Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zij is vandaag dus 75 jaar geworden. Yvonne Keuls kwam op zevenjarige leeftijd naar Nederland en al op jonge leeftijd begint zij te schrijven. Zij is één van de eerste Nederlandse schrijvers die sinds 1967 lezingen op scholen en in boekhandels en bibliotheken verzorgd. Daar groeide haar interesse voor de problemen van jongeren, die onderwerp van haar succesvolle boeken als in Het verrotte leven van Floortje Bloem en De moeder van David S. zouden worden. Vanaf 1969 begint ze met het dramatiseren van beroemde boeken als Boek der kleine zielen en De koperen tuin. Ook speelde ze zelf in verschillende theatervoorstellingen. Al veertig jaar lang is Yvonne Keuls een veel gelezen en geprezen auteur. Van haar roman Mevrouw mijn moeder zijn meer dan 230.000 exemplaren verkocht. Het boek werd bekroond met de publieksprijs 1999. In 2001 verscheen haar levensverhaal Madame K. Van Indisch kind tot Haagse dame dat direct na verschijnen een bestseller werd.
Uit: Madame K – Van Indisch kind tot Haagsche dame
“De astrologie was er de oorzaak van dat mijn vader bij zijn laatste kind van dat plan afweek. Hij gaf mij bij de burgerlijke stand aan als Yvonne omdat hij, toen hij daar voor het loket van de ambtenaar stond, zich plotse ling herinnerde wat die naam betekende: ‘strijdster met de iepenhouten boog’.
Boogschutter dus. En ik wás een Boogschutter, een decemberkind, geboren op de zeventiende van die maand, ’s morgens om zeven minuten over vijf. Daar was niets tegen in te brengen. Maar van enig vooroverleg met mijn moeder was geen sprake geweest en dus was de verrassing voor haar groot. Zo groot, dat ze meteen haar twijfels bij mijn naamgeving had.
Zij wist namelijk dat de vrouw van mijn vaders chef een beeldschone blondine die bij officiële gebeurtenis sen nou niet direct onopvallend naar mijn vader lonkte – Yvonne heette en zij wist ook dat mijn vader op het morele vlak net zo betrouwbaar was als alle andere mannen. Hij deed het voorkomen alsof hij zich gewetensvol aan het negende gebod hield: Gij zult niet begeren Uws naasten huis, Uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets wat Uws naasten is, maar alleen wat betreft die knecht, die os en die ezel was mijn moeder er zeker van dat hij dat gebod ook werkelijk nakwam.
Toen mijn moeder van mijn naam hoorde, werd ze niet boos, ze ging niet tekeer, ze sprak zelfs haar twijfel niet uit. Ze zei geen woord. Ze had echter meteen haar tegenzet bij de hand. Ze besloot eenvoudigweg mij nimmer bij die naam te noemen.
Binnen tien minuten doopte ze mij om in Angin, wat in het Maleis ‘wind’ betekent, en zij verklaarde wijs en poëtisch: ‘Want de wind neemt de verhalen mee. Kabar angin betekent: “gerucht” – het kan waar zijn, het kan niet waar zijn – of: “verhaal dat op de wind wordt gedragen”.’
Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)
De Antilliaanse dichter en schrijver Frank Martinus Arion werd geboren op 17 december 1936 op Curaçao. Hij kwam uit een gezin van drie kinderen. Op tweejarige leeftijd vertrok het gezin naar Aruba omdat Frank’s vader daar een baan kreeg bij de LAGO oliemaatschappij. Toen Frank vier was kwamen zijn zusje en moeder om bij een verkeersongeluk. Frank en zijn overgebleven zusje werden naar hun oma op Curaçao gestuurd. Die voedde hen verder op. Hij groeide op in het levendige Otrabanda, een stadsdeel dat veel beschreven is door andere auteurs. In 1955 vertrok Frank naar Nederland hij was toen 18 jaar oud. Hij studeerde Nederlandse taal en letterkunde in Leiden. Hij kon moeilijk aarden in Nederland en ging eigenlijk alleen om met andere Antillianen. Hij kwam in contact met Cola Debrot. Samen met hem gaf Frank Arion zijn eerste gedichtenbundel uit in 1957. Hierna richtte hij met nog twee andere een Antilliaans tijdschrift op, Encuentro Antilliano. In de jaren ’60 ging hij terug naar de Antillen waar hij voor de Wereldomroep lezingen hield over de Antillen. Tien jaar later besloot Frank Martinus zijn studie af te maken en ging weer terug naar Nederland. Na zijn studie besloot hij zich te gaan inzetten voor het samenbrengen van de Antillianen in Nederland. Hij richtte verschillende clubs en verenigen voor Antillianen op. Ook begon hij aan Dubbelspel, zijn eerste echte roman. Het boek was na uitgave in 1973 meteen een groot succes. Hij won er zelfs de Van der Hoogtprijs mee. Het daarmee gewonnen geld gaf hij aan een organisatie tegen de apartheid in Zuid-Afrika.
Uit: De deserteurs (2006)
“Op de hoek van Second Street en Market Street, schuin tegenover State House en de openbare markt, bevond zich het Great Meeting House, sinds 1695 het belangrijkste religieuze centrumvan de quakers. Een blok verder naar de Delaware, op de hoek van Front Street en Chestnut Street, stond het ruime, witte, houten huis van de familie Blincker. Het torende met zijn drie verdiepingen als een grote vogelkooi uit boven de lage stad.Deonderste verdieping was van rode baksteen, als ballast uit Europa ingevoerd, en de bovenste van hout. Het huis, gedeeltelijk nog een overblijfsel uitPenns tijd, was twintig jaar geleden in handen gekomen van de Blinckers.
James Blincker, geboren te Philadelphia, was begonnen als leerling-kabinetmaker, werd daarna leerlingsmid, en nu was hij eigenaar van een zaagmolen en een scheepswerf, gevestigd waar de Schuylkill uitmondt in de Delaware. Op zomerse dagen kon hij vanuit het dakraam met plezier kijken naar de platbodems met hun scherpe boeg en achtersteven die tonnen boomstammen naar zijn bedrijven vervoerden. Hij had altijd een droom gehad: als afstammeling van een familie die ooit in een grot aan de hoge kant van de Delaware had gewoond een hoekhuis aan de waterkant te bezitten. Nu, met zijn vierenveertig jaar, had hij al zo’n twintig schepen verkocht, van kleine, slanke sloepen tot twee indrukwekkende linieschepen.”
Frank Martinus Arion (Curaçao, 17 december 1936)
Ronald Giphart werd geboren te Dordrecht op 17 december 1965, als zoon van een huisvestingsambtenaar en Wijnie Jabaaij die later kamerlid zou worden voor de PvdA. Zijn ouders scheidden toen Giphart 11 was. Hij ging met zijn vader in Soest wonen, en verhuisde in 1987 naar Utrecht waar hij Nederlands ging studeren. Na drie jaar brak hij zijn studie af. Tijdens zijn werk als nachtportier begon hij te schrijven. Giphart debuteerde in 1992 met Ik ook van jou. Hij schreef daarna nog diverse romans, en was redacteur van het literair tijdschrift Zoetermeer. Giphart publiceert in uiteenlopende tijdschriften, waaronder het NS-tijdschrift Rails. Hij schrijft ook onder het pseudoniem Arnold Hitgrap. In 1998 maakte hij samen met Joost Zwagerman de literaire theatershow ‘Hamerliefde’, die in 2000 wegens succes werd geprolongeerd. In 2003 was zijn novelle Gala boekenweekgeschenk. Sommige christelijke boekhandels weigerden het geschenk te verstrekken. Gedurende een zaterdag was Gala geldig als 2e-klastreinkaartje voor binnenlandse treinreizen per NS. Giphart is lid van het Republikeins Genootschap. Hij treedt ook op in het theater; in het seizoen 2005/2006 met Bart Chabot en Martin Bril in het programma Giphart en Chabot met Bril.
Uit: Troost
“Lekker mag wat mij betreft zo snel mogelijk worden geschrapt uit de voedselencyclopedie. Lekker is een gemaksziekte. Vroeger betekende lekker ‘kieskeurig’ of ‘op goed eten gesteld’, en dat is een betekenis waarmee ik zou kunnen leven. Maar net als het woord ‘leuk’ is het hedendaagse ‘lekker’ afgekalfd en van zijn betekenis ontdaan, en het wordt voornamelijk misbruikt door fabrikanten van inspiratieloze massabagger, en obers van zoveelderangs smaakpapilverkrachters. ‘Was het lekker?’
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)
De Engelse dichter, schrijver en publicist Ford Madox Ford werd geboren op 17 december 1873 in Merton, Surrey. Met zijn beroemdste werk uit 1915 “The Good Soldier” verwierf hij grote bekendheid. De roman wordt geprezen om zijn subtiele beschrijving van de illusies en waarheden van het leven.Ford staat ook bekend om zijn voorliefde voor experimenten met fictie en zijn steun aan belangrijke beginnende schrijvers als D.H. Lawrence in het begin van hun carrière.Tussen 1924 en 1928 schreef hij ook de tetralogie “Parade’s End”.Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij officier bij de Royal Welch Fusiliers aan het Westelijk Front.
Uit: The Good Soldier
“THIS is the saddest story I have ever heard. We had known the Ashburnhams for nine seasons of the town of Nauheim with an extreme intimacy–or, rather with an acquaintanceship as loose and easy and yet as close as a good glove’s with your hand
. My wife and I knew Captain and Mrs Ashburnham as well as it was possible to know anybody, and yet, in another sense, we knew nothing at all about them. This is, I believe, a state of things only possible with English people of whom, till today, when I sit down to puzzle out what I know of this sad affair, I knew nothing whatever. Six months ago I had never been to England, and, certainly, I had never sounded the depths of an English heart. I had known the shallows.
I don’t mean to say that we were not acquainted with many English people. Living, as we perforce lived, in Europe, and being, as we perforce were, leisured Americans, which is as much as to say that we were un-American, we were thrown very much into the society of the nicer English. Paris, you see, was our home. Somewhere between Nice and Bordighera provided yearly winter quarters for us, and Nauheim always received us from July to September. You will gather from this statement that one of us had, as the saying is, a “heart”, and, from the statement that my wife is dead, that she was the sufferer.”
Ford Madox Ford (17 december 1873 – 26 juni 1939)
Jules de Goncourt werd geboren op 17 december 1830 in Parijs. Belangrijke boeken van de broers De Goncourt zijn onder meer: “Histoire de la société française pendant la révolution” (1854), “Portraits intimes du XVIIIe siècle” (1857-1858, twee delen), “L’art du XVIIIe siècle” (1859-1875, drie delen), “Renée Mauperin” (1864), “Germinie Lacerteux” (1864), “Madame Gervaisais” (1869) en de dagboeken “Le journal des Goncourts” (1887-1896, negen delen). (Zie ook mijn blog van 26 mei 2006)
Uit: Le journal des Goncourts
« Fin Février 1854_.–Tout cet hiver, travail enragé pour notre HISTOIRE DE LA SOCIÉTÉ PENDANT LA RÉVOLUTION. Le matin, nous emportons, d’un coup,
quatre à cinq cents brochures de chez M. Perrot, qui loge près de nous, rue des Martyrs. (Ce M. Perrot, un pauvre, tout pauvre collectionneur quia fait une collection de brochures introuvables, achetées deux sous surles quais, en mettant quelquefois sa montre en gage–une montre en argent.)
Toute la journée, nous dépouillons le papier révolutionnaire et, la nuit, nous écrivons notre livre. Point de femmes, point de monde, point de plaisirs, point d’amusements. Nous avons donné nos vieux habits noirs et n’en avons point fait refaire, pour être dans l’impossibilité d’allerquelque part. Une tension, un labeur continu de la cervelle et sans relâche. Afin de faire un peu d’exercice, de ne pas tomber malades, nous ne nous permettons qu’une promenade après dîner, une promenade dans les ténèbres des boulevards extérieurs, pour n’être point tirés, par la distraction des yeux, de notre travail, de notre enfoncement spirituel en notre oeuvre. »
Jules de Goncourt (17 december 1830 – 20 juni 1870)
De Duitse schrijver Hans Henny Jahnn werd geboren op 17 december 1894 in Hamburg. Jahnn was de zoon van een scheepsbouwer uit Hamburg. Hij was een overtuigd pacifist; na beëindiging van zijn school in 1915 trok hij naar Noorwegen, om aan WO I te ontkomen. Vrijwel onmiddellijk na de oorlog keerde hij terug; hij was zeer sterk geïnteresseerd in kunst, muziek en mythologie. Zijn eerste toneelstuk, Pastor Ephraim Magnus, lokte in 1919 een groot schandaal uit: het stuk gaat onder andere over incest, atheïsme en zelfmoord, en heeft een priester als hoofdpersonage. Jahnns stukken vormden de bouwstenen van zijn eigen mensheidsvisie; zijn personages zijn irrationeel, handelen uit driften en zijn onderhevig aan een mystieke wetmatigheid. Seksualiteit, al dan niet homoseksueel, speelt in zijn werk een cruciale rol: de dierlijke drift van de mens biedt een tegengewicht tegen de ontmenselijking van de beschaving. In 1933 werd Jahnn schrijfverbod opgelegd: voor de nazi’s was hij decadent en een prediker van ontucht. Anderzijds veroordeelden conservatieve kringen zijn ‘heidense’ invloeden: Jahnn had een grote belangstelling voor de Germaanse mythologie. Hij vluchtte eerst naar Zwitserland, maar in 1934 vestigde hij zich op het eiland Bornholm, waar hij o.a. paarden kweekte. Hij bleef er wonen tot 1950. Zijn grote romantrilogie Fluß ohne Ufer, die een homo-erotische relatie als thema heeft, geldt als zijn hoofdwerk: het is een anti-civiliserend epos over de eenheid van de mens met de natuur, de vriendschap en de geslachtsdrift, de zaken die het leven volgens Jahnn gestalte geven. Het werk heeft een warrige structuur, met muzikale inlassingen, woordspelingen en andere tekstvormen die traditioneel als non-literair worden beschouwd.
Uit: Aus dem norwegischen Tagebuch
„Ich schämte mich, als ich zum ersten Mal im Tierpark die großen Sibirischen Tiger eingesperrt sag, die über mich hinwegschauten. Mir stieg das Blut in den Kopf, dass ich vermeinte, er würde mir zerplatzen, und lief davon. Bald darauf aber kehrte ich zum Käfig zurück und bemühte mich, ihnen klar zu machen, dass ich an ihrer Gefangenschaft nicht schuld sei, aber sie glaubten mir nicht, sie wollten mich nicht hören, sie meinten, ich hätte wohl auch Eintrittsgeld bezahlt, den Zins, darum sie gefangen saßen. Da begann ich entsetzlich zu weinen und flehte, dass ich doch möchte die Tigersprache kennen; aber ich musste ihnen endlich auf Deutsch sagen, dass ich sie sehr, sehr liebte, dass ich zu ihnen wollte, um ihnen das Fell zu lecken, und dass sie mich auch fressen dürften – nur glauben sollten sie mir, dass ich sie lieb hätte und nicht schuld wäre an ihrer Gefangenschaft. Ich weinte so sehr vor ihnen und wollte sie befreien; aber ich sah wohl ein, dass es nicht anging, man würde sie erschießen. So bin ich dann noch zwei- oder dreimal an ihrem Käfig gewesen und habe ihnen meine ganze Traurigkeit angeboten, sie möchten fröhlich sein, aber sie lehnten es ab“.
Hans Henny Jahnn (17 december – 29 november 1959)