kristina Cordero)

„Even now, I cannot be sure whether his intentions were purely romantic-as he reiterated far too often-or if his many strategies were in fact a belated attempt to reestablish his somewhat faded reputation as an intrepid adventurer; or if they were a response to the shameless offers of some or other scientific institution, though I sincerely doubt that was the case. What I can say, however, is that those of us who found ourselves entangled in this allowed ourselves to be seduced by his passion and persistence, and I would even go so far as to say-though it pains me to say so given what happened in the end-that when the first few obstacles began to materialize when we were still on dry land, and there was talk of abandoning something that was still a mere proposition, it was our little coterie-and not the opportunistic men of science whose influence with the authorities had secured them a place on the trip-that was the most determined to overcome these problems and set sail, despite the adversities and the very abominable conditions under which we would do so.

Perhaps it is not very honest of me to say so, and perhaps I am only trying to console myself with false conclusions, but I do think that under other circumstances-in Paris, for example-things would have unfolded in a very different manner indeed. Had we first met on the Boulevard des Italiens some spring morning or at the opera, during a delectable intermission in Mme D’Almeida’s box, instead of the middle of those vast, nauseating waters that surrounded us on all sides, day in and day out, it is entirely possible that the grievances I now harbor would be expressed with a bit more savoir-faire and a bit less bile.“

marias

Javier Marías (Madrid, 20 september 1951)

 

De Duitse schrijver en journalist Joseph Breitbach werd geboren op 20 september 1903 in Ehrenbreitstein bij Koblenz. Zie ook mijn blog van 20 september 2009.

Uit: Bericht über Bruno

 “Sollte es meinem Enkel Bruno Collignon gelingen, die Kammer und die Massen so erfolgreich aufzuwiegeln, dass unser Königshaus zum Verzicht auf den Thron gezwungen und die Republik ausgerufen würde, dann fiele eine gewissen Mitschuld an dem unvermeidbaren Bürgerkrieg auf mich. Das ist mir, zu meiner Qual, in der letzten Sitzung des Parlaments von Bruno selber bestätigt worden. Als bei seiner zweiten Rede, jener scharfen gegen die monarchische Staatsform, sich die Blicke vieler Abgeordneter immer wieder von ihm fort und auf mich richteten, konnten diese taktlosen Menschen nicht wissen, dass sie in einem bestimmten Maße das Recht hatten, mir Brunos Entwicklung zum Demagogen und Revolutionär vorzuwerfen.”

(…)

“Umso mehr beeindruckte es mich, dass er, offenbar aus einem Bedürfnis nach Vertraulichkeit, so seltsam aufrichtig zu mir war. Sein Ehrgeiz, fragte ich, worauf der denn eigentlich ziele. Rysselgeert zum Beispiel werde Parlamentarier, um mithilfe einer politischen Karriere sein Ideal, sein Programm der staatsbürgerlichen Volkserziehung zu verwirklichen. Der Anteil Macht, den er dabei gewinne, sei aber nicht das Ziel, sondern nur ein Mittel, mit dem er seine Ideen durchzusetzen suche. … Bei meinen ersten Worten schon war er aufgesprungen. Wenn der Ehrgeiz nach Macht, den er im Gegensatz zu den Heuchlern offen bekenne, etwas so Schlechtes sei im Vergleich mit den Idealen Rysselgeerts, rief er, was dann mich seinerzeit getrieben habe, bei den Parlamentswahlen zu kandidieren. Ob ich mir einen Heiligenschein habe verdienen wollen. ‘Ersparen Sie mir das!’, rief er. ‘Ich springe Ihnen an die Kehle, wenn Sie mir mit dem Gerede vom Gemeinwohl und Staatsinteresse kommen’.”

breitbach.jpg

Joseph Breitbach (20 september 1903 – 9 mei 1980)

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Adolf Endler werd geboren op 20 september 1930 in Düsseldorf. Zie ook mijn blog van 20 september 2008 en ook mijn blog van 20 september 2009.

VERKOMMENHEITS-BLUES

I

Der Dichter Sascha Anderson,
Hier vorder-, dort hintergründig,
Der Geistesfron, der Fron zum Hohn
Schlürft Schnaps selbst aus dem Mikrophon;
Man sehe es kurz oder bündig:
Sascha wird überall fündig…
Apropos:
Aber neulich wars
meiner, verdammt!
Sieben Doppelte insgesamt!

2

An mehr abgelegenen Plätzen,
Ich darf ausnahmsweise mal petzen,
Saugt ihn Sasch’ gar aus Pfennigabsätzen
Der Meisjes, der Muttis, der Metzen;
Die Häufigkeit läßt sich nur schätzen…
Apropos:
Aber neulich wars
mein Korn, verdammt!
Dreizehn Doppelte insgesamt!

 

Die Urne

Grüß Gott! rief ich, Tach!,
Als ich sie herbeitorkeln sah,
Die aparte graugelbe Urne »A.E.«;
Und, wie jeder sich denken kann,
Nicht ganz ohne mißlichen Riß
Dieses Dings ­
»You¹re welcome!

endler

Adolf Endler (20 september 1930 – 2 augustus 2009)

 

De Engelse schrijver Henry Arthur Jones werd geboren op 20 september 1851 in Granborough, Buckinghamshire. Zie ook mijn blog van 20 september 2009.

Uit: The Silver King

“… Where’s my hat? (Gets up, takes candle, staggers, steadies himself, comes round table, sees Ware.) What’s that? It’s Geoffrey Ware! What’s he doing here! Get up, will you? (Kneels down.) Ah, what’s this? Blood! He’s shot! My God, I’ve murdered him! No! No! Let me think. What happened? Ah yes, I remember now — I came in at the door, he sprang at me and then we struggled. (Looking at revolver) My revolver. — One barrel fired — I’ve murdered him. No, he’s not dead. Geoffrey Ware! Is he dead? (Eagerly feeling Ware’s pulse) No, it doesn’t beat. (Tears down Ware’s waistcoat and shirt, puts his ear over Ware’s heart.) No, no, quite still, quite still. He’s dead! Dead! Dead! Oh, I’ve killed him — I’ve killed him. . . .”

jones

Henry Arthur Jones (20 september 1851 – 7 januari 1929)

 

De Vlaamse schrijver Cyriel Buysse werd geboren op 20 september 1859 in Nevele. Zie ook mijn blog van 20 september 2007. Zie ook mijn blog van 20 september 2007 en ook mijn blog van 20 september 2008 en ook mijn blog van 20 september 2009.

Uit: Mea Culpa

„Liefste René,

Als ge mij de waarheid geschreven hebt; als ge D. verlaten hebt op het uur en met den trein die ge mij aanduidt; en als die trein noch derailleerde noch zijne correspondentie miste met de verdere treinen die gij moest nemen; kortom, als gij geen hinderpaal of ramp op uwe baan ontmoet hebt, dan moet gij, op dit oogenblik, thuis terug zijn en er reeds dezen brief gevonden hebben, die u, – aangename of vervelende verrassing, – onmiddellijk in een gezelschap van vrienden komt opeischen. Wij hebben voor morgen namiddag een uitstapje naar het kasteel van Lauwegem belegd. Wij zullen een heel troepje zijn: Clara Sioen; Andrée Nicaise; Marie, Christine en Marguerite Jocquier; Blanche Serruijs met haar verloofde; de heeren Wennemackers, Liefmans en Lateur; Bébé Lechat, uw vriend Hody en ons beidjes met mevrouw Blondiaux als ‘chaperone’ (tschjijperône, hoor, op zijn Engelsch) voor gansch de bende.

Zooals gij ziet, niet waar? zijn daar meer dan genoeg elementen tot pleizier vereenigd. En voor ons beiden zal het genoegen, zooals immer, dubbel zijn: wij zullen deelnemen in de algemeene vreugd en, terzelfdertijd, nog eens het fijn vermaak hebben allerlei karakteristieke waarnemingen op te doen, ‘études de moeurs’ te maken, gelijk gij het met een ietwat dédaigneuse – wat al te dédaigneuse ironie, vind ik – soms noemt, en met elkander onze indrukken wisselen.

Wij zullen met den trein van drie ure vertrekken en met dien van negen terugkeeren. Het is ook besloten geweest, dat een ieder zijn proviand zal meebrengen en dat men zal lunchen op het gras, aan den boord van den vijver, die zich vóór het prachtig kasteel uitstrekt. Maar aangezien gij door het vertrek van Henri en Suzanne naar Oostende bij uwe terugkomst het huis ledig zult gevonden hebben, en dat ik van hier uw verbijstering zie bij de enkele gedachte aan die proviand, welke gij u zoudt moeten aanschaffen en die gij niet zoudt vinden, heb ik medelijden met u gehad en besloten zelve uw deel met het mijne meê te brengen. Gij hoeft u dus met die gewichtige zaak niet te bemoeien. Men vergt maar uwe tegenwoordigheid; maar deze vergt men bepaald. Gij zult ons rekenschap geven van uwe reis in Duitschland; gij zult ons de streken beschrijven die gij bezocht hebt, en de stad waar gij verbleven zijt. Gij zult ons in ’t lang en met bijzonderheden over de personen spreken, welke gij ginds ontmoet hebt; en ons ook, uit het geheugen, de merkwaardige redevoering voordragen, die gij, met zooveel bijval, op een der zittingen van het congres van Crimineele Anthropologie aan de leden voorgelezen hebt.“

buysse

Cyriel Buysse (20 september 1859 – 25 juli 1932)
Buysses geboortehuis in Nevele

 

De Engelse dichteres en schrijfster Stevie (eig. Florence Margaret) Smith werd geboren op 20 september 1902 in Kingston upon Hull. Zie ook mijn blog van 20 september 2009.

Autumn

He told his life story to Mrs. Courtly
Who was a widow. ‘Let us get married shortly’,
He said. ‘I am no longer passionate,
But we can have some conversation before it is too late.’

 

In the Night

I longed for companionship rather,
But my companions I always wished farther.
And now in the desolate night
I think only of the people i should like to bite.

 

Bag-Snatching in Dublin

Sisely
Walked so nicely
With footsteps so discreet
To see her pass
You’d never guess
She walked upon the street.

Down where the Liffey waters’ turgid flood
Churns up to greet the ocean-driven mud,
A bruiser in fix
Murdered her for 6/6.

smith

 Stevie Smith (20 september 1902 – 7 maart 1971)

 

De Amerikaanse schrijver Upton Beall Sinclair werd geboren op 20 september 1878. Zie voor onderstaande schrijver mijn blog van 20 september 2006 en ook mijn blog van 20 september 2008 en ook mijn blog van 20 september 2009.

Uit: The Jungle

„Jurgis heard of these things little by little, in the gossip of those who were obliged to perpetrate them. It seemed as if every time you met a person from a new department, you heard of new swindles and new crimes. There was, for instance, a Lithuanian who was a cattle-butcher for the plant where Marija had worked, which killed meat for canning only; and to hear this man describe the animals which came to his place would have been worth while for a Dante or a Zola. It seemed that they must have agencies all over the country, to hunt out old and crippled and diseased cattle to be canned. There were cattle which had been fed on “whiskey-malt,” the refuse of the breweries, and had become what the men called “steerly”—which means covered with boils. It was a nasty job killing these, for when you plunged your knife into them they would burst and splash foul-smelling stuff into your face; and when a man’s sleeves were smeared with blood, and his hands steeped in it, how was he ever to wipe his face, or to clear his eyes so that he could see? It was stuff such as this that made the “embalmed beef” that had killed several times as many United States soldiers as all the bullets of the Spaniards; only the army beef, besides, was not fresh canned, it was old stuff that had been lying for years in the cellars.

Then one Sunday evening, Jurgis sat puffing his pipe by the kitchen stove, and talking with an old fellow whom Jonas had introduced, and who worked in the canning-rooms at Durham’s; and so Jurgis learned a few things about the great and only Durham canned goods, which had become a national institution. They were regular alchemists at Durham’s; they advertised a mushroom-catsup, and the men who made it did not know what a mushroom looked like. They advertised “potted chicken,”—and it was like the boarding-house soup of the comic papers, through which a chicken had walked with rubbers on. Perhaps they had a secret process for making chickens chemically—who knows? said Jurgis’s friend; the things that went into the mixture were tripe, and the fat of pork, and beef suet, and hearts of beef, and finally the waste ends of veal, when they had any.“

 sinclair

Upton Sinclair (20 september 1878 – 25 november 1968)
Sinclair op de cover van Time, 22 oktober 193

 

De Duitse dichter en schrijver Hanns Cibulka werd geboren op 20 september 1920 in Jägerndorf, in het toenmalige Tsjechoslowakije. Zie ook mijn blog van 20 september 2008 en ook mijn blog van 20 september 2009.

Uit: Das Buch Ruth

„Der Morgen war kühl. Wir kamen von Sättelstädt. In den Vorgärten blühten die Osterglocken, die Rosenstöcke zeigten ihr erstes Grün. Ein breiter sonniger Feldweg führte uns durch die Wiesen bergauf. Der ganze Berg lag in dieser frühen Morgenstunde noch in einem hellen wässerigen Grün.

Der Hörselberg ist ein mächtiger Kalksteinblock: im Süden steilwandige Abstürze, im Norden geht er in eine weite, wenig bewegte Hügellandschaft über. Er ist dem Hochland als selbständiger Bergrücken trabantenartig vorgelagert. Obwohl er mit den anderen Erhebungen des Thüringer Waldes kaum vergleichbar ist, seine Höhe liegt unter der Fünfhundertmetergrenze, gibt ihm seine isolierte Lage, sein jähes Ansteigen aus dem Tal ein gewaltiges Ansehen.

Je näher wir an den Kalksteinriesen herankamen, desto schneller verloren sich seine malerischen Umrisse. Kulissenartig schob sich der Wald in das Blickfeld, andere Bildgruppierungen traten auf, die Horizontale des Berges zog sich zurück, wir sahen nur noch den schroffen bewaldeten Bergfuß, der hinter der Autobahn steil nach oben steigt … „

 cibulka

Hanns Cibulka (20 september 1920 – 20 juni 2004) 

 

Cyriel Buysse, Stevie Smith, Upton Sinclair, Hanns Cibulka

De Vlaamse schrijver Cyriel Buysse werd geboren op 20 september 1859 in Nevele. Zie ook mijn blog van 20 september 2007. Zie ook mijn blog van 20 september 2007 en ook mijn blog van 20 september 2008.

 

Uit: De biezenstekker

 “Als Cloet dien zaterdag namiddag om vier ure juist, de zware hekkens van het Gentsch gevang zag opengaan en eensklaps, na een tiental schreden, weêr in vrijheid was; trok hij haastig, door het daglicht verblind en reeds aan eenzaamheid en duisternis gewend, de breede kassei dwars over en verdiepte zich in de kronkelende hovingen, die daar, aan de overzijde van het stadsgevang, de gansche lengte der eenzame, regelrechte laan begrenzen. Het was een groote, kloeke kerel van rond de vijf en veertig, met grijzende knevel en haren, met forsig afgeteekende wezenstrekken, met stijven, onheilspellenden oogopslag. Vier maanden was hij daar opgesloten geweest. Eene messteek, in een gevecht aan eenen makker toegebracht, had de vervolging der Wet op hem getrokken. Een oogenblik had hij gehoopt op vrijspraak; maar een gebuur – Rosse Tjeef 2 had bezwarend tegen hem getuigd – en hij was eindelijk veroordeeld geworden. Dat was nu ook de vierde maal dat hij in het gevang gezeten had, telkens voor vechten.

Somber, zonder den minsten zweem van vreugd op het gelaat, stapte hij steeds rasser en met hooge schouders, in de mistige winterlucht vooruit. Hij droeg een klein, in een rood zakdoek omwonden pakje aan de linkerhand; in de rechter hield hij zijnen gaanstok. Hij had eene donkerkleurige broek aan; grove schoenen met nagels; een blauwen kiel; een zwarte pet.

Aan het uiteinde der hovingen gekomen draaide hij links om en sloeg, doorheen de woelende en reeds verlichte voorstad, den eenzamen steenweg naar Wilde in.

Gedurende een groot half uur ging hij aldus met wijden tred vooruit. De avond was van lieverlede gansch gevallen en langsheen de pijlrechte, met boomen omzoomde baan die hij thans door het veld volgde, blonken hier en daar, op groote afstanden, eenzame lichten. Vóór een dezer hield hij stil. Daar stond, terzijde van den weg, een klein, landelijk herbergje. Zonder aarzelen, als van zelf, trok hij er binnen.

‘Een druppel’, bestelde hij kortaf, zijn vijfcentstuk klinkend op den toog werpend. En, terwijl een jong meisje, spoedig rechtgestaan, hem bediende, keek hij schuins, met zijn vorschenden blik, naar ’t vergaderd gezelschap: drie mannen en eene vrouw, die op stoelen rond een tafeltje gezeten, met de kaart speelden.

 

Cyriel_Buysse

Cyriel Buysse (20 september 1859 – 25 juli 1932)
Portret door Emile Claus, 1924

 

De Engelse dichteres en schrijfster Stevie (eig. Florence Margaret) Smith werd geboren op 20 september 1902 in Kingston upon Hull. Smith debuteerde in 1934 met ‘ A Novel on Yellow Paper’. Ook publiciceerde zij negen dichtbundels. De eerste, A Good Time Was Had By All verscheen in 1937. Het bekendste gedicht van haar is Not Waving but Drowning.  Smith woonde lang in bij haar tante en werkte als prive-secretaresse voor diverse werkgevers. Hoewel ze affaires had met diverse mannen (en waarschijnlijk ook met vrouwen) is ze nooit getrouwd.

 

Not Waving but Drowning 

 

Nobody heard him, the dead man,

But still he lay moaning:

I was much further out than you thought

And not waving but drowning.

 

Poor chap, he always loved larking

And now he’s dead

It must have been too cold for him his heart gave way,

They said.

 

Oh, no no no, it was too cold always

(Still the dead one lay moaning)

I was much too far out all my life

And not waving but drowning.

 

Mother, Among the Dustbins 

 

Mother, among the dustbins and the manure

I feel the measure of my humanity, an allure

As of the presence of God, I am sure

 

In the dustbins, in the manure, in the cat at play,

Is the presence of God, in a sure way

He moves there. Mother, what do you say?

 

I too have felt the presence of God in the broom

I hold, in the cobwebs in the room,

But most of all in the silence of the tomb.

 

Ah! but that thought that informs the hope of our kind

Is but an empty thing, what lies behind? —

Naught but the vanity of a protesting mind

 

That would not die. This is the thought that bounces

Within a conceited head and trounces

Inquiry. Man is most frivolous when he pronounces.

 

Well Mother, I shall continue to thin
k as I do,

And I think you would be wise to do so too,

Can you question the folly of man in the creation of God?

Who are you? 

 

Stevie_Smith

Stevie Smith (20 september 1902 – 7 maart 1971)

 

 

De Amerikaanse schrijver Upton Beall Sinclair werd geboren op 20 september 1878. Zie voor onderstaande schrijver mijn blog van 20 september 2006 en ook mijn blog van 20 september 2008.

 

Uit: The Metropolis

 

“Return at ten-thirty,” the General said to his chauffeur, and then they entered the corridor of the hotel.

Montague gazed about him, and found himself trembling just a little with anticipation. It was not the magnificence of the place. The quiet uptown hotel would have seemed magnificent to him, fresh as he was from the country; but, he did not see the marble columns and the gilded carvings-he was thinking of the men he was to meet. It seemed too much to crowd into one day-first the vision of the whirling, seething city, the centre of all his hopes of the future; and then, at night, this meeting, overwhelming him with the crowded memories of everything that he held precious in the past.

There were groups of men in faded uniforms standing about in the corridors. General Prentice bowed here and there as they retired and took the elevator to the reception-rooms. In the doorway they passed a stout little man with stubby white moustaches, and the General stopped, exclaiming, “Hello, Major!” Then he added: “Let me introduce Mr. Allan Montague. Montague, this is Major Thorne.”

A look of sudden interest flashed across the Major’s face. “General Montague’s son?” he cried. And then he seized the other’s hand in both of his, exclaiming, “My boy! my boy! I’m glad to see you!”

Now Montague was no boy—he was a man of thirty, and rather sedate in his appearance and manner; there was enough in his six feet one to have made two of the round and rubicund little Major. And yet it seemed to him quite proper that the other should address him so. He was back in his boyhood to-night—he was a boy whenever anyone mentioned the name of Major Thorne.

“Perhaps you have heard your father speak of me?” asked the Major, eagerly; and Montague answered, “A thousand times.”

He was tempted to add that the vision that rose before him was of a stout gentleman hanging in a grape-vine, while a whole battery of artillery made him their target.

Perhaps it was irreverent, but that was what Montague had always thought of, ever since he had first laughed over the tale his father told. It had happened one January afternoon in the Wilderness, during the terrible battle of Chancellorsville, when Montague’s father had been a rising young staff-officer, and it had fallen to his lot to carry to Major Thorne what was surely the most terrifying order that ever a cavalry officer received. It was in the crisis of the conflict, when the Army of the Potomac was reeling before the onslaught of Stonewall Jackson’s columns. There was no one to stop them-and yet they must be stopped, for the whole right wing of the army was going. So that cavalry regiment had charged full tilt through the thickets, and into a solid wall of infantry and artillery.“

 

sinclair3

Upton Sinclair (20 september 1878 – 25 november 1968)
Portret, getekend door Peter Van Valkenburgh

 

De Duitse dichter en schrijver Hanns Cibulka werd geboren op 20 september 1920 in Jägerndorf, in het toenmalige Tsjechoslowakije. Zie ook mijn blog van 20 september 2008.

 

Uit: Umbrische Tage

 

„Bäuerinnen mit lehmverkrusteten Händen setzten Steine zu einer Mauer. Sie riefen sich zu. Ihre Worte stießen wie Vögel durch die Luft. Ein Bauer, den breiten Strohhut auf dem Kopf, kam uns durch das Traubenfeld entgegen.

 

Erstarre nicht in deinem Denken. Die Hingabe an das Leben fordert mehr, als immer nur einem Gedanken zu dienen. Wer die Vielzahl ausschließt, bekennt sich zur Ungerechtigkeit. Wer die schöpferischen Gegensätze verneint, tötet das Kind in der Wiege. Bewunderung wächst aus der Farbigkeit des Lebens. Ein Fuß, der immer nur denselben Weg betritt, wird müde.

 

Die Stunde war vom Licht des Himmels ausgelotet. Staubbedeckte Oliven, von der Sonne umbrandet. Kein Mensch war zu sehen. Unter der sengenden Hitze war das Leben eingeschlafen. Nur der Salbei öffnete am Wegrand seine Blüten. Unheimlich war die Stille, wie nach einem Schuß.

 

Ein seltsames Fluidum hüllt die Berge ein. Caprarola, ich kenne dich, entblößt und verschleiert. Ein unnennbares Heimweh fällt mich an.“

 

Cibulka

Hanns Cibulka (20 september 1920 – 20 juni 2004)