Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker

De Britse schrijver journalist en polemist Auberon Alexander Waugh werd geboren op 17 november 1939 in Dulverton, Somerset. Hij is bekend geworden door zijn satirische essays en om zijn conservatieve opvattingen over politiek en religie. Met zijn provocerende snobisme keerde hij zich tegen de veramerikanisering van het Verenigd Koninkrijk en in het bijzonder tegen de gevaren van de hamburger. Auberon Waugh (bijnaam “Bron”) was het tweede kind en de oudste zoon van Evelyn Waugh en zijn tweede vrouw. Hij werd opgeleid aan het Benedictijner college van Downside en aan Christ Church (Oxford), waar hij zonder diploma vertrok om zijn heil te zoeken in de journalistiek en de literatuur. Zijn eerste roman, The Foxglove Saga, verscheen in 1960, toen hij net 20 jaar was geworden. Hij begon als verslaggever van de Daily Telegraph en in de lange en vruchtbare carrière die volgde schreef hij voor The Spectator, New Statesman en andere bladen, zoals de Daily Mirror, Daily Mail, de Evening Standard en The Independent. Van 1981 tot 1990 bekleedde hij een belangrijke post in de Sunday Telegraph. Zijn vaste column in Private Eye, vanaf het begin van de jaren 1970 tot 1986, maakte van hem een beroemdheid. Van 1986 tot aan zijn dood was hij redacteur van de Literary Review en stelde hij mede de Bad Sex in Fiction Award in om elk jaar de slechtste seksscène van de hedendaagse literaire fictie te belonen.

 

Uit: Will This Do? An Autobiography

 

„On one occasion, just after the war, every child in Britain was to be allowed one banana each from the first consignment to arrive here for years.

Neither I, nor Teresa, nor my sister Margaret who was born in 1942, had ever eaten a banana but we had heard all about them as the most delicious taste in the world.

The great day arrived when my mother came home with three bananas. All three were put on my father’s plate and, before the anguished eyes of his children, he poured on cream and sugar, which was heavily rationed, and ate all three.

It would be absurd to say that I never forgave him, but he was permanently marked down in my estimation from that moment in ways which no amount of sexual transgression would have achieved.

In light of our inability to amuse him, it was thought better that we should be sent away as much as possible.

My fate was to be left in a boarding school on January 28, 1946, two months after my sixth birthday.

During my first term there, when I was still very nervous, he played one of his best practical jokes on me.

He told me he proposed to change our family name and that, when he had done so, the headmaster would summon the school together and say: “Boys, the person you have hitherto called Waugh will in future be called Stinkbottom.”

I understood perfectly well that he was joking, but one never knew how far he would be prepared to go with his jokes.

Every morning at school assembly, I felt a slight tightening of the chest as the headmaster came forward to make his daily announcements.

Teresa was also at boarding school and my father’s undisguised glee at the prospect of getting rid of his children was apparent at the end-of-holiday dinner parties which became a rigid institution.

On these occasions, Papa would dress in white tie and tails with his military medals glittering on his chest – in a gallant war seeing action in four theatres and spending months behind enemy lines in Yugoslavia, he had acquired a fair display of them.

His speech was always some variation on the theme of how delighted he was that we were going back to school.“

 


Auberon Waugh (17 november 1939 -16 januari 2001)

 

Lees verder “Auberon Waugh, Dahlia Ravikovitch, Rebecca Walker”

Joost van den Vondel, Christopher Paolini, Pierre Véry, Max Barthel

De Nederlandse dichter en schrijver Joost van den Vondel werd geboren op 17 november 1587 in Keulen. Zie ook mijn blog van 17 november 2006 en ook mijn blog van 17 november 2008 en ook mijn blog van 17 november 2009. 

 

Uit: Lucifer 

 

Het Tweede Bedryf

 

LUCIFER.

Ghy, snelle Geesten, houdt nu stant met onzen wagen:

Al hoogh genoegh in top Godts Morgenstar gedragen;

Al hoogh genoegh gevoert: ’t is tijt, dat Lucifer

Nu duicke, voor de komst van deze dubble star,

Die van beneden rijst, en zoeckt den weg naer boven,

Om met een’ aertschen glans den hemel te verdooven.

Borduurt geen kroonen meet in Lucifers gewaet;

Vergult zijn voorhooft niet met eenen dageraet

Van morgenstarre en strael, waer voor d’ Aertsenglen nijgen;

Een andre klaerheit komt in ’t licht der Godtheit stijgen,

En schijnt ons glansen doot; gelijck de zon by daegh

De starren dooft, voor ’t oogh der schepselen, om laegh.

’t Is nacht met Engelen en alle hemelzonnen:

De menschen hebben ’t hart des Oppersten gewonnen,

In ’t nieuwe Paradijs: de mensch is ’s hemels vrient:

Ons slaverny gaet in. Gaet heene, viert en dient

En eert dit nieuw geslacht, als onderdane knapen:

De menschen zijn om Godt, en wy om hen geschapen.

’t Is tijt, dat ’s Engels neck hun voeten onderschraegh’,

Dat ieder op hun passe, en op de handen draegh’,

Of op de vleugels voere, in d’ allerhooghste troonen:

Onze erfenis komt hun, als uitverkore zoonen.

Ons eerstgeboorte leit nu achter, in dit Rijck.

De zoon des zesten daghs, den Vader zoo gelijck

Geschapen, strijckt de kroon. Met recht is hem gegeven

De groote staf, waer voor alle eerstgeboornen beven

En sidderen. Hier gelt geen tegenspraeck: ghy hoort

Wat Gabriël bazuint voor ’s hemels goude poort.

 

 

Joost van den Vondel (17 november 1587 – 5 februari 1679)

Standbeeld in het Vondelpark, Amsterdam

 

 

Lees verder “Joost van den Vondel, Christopher Paolini, Pierre Véry, Max Barthel”