Louis Couperus, Oktay Rifat, Antun Mihanović, Saul Bellow, Mensje van Keulen, Jan Brokken

De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Zie ook mijn blogs van 10 juni 2006 en van 16 juli 2006.

Uit: De kleine zielen

 

“Het stortregende en Dorine van Lowe was doodmoe, toen zij, die middag, vóór het diner nog even bij Karel en Cateau aanwipte, maar Dorine was tevreden over zichzelf. Zij was na de lunch dadelijk uitgegaan en had heel Den Haag doortrippeld en doortramd; zij had veel bereikt zo niet alles en haar vermoeide gezicht stond heel blij en haar levendige zwarte ogen flonkerden.

– Meneer en mevrouw nog niet aan tafel, Sientje? vroeg zij de meid, buiten adem, zenuwachtig, en eensklaps schrikkende, dat het te laat zou zijn.

– Neen, juffrouw, maar het is op slag van zessen, zei Sientje streng.

Dorine van Lowe wipte door de vestibule, holde de trap op, vergetende haar natte parapluie in de standaard te zetten. Zij hield die krampachtig in de ene hand, tegelijk met haar rok, die zij vergat los te laten; in haar arm drukte zij een pakje tegen zich aan, onder haar pélerine; in de andere hand had zij haar mof en haar oude, zwart satijnen réticule; met diezelfde hand zocht zij in een bovenmenselijke inspanning naar haar zakdoek en wist zich de neus te snuiten zonder iets te laten vallen; alleen waaiden vier, vijf trambilletjes rondom haar heen, terwijl zij dit deed.

Oude Sientje volgde haar even met de blik, streng. Toen ging zij naar de keuken, haalde een doek, veegde kalm langs de vestibule en trap een spoortje van regen en wat natte druppels af en plukte zorgvuldig de trambilletjes weg van de loper.

Dorine trad in de zitkamer van haar broer, Karel van Lowe. Hij zat rustig bij een goed vuur en las: een man van vijf-en-veertig; zijn fris geschoren gelaat glom rozig en jong; zijn dik, glanzend haar was netjes gekamd met een fikse kuif; zijn snor verfde hij zwart en hij had, als Dorine, de zwarte ogen der Van Lowe’s. Zijn brede figuur had in zijn nette kleren iets degelijks en goed doorvoeds; zijn vest plooide dik om zijn maag, en de horloge-ketting deinde op een rustige ademhaal: zó had hij iets kalms en gezonds, van bedachtzaam overleg en egoïste bezadigdheid…”

 

 

Couperus

Louis Couperus (10 juni 1863 – 16 juli 1923)

 

De Turkse dichter Oktay Rifat werd geboren op 10 juni 1914 in Trabzon. Tijdens zijn middelbare schooltijd in Ankara raakte hij bevriend met Orhan Veli en Melih Cevdet, met wie hij de dichtergroep Garip oprichtte. Rifat studeerde rechten in Parijs. Na zijn terugkeer naar Turkije werkte hij o.a als advocaat. Met Veli nam hij in 1950 deel aan een hongerstaking uit solidariteit met de gearresteerde Hikmet. Rifat was een van de vernieuwers van de Turkse poëzie.

 

Child

He died –
he doesn’t know he died,
his two hands lie by his side.
They’ll carry him away,
nor can he say,
‘I won’t go!’
He couldn’t even give thanks
to the friends who bore his coffin.
Ah, his death is like no other’s.

 

Vertaald door Ruth Christie

 

Das Brot und die Sterne

Das Brot auf meinen Knien
Die Sterne in der Ferne, ganz fern
Ich esse das Brot, zu den Sternen schauend
Bin ich so in Gedanken versunken
Dass ich manchmal statt Brot
Die Sterne esse.

 

 

Onderontwikkeld

Achterstand, in wetenschap, in kunst; op een bladloze

Bloesemloze voorjaarsdag; een pijnlijke ster

Dragen op ’t voorhoofd

Achterstand, de val van grond onder de houten ploeg;

Terwijl het staal dun als papier te snijden is

De tijd verdoen

 

Achterstand, in begraven godsdienstholen

Werkloos toezien, hongerig, tegen de regenvloed

Tegenover de hele wereld

 

Achterstand, de mens vrezen als ware het een jakhals

Terwijl met mensen broederlijk te leven is

De slang omhelzen

 

Achterstand, geen lering en geen licht, alleen maar luis

Als een boog gespannen staan, met het vuur na aan de schenen

Zich ontladen met die vaart!

Vertaald door Thijs Rault

 

rifat

Oktay Rifat (10 juni 1914 – 10 april 1988)

 

De Kroatische dichter en diplomaat Antun Mihanović werd geboren in Zagreb op 10 juni 1796. Hij studeerde in Zagreb filosofie aan het gymnasium. Na die studie volgde hij een studie rechten in Wenen. Na zijn studies verbleef hij in Zagreb, Venetië en Padua tot hij in de diplomatieke dienst van het Habsburgse Rijk terecht kwam. Mihanović had een grote interesse in de filologie en hield enorm veel van zijn moedertaal, het Kroatisch. In 1815 publiceerde hij een brochure waarin hij pleitte voor de invoering van de Kroatische taal in het openbare leven in plaats van het Latijn. Dit besluit werd door het Kroatische parlement pas in 1847 genomen. In 1835 schreef hij Lijepa naša domovino, het volkslied van Kroatië.

 

Unsere schöne Heimat (Lijepa naša domovino)

 

Unsere schöne Heimat,

Heldenhaftes liebes Land,

Alten Ruhmes Vätererbe,

Ewig sollst du glücklich sein!

 

Lieb bist du uns, wie du ruhmreich,

Lieb bist du uns, du allein,

Lieb bist du uns, wo du eben,

Lieb, wo du Gebirge bist.

 

Fließe Sava, Drau fließe,

Auch du Donau, verliere deine Kraft nicht.

Blaues Meer, sage der Welt:

Dass der Kroate sein Volk liebt,

 

So lange die Sonne seine Felder wärmt,

So lange die Bora seine Eichen umweht,

So lange das Grab seine Toten bedeckt,

So lange ihm sein lebendiges Herz schlägt.

 

MIHANOVIC

Antun Mihanović (10 juni 1798 – 14 november 1861)

 

De joods-Amerikaanse schrijver Saul Bellow werd geboren op 10 juni 1915 te Lachine, een voorstad van Montreal. Zie ook mijn blog van 10 juni 2006.

Uit: Ravelstein (2000)

 

“Odd that mankind’s benefactors should be amusing people. In America at least this is often the case. Anyone who wants to govern the country has to entertain it. During the Civil War people complained about Lincoln’s funny stories. Perhaps he sensed that strict seriousness was far more dangerous than any joke. But critics said that he was frivolous and his own Secretary of War referred to him as an ape.

Among the debunkers and spoofers who formed the tastes and minds of my generation H. L. Mencken was the most prominent. My high school friends, readers of the American Mercury, were up on the Scopes trial as Mencken reported it. Mencken was very hard on William Jennings Bryan and the Bible Belt and Boobus Americanus. Clarence Darrow, who defended Scopes, represented science, modernity, and progress. To Darrow and Mencken, Bryan the Special Creationist was a doomed Farm Belt absurdity. In the language of evolutionary theory Bryan was a dead branch of the life-tree. His Free Silver monetary standard was a joke. So was his old-style congressional oratory. So were the huge Nebraska farm dinners he devoured. His meals, Mencken said, were the death of him. His views on Special Creation were subjected to extreme ridicule at the trial, and Bryan went the way of the pterodactyl – the clumsy version of an idea which later succeeded – the gliding reptiles becoming warm-blooded birds that flew and sang.”

 

 

Bellow

Saul Bellow (10 juni 1915 – 5 april 2005)

 

De Nederlandse schrijfster Mensje van Keulen werd op 10 juni 1946 geboren in Den Haag als Mensje Francina van der Steen, roepnaam Mennie. Zie ook mijn blog van 10 juni 2006.

Uit: De laatste gasten

“Dat jaar was er een hittegolf die maar niet wilde ophouden. Ik had het raam in mijn kamer al voor de achtste of negende nacht wijd openstaan en werd wakker van een slurpend geluid. Ik dacht dat het eindelijk was gaan regenen en de goot het niet aankon, maar het bleek Lena die achter een kussen aan mijn kamer binnenkroop. Pas toen ik het licht had aangedaan, zag ik dat het kussen haar eigen lijf was in het grote T-shirt met het hart van glitter dat tot boven haar middel was opgestroopt. Ze leek er erger aan toe dan de vorige keer. Misschien was ze aan het doodgaan. Dat was dan niet mijn schuld, al zouden ze kunnen zeggen van wel als ik haar zo liet liggen. Waarom was ze niet netjes in haar bed gebleven? Ze was niet netjes. Ze wilde mij ermee opzadelen. Ik trok haar T-shirt omlaag en stapte over haar heen om te bellen. Binnen een halfuur werd ze door twee mannen vastgesnoerd op een brancard en de trap af gedragen. De een had zijn blonde haar in een staartje gebonden, de ander was gemillimeterd, Lena zou hem als ‘een drietje’ hebben ingeschat. Uit hun hemden met korte mouwen staken gespierde armen, de blonde man droeg zijn trouwring om zijn horloge. De warmte in het trappenhuis was verstikkend en er hing een lucht van aardappelschillen en kerrie.”

 

 

Keulen

Mensje van Keulen (Den Haag, 10 juni 1946)

 

De Nederlandse schrijver Jan Brokken werd geboren op 10 juni 1949 in Leiden. Zie ook mijn blog van 10 juni 2006.

Uit: Schrijven is goed waarnemen en goed denken

“Hella S. Haasse (60) wipt uit haar stoel en loopt naar de werkkamer in haar flat in Den Haag; ik loop achter haar aan.

Zij: ‘Hier mag u niet kijken, het is een verschrikkelijke rommel.’ Lacht. Ik steek mijn hoofd om de deur, en inderdaad, de wanorde heerst in dit kleine vertrek: rond de bureaustoel staan vele dozen en op haar schrijftafel liggen hopen papier en enkele boeken.

‘Ik heb veel te weinig ruimte,’ zegt zij.

Zij pakt twee margarinedozen.

‘Dit is Mevrouw Bentinck.’

Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter is de titel van haar achttiende en laatstverschenen boek; het is het uit fragmenten en brieven opgebouwde portret van een jonge vrouw die overhoop ligt met haar omgeving, die niet past in de tijd waarin zij leeft: het begin van de achttiende eeuw.

In de woonkamer zet zij de dozen op de grond. Er komen stapels fotokopieën uit. ‘Dit zijn de brieven van Charlotte Sophie – mevrouw Bentinck dus. Dit is het handschrift van Lottgen, haar zuster. Na een ongeluk kon zij niet meer met haar rechterhand schrijven; zij probeerde het met haar linkerhand, maar haar handschrift is zogoed als onleesbaar; ze schreef houterige verticale letters. Bovendien kon ze niet spellen, zij schreef fonetisch Frans. Die brieven moest ik hardop lezen om ze te begrijpen.’

Uit de tweede doos komen een stuk of tien blocnotes, aantekenboekjes en dummy’s (‘lekker stevig papier’). Haar aantekeningen: klein, schu
in handschrift, priegelig bijna. Vele doorhalingen. Citaten. Titels van boeken. Namen. Data. Een rijstebrij.

Geknield op de grond bekijken we het materiaal.

Zij, enthousiast: ‘Het is een labyrint waar niemand wijs uit kan worden, behalve ik. Ja, ik weet waar ik de dingen kan vinden, ik beschik over een visueel geheugen, ik kan ook zo een passage in een boek opslaan.”

Brokken

Jan Brokken (Leiden, 10 juni 1949)

Curzio Malaparte, Charles Webb, Bertha von Suttner, Akaki Zereteli, Jurij Brězan, John Gillespie Magee jr, Xander Michiel Beute, Mirko Bonné

De Italiaanse schrijver van Duitse afkomst Curzio Malaparte (pseudoniem van Kurt Erich Suckert) werd geboren in Prato Toscane, 9 juni 1898. Hij schreef o.a. de romans ‘Kaputt‘ en La Pelle (De huid). Een diep wantrouwen in de Italiaanse leiders leek aan de basis te liggen van zijn tegendraadse politieke keuzes. Na afloop van WO I had hij republikeinse sympathieën. Vervolgens was hij fervent fascist, maar in de jaren dertig stond hij alweer bekend als gevreesd criticus van het regime. Tijdens de eerste oorlogsjaren verwierp hij het fascisme en gaf hij openlijk uiting aan zijn vertwijfeling, zijn desoriëntatie en zijn woede over Mussolini en wat die met de Italianen had gedaan: In zijn beroemdste boek beschreef hij  indringend wat de Tweede Wereldoorlog aanrichtte in Europa. Hoewel lang niet alle verhalen op waarheid berusten, leest het boek van begin tot eind als een ijzingwekkend ooggetuigenverslag.

Uit: Kaputt

“Nackte deutsche Männer wirken eigenartig wehrlos. Sie sind ohne Geheimnis. Sie erregen keine Furcht mehr. Das Geheimnis ihrer Stärke ist nicht in ihrer Haut, in ihren Knochen, in ihrem Blut, sondern in ihrer Uniform. Sie sind derart nackt, daß sie sich nur in Uniform bekleidet fühlen. Ihre eigentliche Haut ist die Uniform. Wenn die Völker Europas wüßten, welch schlaffe, wehrlose und tote Nacktheit sich unter dem Feldgrau der deutschen Uniform verbirgt, würde das deutsche Heer auch dem schwächsten und schlechtestbewaffneten Volk keine Angst mehr einflößen. Ein Kind würde es wagen, einem Bataillon entgegenzutreten. Es genügt, sie nackt zu sehen, um den verborgenen Sinn ihres Lebens als Volk, der Geschichte ihrer Nation zu verstehen. Sie waren nackt vor uns wie schüchterne, sich schämende Leichname. General Dietl hob den Arm und rief mit lauter Stimme »Heil Hitler!« »Heil Hitler!« antworteten die nackten Männer, und einige hoben mühsam den mit einem Bündel Birkenreiser bewaffneten Arm. Diese Birkenruten dienen zur Selbstgeißelung, es ist der bezeichnendste Augenblick des Saunabadens, sein heiligster Ritus. Aber selbst die Geste dieser rutenbewaffneten Arme wirkte weich und wehrlos.”

MALAPARTE
Curzio Malaparte (9 juni 1898 – 19 juli 1957)

 

De Amerikaanse schrijver Charles Webb werd geboren op 9 juni 1939 in San Francisco. Hij schreef diverse romans, waarvan de beroemdste ongetwijfeld The Graduate is. Het boek verscheen in 1963. De verfilming ervan door Mike Nichols in 1967 (met Dustin Hoffman en Anne Bancroft) werd een gigantisch succes en stelde het boek, helaas voor de schrijver, voor altijd in de schaduw.

 

Uit: The Graduate

 

“Benjamin Braddock graduated from a small Eastern college on a day in June. Then he flew home. The following evening a party was given for him by his parents. By eight o’clock most of the guests had arrived but Benjamin had not yet come down from his room. His father called up from the foot of the stairs but there was no answer. Finally he hurried up the stairs and to the end of the hall.

“Ben?” he said, opening his son’s door.

“I’ll be down later,” Benjamin said.

“Ben, the guests are all here,” his father said. “They’re all waiting.”

“I said I’ll be down later.”

Mr. Braddock closed the door behind him. “What is it,” he said.

Benjamin shook his head and walked to the window.

“What is it, Ben.”

“Nothing.”

“Then why don’t you come on down and see your guests.”

Benjamin didn’t answer.

“Ben?”

“Dad,” he said, turning around, “I have some things on my mind right now.”

“What things.”

“Just some things.”

“Well can’t you tell me what they are?”

“No.”

Mr. Braddock continued frowning at his son
a few more moments, glanced at his watch, then looked back at Benjamin. “Ben, these are our friends down there,” he said. “My friends. Your mother’s friends. You owe them a little courtesy.”

“Tell them I have to be alone right now.”

“Mr. Robinson’s out in the garage looking at your new sports car. Now go on down and give him a ride in it.”

Benjamin reached into his pocket for a pair of shiny keys on a small chain. “Here,” he said.

“What?”

“Give him the keys. Let him drive it.”

“But he wants to see you.”

“Dad, I don’t want to see him right now,” Benjamin said. “I don’t want to see the Robinsons, I don’t want to see the Pearsons, I don’t want to see the…the Terhunes.”

“Ben, Mr. Robinson and I have been practicing law together in this town for seventeen years. He’s the best friend I have.”

 

 

Webb
Charles Webb (San Francisco, 9 juni 1939)

 

De Oostenrijkse schrijfster en pacifiste Bertha Sophie Felicitas Barones von Suttner werd geboren op  9 juni 1843 in Praag, dat toen bij Oostenrijk hoorde, als Gravin Kinsky von Wchinitz und Tettau. De Pruisisch-Oostenrijkse Oorlog van 1866 maakte diepe indruk op de jonge gravin, en drukte een stempel op haar verdere leven. In 1876 trouwde ze, in het geheim, met Arthur Grundaccar von Suttner. Haar familie was tegen het huwelijk, o.a. omdat de bruidegom 7 jaar jonger was. De Suttners vertrokken daarom naar het buitenland, waar ze aan de kost kwamen met schrijven en het geven van lessen en lezingen. In 1885 keerden ze terug naar Wenen.

In 1889 verscheen haar boek Die Waffen Nieder!, het allereerste pleidooi voor vrede door ontwapening. Vanaf 1892 gaf ze een tijdschrift uit onder dezelfde naam. Bertha Von Suttners artikelen maakten indruk op de Russische tsaar Nicolaas II. Ze inspireerde hem tot het bijeenroepen van de Vredesconferentie van Den Haag in 1899. Zelf was ze een der deelnemers.

Een andere volger van haar ideeën werd Alfred Nobel, die ze ertoe bracht de Nobelprijzen in te stellen. Zelf kreeg ze de Nobelprijs voor de Vrede in 1905.


Uit:  DIE WAFFEN NIEDER!

 «Wie kann man einen Dichter mit einem Feldherrn nur vergleichen!» rief mein Vater. «Das frage ich auch. Der unblutige Lorbeer ist weitaus der schönere.» «Aber, lieber Baron,» sagte nun meine Tante, so habe ich noch keinen Soldaten sprechen hören. Wo bleibt da die Kampfbegeisterung, wo das kriegerische Feuer?»
 
«Das sind mir keine unbekannten Gefühle, meine Gnädige. Von solchen beseelt, bin ich als neunzehnjähriger Junge zum erstenmal zu Feld gezogen. Als ich aber die Wirklichkeit des Gemetzels gesehen, nachdem ich Zeuge der dabei entfesselten Bestialität gewesen, da war es mit meinem Enthusiasmus vorbei, und in die nachfolgenden Schlachten ging ich schon nicht mehr mit Lust, sondern mit Ergebung.»
 
«Hören Sie, Tilling, ich habe mehr Campagnen mitgemacht als Sie und auch Schauderscenen genug gesehen, aber mich hat der Eifer nicht verlassen. Als ich im Jahre 49 schon als ältlicher Mann mit Radetzky marschierte, war’s mit demselben Jubel wie das erste Mal.»
 
«Entschuldigen Sie, Excellenz – aber Sie gehören einer älteren Generation an, einer Generation, in welcher der kriegerische Geist noch viel lebendiger war, als in der unseren, und in welcher das Weltmitleid, welches nach Abschaffung alles Elends begehrt, und das jetzt in immer größere Kreise dringt, noch sehr unbekannt war.»
 
«Was hilft’s? Elend muß es immer geben – das läßt sich nicht abschaffen, ebensowenig wie der Krieg.» …

 

 

Suttner
Bertha von Suttner (9 juni 1843 – 21 juni 1914)

 

De Georgische dichter, schrijver en politicus Akaki Zereteli werd geboren op 9 juni 1840 in Schwitori. In 1863 sloot hij zij studie oriëntaalse talen aan de universiteit van Sint Petersburg af. Zeretelli was een van de woordvoerders in de strijd om de onafhanlelijkheid en vrijheid van Georgië.Zijn gedichten (Suliko, De Tutor, Tornike Eristavi), verhalen (Bashi-Achuki) en toneelstukken (Gamzrdeli) draaiden om historische thema’s en de onvrijheid van de Georgische boeren.

 

Uit: Aus meinem Leben

 

“Jeglic
hes Wesen, sei es beseelt oder unbeseelt, sichtbar oder unsichtbar, unterliegt ein und demselben allumfassenden Gesetz: Es entsteht, wächst heran, wird alt und stirbt! Wasser, was ist das? … Einfach Wasser! … Und doch kann selbst ein gewöhnlicher Fluss diesem für alle und alles geltenden Gesetz nicht entgehen. Sobald er entspringt und in Erscheinung tritt auf irgendeinem abgelegenen Bergabhang, beginnt er langsam dahinzusickern und wie ein Kind, das zum ersten Mal auf den Beinen steht, seinen Weg abwärts zu suchen. Allmählich wächst er an und fasst Fuß, bis er zuletzt mit hellem Klang in irgendeine Schlucht hinabfällt, wo er wie ein zügelloser, lebensvoller Jüngling, stolz und unerschrocken, sich tummelt, vor nichts und niemand sich scheuend, und brausend mit großen Sprüngen davonläuft. Er strömt den unbeweglichen Steinen über den Kopf und prallt ungestüm, bald da, bald dort, gegen die felsigen Ufer, als wollte er seinen Gegner zerreißen und mit sich tragen! … Aber da es ihm nicht gelingt, eilt er mit großem Getöse den Auen entgegen, macht sich dort kühn im tiefen Flussbett breit, und hochbefriedigt, voll männlichen Stolzes, wälzt er gelassen Woge um Woge dahin! … Er läuft und rauscht, auf langem Wege nach dem Meere strebend, doch je mehr er sich dieser unvermeidlichen Bleibe nähert, um so bedächtiger wird er, wie ein Greis, und am Ende bleibt er sogar stehen zu einem Halt … und staut sich, als wollte er noch ein letztes Mal zurückblicken, seine Vergangenheit überschauen, den abwechslungsreichen langen Weg, um dann für immer verschlungen zu werden, in der Tiefe des Meeres zugrunde zu gehen!«

 

 

 

Zeretelli
Akaki Zereteli (9 juni 1840 – 26 januari 1915)

 

De Sorbische schrijver Jurij Brězan werd geboren in Räckelwitz op 9 juni 1916. (Het Sorbisch is een West-Slavische taal, die gesproken wordt in de Lausitz (Łužica), een gebied in het oosten van Saksen (Sakska) en het zuidoosten van Brandenburg) Brězan was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de hedendaagse Sorbische literatuur. Zijn werk omvat romans, novellen en andere vertellingen, ook voor kinderen. Hij schreef in het Sorbisch en in het Duits en werd veelvuldig vertaald (25 talen).

 

Uit: Der alte Mann und das enge Weite

 

“Manchmal, wenn die ersten Nebel aus dem Wald kriechen, fällt wohl ein ganzes Regiment Stare mit grellem Gelärm und nervösem Geflatter hier ein, manchmal auch eine Horde, zehn oder zwölf Jungraben, die sich im krächzenden Durcheinander offenbar gegenseitig die Landschaft erklären. Die beiden Alten mögen solche Gesellschaft nicht, sie meiden dann den Baum.

Jetzt haben sie genug geredet, über das Wetter vielleicht oder wo und wie sie den Rest des Tages verbringen könnten, gemeinsam wie immer, seit sie sich kennen, zwanzig oder sechsunddreißig Jahre, sie fliegen ab.

Der Mann sieht ihnen nach, nimmt den Stock wieder in die rechte Hand, die Knie haben ihre Schmerzpause gehabt, jetzt schafft er den Anstieg ohne weiteren Aufenthalt. Er ist zufrieden, mit den Knien, dem ruhigen Atmen nach dem ungewohnten Ausflug, und überhaupt mit sich, dass er leichten Fußes den Hügel hinab zum Teich gegangen ist.”

 

 

 

BREZAN
Jurij Brězan ( 9 juni 1916 – 12 maart 2006)

 

De Brits-Amerikaanse dichter en piloot John Gillespie Magee jr. werd geboren op 9 juni 1922 in Shanghai als zoon van een Amerikaanse vader en een Britse moeder. Hij sneuvelde tijdens WO II, terwijl hij diende in de Royal Canadian Air Force. Hij had de Rugby School bezocht in Rugby, Warwickshire in Engeland, waar hij de Rugby School’s poetry prize in de wacht sleepte. in 1938 Later kwam hij in aanmerking voor een beurs voor Yale, maar hij koos voor de luchtmacht. Zijn gedicht High Flight is beroemd geworden.

 

 

High Flight

 

Oh! I have slipped the surly bonds of Earth

And danced the skies on laughter-silvered wings;

Sunward I’ve climbed, and joined the tumbling mirt

of sun-split clouds, — and done a hundred things

You have not dreamed of — wheeled and soared and swung

High in the sunlit silence. Hov’ring there,

I’ve chased the shouting wind along, and flung

My eager craft through footless halls of air ….

 

Up, up the long, delirious, burning blue

I’ve topped the wind-swept heights with easy grace

Where never lark nor ever eagle flew —

And, while with silent lifting mind I’ve trod

The high untrespassed sanctity of space,

Put out my hand, and touched the face of God.

 

 

Magee
John Gillespie Magee jr. (9 juni 1922 – 11 december 1941)

 

De Nederlandse schrijver Xander Michiel Beute werd geboren in 9 juni 1975 te Gouda. Hij debuteerde in 1999 met een op eigen ervaring gebaseerd verhaal: Nachtvoorstelling.  In 2000 interviewde Beute samen met zijn uitgever Geurt van de Kerk mensen voor de bundel Mensen Gevraagd! over zinloos geweld. De periode daarna gaf Beute workshops, schreef aan zijn tweede roman, las voor op voorleesavonden. Ook studeerde hij aan de Hogeschool van Utrecht (lerarenopleiding Nederlands). Zijn tweede roman, Hinkelen met God, verscheen in 2001.

 

Uit: Hinkelen met God

 

“Mijn naam is Joost van Naaster. Ik ben klein en van weinig maatschappelijk belang. Desondanks besta ik. Minstens een derde van mijn leven is geleefd, waarschijnlijk meer. Er zijn twee doden gevallen. De natuurlijke sterfgevallen van twee stokoude grootvaders en een chagrijnige oom niet meegerekend. Verder was het de alom bekende droefenis van een kind dat een jongen werd, een puber, een jongeman, volwassen. Twee doden, welgeteld, en aan beide heb ik schuld. In het eerste geval was ik ontoerekeningsvatbaar. Ik was buiten zinnen, niet door drank, drugs, woede of waanzin, maar simpelweg omdat ik een erectie had. De tweede keer was anders en met voorbedachte rade. Ik was volledig bij mijn verstand en dus schuldig. Het probleem is dat niemand ervan op de hoogte is. Er is niemand die me ter verantwoording roept. Alleen Eva wist ervan. Eva is al zeven jaar dood.”

 

 

 

Beute
Xander Michiel Beute (Gouda, 9 juni 1975)

 

De Duitse dichter en schrijver Mirko Bonné werd op 9 Juni 1965 in Tegernsee / Oberbayern geboren. Zie ook mijn blog van 26 juni 2006.

Uit: Der eiskalte Himmel

„Einer, der von der Scholle rutscht und in das drei Grad kalte Wasserloch fällt, wo Käpt’n Worsley seine Tiefenlotung vornimmt, der weiß noch, was die Zeit ist, denn der spürt am eigenen Leib, wie furchtbar langsam sie vergeht. Vierzehn Tage brauchen die Klamotten, um zu trocknen.
Tagein, tagaus liege ich auf meiner sich allmählich auflösenden Matte im Zelt und klammere mich an das Buch. Im Halbkreis sitzen sie um mich herum, Clark, Hussey, Bakewell, schwarze, ausgemergelte und langhaarige Gestalten mit Zahnschmerzen und Frostbeulen. Sie erzählen sich Witze, denken sich Lieder aus und erfinden Kochrezepte, und diese Geisterspeisen, die unser Zelt zur Attraktion machen, so dass jeder einmal hereinschneit und einen Happen Wörter kostet, sie werden fetter, sahniger, süßer mit jedem Tag.
Kommt Vincent herein, heißt es schnell den Buchrücken zudecken, damit er nicht sieht, was ich lese. Dann nutze ich die Gelegenheit, um mir die Beine zu vertreten, stopfe das Buch in den Hosenbund und gehe vors Zelt. War sein Großvater wirklich dabei, als Käpt’n John Balleny, ohne es zu ahnen, die Durchfahrt zum Rossmeer und damit den einzig möglichen Zugang zum Pol entdeckte? Oder hast du gelogen, mein Bos’n? Ich setze mich auf die Futterkiste bei den Hunglus und lese weiter, bis mich Doktor Macklin auch von dort vertreibt.
»Buch gerettet, Merce? Entschuldige, aber die Würmer haben Kohldampf.«
Macks Gespann ist als Einziges übrig geblieben. Nachdem wir auch das Lager auf See abgebrochen haben und 15 Kilometer weiter nordwestlich über die Scholle
gezogen sind, hat Wild an einem einzigen Nachmittag erst seine und dann auch Creans, Marstons und McIlroys Hunde erschossen. Und als Hurleys verbliebene sieben schließlich auch die letzten Dinge für uns aus dem Lager auf See in das neue »Lager der Geduld« geschleppt hatten, musste Wild sie ebenso hinter den Eishügel führen, 35 Hunde, für die kein Futter mehr da war und die nun uns als Futter dienen. Mager, zottelig und verfilzt sehen mich Macklins sechs Köter mit ihren großen fragenden Augen an.“

 

 

bonne
Mirko Bonné (Tegernsee, 9 juni 1965)

 

Marguerite Yourcenar, Gerald Bisinger, C. O. Jellema

De Franse schrijfster Marguerite Yourcenar (anagram en pseudoniem van Marguerite Cleenewerck de Crayencour) werd geboren in Brussel op 8 juni 1903. Op 9 juli 1919 slaagde Yourcenar voor het eerste deel van het baccalaureaat latijn-grieks als vrije kandidate te Nice. Ze zou nooit het tweede deel proberen en kon daarom ook niet verder studeren om een licentie in de letterkunde te behalen zoals ze eerst gedacht had. Ze besloot schrijfster te worden en samen met haar vader koos ze Yourcenar als schrijversnaam.  In 1937 vertaalde zij een boek van Virginia Woolf: The Waves. Hiervoor ging ze naar Londen om de schrijfster zelf te ontmoeten. Terug in Parijs in het Hotel Wagram ontmoette ze Grace Frick, een Amerikaanse, even oud als zijzelf. Wat Grace betreft was het liefde op het eerste zicht en ze nodigde Marguerite uit haar te bezoeken in Amerika. Eind 1939 werd de oorlog verklaard en Yourcenar kon nog net vertrekken naar Amerika waar ze bij Grace ging inwonen. De relatie zou een leven lang standhouden. Yourcenars  bekendste werk is Mémoires d’Hadrien. Voor L’Oeuvre au noir kreeg zij de Prix Femina 1968. Zij schreef ook een autobiografische trilogie Le Labyrinthe du Monde. In 1980 was zij de eerste vrouw die verkozen werd tot lid van de Académie française.

Zie ook mijn blog van 6 april 2006.

Uit : Hadrianus’ Gedenkschriften (Vertaald door J.A. Sandfort)

“Trahit sua quemque voluptas.

Aan ieder zijn neiging: aan ieder zijn doel ook, zijn eerzucht zo men wil, zijn geheimste smaak en zijn helderst ideaal. Het mijne was besloten in het woord schoonheid, zo moeilijk te omschrijven, in weerwil van alle klaarblijkelijkheden van de zinnen en de ogen. Dit ten slotte bescheiden ideaal zou vaak genoeg benaderd zijn als de mensen een weinig energie die zij aan domme en wrede werken besteden, in zijn dienst stelden; een gelukkige kans heeft mij vergund, het in deze laatste kwarteeuw voor een deel te verwezenlijken. Arrianus van Nicomedia, een der beste geesten van deze tijd, brengt mij gaarne de schone versregels in herinnering waarin de oude Terpander het Spartaans ideaal in drie woorden heeft vastgelegd: Kracht, Recht, de Muzen. De kracht was onderaan, strengheid zonder welke er geen schoonheid, flinkheid zonder welke er geen recht is. Het recht was evenwicht tussen de delen, het geheel van de evenredige proporties dat door geen enkele ovemaat in gevaar mag worden gebracht. Kracht en Recht waren slechts een welgestemd speeltuig in handen van de Muzen. Alle gebrek, alle ruwheid moesten verboden worden als evenzovele schendingen van het schone lichaam der mensheid. Iedere onbillijkheid was een valse toon die in de harmonie der sferen vermeden moest worden.”

YOURCENAR

Marguerite Yourcenar (8 juni 1903 – 17 december 1987)

 

De Oostenrijkse dichter en vertaler Gerald Bisinger werd geboren op 8 juni 1936 in Wenen. Zie ook mijn blog van 8 juni 2006.

Mein Jubiläum

In Smutny’s Budweiser Bierschwemme
hab endlich ich Zuflucht gefunden
im Hinterstübchen trinke ich Rot-
Wein bei elektrischem Licht ent-
ronnen der Sonnenglut draußen der
dichten Warmluft im Pavillon ZUR
EISERNEN ZEIT von der Urlaubssperre
vertrieben des Café Drechsler sitz
jetzt geruhsam ich hier und denke
daran daß genau vor zehn Jahren ich
meine Tätigkeit aufnahm beim ORF im
Literaturbereich als Freier Mitar-
beiter (das bin ich heut noch) mit
einzigem ständigen festen Wohnsitz
in Wien am Ersten August war das
also im Jahre neunzehnhundertund-
sechsundachtzig ich schreibe auf
einem hölzernen Tisch unweit vom
Naschmarkt zu Wien halt mein Jubi-
läum mir fest doch gibt es zum Ju-
bilieren keinen zureichenden Grund
Berliner Alltag ist damals überge-
gangen in Wiener Alltäglichkeit die
längst ich gewohnt bin im siebenten
Jahrzehnt meines eigenen Lebens zieh
ich gewiß nicht mehr um

BISINGER

Gerald Bisinger (8 juni 1936 – 22 februari 1999)

 

Er is wat tijd en ruimte over vandaag om een verzuim in te halen. Op dit moment lees ik in het Verzameld Werk van C. O. Jellema, en dan met name Gedichten, Amsterdam, Querido, 2006.

De Nederlandse dichter, essayist en germanist Cornelis Onno Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zijn vroege jeugd heeft hij doorgebracht in midden Drente, waar zijn vader dominee was. Het Drentse platteland met bossen en heidevelden maakte een natuurliefhebber van hem en ondanks zijn latere jaren in Amersfoort, Amsterdam, Utrecht en Groningen zou hij toch nooit een stadsmens worden. Jellema studeerde in Utrecht Duitse taal- en letterkunde. Een poos gaf hij Duitse les in het middelbaar onderwijs, totdat hij verbonden werd aan de Letterenfaculteit van de Universiteit van Groningen, waar hij gedurende twintig jaar doceerde, tot 1988. Daarna begon een vrijer leven, in 1989 wèg uit de stad, een leven als recensent voor diverse bladen en als natuurliefhebber, filosoof en dichter in Leens bij het Lauwersmeer. Jellema debuteerde in 1961 met de bundel Klein gloria en andere gedichten. Rilke en meester Eckhart waren van invloed op zijn werk. In 1999 publiceerde Querido – die ook al het andere werk van Jellema uitgaf – “Over God wil ik zwijgen”, een vertaling van het “Buch der Götlichen Tröstung” van Meister Eckhart, waaraan Jellema drie jaar had gewerkt. Kort daarna volgde “Droomtijd”. Zijn laatste dichtbundel was Stemtest, die enkele weken voor zijn dood verscheen. Jellema’s werk is bekroond met de Herman Gorterprijs 1984 en de Adriaan Roland Holstpenning 1997.

ANTHROPOU SYMBOLON

Ook jij bent bloed, vlees, buik met darmen,
een buidel door Apollo vastgesjord.
Als je voor mij je lendenen omgordt
zal ik dat alles hebberig omarmen.
Te denken hoe je bent en het te zijn,
begeerte en het voorwerp van begeren,
mij voeden en als voedsel te verteren,
lucht en de long, de lippen en de wijn.
Nooit zoon en vader, van hetzelfde wezen,
hoe je ook hebt geleefd en ik gelezen,
jij bent op mij en ik op jou jaloers,
vergeefs verbondenen die, tweelingbroers,
gewaande wederhelft, het wonder willen:
ooit weg te wandelen in elkaars billen.

 

Op het eerste gezicht

Uitbarstingen van landschap. Het portret
ontbreekt. Coup du soleil verlicht van boven
het blekersveld bij Haarlem. Het lijkt net
of het zo was. Ik wil het wel geloven:

aanraken, Thomas, mag hier niet, suppoosten
zijn parkwachters met uniform en pet.
Ik zie je staan, tenger, om me te troosten:
heb, snel verliefd, je op doeken gezet:

uitzichten op Bentheim,op watermolens,
bosvijvers die een hertenpoot weerkaatsen,
de wandelaar ben ik die, omgewend,

kijkt of je komt – zo worden nolens volens
Ruisdaels landschappen ideale plaatsen
Voor onze picknick – jij, mooi, onbekend.

 

Allein mit den Worten (Gottfried Benn)

Jij bent niet deelbaar; en met tederheden
Bereiken wij de rand van ons bestaan:
huid, buitenkant, meer raak ik nimmer aan
als ik je streel, en onder jouw oogleden

drijven de beelden uit een vreemd verleden
naar een slaap toe waarin zij vreemd vergaan;
en spreken is niet meer dan simultaan
elkaar bewijzen wat wij gister deden.

Wat heeft het zin zo naar jou te verlangen.
Blijven gevangenen in ’t eigen lijf,
onovergankelijk, op doods termijn.

Aanvaard, en overweeg, nog in de bange
momenten om een veiliger verblijf:
de vormkracht draagt en een gedicht kan zijn.

JELLEMA

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)
Portret door Jacqueline Kasemier

Orhan Pamuk, Nikki Giovanni, Mascha Kaléko, Gwendolyn Brooks, Elizabeth Bowen, Monika Mann, Harry Crews

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2006.

Uit: My name is red

I am nothing but a corpse now, a body at the bottom of a well. Although I drew my last breath long ago and my heart has stopped beating, no one, apart from that vile murderer, knows what’s happened to me. As for that wretch, he felt for my pulse and listened for my breath to be sure I was dead, then kicked me in the midriff, carried me to the edge of the well, raised me up and dropped me below. As I fell, my head, which he had smashed with a stone, broke apart; my face, my forehead and cheeks, were crushed; my bones shattered, and my mouth filled with blood.

For nearly four days I have been missing: My wife and children must be searching for me; my daughter, spent from crying, must be staring fretfully at the courtyard gate. Yes, I know they’re all at the window, hoping for my return.

But, are they truly waiting? I can’t even be sure of that. Maybe they’ve gotten used to my absence-how dismal! For here, on the other side, one gets the feeling that one’s former life persists. Before my birth there was infinite time, and after my death, inexhaustible time. I never thought of it before: I’d been living luminously between two eternities of darkness.

I was happy; I realize now that I’d been happy. I made the best illuminations in Our Sultan’s workshop; no one could rival my mastery. Through the work I did privately, I earned nine hundred silver coins a month, which, naturally, only makes all this even harder to bear.

I was responsible for painting and embellishing books. I illuminated the edges of pages, coloring their borders with the most lifelike designs of leaves, branches, roses, flowers and birds. I painted scalloped Chinese-style clouds, clusters of overlapping vines and forests of color that hid gazelles, galleys, sultans, trees, palaces, horses and hunters. In my youth, I would decorate a plate, or the back of a mirror, or a chest, or at times, the ceiling of a mansion or of a Bosphorus manor, or even, a wooden spoon. In later years, however, I applied myself only to manuscript pages because Our Sultan paid well for them. I can’t say it seems insignificant now. You know the value of money even when you’re dead.”

Pamuk

Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)

 

De Amerikaanse dichteres Yolande Cornelia “Nikki” Giovanni werd geboren op 7 juni 1943 in Knoxville, Tennessee. In 1960 ging zij studeren aan de universiteit van Nashville. Zij studeerde met lof af in 1967. De burgerrechtbeweging en Black Power inspireerden haar vroege gedichten die verzameld werden in bundels als Black Feeling, Black Talk (1967), Black Judgement (1968), en Re: Creation (1970). Sindsdien schreef zij meer dan twee dozijn boeken, waaronder gedichtenbundels, kinderboeken en essays. Sinds 1987 werkt zij als docente Engels aan de Virginia Tech in Blacksburg, waar op 16 april van dit jaar de student Seung-Hui Cho een bloedbad aanrichtte onder studenten en docenten.

A Poem Of Friendship

We are not lovers
because of the love
we make
but the love
we have

We are not friends
because of the laughs
we spend
but the tears
we save

I don’t want to be near you
for the thoughts we share
but the words we never have
to speak

I will never miss you
because of what we do
but what we are
together

 

Kidnap Poem

Ever been kidnapped
by a poet
if i were a poet
i’d kidnap you
put you in my phrases and meter

You to jones beach
or maybe coney island
or maybe just to my house
lyric you in lilacs
dash you in the rain
blend into the beach
to complement my see

Play the lyre for you
ode you with my love song
anything to win you
wrap you in the red Black green
show you off to mama
yeah if i were a poet i’d kid
nap you

 

giovanni

Nikki Giovanni (Knoxville, 7 juni 1943)

 

De Duitstalige dichteres Mascha Kaléko (eig. Golda Malka Aufen) werd geboren op 7 juni 1907 in Krenau of Schidlow in Galicië in het toenmalige Oostenrijk-Hongarije, nu Polen. Tegen het einde van de jaren twintig kwam zij in contact met de literaire avant-garde in Berlijn die elkaar ontmoette in het Romanische Café. Daar leerde zij o.a. Else Lasker-Schüler, Erich Kästner, Kurt Tucholsky en Joachim Ringelnatz kennen. In 1929 verschenen haar eerste gedichten in kranten en in 1933 publiceerde zij haar eerste bundel, het Lyrische Stenogrammheft. Met haar tweede man Chemjo Vinaver en hun zoon emigreerde zij in 1938 naar de VS. Na de oorlog keerde zij terug en vond zij opnieuw een lezerspubliek in Duitsland.

An mein Kind

Dir will ich meines Liebsten Augen geben
Und seiner Seele flammenreiches Glühn.
Ein Träumer wirst du sein und dennoch kühn
Verschloßne Tore aus den Angeln heben.

Wirst ausziehn, das gelobte Glück zu schmieden.
Dein Weg sei frei. Denn aller Weisheit Schluß
Bleibt doch zuletzt, daß jedermann hienieden
All seine Fehler selbst begehen muß.

Ich kann vor keinem Abgrund dich bewahren,
Hoch in die Wolken hängte Gott den Kranz.
Nur eines nimm von dem, was ich erfahren:
Wer du auch seist, nur eines – sei es ganz!

Du bist, vergiß es nicht, von jenem Baume,
Der ewig zweigte und nie Wurzeln schlug.
Der Freiheit Fackel leuchtet uns im Traume –
Bewahr den Tropfen Öl im alten Krug!

 

Kurzer Epilog

Du hast mir bis zuletzt noch “Sie” gesagt
Und schwiegst per “du”. Ich lernte warten, leiden.
Du sahst mir zu. Und dann sprachst du vom Scheiden.
Ich habe nicht warum, wohin gefragt.

Du hörtest mich mit all den andern lachen
Und wußtest wohl, daß mir an keinem lag.
Du sahst sie mich verwöhnen Tag um Tag,
Mir unerwünschte Komplimente machen.

Kein Wort aus deinem Mund. Du hattest Zeit…
Kein Ton aus meinem. Denn ich hatte Ehre.
Ich tat so kühl. Ein Hauch von dir, ich wäre
Dir nachgefolgt in die Unendlichkeit.

Kein Sommer war wie jener groß und klar.
Wir haben ihn mit dummer Hand verschwendet.
Nun aber, da das Kinderspiel beendet,
Begreifen wir, daß es der letzte war.

Gleich als du fort warst, fing es an zu regnen.
– Ich wußte, daß ein Ende so beginnt.
Weil wir nie wieder denen begegnen,
Die für uns ausersehen sind.

kaleko

Mascha Kaléko (7 juni 1907 – 21 januari 1975)

 

De Amerikaanse dichteres Gwendolyn Brooks werd geboren op 7 juni 1917 in Topeka, Kansas, maar haar ouders verhuisden al snel daarna naar Chicago. Zij begon met publiceren in de Chicago Defender, een krant voor Amerikanen van Afrikaanse afkomst. In 1950 kreeg zij als eerste zwarte schrijfster de Pulitzerprijs voor haar dichtbundel  Annie Allen. In totaal ontving Brooks meer dan 75 prijzen en onderscheidingen wereldwijd. In veel van haar gedichten hield zij zich bezig met het leven van de armen in Chicago. Haar bekendste gedicht is wellicht We Real Cool, dat in veel Engelstalige schoolboeken terug te vinden is. Brooks geldt als een van de leidende figuren van de Black Arts beweging.

 My Dreams, My Works, Must Wait Till After Hell

I hold my honey and I store my bread
In little jars and cabinets of my will.
I label clearly, and each latch and lid
I bid, Be firm till I return from hell.
I am very hungry. I am incomplete.
And none can give me any word but Wait,
The puny light. I keep my eyes pointed in;
Hoping that, when the devil days of my hurt
Drag out to their last dregs and I resume
On such legs as are left me, in such heart
As I can manage, remember to go home,
My taste will not have turned insensitive
To honey and bread old purity could love

 

The sonnet-ballad

Oh mother, mother, where is happiness?
They took my lover’s tallness off to war,
Left me lamenting. Now I cannot guess
What I can use an empty heart-cup for.
He won’t be coming back here any more.
Some day the war will end, but, oh, I knew
When he went walking grandly out that door
That my sweet love would have to be untrue.
Would have to be untrue. Would have to court
Coquettish death, whose impudent and strange
Possessive arms and beauty (of a sort)
Can make a hard man hesitate–and change.
And he will be the one to stammer, “Yes.”
Oh mother, mother, where is happiness?

 

We Real Cool

THE POOL PLAYERS.
SEVEN AT THE GOLDEN SHOVEL.

We real cool. We
Left school. We

Lurk late. We
Strike straight. We

Sing sin. We
Thin gin.
We

Jazz June. We
Die soon.

gbrooks2

Gwendolyn Brooks (7 juni 1917 – 3 december 2000)

 

De Ierse schrijfster Elizabeth Bowen werd geboren op 7 juni 1899 in Dublin. Als kind verhuisde zij met haar oudders naar Londen. Ndat haar moeder was gestorven en haar vader ziek werd werd zij vanaf 1907 door tantes opgevoed. Haar eerste boek Encounters  verscheen in 1923. Bowen wordt vaak vergeleken met Virginia Woolf, met wie zij bevriend was, en met Jane Austen vanwege de psychologische beschrijving van haar personages.

Uit: The House in Paris

“In a taxi skidding away from the Gare du Norde one dark greasy February morning before the shutters were down, Henrietta sat beside Miss Fisher. She embraced with one arm a plush toy monkey with limp limbs; a paper-leather despatch case lay at her feet. Miss Fisher and she still both wore, pinned to their coats, the cerise cockades which had led them to claim one another, just now, on the platform: they had not met before. For the lady in whose charge Henrietta had made the journey from London, Miss Fisher’s cockade, however, had not been enough; she had insisted on seeing Mrs. Arbuthnot’s letter which Miss Fisher said she had in her bag. The lady had been fussy; she took every precaution before handing over a little girl to a stranger at such a sinister hour and place. Miss Fisher had looked hurt. Henrietta, mortified and embarrassed, wanted to tell her that the suspicious lady was not a relation, only a friend’s friend. Henrietta’s trunk was registered straight through to Mentone, so there had been no further trouble about that.”

Bowen

Elizabeth Bowen (7 juni 1899 – 22 februari 1973)

 

De Duitse schrijfster Monika Mann werd als vierde kind van Thomas Mann geboren op 7 juni 1910 in München. In 1955 schreef zij haar autobiografie Vergangenes und Gegenwärtiges, waarin zij zich nogal kritisch over haar vader uitliet. Naast deze autobiografie schreef zij nog twee andere boeken en verder nog korte gedichtachtige teksten zonder al te grote literaire waarde, zoals Der Vater.

Der Vater

Rührend, ja erschütternd mutet es an, wenn über das helle knabenhafte Anlitz ein Schatten zieht – das Mahnen daran, daß er das Haupt einer Familie ist, sie ernähren muß und zu jeder Zeit für sie einzustehen hat.

Uit: Vergangenes und Gegenwärtiges

„Ein sanft-fanatischer Sinn für Gleichmaß und ein Sichgleichbleiben kennzeichnete von jeher das väterliche Wesen. So mochte auch mein kindlicher oder elfischer Überschwang ihn etwas verdrossen haben.“ (…) „Er war wie ein Dirigent, der seinen Taktstock gar nicht zu regen brauchte und das Orchester durch sein bloßes Dastehen beherrschte.“

Mann_Moni

Monika Mann (7 juni 1910 – 17 maart 1992)

 

MannFam

Familie Mann in 1919, v.l.n.r. Monika, Golo, Michael, Katia, Klaus, Elisabeth, Erika.

 

De Amerikaanse schrijver Harry Crews werd geboren op 7 juni 1935 in Bacon County, Georgia.Tijdens de Koreaanse oorlog diende hij in de marine. Hij bezocht de universiteit van Florida, maar verliet die voortijdig om te gaan reizen. Uiteindelijk keerde hij er toch terug, studeerde af, verhuisde met zijn gezin naar Jacksonville en begon te werken als docent Engels. Hij debuteerde in 1968 met de roman The Gospel Singer.

Werk o.a.:  A Feast of Snakes (1976), Body (1990), Scar Lover (1993), Karate Is A Thing of the Spirit (1971), All We Need of Hell (1987), The Mulching of America (1995) and Celebration. A Childhood: The Biography of a Place (1998)

Uit: An American Family: The Boy With the Curious Markings (2006)

”It was Sunday, Major Melton’s second wedding anniversary. As soon as he opened his eyes he heard the demented barking of the pit bulldog. Then all the way from the other room he smelled the baby. The baby boy with the strange markings. The dog’s barking got louder. Curled beside him under the thin blanket, his wife snored counterpoint to the sound of the dog. he knew the dog was probably as crazy as it was ever going to get by now. Poor bastard. Major was sympathetic. The dog had gone beserk from being tied on a leash that was too short. Major’s own problem exactly, which hardly make him or the dog unique. Everybody he knew was going quietly mad from being tied on a leash that was too short.”

crews

Harry Crews (Bacon County, 7 juni 1935)

Aleksandr Poesjkin, Thomas Mann, Pierre Corneille, Louis Mercier, Hendrik van Teylingen

De Russische dichter Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin werd geboren in Moskou op 6 juni 1799. In zijn kinderjaren werd Poesjkin bijna volledig in het Frans opgevoed, en doordat hij over een fenomenaal geheugen beschikte, kende hij op zijn elfde praktisch de complete toenmalige Franse literatuur uit zijn hoofd. Het is door zijn kindermeisje, zijn ‘njanja’, dat hij met de Russische taal, sprookjes en volksverhalen vertrouwd raakte. De bewerking van een van deze sprookjes, Roeslan en Ljoedmila, maakte hem op jonge leeftijd in heel Rusland beroemd. In 1811 begon Poesjkin zijn studies aan het door de tsaar opgerichte elitelyceum van Tsarskoje Selo, nabij Sint-Petersburg. Zijn uitzonderlijke talent als dichter werd er zeer vlug opgemerkt. In het tsaristische Rusland was de censuur echter streng, de pen van Poesjkin vlijmscherp. Zijn doen en laten werden nauwlettend gevolgd en een gedicht zoals ‘Ode aan de vrijheid’ (1818) en talrijke epigrammen circuleerden in vrijheidsgezinde en anti-tsaristische kringen. In 1820 werd Poesjkin verbannen uit Sint-Petersburg. Dit redde waarschijnlijk zijn leven, want het heeft hem belet om, zoals vele van zijn literaire vrienden, deel te nemen aan de Dekabristenopstand van 1825. Tijdens zijn ballingschap op het platteland schreef Poesjkin een groot deel van zijn meesterwerk, hét gedicht van de Russische literatuur, Jevgeni Onegin.

 

Dream

Not long ago, in a charming dream,

I saw myself — a king with crown’s treasure;

I was in love with you, it seemed,

And heart was beating with a pleasure.

I sang my passion’s song by your enchanting knees.

Why, dreams, you didn’t prolong my happiness forever?

But gods deprived me not of whole their favor:

I only lost the kingdom of my dreams.

 

 

 

“Good for the Poet Who…”

 

Good for the poet who applies

His art in royal chambers’ splendor.

Of tears and laughter crafty vendor,

Adding some truth to many lies,

He tickles the sated taste of lords

For more greatness and awards.

And decorates all their feasts,

Receiving clever praise as fees…

But, by the doors, so tall and stout —

On sides of stables and backyards —

The people, haunted by the guards,

Hark to this poet in a crowd.

 

 

Prisoner

I’m sitting by bars in the damp blackened cell —

The juvenile eagle, who’s bred by the jail,

My mournful friend, with his wings stretching wide,

Is picking at bloody food right by my side.

 

He’s picking and looking at me through the bars,

Like having a thought that is common to us,

Like calling to me with a glance and a sight,

And wanting to say, “Let us fly outside!

 

We’re free proud birds; it is time for the friends

To fly to the white of the rock in a haze,

To fly to the blue of the sea and the sky,

Where evenly dwell only tempests … and I!”

 

 

Vertaald door Yevgeny Bonver

 

pushkin

Aleksandr Poesjkin (6 juni 1799- 10 februari 1837)
Portret door Orest Kiprensky

 

De Duitse schrijver Thomas Mann werd geboren in Lübeck op 6 juni 1875.

 

Zie ook mijn blog van 6 juni 2006 en van 12 augustus 2006 en het actuele blog van collega blogger Duits die onlangs aan een reeks over de schrijver begonnen is.

 

In 1941 waren de Manns (die sinds 1936 in de VS woonden) verhuisd van Princeton naar Pacific Palisades, gelegen tussen Santa Monica en Malibu, ten noorden van Los Angeles. Daar begon Thomas Mann na voorstudies op 23 mei 1943 met het schrijven van zijn roman Doktor Faustus. Hij zou er bijna vier jaar aan werken, onderbroken door de lezingen die hij in de VS hield en door een zware, maar succesvolle operatie wegens longkanker in het voorjaar van 1946. Op 6 februari 1947 voltooide hij het boek. Het dagboek verneldt:

 

„Champagner-Abendessen zur Feier der Beendigung des Faustus und Verlesung der Echo-Kapitel. Sichtliche Ergriffenheit. Die Gestalt des Kindes zweifellos das Beste und Dichterischste in dem Buch. Weiterer Champagner“.

 

Uit: Doktor Faustus

 

„Nepomuk, oder “Nepo”, wie die Seinen ihn riefen, oder “Echo”, wie er, schon seit er zu lallen begonnen hatte, in wunderlicher Verfehlung der Milaute sich selber nannte, war sehr schlicht-sommerlich und kaum städtisch gekleidet in ein weiß-baumwollenes Hemd-Jäckchen mit kurzen Ärmeln, ganz kurze Leinenhöschen und ausgetretene Lederschuhe an den bloßen Füßen. Trotzdem war einem bei seinem Anblick nicht anders, als sähe man ein Elfenprinzchen. Die zierliche Vollendung der kleinen Gestalt mit den schlanken, wohlgeformten Beinchen, der unbeschreibliche Liebreiz des länglich ausladenden, von blondem Haar in unschuldiger Wirnis bedeckten Köpfchen, dessen Gesichtszüge, so kindlich sie waren, etwas Ausgeprägt-Fertiges und Gültiges hatten, sogar der unsäglich holde und reine, zugleich tiefe und neckische Aufschlag der langbewimperten Augen von klarstem Blau, – nicht einmal so sehr dies alles war es, was jenen Eindruck von Märchen, von Besuch aus niedlicher Klein- und Feinwelt hervorrief. Hinzu kam das Stehen und Gehaben des Kindes unter dem umringenden, lachenden, sowohl leise Jubelrufe wie Seufzer der Rührung ausstoßenden Großvolk, sein selbstverständlich von Koketterie und Wissen um seinen Zauber nicht ganz freies Lächeln, Antworten und Bedeuten, das etwas lieblich Lehrendes  und Bodenhaftes hatte, das Silberstimmchen der kleinen Kehle und dieses Stimchens Rede, die, noch mit kindlichen Fehllauten wie „iß“ und „nißt“ untermischt, den vom Vater ererbten und von der Mutter früh übernommenen, leicht bedächtigen, leicht feierlich schleppenden und bedeutsamen schweizerischen Tonfall, mit Zungen-r und drollig stockender Silbenfolge, wie „stut-zig“ und „schmut-zig“ hatte, und die das Mänchen, wie ich es nie bei Kindern gesehen, mit erläuternden, aber, weil sie oft nicht recht dazu paßten, seine Worte eher verschwindenden und verfremdenden und dabei höchst anmutigen, vag ausdrucksvollen Gebärden seiner Ärmchen und Spielhändchen begleitete.“

 

Thomas_Mann

Thomas Mann (6 juni 1875 – 12 augustus 1955)

 

amalfi

Manns huis in Pacific Palisades

 

De Franse schrijver Pierre Corneille werd geboren in Rouen op 6 juni 1606. Al op jonge leeftijd raakte hij aan het jezuïetencollege onder de indruk van de Romeinse schrijvers uit de Oudheid. Hij heeft onder meer klassieke tragedies geschreven waarin de held al zijn hartstochten overwint.

In 1629 schreef hij zijn eerste toneelstuk, Mélite, een blijspel dat door het publiek goed werd ontvangen. Er zouden in totaal nog ruim 30 toneelstukken volgen. De echte doorbraak van Corneille kwam in 1637, met de eerste opvoeringen van de in 1636 geschreven tragikomedie Le Cid. In dit stuk toont hij de moeilijke keuze tussen de liefde en de eer, waarbij de eer een doorslaggevende rol speelt. Aanvankelijk werd Corneille bekritiseerd, omdat hij het onderwerp niet in de Klassieke Oudheid had gezocht. Hem werd tevens verweten dat hij zich niet aan de klassieke regels voor toneel had gehouden, de zogenaamde wetten van Aristoteles. Na “Le Cid” schreef hij klassieke tragedies waarin hij zich zoveel mogelijk aan de regels hield. Hij schreef onder andere: Horace, Cinna, Polyeucte en Tite et Bérénice. In 1647 werd hij lid van de in 1635 door Richelieu opgerichte Académie française.

 

Uit: Le Cid

 

CHIMÈNE

Elvire, m’as-tu fait un rapport bien sincère ?

Ne déguises-tu rien de ce qu’a dit mon père ?

 

ELVIRE

Tous mes sens à moi-même en sont encor charmés :

Il estime Rodrigue autant que vous l’aimez,

Et si je ne m’abuse à lire dans son âme,

Il vous commandera de répondre à sa flamme.

 

CHIMÈNE

Dis-moi donc, je te prie, une seconde fois

Ce qui te fait juger qu’il approuve mon choix ;

Apprends-moi de nouveau quel espoir j’en dois prendre ;

Un si charmant discours ne se peut trop entendre ;

Tu ne peux trop promettre aux feux de notre amour 

 

CORNEILLE

Pierre Corneille (6 juni 1606 – 1 oktober 1684)

 

De Franse schrijver en politicus Louis Sébastien Mercier werd geboren in Parijs op 6 juni 1740. Mercier was een van de meest productieve schrijvers van zijn tijd. Hij is de auteur van een vijftigtal toneelstukken die de Romantiek aankondigen en waarin hij zijn bewondering voor Shakespeare duidelijk naar voor brengt. Hij schreef ook enkele populaire drama’s, zoals La Brouette du vinaigrier. Mercier was niet alleen een bewonderaar van Shakespeare, maar ook van Jean-Jacques Rousseau. Hij was een van de verantwoordelijken voor het uitgeven van het volledige oeuvre van Rousseau. Na de Franse Revolutie bracht hij het werk De J.-J. Rousseau considéré comme l’un des premiers auteurs de la Révolution uit, waarin hij Rousseau bestempelt als een van de grondleggers van de Franse Revolutie. Hij was ook de pittoreske verteller van het Parijse leven van de jaren 1780. Hij schetste het leven van de Franse maatschappij aan het einde van het Ancien Regime in zijn werk Tableau de Paris uit 1781. In dit werk beschrijft hij voornamelijk de zeden en gewoonten van de Parijse middenklasse en de lagere klassen. Het meest bekende werk van Mercier is waarschijnlijk L’An 2440, rêve s’il en fût jamais, uitgegeven vanaf 1770 en uitgebreid met een dertigtal nieuwe hoofdstukken in 1786. Dit werk kan worden beschouwd als de eerste moderne sciencefictionroman.

 

Uit: Tableau de Paris

 

« Que de substances se fondent dans un si petit espace ! Paris peut être considéré comme un large creuset, où les viandes, les fruits, les huiles, les vins, le poivre, la cannelle, le sucre, le café, les productions les plus lointaines viennent se mêlanger ; et
les estomacs sont les fourneaux qui décomposent ces ingrédiens. La partie la plus subtile doit s’ exhaler et s’ incorporer à l’ air qu’ on respire : que de fumée ! Que de flammes ! Quel torrent de vapeurs et d’ exhalaisons ! Comme le sol doit être profondément imbibé de tous les sels que la nature avait distribués dans les quatre parties du monde ! Et comment de tous ces sucs rassemblés et concentrés dans les liqueurs qui coulent à grands flots dans toutes les maisons, qui remplissent des rues entieres (comme la rue des lombards), ne résulterait-il pas dans l’ athmosphere des parties atténuées qui pinceroient la fibre là plutôt qu’ ailleurs ? »

 

mercier

Louis Sébastien Mercier ( 6 juni 1740 – 25 april 1814)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Hendrik van Teylingen werd geboren op 6 juni 1938 in IJmuiden. Hij publiceerde de gedichtenbundels De baron fietst rond (1966), Van aldoor groter hoogte plat op het zeil (1973) en Voortdurend gepiep (1974). Hij werkte als journalist voor het maandblad Avenue. Reportages hieruit verschenen onder de titel Bedek je schande. Suriname van binnen uit (1972). In 1975 sloot hij zich aan bij de Hare Krishna-beweging,een westerse vorm van de godsdienst die officieel Gaudiya Vaishnavisme heet. Hij ontving van zijn Goeroe A.C. Bhaktivedanta Swami de naam Hayeshvara Das en vertaalde diens boeken. In 1981 werd hij uit de beweging gezet en begon hij in 1985 zijn eigen gemeenschap, de Sri Chaitanya Gemeenschap, die bestaan bleef tot aan zijn overlijden.

 

Zwaan

Verwaten groet hij

vis en ander onderkruipsel

met zijn voeten.

 

 

Zweefduik

Languit, fenomeen,

duiken spiegelbeeld, schaduw

en jijzelf – ineen.


Epitaaf

Als dit U troosten mag:

hoe smaller mijn gezicht,

hoe breder mijn lach.

 

TEYLINGEN

Hendrik van Teylingen  (6 juni 1938 – 25 december 1998)

 

 

Ken Follett, Federico Garcia Lorca, Margaret Drabble, Alifa Rifaat, Adriaan Morriën, Thomas Kling

De Engelse schrijver Ken Follett werd geboren op 5 juni 1949 in Cardiff, Wales. Hij studeerde filosofie aan het University College Londonen werkte daarna enige jaren als journalistFoleet werd bekend met zijn thriller Eye of the Needle, waarvan meer dan 12 miljoen exemplaren werden verkocht. Het boek werd ook verfilmd. Naast thrillers schrijft Follet ook historische romans.

Uit: Whiteout

“TWO tired men looked at Antonia Gallo with resentment and hostility in their eyes. They wanted to go home, but she would not let them. And they knew she was right, which made it worse.
All three were in the personnel department of Oxenford Medical. Antonia, always called Toni, was facilities director, and her main responsibility was security. Oxenford was a small pharmaceuticals outfit—a boutique company, in stock market jargon—that did research on viruses that could kill. Security was deadly serious.

Toni had organized a spot check of supplies, and had found that two doses of an experimental drug were missing. That was bad enough: the drug, an antiviral agent, was top secret, its formula priceless. It might have been stolen for sale to a rival company. But another, more frightening possibility had brought the look of grim anxiety to Toni’s freckled face and drawn dark circles under her green eyes. A thief might have stolen the drug for personal use. And there was only one reason for that: someone had become infected by one of the lethal viruses used in Oxenford’s laboratories.
The labs were located in a vast nineteenth-century house built as a Scottish holiday home for a Victorian millionaire. It was nicknamed the Kremlin, because of the double row of fencing, the razor wire, the uniformed guards, and the state-of-the-art electronic security. But it looked more like a church, with pointed arches and a tower and rows of gargoyles along the roof.”

follett

Ken Follett (Cardiff, 5 juni 1949)

 

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook mijn blog van 5 juni 2006.

Ruiterlied

Córdoba,
ver en verloren. –

Zwart paardje, grote maan,
olijven in mijn alforja’s,
al ken ik alle wegen,
nooit kom ’k in Córdoba aan.

De wind en de vlakte door,
zwart paardje, rode maan;
van Córdoba zijn torens
ziet de dood mij aan.

Ach, mijn dapper paardje!
Ach, lange weg die we gaan,
Voor ik in Córdoba ben,
grijpt de dood mij aan.

Córdoba,
ver en verloren.

Vertaald door G.J. Geers

 

ONTMOETING

Jij niet, ik niet.
We kunnen elkaar
niet ontmoeten.
Jij…je weet wel waarom.
Wat heb ik van haar gehouden!
Ga nu je eigen weg.
Kijk naar de wonden
van de spijkers
in mijn handen.
Zie je dan niet hoe ik langzaam
leegbloed?
Kijk nooit meer om,
loop stilletjes heen
En bid zoals ik
tot Sint-Cajetanus,
want jij niet en ik niet,
we kunnen elkaar
niet ontmoeten.

 

ZELFMOORD
              Misschien kende je onvoldoende meetkunde.

De jongen zag geen uitkomst meer.
Tien uur was het in de morgen.
Zijn hart liep langzaam vol
met gebroken vlerken en bloemen van katoen.
Slechts één woord, wist hij,
bleef nog op zijn lippen.
Hij trok zijn handschoenen uit
en zachte as viel in zijn handen.
Vanop het balkon zag hij een toren.
Hij voelde zich balkon en toren.
Hij zag vast hoe de klok
stilstond in haar kast en naar hem staarde.
Hij zag zijn schaduw languit liggen
op de witte divan van zijde.
Met een bijl sloeg de jongen
de spiegel stuk. Meetkundig recht.
En over de alkoof van schimmen
gutste meteen een grote schaduwstraal.

Vertaald door Piet Thomas en Christian de Paepe

lorca

Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)

 

De Engelse schrijfster Margaret Drabble werd geboren op 5 juni 1939 in Sheffield, Yorkshire. Zij studeerde Engels aan het Newnham College, Cambridge. In 1960 ging zij deel uitmaken van de Royal Shakespeare Company in Stratford-upon-Avon, maar uiteindelijk koos zij voor een literaire loopbaan. Haar eerste roman A Summer Bird Cage verscheen in 1963.

Werk o.a.: The Millstone (1965), The Realms of Gold (1975), The Middle Ground (1980), A Natural Curiosity (1989), The Peppered Moth (2001), The Sea Lady (2006)

 Uit: The Red Queen (2004)

 “When I was a child, I pined for a red silk skirt. I do not remember all the emotions of my childhood, but I remember this childish longing well. One of my many cousins came to visit us when I was five years old, and she had a skirt of red silk with patterned edgings, lined with a plain red silk of a slightly darker shade. It was very fashionable, and very beautiful. The gauzy texture was at once soft and stiff, and the colour was bold. Woven into it was a design of little summer flowers and butterflies, all in red. I loved it and I fingered it. That skirt spoke to my girlish heart. I wanted one like it, but I knew that my family was not as wealthy as my mother’s sister’s family, so I checked my desire, although I can see now that my mother and my aunt could read the longing in my eyes. My aunt and my cousins were delicate in their tastes, and like most women of that era, like most women of any era, they liked fine clothes. They came to envy me my destiny, and all its lavish trimmings- well, for a time I believe they envied me. But I was brought up in a hard school, and, as a small child, I had no red silk skirt, and I concealed my longing as best I could.”

drabble

Margaret Drabble (Sheffield, 5 juni 1939)

 

De Egyptische schrijfster Alifa Rifaat werd op 5 juni 1930 in Caïro geboren. Zij stamde uit een Turks-Egyptische familie. In 1951 sloot zij een gedwongen huwelijk met een geoloog. Zij weigerde acht maanden lang het huwelijk te voltrekken en werd weer gescheiden. In 1955 publiceerde zij haar eerste verhaal, maar haar tweede man dwong haar ofwel voor hem of voor het schrijven te kiezen. Pas na diens dood in 1979 kon zij zich weer aan het schrijven wijden. Alifa Rifaat stierf in 1996 in Caïro.

Werk o.a. : Distant view of a minaret and other stories, (vert. D.Johnson-Davies) 1987, Die zweite Nacht nach tausend Nächten. Erzählungen, (vert. S.Taufiq (1991)

Uit: Die Mädchen von Burdain (Vertaald door R.Karachouli, 1995)

 »Eine Eule kam geflogen. Sie ließ sich auf einem Baum nieder und schrie. Im flüchtigen Lichtreflex erkannte Aziz gerade noch die schwarze Fratze des Teufels mit seinen verbrannten Lidern, den roten Augen und dem gestreckten Leib, bevor er den Kopf in den schwarz-glänzenden, langgeschwänzten Körper einzog. Die große Kerze im Mausoleum war dem Erlöschen nahe, als Sabiha, vor Freude lächelnd, die Pforte öffnete. Aziz schlüpfte eilig an ihr vorbei und verriegelte die Tür hinter sich.«

Rifaat

Alifa Rifaat (5 juni 1930 – ? 1996)
Boekomslag (geen portret beschikbaar)

 

De Nederlandse schrijver Adriaan Morriën werd geboren op 5 juni 1912 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 7 juni 2006.

Uit: Plantage Muidergracht

“Juist als ik aan het eind van de middag bij Atheneum wil binnenlopen om een krant te kopen, hoor ik mijn voornaam roepen. Het is goddank een vrouwen- of meisjesstem. Ik kijk om over het pleintje om mij ervan te vergewissen dat ik het ben die wordt bedoeld en niet Adriaan van Dis die, misschien lichtelijk vermomd, zijn hoofd vanachter een beschutting uitsteekt om te zien of de kust veilig is. (God, wat moet die man, behalve innemend, hoffelijk, voorkomend, welgemanierd en goedgemutst ook zelfingenomen, hautain en blasé zijn, wat ik soms op mijn tv-scherm aan het optrekken van zijn bovenlip meen waar te nemen.) Nee, ik ben het wel degelijk die wordt geroepen, ondanks het barbaarse nawinterweer en het suspecte tijdstip van de dag. Ik zie Joke, de kleine, niet de blonde maar de donkere, flonkerende, die door Hans Verhagen ‘beukenootje’ wordt genoemd. Wij begroeten en kussen elkaar en zij laat mij twee of drie minuten van haar aanblik genieten, minuten die, nu ik dit schrijf, in mijn herinnering naglanzen. Ook nu glimlacht zij, want hoe zou zij het kunnen laten? Opnieuw stel ik vast, met een licht gevoel van voluptueuze vroomheid, alsof ik een levende relikwie gadesla, dat haar snijtanden elkaar bij de groei van haar gebit hebben verdrongen en op een weergaloze wijze enigszins over elkaar heen zijn geschoven, omdat Jokes ouders er niet aan hebben gedacht met haar naar de tandarts te gaan om haar een beugeltje te laten aanmeten. En gelukkig maar, want alleen het onvolmaakte is menselijk en aanbiddelijk, waard om in het geheugen te worden gekoesterd.”

Morrien

Adriaan Morriën (5 juni 1912 – 7 juni 2002)

 

De Duitse dichter en schrijver Thomas Kling werd geboren op 5 juni 1957 in Bingen. Hij groeide op in Hilden en bezocht het gymnasium in Düsseldorf. Daarna studeerde hij taal – en literatuurwetenschappen in Keulen, Düsseldorf en Wenen en verbleef hij enige tijd in Finland. In 1983 presenteerde hij hij, eerst in Wenen, later in Duitsland, zijn gedichten tijdens lezingen, die vaak het karakter hadden van een performance. Later trad hij ook op met de jazzmusicus Frank Köllges. Thomas Kling, beïnvloed door auteurs als Mayröcker, Jandl en Celan en door de Wiener Gruppe rondom Artmann en Bayer, was sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw een van de belangrijkste Duitse dichters. Woordklank en woordmuziek spelen in zijn hoofdzakelijk voor de voordracht geschreven teksten een grote rol. Zijn eerste bundel verscheen in 1977 in de Zwiebelzwerg Verlag. Kling ontving o.a. de Else-Lasker-Schüler-Preis, Peter-Huchel-Preis en de Ernst-Jandl-Preis. Zie ook mijn blog van 5 juni 2006.

 

RATINGER HOF, ZETTBEH (3)

         »o nacht! ich nahm schon
flugbenzin ..«

nachtperformance, leberschäden,
schrille klausur
HIER KÖNNEN SIE
ANITA BERBER/VALESKA GERT BESICHTIGEN
MEINE HERRN .. KANN ABER INS AUGE GEHN
stimmts outfit? das ist dein auftritt!
schummrige westkurve (»um entscheidende
millimeter geschlagen«)
gekeckerte -fetzen
»süße öhrchen«, ohrläppchen metallverschraubt
beschädigtes leder, monturen, blitze
beschläge, fischgrät im parallel-
geschiebe; sich überschlagendes, -lapp
endes keckern (»gestern dä lappn wech«);
unser sprachfraß echt junkfood, echt
verderbliche ware, »süße öhrchen«, wir
stülpen unsere mäuler um JETZT mit der
(kühlschrank)nase flügeln (yachtinstinkt,
»paar lines gezogn«); nebenbei erklärter
maßen blitzkrieg/blickfick (JETZT LÄC
HELN!); havarierte
augenpaare (schwer
geädert), »man sieht sich«, kiesel im
geschiebe, man sieht nichts aber: über
gabe/rüberreichen von telefonnummern
(JETZT LECKEN!)
DAS HAARREGISTER: bei
steiler fülle, grannig gestylt, hoch
gesprühter edelwust, fiftyfifty,
gesperberte fönung, cherokeegerädert,
barbieverpuppung, teddysteiff, »sekthell
ihr busch«, weekend-allonge, Yves-Klein-blau,
pechschwanz, schläfenraster, freigelegte
schädeldecke, »um entscheidende millimeter
geschlagen!«
(von der kette
gelassen; bereit, zeitig, zum sprung;
zum absprung bereit, die jungens: paar
kanaken plattmachn, gefletschte pupillen,
panzerglasig; vollgestopft mit guten
pillen werden sie dann unter vorrückende
tanks gejagt, »haste ma ne mark für taxi«);
gerädert, bei steiler fülle, OP-bläue,
pechschwanz, schädelraster, ums ganze
haarregister laberschäden; sicherheit ja
die einzige ja: UM FÜNF WIRD HIER
DAS LICHT ANGEHN .. DAS VOLLE LICHT ..
AUFTRITT VON PHANTOMSCHMERZEN .. UND
ANGST DAS KALTE LAKEN

kling

Thomas Kling (5 juni 1957 – 1 april 2005)

Jacques Roumain, Ralf Thenior, Erasmus Schöfer, Elizabeth Jolley, Yaak Karsunke, Dana Bönisch, Apollon Maykov

De Haïtiaanse dichter, schrijver en politicus Jacques Roumain werd geboren op 4 juni 1907 in Port-au-Prince. Als zoon van welgestelde landeigenaren bezocht hij na de school Saint Louis de Gonzague ook scholen in Bern en Zürich, waar hij ook Schweizerdeutsch leerde. Na een verblijf in Duitsland, Frankrijk, Engeland en Spanje keerde hij toen hij twintig was naar zijn geboorteland terug. Onder invloed van de Amerikaanse bezetting van Haïti (Monroe Doctrine) publiceerde Roumain zijn eerste gedichten, novellen en vertalingen uit het Spaans en het Duits. In 1929 volgde op grond van zijn politiek gemotiveerde geschriften een eerste gevangenisstraf. Na zijn vrijlating werd hij president van de pas opgerichte Liga van jonge patriotten van Haïti. Ook verschenen toen zijn eerste grote roman La Proie et l’ombre, en later La Montage ensorcelée en Les Fantômes. Na een tweede arrestatie richtte hij de Communistische Partij van Haïti op, waarvan hij secretaris-generaal werd. Zijn essay Analyse schématique 32-34 was reden voor weer een arrestatie. Weer vrij, emigreerde hij naar Europa. Hij studeerde aan de Sorbonne en werkte als assistent van de Franse ethnoloog Paul Rivet in het Musée de l’Homme.

 

 

Uit: Bois d’Ebène

 

Si l’été est pluvieux et morne
si le ciel voile l’étang d’une paupière de nuage
si la palme se dénoue en haillons
si les arbres sont d’orgueil et noirs dans le vent et la brume
si le vent rabat vers la savane un lambeau de chant funèbre
si l’ombre s’accroupit autour du foyer éteint
si une voilure d’ailes sauvages emporte l’île vers les naufrages
si le crépuscule noie l’envol déchiré d’un dernier mouchoir
et si le cri blesse l’oiseau
tu partiras

abandonnant ton village
sa lagune et ses raisins amers
la trace de tes pas dans ses sablesle reflet d’un songe au fond d’un puits
et la vieille tour attachée au tournant du chemin
comme un chien fidèle au bout de la laisseet qui aboie dans le soir
un appel fêlé dans les herbages…

Nègre colporteur de révolte
tu connais les chemins du monde
depuis que tu fus vendu en Guinéeune lumière chavirée t’appelle
une pirogue livide
échouée dans la suie d’un ciel de faubourg

 

 

ROUMAIN

Jacques Roumain (4 juni 1907 – 18 augustus 1944)

 

De Duitse dichter en schrijver Ralf Thenior werd geboren op 4 juni 1945 in Bad Kudowa. Hij groeide op in Hamburg. Thenior volgde een opleiding tot vertaler aan de universiteit van Saarbrücken, studeerde later germanistiek en sociologie in Hamburg. In 1977 behoorde hij tot de organisatoren van het eerste Bundesdeutsche Lyrikfestival in Hamburg. Tegenwoordig werkt hij als zelfstandig schrijver in Dortmund.

 

Werk o.a. : Traurige Hurras (1977), Die Nachtbotaniker (1986), Die Nacht der Sprayer (1995), Schröder, du dummer Hund!. (1998), Dämonenspiegel (2003)

 

Dämonenwerk

Die Finsternis hinterm Jahrmarktszelt
ist nur Dunkelheit, süße Dunkelheit.

Die Finsternis überm Rest der Welt
ist das Licht der Schatten, günstige Gelegenheit
den Hundsköpfigen, die Töpfe mit Neid
zu füllen, Hass zu quellen, Fettnäpfchen
zu stellen, Fallgruben auszuheben, Buch-
seiten zusammenzukleben, Stille mit Gier
zu vergiften, Worte im Munde zu drehn,
Herpes zu züchten, Gerüchte in die Ohren
zu wehn, Löcher in die Welt zu bohren
und sie mit Sprengstoff zu schwängern.

Und die Leute rennen im Neonlicht
und sehen es doch und sehen es nicht.

 

An der südholländischen Nordseeküste

„Tot ziens!“
sagte er, worauf ein rätselhaftes Lächeln
hinter dem Counter erschien.

Wer hat ihm
diesen Giftstachel ins Ohr
gestoßen, die Niederländer
verstünden es als Anbiederung,
wenn Deutsche
ihre Sprache sprächen?

 

 

thenior

Ralf Thenior (Bad Kudowa, 4 juni 1945)

 

De Duitse schrijver Erasmus Schöfer werd geboren op 4 juni 1931 in Altlandsberg bij Berlijn. Hij studeerde aan universiteiten in Berlijn, Keulen, Bonn en Freiburg im Breisgau germanistiek, taalwetenschap en filosofie. In 1965 verhuisde hij naar Munnchen. Ndat hij enkele jaren op de Griekse eilanden Patmos en Ithaka leefde woont hij sinds 1970 in Keulen. Het werk van de linkse activist Schöfer bestaat naast proza ook uit hoorspelen.

 

Uit: Die Kinder des Sisyfos

 

„Also Viktor, Vik, lieber Freund, ich versuch mal, dir von Sotiria zu erzählen, was du noch nicht weißt. Wird schon klappen mit diesem Ding. Was sollen wir anders machen, wenn die Ärzte mich nicht zu dir lassen. Meiner Mutter hab ich manchmal solche Berichte nach Kreta geschickt, statt Briefen, weil sie nicht gut lesen kann. Ein Radio mit Kassettenspieler hat heut fast jede Familie bei uns. Wird sicher jetzt noch einfacher sein, das Erzählen, wo ich dich wirklich sehe. Also technisch ist es kein Problem, ich meine nur – vielleicht wird alles ein bisschen durcheinandergehn, verstehst du? Aber wenigstens hörst du dann meine Stimme. Eine Art Gruß von draußen an dein Bett.

Es gab ja vieles, aus den letzten Tagen mit Sissu. Zum Beispiel dieser Morgen in Poulithra, eh wir nach Athen zurückgefahren sind. Ich glaube, es war der wichtigste Tag unserer Ferien. Bestimmt der schönste. Fing schon in der Nacht an. Verschlafen hab ich noch im Bett gesessen, im Rücken die kühlen Eisenstäbe, ein Doppelbett, ein altes Bauernbett aus dem vorigen Jahrhundert mit einem Eisengestell wie ein Baldachin für das Moskitonetz, das Kopfende geschmiedet, sehr einfach, vom Dorfschmied, aber schön, gibts heute kaum noch, ich fühl die Stangen an meinen Wirbeln wie gestern, wollte aufwachen. Mein Kopf noch ganz leer, so plötzlich war ich hochgeschreckt, und Sotiria huscht im Zimmer herum, barfuß auf den Dielen, lautlos, hat eine Kerze angezündet, kämmt sich die Haare. Langsam dämmert es mir – Abfahrtstag, ja, Reise, packen, der Bus – aber jetzt schon? Müssen wir wirklich schon los? Wie spät ist es?“

 

 

Schoefer

Erasmus Schöfer (Altlandsberg, 4 juni 1931)

 

De Australische schrijfster Elizabeth Jolley werd geboren op 4 juni 1923 in Birmingham, Engeland. In 1959 emigreerde zij met man en drie kinderen naar Australië. Jolley begon al met schrijven toen zij begin twintig was, maar erkenning en publicaties kwamen pas veel later. In 1983 verscheen haar roman Mr Scobie’s Riddle. Deze werd zowel in Australië als in de VS goed ontvangen en Jolley won er de Australië Age Book of the Year mee. Een jaar later kreeg zij voor Milk and Honey de NSW Premier’s Prize for Fiction. In 1986 volgde de hoogste Australische literaire prijs NSW Premier’s Prize for Fiction voor The Well.

 

Uit: Palomino (1980)

 

“Dearest, It’s midnight. It’s Sunday, another Sunday is just coming. As usual I’m thinking of you. It’s quite strange that the simple action of washing and drying your face, remembering it, can take up so many hours of thought. It isn’t just the action of wiping the towel over your face, it’s the feeling I allowed myself at that moment.

Remember I told you to wash the blood off your face? I was stern and cold when I told you to wash and then all at once an overwhelming tenderness blotted out all my stupid intentions.

It seems a long time since you went away. The house is still bald and empty as it was the night you left. My Dearest! I can only hope the best for you and I do hope so very much for that best.

Your Dove, I shall always think of her as yours, was safely delivered of a son so this time, d’you see, the farmer had some good fortune. What about you?

When you were here whatever I was doing was for you. Everything became part of a tender worship, the noise of the stream in flood rushing between the clay banks, the quiet green paddocks, the blossom and the fruit, all the harvest, when it came, even the constant changing of the season was yours.

Once you asked me if I treated all my patients as I treated you and I laughed at you as you lay there on the sheets looking, up at me. When I examined you how could my hands and fingers avoid caressing you when every time we touched each other, gently and slowly, we always touched each other more.” 

 

 

Jolley

Elizabeth Jolley (4 juni 1923 – 13 februari 2007)

 

De Duitse dichter en schrijver Yaak Karsunke werd geboren op 4 juni 1934 in Berlijn. Hij volgde een opleiding tot acteur en leefde van 1957 tot 1964 van allerlei baantjes. Sinds het begin van de jaren zeventig was hij bevriend met Rainer Werner Fassbinder in wiens films “Liebe ist kälter als der Tod”, “Götter der Pest” en “Berlin Alexanderplatz” hij als acteur meewerkte. Van 1976 tot 1979 werkte hij bij de Deutsche Film- und Fernsehakademie en van 1981 tot 19999 als gasthoogleraar aan de Hochschule der Künste in Berlijn. Karsunke begon als geenageerde dichter. Vanaf eind jaren zestig schreef hij ook theaterstukken en hoorspelen. In 1989 publiceerde hij de detective Toter Mann, waarvoor hij een jaar later de Deutsche Krimipreis kreeg.

 

16 der jazz von 1919

(nach Carl Sandburg)

 

wirbelt über das schlagzeug lasst die banjos klirren.

jault auf den kühl sich windenden saxophonen

legt los, leute, haut rein

 

hämmert eure knöchel auf den boden

glücklicher blechbüchsen lasst

eure posaunen tropfen & schrapp-schrappschrappen

das raue schmirgelpapier

 

heult wie der herbstwind in einsamen baumkronen stöhnt

tief als begehrtet ihr irgendwen schrecklich kreischt auf

wie ein rennwagen der einem motorradpolizisten

davonfährt legt los leute haut rein alle zusammen

mit trommeln zischbecken banjos kannen blechbüchsen lasst

zwei sich schlagen auf einem treppenabsatz & im clinch

sich die augen auskratzend die stufen

hinunterstürzen

 

destilliert den schnaps aus dem schweiß

kocht den ganzen dreck ein

jetzt kämpft sich ein dampfboot stampfend & schlingernd

den nächtlichen mississippi hinauf – uh uh uh –

die positionslaternen rufen zu den sanften sternen

ein roter riesenmond reitet

über die buckel der niedrigen flussuferhügel …

 

legt los, leute, haut rein

 

 

 

Karsunke

Yaak Karsunke (Berlijn, 4 juni 1934)

 

De Duitse schrijfster Dana Bönisch werd geboren op 4 juni 1982 in Frechen. Haar eerste korte verhalen en essaus publiceerde zij in de Süddeutsche Zeitung en in enkele bloemlezingen van de  uitgeverij Kiepenheuer & Witsch. Haar eerste roman Rocktage verscheen in 2004.

 

Uit: Rocktage

 

„Von einem Zehner springen und lieben wie nie zuvor.
Fliegen und Nachdenken.
Kurz davor sein, ein Geheimnis zu erkennen.
Und kurz davor sein, in einem Mädchen zu kommen, das man liebt.
Sehnen und Staunen.
Staunen und Gitarren.
Gitarren und Sehnen“ .

 

 

Boenisch

Dana Bönisch (Frechen, 4 juni 1982)

 

De Russische dichter Apollon Nikolayevich Maykov werd geboren op 4 juni 1821 in Moskou. In 1834 verhuisde zijn familie naar Sint Petersburg. Daar studeerde Maykov tot 1841 rechten. Eerst voelde hij zich aangetrokken tot de schilderkunst (zijn vader was schilder), maar al gauw koos hij voor de dichtkunst. Zijn eerste gedichten verschenen in 1840 in de Odessa Almanak. Veel van zijn werk is op muziek gezet door de componisten N. Rimsky-Korsakov en P. Tchaikovsky.

 

Death on the hills

Why o’er the dark’ning hill-slopes

 Do dusky shadows creep?

 Because the wind blows keenly there,

 Or rainstorms lash and leap?

 

 No wind blows chill upon them,

 Nor are they lash’d by rain:

 ‘Tis Death who rides across the hills

 With all his shadowy train.

 

 The old bring up the cortege,

 In front the young folk ride,

 And on Death’s saddle in a row

 The babes sit side by side.

 

 The young folk lift their voices,

 The old folk plead with Death:

 “O let us take the village-road,

 Or by the brook draw breath.

 

 “There let the old drink water,

 There let the young folk play,

 And let the little children

 Run and pluck the blossoms gay.”

 

(Death speaks)

 

 “I must not pass the village

 Nor halt beside the rill,

 For there the wives and mothers all

 Their buckets take to fill.

 

 “The wife might see her husband,

 The mother see her son;

 So close they’d cling – their claspings

 Could never be undone.”

 

 

Vertaald door Rosa Harriet Jeaffreson

 

RIMSKY

Apollon Maykov (4 juni 1821 – 20 maart 1897)

 

Portret van Rimsky-Korsakov (1844 – 1908)

Hij zette veel gedichten van Maykov op muziek
(geen portret van Maykov beschikbaar)

 

 

Philippe Djian, Monika Maron, Gerhard Zwerenz, Friederike Brun, Detlev von Liliencron, Allen Ginsberg, Norbert Gstrein, Eugène Van Oye

De Franse schrijver Philippe Djian werd geboren in Parijs op 3 juni 1949.Hij kreeg internationale bekendheid door het boek 37,2° le matin (1985), dat onder de titel Betty Blue door regisseur Jean-Jacques Beineix in 1986 verfilmd werd. Als zoon van een Armeense immigrant groeide Djian in Parijs op. Hij studeerde korte tijd literatuurwetenschap en vervolgens journalistiek, maar brak beide studies snel weer af. Voordat hij doorbrak als schrijver werkte hij onder meer bij een uitgeverij en als boekhandelaar. In 1981 publiceerde hij zijn eerste boek, 50 contre 1, dat hij al enkele jaren daarvoor had geschreven. Na nog enkele boeken brak hij in 1985 internationaal door met 37,2° le matin.

 

Uit: Doggy bag, saison 4

 

« Au cours de tout le repas, il fixa Édith. Y avait-il une chose qu’il eût davantage désirée au monde ? Avait-il engendré un rêve capable de supplanter celui qu’il vivait aujourd’hui ? Avait-il imaginé un monde au-delà de celui-ci durant les vingt dernières années ?
Elle était assise en face de lui. Elle souriait. Elle irradiait. Elle disait nous, et ce nous valait pour elle et lui et personne d’autre. Il aurait pu tendre la main et la toucher. C’était tout ce qu’il eût jamais désiré, le seul but qu’il eût jamais cherché à atteindre. De joie, une larme aurait pu couler sur sa joue. Elle souriait, levait son verre, son haddock au curry avait encore une fois remporté tous les suffrages et ils avaient pu manger dehors en chandail.
Et pourtant, elle n’avait pas compté une seconde. Il avait baisé Martine sans hésiter, sans se soucier le moins du monde de mettre tout ça en péril pour le seul bénéfice de sa queue – pardon pour le langage. Elle lui offrit son profil en se tournant vers Joël qui venait de renverser son verre et bafouillait de vagues excuses. Il adorait tout simplement sa nuque. La nuque d’Édith était la troisième ou la quatrième merveille du monde. Comment était-ce possible ? Comment pouvait-il prendre de tels risques ? Si un doute subsistait quant à l’opportunité de se faire soigner, il y avait-là de quoi être rassuré, se disait-il. »

 

Djian

Philippe Djian (Parijs, 3 juni 1949)

 

De Duitse schrijfster Monika Maron werd geboren op 3 juni 1941 in Berlijn.  Karl Maron, minister van Binnenlandse Zaken in de DDR van 1955 tot 1963, was haar stiefvader. Maron werkte eerst een jaar als arbeidster in een fabriek (wat strookt met de vereiste ‘proletarische’ cultuur van de DDR), alvorens theaterwetenschap te studeren. Aanvankelijk werkte ze als regieassistente; twee jaar later werd ze journaliste voor het damesblad Für Dich, en voor Die Wochenpost. Ze werd in 1976 een zelfstandige schrijfster in Oost-Berlijn.

Maron zou van 1976 tot 1978 meegewerkt hebben aan een samenzwering tegen het Oost-Duitse Ministerie voor Staatsveiligheid. Ze verliet de DDR in 1988, om in Hamburg te gaan wonen. Later keerde ze naar Berlijn terug. Verder is over haar persoonlijke leven weinig bekend. Ze debuteerde in 1981 met Flugasche, een ecologische roman over de milieuvervuiling in de DDR. Stille Zeile Sechs handelt over een oud-minister van de DDR, die door een heftige anticommuniste zijn biografie wil laten schrijven. Pawels Briefe is een zoektocht naar de voorgeschiedenis van haar vervolgde Poolse familie. In 2005 schreef ze Geburtsort Berlin, een reeks essays over haar geboortestad; haar zoon Jonas voegde hieraan foto’s toe, gemaakt ten tijde van de omwenteling. Zij won o.a. in 1991 de Gebroeders Grimm-prijs in Hanau, in 1992 de Kleist-prijs en in 2003 de Friedrich Hölderlin-prijs van Bad Homburg.

 

Uit: Endmoränen

 

Der Regen hatte sich über Basekow eingerichtet. Nur hin und wieder ließ er plötzlich nach, so daß man nicht wußte, ob die Tropfen von den Bäumen oder aus den Wolken fielen, aber dann, als hätte er sich nur ein paar Minuten ausruhen müssen, strömte er wieder unbeirrt aus dem gleichförmig grauen Himmel in die schlammige Erde. Nur abends, kurz bevor es endgültig dunkel wurde, zwängte sich manchmal ein Sonnenstrahl durch einen Riß in der Wolkendecke; eine kleine Ermutigung, ein Versprechen für den nächsten Tag, ein Lichtblick eben.
Während der Regenpausen machte ich kurze Spaziergänge an den See. Aber die Zeit, in der die Landschaft mir Gesellschaft leistete wie eine Person, die mich begleitete, mit der ich hin und wieder einen Gedanken austauschte und von der ich mich für die Nacht verabschiedete, war vorbei. An den Abenden, die schon lang waren, sehnte ich mich nach der Stadt. Einmal beschloß ich, am nächsten Morgen abzureisen, und dann blieb ich doch.”

 

maron

Monika Maron (Berlijn, 3 juni 1941)

 

De Duitse schrijver en essayist Gerhard Zwerenz werd geboren op 3 juni 1925 in Crimmitschau in Saksen. Vanaf 1956 werk hij als zelfstandig schrijver. In 1957 werd hij uitgesloten uit de SED en een half jaar later vluchtte hij naar West-Berlijn. In 1959 publiceerde hij Die Liebe der toten Männer, een weergave van de opstand van 17 juni 1953 in romanvorm. Met Casanova oder Der Kleine Herr in Krieg und Frieden schreef hij een bestseller. De held Michel Casanova is het type van de de onaangepaste mens, in welk maatschappelijk systeem dan ook.

 

Uit: Heidegger in der Waschmaschine

 

Der im Pariser Intellektuellenmilieu seit einiger Zeit betriebene Höllensturz Heideggers versetzt seine völkisch-deutschen Gesangvereine derart in Aufregung, daß aus der philosophischen Fachzeitschrift FAZ fast allwöchentlich Choräle zur Verteidigung erklingen. War Richard Wagner der omnipotente Musikus, wenn auch leider Antisemit, ist Heidegger der unübertreffliche Geistesriese, wenn auch leider ein privater und professoraler Hitlerianer, der den Führer führen wollte. Unser Vorschlag für die nächste Buchmesse: Genie und Nazi in einer Person.
Die neue Aufklärungswelle erreicht allerdings in Paris Tsunami-Höhen. Angefangen bei Sartre bis hin zu Derrida lebten alle französischen Denker von Nietzsche und Heidegger, doch jetzt wird der verunglückte Nietzscheaner in frechen Büchern glatt der Dekonstruktion unterzogen, so daß nicht viel mehr übrigbleibt als ein Braunhemd mit Drang zur Waschmaschine.
Den vorerst letzten Streich gegen den schaumschlagenden Weltdeuter führte Emmanuel Faye in seinem bei Albin Michel in Paris edierten 600 Seiten dicken Wälzer Martin Heidegger. L’ Introduction du nazisme dans la philosophie, in dem er die Aufklärung weit übertrifft, die der Heidegger-Biograph Victor Farías 1987 mit Heidegger et le nazisme im seit Sartre heideggerseligen Paris immerhin begonnen hatte.“

 

Zwerenz

Gerhard Zwerenz (Crimmitschau, 3 juni 1925)

 

De Deense dichteres Friederike Brun werd geboren op 3 juni 1765 in Gräfentonna, Thüringen. Zij trouwde in 1783 met de Deense consul in Sint Petersburg, Konstantin Brun. Nadat het echtpaar teruggekeerd was naar Denemarken werd Friederike al snel de Madame de Stael van het noorden genemd. In de zeer strenge winter van 1788/89 verloor zij volledig haar gehoor. Naast haar taken als moeder en huisvrouw begon zij met schrijven. In 1790 verschene haar eerste gedichten.

 

 

Ich denke dein [II]

Ich denke dein, wenn sich im Blütenregen
Der Frühling malt;
Und wenn des Sommers mild gereifter Seegen
In Ähren strahlt.

Ich denke dein, wenn sich das Weltmeer tönend
Gen Himmel hebt,
Und vor der Wogen Wuth das Ufer stöhnend
Zurücke bebt.

Dein denk’ ich, wenn der junge Tag sich golden
Der See enthebt,
An neugebornen zarten Blumendolden
Der Frühthau schwebt.

Ich denke dein, wenn sich der Abend röthend
Im Hain verliert,
Und Philomelens Klage leise flötend
Die Seele rührt.

Dein denk’ ich, wenn im bunten Blätterkranze
Der Herbst uns grüßt;
Dein, wenn, in seines Schneegewandes Glanze,
Das Jahr sich schließt.

Am Hainquell, ach! im leichten Erlenschatten
Winkt mir dein Bild!
Schnell ist der Wald, schnell sind die Blumenmatten
Mit Glanz erfüllt.

Beim trüben Lampenschein, in bittern Leiden,
Gedacht’ ich dein!
Die bange Seele flehte nah’ am Scheiden:
»Gedenke mein!«

Ich denke dein, bis wehende Zypressen
Mein Grab umziehn;
Und selbst in Lethe’s Strom soll unvergessen
Dein Name blühn!

 

ROSSIGOL_Brun

Friederike Brun (3 juni 1765 – 25 maart 1835)
“Rossignol philomèle” oftewel nachtegaal (Geen portret beschikbaar)

 

De Duitse dichter Detlev von Liliencron werd op 3 juni 1875 in Kiel geboren. In 1875 moet hij ontslag nemen uit militaire dienst wegens te hoge schulden. Hij probeerde daarna zonder succes in Amerika een bestaan op te bouwen. In 1881 verschenen de eerste gedichten en novellen. Zijn eerste bundel Adjutantenritte und andere Gedichte uit 1883 maakte hem vooral bij de Naturalisten bekend. Zijn hoofdwerk Poggfred. Kunterbuntes Epos in zwölf Cantussen” (Episoden), opgedragen aan vriend Richard Dehmel, verscheen in 1896.

 

Wie? Ein Ghasel?

 

Mein Haus, umschnürt mit Efeuranken,
Wo sich im Herbst die Spatzen zanken.
Mein Haus, wo ich geboren bin,
Vor dem zwei Silberpappeln schwanken.
Mein Haus, wo ich erzogen bin,
Um das die Schwalben ziehn, die schlanken,
Wo sommerheiße Rosen sanft,
Im Südwind schaukelnd, wohlig wanken.
Mein Haus, in dem ich, Herr allein,
Befehlen kann ganz ohne Schranken.
Mein Haus, wo schwere Sorgen mich,
In Wirklichkeit und in Gedanken,
Nachts oft wüstwild umstürmten, bis
Die Sterne in die Sonne sanken.
Mein Haus, wo manche Bowle wir
In kühlen Zimmern fröhlich tranken.
Mein altes Haus, mein altes Haus,
Soll ich zum letzten Mal erkranken,
Sei meinen Lieben Schutz und Schirm,
Schlägt mir der Tod ins Herz die Pranken.

 

LILIENCRON

Detlev von Liliencron (3 juni 1875 – 22 juli 1909)

 

De Amerikaanse dichter Irwin Allen Ginsberg werd geboren in Newark, New Jersey, op 3 juni 1926. Zie ook mijn blog van 3 juni 2006.

 

An Eastern Ballad

 

I speak of love that comes to mind:
The moon is faithful, although blind;
She moves in thought she cannot speak.
Perfect care has made her bleak.

I never dreamed the sea so deep,
The earth so dark; so long my sleep,
I have become another child.
I wake to see the world go wild.

 

 

A Supermarket In California

 

What thoughts I have of you tonight, Walt Whit-
man, for I walked down the sidestreets under the trees
with a headache self-conscious looking at the full moon.
In my hungry fatigue, and shopping for images,
I went into the neon fruit supermarket, dreaming of
your enumerations!
What peaches and what penumbras! Whole fam-
ilies shopping at night! Aisles full of husbands! Wives
in the avocados, babies in the tomatoes!–and you,
Garc
нa Lorca, what were you doing down by the
watermelons?

I saw you, Walt Whitman, childless, lonely old
grubber, poking among the meats in the refrigerator
and eyeing the grocery boys.
I heard you asking questions of each: Who killed
the pork chops? What price bananas? Are you my
Angel?
I wandered in and out of the brilliant stacks of
cans following you, and followed in my imagination
by the store detective.
We strode down the open corridors together in
our solitary fancy tasting artichokes, possessing every
frozen delicacy, and never passing the cashier.
Where are we going, Walt Whitman? The doors
close in an hour. Which way does your beard point
tonight?
(I touch your book and dream of our odyssey in the
supermarket and feel absurd.)
Will we walk all night through solitary streets?
The trees add shade to shade, lights out in the houses,
we’ll both be lonely.
Will we stroll dreaming ofthe lost America of love
past blue automobiles in driveways, home to our silent
cottage?
Ah, dear father, graybeard, lonely old courage-
teacher, what America did you have when Charon quit
poling his ferry and you got out on a smoking bank
and stood watching the boat disappear on the black
waters of Lethe?

Ginsberg

Allen Ginsberg (3 juni 1926 – 6 april 1997)

 

De Oostenrijkse schrijver Norbert Gstrein werd geboren op 3 juni 1961 in Mils bei Imst, Tirol. Gstrein studeerde in Innsbruck wiskunde en bezocht daarna werkcolleges taalfilosofie in Stanford (VS) en Erlangen. Hij promoveerde in 1988. In 1988 debuteerde hij met het verhaal Einer. In 1992 verscheen zijn eerste roman Das Register.

 

Werk o.a. : Anderntags (1989), O2 (1993), Die englischen Jahre (1999), Wem gehört eine Geschichte? (2004)

 

Uit: Das Handwerk des Tötens (2003)

 

„Ich dachte schon, sie würde nicht mehr darauf zurückkommen, aber dann sagte sie doch, daß der Krieg für sie zuerst vor allem eines gewesen war, nämlich die Wehmut, etwas unwiederbringlich verschwinden zu sehen, selbst wenn es für sie ohnehin nie existiert hatte, und während sie auf einmal hilflos zu gestikulieren begann, vermochte sie ihren Blick nicht von dem breiter werdenden Wasserstreifen loszureißen, der uns von der Anlegestelle trennte. Es war nur ein Blubbern hinter dem Heck, und doch starrte sie darauf und sprach wie zu sich selbst, geradeso, als wäre sie zum ersten Mal auf diesen Widerspruch gestoßen und erwartete erst gar nicht, daß ich mich dafür interessieren könnte, geschweige etwas davon verstehen.
“Nicht daß es um das Land gegangen wäre”, sagte sie, und der Satz hatte ein weit offenes ende. “Es ist etwas anderes gewesen.”
Dabei sah sie mich noch immer nicht an, und ich bin mir nicht mehr ganz sicher, aber ich glaube, kurz darauf muß sie die Konserven erwähnt haben, so lächerlich das klingt, die Fischdosen, von denen ihre Großmutter angeblich ein ganzes Vorratslager gehabt hatte, eine Holzkiste voll, die jahre-, wenn nicht jahrzehntelang, unangetastet unter allerlei Gerümpel in ihrem Schuppen gestanden war. Dahinter verbarg sich zunächst nichts Besonderes, nur das übertriebene Horten von jemandem, der einen Krieg mitgemacht hatte und sich von einem Menschenleben gar nichts anderes vorstellen konnte, als daß es früher oder später in eine Katastrophe mündete, und ich erinnere mich, wie ich mich schon gefragt habe, worauf sie hinauswollte.“

 

GSTREIN

Norbert Gstrein (Mils bei Imst, 3 juni 1961)

 

De Vlaamse arts, dichter en toneelschrijver Eugène Van Oye werd geboren in Torhout op 3 juni 1840. Guido Gezelle droeg verschillende gedichten aan hem op. Met Hugo Verriest, Gustaaf Verriest, Karel de Gheldere en Karel Callebert wordt Van Oye tot de kring van leerlingen van Gezelle gerekend. Vanwege het werk Godelieve van Gistel werd Van Oye in 1924 de Staatsprijs voor Vlaamse toneelletterkunde toegekend. Zie ook mijn blog van 1 mei 2007.

 

EEN BONKE KEERZENKIND
Aan Eugene Van Oye

Een bonke keerzen kind!
Een bonke keerzen kind,
gegroeid in den glans
en ‘t goudene licht
des zomers!
Vol spannende zap,
vol zoet,
vol zuur,
vol zijpelende zap,
vol zoetheid!
Ze blonken aan den stamme,
ze spraken waar ze stonden:
“Plukt ons, plukt ons,
plukt ons,
plukt en laaft uwen dorst,
rijpe zijn wij en schoone!”
Neigend hongen ze,
zwinkelend
in den wind,
den lauwen wind
des zomers.
“Plukt ons, plukt ons,
plukt ons!”
Riepen ze en ‘k plukte ze
en ze woegen zo zwaar:
de zegen des Heeren woeg op hen.
Neemt en dankt Hem
die ze gemaakt heeft,
die ze deed worden,
dankt Hem, dankt Hem,
dankt Hem!
Kijk naar den Hemel,
daar is Hij,
daar is,
God!
De oogen omhooge,
gelijk den vogel
die drinkt
en ‘t schuldeloos hoofdeke om-
hooge heft,
dankt Hem, dankt Hem…
Dankt Hem!

Trouw als ‘t arreme dier,
trouw als ‘t loof en de vruchten,
trouw als ‘t blommeke,
trouw als
‘t zandeken onder den voet,
bedankt Hem!
o Geniet, ‘t is zo zoet, ‘t is zo zoet
eene vrucht te genieten die
rijpe is,
en vreugd en dank
te voelen rijzen in het herte!
Leert de tale die spreekt
uit monden duizende, en altijd
roept: “Den Heere zij
dank:
dank om het leven,
dank om het licht,
dank om het licht en het leven,
dank om de lucht en het licht
en het zien en het hooren
en al!
Dank zij den Heere!”
Een bonke keerzen kind,
een gloeiende bonke… be-
dankt Hem!

 

Guido Gezelle

 

VAN_OYE

Eugène Van Oye (3 juni 1840 – 4 juni 1926)
Standbeeld in Gistel

 

 

In memoriam Wolfgang Hilbig


De Duitse dichter en schrijver Wolfgang Hilbig is gisteren overleden. Hilbig werd geboren op 31 augustus 1941 in Meuselwitz, Thüringen. In de DDR bleven zijn eerste gedichten ongedrukt. Zijn eerste dichtbundel Abwesenheit (1979) vverscheen bij de S. Fischer Verlag in Frankfurt am Main.  Daarvoor zat hij enige tijd in onderzoekshechtenis en het leverde hem bovendien een geldboete op wegens „Devisenvergehens“. Eind jaren zeventig gaf Hilbig zijn werk als stoker op en werkte hij alleen nog maar als schrijver, onder staatstoezicht. Zijn prozabundel Unterm Neomond (1982) werd bij S. Fischer uitgegeven, een verzameling proza en gedichten, Stimme Stimme, verscheen in 1983 bij Reclam in Leipzig. In 1985 kreeg Hilbig een visum voor de BRD dat geldig was tot 1990. In 1989 verscheen zijn romandebuut Eine Übertragung, in 1993 gevolgd door Ich. Beide boeken werden door de kritiek zeer geprezen. Ook de verhalenbundels Die Arbeit an den Öfen (1994) en Die Kunde von den Bäumen (1996) werden goed ontvangen, evenals zijn derde roman Das Provisorium (2000). Thema’s in zijn werk zijn vaak het dubbelleven van arbeider en schrijver en de zoektocht naar individualiteit.

 

 

das ende der jugend

 

es kamen schwarze sommer bald und selten
rote sonnen – wolken waren gelbliches gewüchs
und lang vergeblich glaubte ich noch ich ertrügs
dächt ich mir heitre sommer über meine welten

 

und letztlich schwände dies mit den oktobern –
doch eines morgens war ein rauhreif in das laub gefressen
und ich erschrak vergaß mich – im vergessen
begann die kalte angst mich zu erobern

 

seitdem vergesse ich dem winter zu entkommen
versäum die pflicht die jeder tag mir auferlegt:
die sonnen die im sommer rot verglommen

 

zu bannen in mein wort für spätre zeiten –
schon ist die erde ganz von farben leergefegt
und schwärenhafte träume streifen in den weiten.

 

 

 

 

HILBIG
Wolfgang Hilbig (31 augustus 1941 – 2 juni 2007)

 

 

Max Aub, Markies de Sade, Dorothy West, Sibylle Berg, Barbara Pym, Karl Gjellerup, Thomas Hardy, Jim Knipfel


De Spaanse schrijver Max Aub werd geboren op 2 juni 1903 in Parijs. Hij groeide op in Spanje. In de jaren 1934 toto 1936 leidde hij in Valencia het theater “El Búho”. Op verschillende reizen kwam hij in contact met André Malraux, Gustav Regler en Ernest Hemingway. Na de machtsovername van Franco in juli 1936 sllot Aub zich aan bij de “Alianza de escritores antifascistas para la defensa de la cultura”. In 1942 emigreerde hij naar Mexico. De Spaanse burgeroorlog en de gevolgen ervan waren de belangrijkste thema’s in zijn werk.

Werk o.a.: Campo cerrado (1943), Campo de sangre  (1945), and Campo abierto (1951), Jusep Torres Campalans (1958), La calle de Valverde  (1961).

 

Uit: Nichts geht mehr (Campo cerrado)

 

Auf einen Schlag verlöschen die Lichter. Zehn Uhr, der Mond fällt fahl auf die gekalkten Wände; die Tünche teilt sich, halb weiß, halb grau. Wie ein kalter Schauer läuft das Schweigen durch die Straßen des Dorfes, vom Kopf bis zu den Füßen, von der Plaza bis zum Quintanar Alto oben auf dem Berg. Anfang September, und über den Rücken des Ragudo weht es kalt herunter; oben über den Bergen die Sterne, Reißnägel des Windes.
Die Plaza, für acht Tage eine richtige Arena. Stufen und Bretterwände sind vor die frisch gekalkten Fassaden gezimmert, Palisaden schlucken das letzte Licht aus dem Kasino, und in der Mitte der kleine Barockbrunnen mit seinen vier Überläufen, dessen Becken dieser Tage wieder als Tränke genutzt wird: Mit dem letzten Schlag des Zehn-Uhr-Läutens ist die Plaza der Nabel der Welt. Tausendfünfhundert Seelen eng gedrängt und Kind und Kegel aus der Raya de Aragon. Unten, hinter Jérica und Segorbe liegen zum Meer hin die Dörfer der Provinz Valencia: bergauf Richtuna Sarrion der nackte steinige Weg nach Teruel.
Die Kirchturmuhr schaut in den Mond. Über allem ein Bangen, ein Gefühl zwischen Angst und Erwartung, die Ungewißheit, was hinter dem Rücken lauert; kaum Luft zum Atmen“

 

 

aub1

Max Aub (2 juni 1903 – 22 juli 1972)

 

De Franse schrijver Donatien Alphonse François, Markies de Sade,  werd geboren op 2 juni 1740 in Parijs.

 

Zie ook mijn blog van 2 juni 2006.

 

Uit : Les 120 journées de Sodome

 

« Le duc, qui rebanda fort vite, mesura le pourtour de son engin à la taille mince et légère de Michette, et il n’y eut que trois pouces de différence. Durcet, qui était de mois, fit les examens et les visites prescrites. Hébé et Colombe se trouvèrent en faute, et leur punition fut prescrite et assignée sur-le-champ pour le samedi prochain à l’heure des orgies. Elles pleurèrent, mais n’attendrirent pas. On passa de là chez les garçons. Les quatre qui n’avaient point paru le matin, savoir Cupidon, Céladon, Hyacinthe et Giton, se déculottèrent suivant l’ordre, et on s’amusa un instant du coup d’oeil. Curval les baisa tous les quatre sur la bouche et l’évêque leur branla le vit un moment, pendant que le duc et Durcet faisaient autre chose. Les visites se firent, personne n’était en faute. A une heure, les amis se transportèrent à la chapelle, où l’on sait qu’était établi le cabinet des garde-robes. Les besoins que l’on prévoyait avoir le soir ayant fait refuser beaucoup de permissions il ne parut que Constance, la Duclos, Augustine, Sophie, Zélamir, Cupidon et Louison. Tout le reste avait demandé, et on leur avait enjoint de se réserver pour le soir. Nos quatre amis, postés autour du même siège consacré à ce dessein, firent placer sur ce siège ces sept sujets l’un après l’autre et se retirèrent après s’être rassasiés du spectacle. Ils descendirent au salon où, pendant que les femmes dînaient, ils jasèrent entre eux jusqu’au moment où on les servit. Les quatre amis se placèrent chacun entre deux fouteurs, suivant la règle qu’ils s’étaient imposée de n’admettre jamais de femmes à leur table, et les quatre épouses nues, aidées de vieilles vêtues en soeurs grises, servirent le plus magnifique repas et le plus succulent qu’il fût possible de faire. »

 

 

Sade2

Markies De Sade (2 juni 1740  –  2 december 1814)

 

De Amerikaanse schrijfster Dorothy West werd geboren op 2 juni 1907 in Boston. Zij maakte deel uit van de Harlem Renaissance. Bekend is zij vooral van haar roman The Living Is Easy uit 1948 over het leven van een zwarte upper-class familie. De roman werd goed ontvangen, maar verkocht niet goed. West werkte veertig jaar lang als journaliste. In 1982 bracht een feministische uitgeverij de roman opnieuw uit. Als gevolg daarvan publiceerde West op vijfentachtigjarige lleftijd nog een tweede roman The wedding en werd er ook een verzameling van haar short stories, The Richer, the Poorer, uitgegeven.

Uit: The wedding

 

“But how Shelby, who could have had her pick of the best of breed in her own race, could marry outside her race, outside her father’s profession, and throw her life away on a nameless, faceless white man who wrote jazz, a frivolous occupation without office, title, or foreseeable future, was beyond the Oval’s understanding.

Between the dark man Liz had married and the music maker Shelby was marrying, there was a whole area of eligible men of the right colors and right professions. For Liz and Shelby to marry so contrary to expectations affronted all the subtle tenets of their training.

Though Shelby might have been headstrong in her choice of a husband, at least she had let her mother dissuade her from following Liz’s lead and eloping. Her wedding would have the Oval setting that Corinne had promised Miss Adelaide Bannister on a golden afternoon in her daughter’s teens.”

 

 

west

Dorothy West (2 juni 1907 – 16 augustus 1998)

 

De Duitse schrijfster Sibylle Berg werd geboren in Weimar op 2 juni 1962. Ze volgde een opleiding tot clown en had verschillende baantjes voordat zij zich zelf oud genoeg vond om te gaan schrijven. Haar eerste roman Ein paar Leute suchen das Glück und lachen sich tot verscheen in 1997. Berg schrijft naast romans ook essays, columns en theaterstukken. Haar werk werd tot nu toe in veertien talen vertaald. Zij polariseert met haar werk. Berg wordt soms tot de popliteratuur gerekend.  Zij is getrouwd en leeft afwisselend in Zürich en Tel Aviv.

Uit: Sex II

 

“Peter denkt nicht richtig. Es ist, was übrigbleibt, wenn man die Gedanken auf den Kern reduziert, wie einen guten Satz. Befreit von allem Unnützen. Peter liegt im Koma. Das Wort würde ihm nicht einfallen. Ihm fallen keine Worte mehr ein. Nur Zustände. Der Zustand, in dem Peter sich befindet, ist Friedlichkeit. Von dem Unfall weiß er nichts mehr, von seinem Leben vor dem Unfall weiß er nur noch den Kern. Der Kern ist Anstrengung, Bewegung, unnütz. Als Peter nach dem Unfall zu dem Kern von sich kam, war die Sache klar: nicht bewegen, nicht bemühen. Es wäre möglich, zum alten Zustand zurückzukehren. Es bedürfte der Entscheidung. Die will er nicht. Peter hört nicht, was seine Freundin zu ihm sagt. Er spürt es. Sie will ihn holen, über Stacheldrähte ziehen, den alten Zustand wieder. Peter will da nicht hin. Das Gefühl zu der Freundin, der Frau, die da auf seinem Bett sitzt, ist ein fremdes. Sie soll weg. Alle sollen weg. Die Anwesenheit macht, dass sich Störungen abzeichnen. Peter spürt, dass eine fremde Person anwesend ist. Spürt, dass sie über seinen Zustand befinden kann. Er spürt, dass sie von seinem Tod sprechen. Der Tod ist ein Zimmer weiter, Peter hatte ab und zu mal in dieses Zimmer geschaut, es hatte ihm angst gemacht, was in dem Todeszimmer passierte. Peter will da nicht rein. Spürt eine große Gefahr. Und er entscheidet sich. In diesem Moment. Zurückzugehen. Fängt den Weg an. In etwas, das hell ist und weh tut. Etwas klarer. Geht zurück, heller, wie tausend Neonröhren vor ungeschützten Augen. Über trostlose Plätze. Die Erinnerungen sind. Klarer werden. Ein unnützes Leben werden.”

 

 

berg

Sibylle Berg (Weimar, 2 juni 1962)

 

De Engelse schrijfster Barbara Pym werd geboren op 2 juni 1913 in Oswestry, Shropshire. Zij studeerde Engelse literatuur in Oxford. In 1950 werd haar eerste roman Some Tame Gazelle gepubliceerd. Tot 1961 verschenen er nog vijf van haar hand, maar voor An Unsuitable Attachment vond zij geen uitgever. Er volgde een tijd van zelftwijfel en resignatie. In 1977 stelde het Times Literary Supplement aan belangrij
ke personen uit het literatuurbedrijf de vraag naar de meest onderschatte auteur van de eeuw. Haar naam werd als enige tweemaal genoemd en wel door Philip Larkin en Lord David Cecil. Daarmee werd zij op slag beroemd. Voor haar roman Quartet in Autumn kreeg zij in 1977 de Booker Prize.

Uit: Less Than Angels

 

‘What was that thing the organist played when we went up?’ Malcolm asked. ‘Rather a nice tune, I thought.’

‘It sounded like Hiawatha’s wedding feast,’ said Rhoda in a worried tone, ‘Coleridge Taylor, you know. But I don’t think it could have been that.’

‘Mr. Lewis was improvising,’ said Mrs. Swan. ‘There were nearly a hundred communicants, I should think, and I dare say his thoughts wandered. I suppose the music wasn’t really so very unsuitable, in a way; many Indians are Christians, aren’t they?’

‘These were Red Indians, surely,’ said Malcolm.

They seemed to be getting into rather deep water, so Mabel changed the subject by mentioning that there was to be a procession at the eleven o’clock service.”

 

 

Pym

Barbara Pym (2 juni 1913 – 11 januari 1980)

 

De Deense schrijver Karl Adolph Gjellerup werd geboren op 2 juni 1857 in Roholte. Hij studeerde theologie en zou eigenlijk geestelijke worden. Onder invloed van Darwin en Georg Brandes gaf hij echter dat beroep op en maakte hij reizen door Rusland, Griekenland, Duitsland en Italië. In 1892 vestigde hij zich in Dresden en hij publiceerde een groot deel van zijn werk in het Duits. In 1917 kreeg Gjellerup de Nobelprijs voor literauur voor Minna. De prijs moest hij delen met Henrik Pontoppidan.

 

Uit: Der Pilger Kamanita

 

“ Jeder Tag dieser Reise war mir wie ein Fest, und wenn abends die Lagerfeuer flammten, um Tiger und Panther zu verscheuchen, und ich im Kreise älterer und vornehmer Männer an der Seite des Gesandten saß, dünkte ich mich vollends im Märchenland.

Durch den herrlichen Waldbereich Vedisas und über die sanften Höhenzüge des Vindhyagebirges erreichten wir die ungeheure nördliche Ebene, wo eine ganz neue Welt sich mir eröffnete; denn ich hätte nie gedacht, daß die Erde so flach und so groß sei. Und etwa einen Monat nach unserer Abreise sahen wir an einem herrlichen Abend, von einer palmengekrönten Anhöhe aus, zwei goldene Bänder, die sich dem Dunstkreise des Horizontes entwanden, das unendliche Grün durchzogen und sich allmählich einander näherten, bis sie sich zu einem breiten Band vereinigten.

Eine Hand berührte meine Schulter.

Es war der Gesandte, der an mich herangetreten war.”

 

 

Gjellerup

Karl Gjellerup (2 juni 1857 – 11 oktober 1919)

 

De Engels romanschrijver en dichter Thomas Hardy werd op 2 juni 1840 geboren in Higher Bockhampton, bij Dorchester in het graafschap Dorset. Zie ook mijn blog van 2 juni 2006.

 

I look into my glass

 

I look into my glass,

And view my wasting skin,

And say, “Would God it came to pass

My heart had shrunk as thin!”

 

For then, I, undistrest

By hearts grown cold to me,

Could lonely wait my endless rest

With equanimity.

 

But Time, to make me grieve,

Part steals, lets part abide;

And shakes this fragile frame at eve

With throbbings of noontide.

 

 

The darkling thrush

 

I leant upon a coppice gate,
When Frost was spectre-gray,
And Winter’s dregs made desolate
The weakening eye of day.
The tangled bine-stems scored the sky
Like strings of broken lyres,
And all mankind that haunted nigh
Had sought their household fires.

The land’s sharp features seemed to me
The Century’s corpse outleant,
Its crypt the cloudy canopy,
The wind its death-lament.
The ancient pulse of germ and birth
Was shrunken hard and dry,
And every spirit upon earth
Seemed fervorless as I.

At once a voice arose among
The bleak twigs overhead,
In a full-hearted evensong
Of joy illimited.
An aged thrush, frail, gaunt and small,
With blast-beruffled plume,
Had chosen thus to fling his soul
Upon the growing gloom.

So little cause for carolings
Of such ecstatic sound
Was written on terrestrial things
Afar or nigh around,
That I could think there trembled through
His happy good-night air
Some blessed Hope, whereof he knew,
And I was unaware.

 

 

Hardy

Thomas Hardy (2 juni 1840 – 11 januari 1928)

 

De Amerikaanse schrijver Jim Knipfel werd geboren op 2 juni 1965 in Green Bay, Wisconsin. Hij studeerde aan de universiteit van Minnesota en nadat hij zijn studie had afgebroken verdiende hij zijn geld met verschillende jobs. Tegenwoordig woont hij in Brooklyn en heeft hij een column in de New York Press. Knipfel lijdt aan een ongenesslijke oogkwaal die hem uiteindelijk blind zal maken.

Uit: The Buzzing

“Ya gotta help me out here!”

Oh, Jesus Christ, here we go, Baragon thought, rolling his eyes and fumbling into his limp shirt pocket for the already half-empty pack of cigarettes. Why don’t you people ever call anybody else?

It was quarter after five on a Thursday afternoon in late February. The day had been a slow one in what was amounting to another slow week. Baragon had been thinking about getting himself together to head out, and he should’ve known better than to pick up the telephone when it rang. Old reflexes. Still, other old reflexes should have told him that phones that ring when you’re about to split work never amount to any good.

Ruby, the receptionist, thought she was doing him a favor by putting these people through. She knew what his job entailed and, if only out of common courtesy, he’d never told her any different. Receptionists, especially in a place like this, had enough to deal with already.

“Uh-huh,” Baragon sighed around the cigarette, which he was trying to light without much success. “And, uh . . . what seems to be . . . y’know . . . the problem?”

The man’s voice was ragged and wild, and after that opener, Baragon couldn’t help but think this whole scene sounded like the beginning of some lost Hitchcock film. Two hours later, he’d be sitting on a plane to Honduras, to meet up with a man named “Jeb.”

“I . . .” the voice declared, with a certain dramatic flair, “have been kidnapped . . . by the state of Alaska!”

 

 

knipfel

Jim Knipfel (Green Bay, 2 juni 1965)