Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Nick Tosches

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

 

Heilsoldaat

Er liep een hondje tussen de soldaten,
meisjes giechelden op de laatste rij,
toen zij een lange juichende cantate
over de hemel zongen: Maakt u vrij!
Het was een straat als alle andere straten
Ik zag een heilsoldaat, hoe hij
Haast jubelend zong, of hij ’t nooit meer zou laten,
hij keek omhoog en leek onzegbaar blij.

Ik hoorde de trompet niet noch de hoorn,
ik zag alleen de wonderlijke lach
van een, die in verlangen stond verloren
en zong of hij de hemel open zag
en of hij stond tussen de engelenkoren
en of hij God zag op de jongste dag.

Ik die de moed nooit had om op een kist
van God te spreken met geheven handen
niet om in hete zon, regen en mist
met heul en troost bij pooiers te belanden–
maar ik heb nooit geweten, wat ik wist
en ik dacht koud te zijn, maar ik verbrandde,
ik ging een weg, maar ik heb slechts gegist
want ik kwam uit tegen mijn kamerwanden.

En als de dag komt, waar de heilsoldaat
haast jubelend van zong, zal ik als hij,
zo wonderlijk bereid, zo stil en vrij,
uitzien naar waar de Heer op wolken staat?
Als ik nu zing, zing ik dan niet te laat?
en waarom sta ik altijd nog terzij?

 

Michel van der Plas (Den Haag, 23 oktober 1927)

Lees verder “Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Nick Tosches”

Robert Bridges, Adalbert Stifter, Rodja Weigand, Gjergj Fishta, Restif de la Bretonne

De Engelse dichter, toneel- en prozaschrijver Robert Seymour Bridges werd geboren in Walmer, Kent, op 23 oktober 1844. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2009 en ook mijn blog van 23 oktober 2010

 

Nightingales

Beautiful must be the mountains whence ye come,
And bright in the fruitful valleys the streams, wherefrom
Ye learn your song:
Where are those starry woods? O might I wander there,
Among the flowers, which in that heavenly air
Bloom the year long!

Nay, barren are those mountains and spent the streams:
Our song is the voice of desire, that haunts our dreams,
A throe of the heart,
Whose pining visions dim, forbidden hopes profound,
No dying cadence nor long sigh can sound,
For all our art.

Alone, aloud in the raptured ear of men
We pour our dark nocturnal secret; and then,
As night is withdrawn
From these sweet-springing meads and bursting boughs of May,
Dream, while the innumerable choir of day
Welcome the dawn

 

Robert Bridges (23 oktober 1844 – 21 april 1930)

Lees verder “Robert Bridges, Adalbert Stifter, Rodja Weigand, Gjergj Fishta, Restif de la Bretonne”

Doris Lessing, Arjen Lubach, Alfred Douglas

De Britse schrijster Doris Lessing werd geboren in Kermanshah, Perzië op 22 oktober 1919. Zie ook mijn blog van 22 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Doris Lessing op dit blog.

 

Uit: The Grass is Singing

„Long before the murder marked them out, people spoke of the Turners in the hard, careless voices reserved for misfits, outlaws, and the self-exiled. The Turners were disliked, though few of their neighbours had ever met them, or even seen them in the distance. Yet what was there to dislike? They simply ‘kept themselves to themselves’; that was all. They were never seen at district dances, or fêtes, or gymkhanas. They must have had something to be ashamed of; that was the feeling. It was not right to seclude themselves like that; it was a slap in the face of everyone else; what had they got to be so stuck-up about? What, indeed! Living the way they did! That little box of a house – it was forgivable as a temporary dwelling, but not to live in permanently. Why, some natives (though not many, thank heavens) had houses as good; and it would give them a bad impression to see white people living in such a way.

And then it was that someone used the phrase ‘poor whites’. It caused disquiet. There was no great money-cleavage in those days (that was before the era of the tobacco barons), but there was certainly a race division. The small community of Afri­kaners had their own lives, and the Britishers ignored them. ‘Poor whites’ were Afrikaners, never British. But the person who said the Turners were poor whites stuck to it defiantly. What was the difference? What was a poor white? It was the way one lived, a question of standards. All the Turners needed were a drove of children to make them poor whites.

Though the arguments were unanswerable, people would still not think of them as poor whites. To do that would be letting the side down. The Turners were British, after all.

Thus the district handled the Turners, in accordance with that esprit de corps which is the first rule of South African society, but which the Turners themselves ignored. They ap­parently did not recognize the need for esprit de corps; that, really, was why they were hated.“

 

Doris Lessing (Kermanshah, 22 oktober 1919)

Lees verder “Doris Lessing, Arjen Lubach, Alfred Douglas”

Lévi Weemoedt, A. L. Kennedy, Ivan Boenin, Charles Leconte de Lisle

De Nederlandse dichter en schrijver Lévi Weemoedt werd geboren in Geldrop op 22 oktober 1948. Zie ook mijn blog van 22 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Lévi Weemoedt op dit blog.

 

Onder lijn 4

De werkers kwamen fluitend van karwei,
staken de rijweg over, dromden rond de halte.
De adel van hun kracht beschaamde mij:
triest hing daartussen, zinloos, míjn gestalte.

Een eerlijk broodblik priemde in mijn kraag,
een zwaar beslagen schoen rustt’ op mijn tenen.
Mijn leven had nog nooit zo leeg geschenen:
ík had alleen een plaat gekocht vandaag.

O! ’t Liefst zou ik van hen hier voorman wezen
en legde in één gebaar de hele haven lam!

Maar ach! Voor morgen staat een boek op het program.
En dan maar weer een plaat, men kan niet eeuwig lezen.

 

De bedriegertjes

“wat ’n treurigheid! O, het is niet waar
toch?”, snikte de psychiater.
“En dat heeft u al van uw derde jaar?
Ging dat nooit eens over later…?”

Ach, ik zei maar snel dat het overging
en haalde een glaasje water.

 

Don juan lul

‘k Kan niet lezen en niet schrijven.
‘k Ben de langzaamste in vlijt.
Maar het allerdroevigst ben ik
in sociale vaardigheid.

Nooit kan ik iets leuks verzinnen!
Sta ik voor een mooie meid,
ach, dan schiet mij slechts te binnen
dat ik dood wil. Heel de tijd.

Lévi Weemoedt (Geldrop, 22 oktober 1948)

Lees verder “Lévi Weemoedt, A. L. Kennedy, Ivan Boenin, Charles Leconte de Lisle”

Doeschka Meijsing, Martin Bril, Tariq Ali, Mehdi Charef

De Nederlandse schrijfster Doeschka Meijsing werd geboren in Eindhoven op 21 oktober 1947. Zie ook mijn blog van 21 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Doeschka Meijsing op dit blog.

 

Uit: Der Weg nach Caviano (Vertaald door Rosemarie Still)

„Die sieben Geschworenen sind fort. Vielleicht war die Jury zu klein, um zu einem einstimmigen Urteil zu gelangen, vielleicht ist ein Urteil auch gar nicht nötig. Das Zuschlagen der Autotüren dröhnt noch in meinen Ohren. Ihre Gerüche hängen noch in den Räumen, und Joeps Wassernapf, an den alle ständig gestoßen sind, ist verschwunden. Die alte Frau hatte schulterzuckend genickt, als ich sie fragte, ob ich sofort einziehen könne. Aber selbstverständlich, sie würde weiterhin jede Woche zum Saubermachen kommen. Sie bot mir Pfirsiche an und ließ mich in dem großen, leeren Haus allein. Ich fing an auszurechnen, wieviel ich ihr schuldig war, und hörte gelangweilt wieder damit auf. Schließlich hatte ich hier etwas anderes zu tun.Dieses Land, das ich von 1955 bis 1969 jeden Sommer in allen Einzelheiten erforscht hatte, von den geheimnisvollen Steinen in der Kinderzeit bis zu den erotischen Verwicklungen späterer Jahre – dieses Land empfing mich die letzten beiden Male, mehr als ein Vierteljahrhundert nachdem ich von ihm Abschied genommen hatte, nicht mit offenen Armen. Es zeigte sich auf eine Weise gefährlich und feindlich, gegen die mir die Fallgruben in meiner Kindheit wie flache Gräben vorkamen.Als Kind hatte ich einen wichtigen Entschluß gefaßt: Ich wollte jeden Augenblick festhalten und bewahren, mit der einen Einschränkung: jeden glücklichen Augenblick.Das Glück entdeckte ich im Alter von zehn Jahren. Ich saß auf der Schaukel auf dem Dachboden meines Elternhauses. Knaben schaukeln in dem Alter nur, wenn niemand in der Nähe ist. Vielleicht waren unten unangenehme Dinge vorgefallen, vielleicht waren sich meine Cousins und Cousinen, die bei uns wohnten, in die Haare geraten und auf die Straße geschickt worden, oder meine Mutter lag mit Migräne auf dem Sofa, was von seiten der Familie absolute Ruhe erforderlich machte. Oder vielleicht war die ganze Familie ins Auto gesprungen, um einen lautstarken, pädagogisch wertvollen Ausflug nach Hoorn, Enkhuizen und dem Afsluitdijk zu unternehmen. Jedenfalls war ich allein auf dem Dachboden. Links von mir die fast einen Meter lange knallrote Dampflokomotive auf Rädern, die aufeinandergestapelten Baukästen, der Puppenwagen aus Korbgeflecht von meiner Cousine und so weiter und so weiter. Rechts der große Schrank mit den Kleidersäcken für die Wintermäntel und den Sonntagsanzügen und -kostümen meiner Eltern. Hinter mir der dunkle Raum, in dem das Geheimnis des früheren Lebens meiner Eltern aufbewahrt war. Man riecht das Geheimnis, aber es schlummert noch unter der Oberfläche und lädt noch nicht zu genauerer Erforschung ein.“

 


Doeschka Meijsing (Eindhoven, 21 oktober 1947)

Bij de ontvangst van de AKO Literatuurprijs 2009

Lees verder “Doeschka Meijsing, Martin Bril, Tariq Ali, Mehdi Charef”

Allen Hoey, Patrick Kavanagh, Nikos Engonopoulos

De Amerikaanse dichter, schrijver en criticus Allen Hoey werd geboren op 21 oktober 1952 in Kingston, New York. Zie ook mijn blog van 21 oktober 2008 en ook mijn blog van 21 oktober 2009 en ook mijn blog van 21 oktober 2010

 

Uit: Provençal Light, a long poem

 

After the Orchard: “Souvenir de Mauve” (fragment)

At last! These are the days, filled with such light
a Dutchman could never dream, even steeped in absinthe,
I came seeking. If I thought my palette inadequate to the sky
damped with clouds, the fields and orchards sunk beneath
two feet of snow, how paler it seems with the sun finally streaming,
not mere atmospherics, but light, pure and intense–greens
beyond any in Holland or the chestnuts of a Paris arcade,
and cobalts and ultramarines–abandon your greys! Not pale but
chrome yellows, reds deep as the wine-colored Seine at dusk.
And you, down from Denmark, can your eyes be any less
dazzled than mine, reared under Dutch skies, soot-smudged
the year round, the close–some call them “cozy”–homes,
low-ceilinged and dark all day. No wonder Dutch painting is so murky,
all chiaroscuro and the varnished sheen applied after–nothing else
but the finish could glow. But here–the sun might burn
the eyes right out of the heads of cold-blooded painters like us,
schooled on shadow, our palettes tricked out with greys and bistre.
Earth tones? Here, the earth is tinged violet, the sky
carries the green of blossoming pears to cast heaven
azure, topaz–the chromatic scale at a sitting!
The whole day
spent in the orchard–and see this peach tree, the way the earth
seems by centering strokes to rise into the tree,
the violets and pinks of the soil, the slightest trace of shadow,
mirrored–no, itself come to bloom in the blossoms that grace
each limb, pink runners of flame to the thinnest twig,
and the clouds, released blossoms riding the wind, a meringue
whipped of plain air. The whole canvas wrenched from the mistral,
wind beating the canvas like sails, the easel pegged down, dust
driven into the pigment. See how the brusque strokes convey
color seized from the turmoil of growth, the traces–here and here–
where the canvas shows through. Enough of technique.

 

Allen Hoey (21 oktober 1952 – 16 juni 2010)

Lees verder “Allen Hoey, Patrick Kavanagh, Nikos Engonopoulos”

Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge, Martin Roda Becher

De Franse dichter en schrijver Alphonse de Lamartine werd geboren op 21 oktober 1790 in Mâcon. Zie ook mijn blog van 21 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Alphonse de Lamartine op dit blog.

 

Souvenir

En vain le jour succède au jour,
Ils glissent sans laisser de trace ;
Dans mon âme rien ne t’efface,
Ô dernier songe de l’amour !

Je vois mes rapides années
S’accumuler derrière moi,
Comme le chêne autour de soi
Voit tomber ses feuilles fanées.

Mon front est blanchi par le temps ;
Mon sang refroidi coule à peine,
Semblable à cette onde qu’enchaîne
Le souffle glacé des autans.

Mais ta jeune et brillante image,
Que le regret vient embellir,
Dans mon sein ne saurait vieillir
Comme l’âme, elle n’a point d’âge.

Non, tu n’as pas quitté mes yeux;
Et quand mon regard solitaire
Cessa de te voir sur la terre,
Soudain je te vis dans les cieux.

Là, tu m’apparais telle encore
Que tu fus à ce dernier jour,
Quand vers ton céleste séjour
Tu t’envolas avec l’aurore.

Ta pure et touchante beauté
Dans les cieux même t’a suivie ;
Tes yeux, où s’éteignait la vie,
Rayonnent d’immortalité !

Du zéphyr l’amoureuse haleine
Soulève encor tes longs cheveux ;
Sur ton sein leurs flots onduleux
Retombent en tresses d’ébène,

L’ombre de ce voile incertain
Adoucit encor ton image,
Comme l’aube qui se dégage
Des derniers voiles du matin.

Du soleil la céleste flamme
Avec les jours revient et fuit ;
Mais mon amour n’a pas de nuit,
Et tu luis toujours sur mon âme.

C’est toi que j’entends, que je vois,
Dans le désert, dans le nuage;
L’onde réfléchit ton image;
Le zéphyr m’apporte ta voix.

Tandis que la terre sommeille,
Si j’entends le vent soupirer,
Je crois t’entendre murmurer
Des mots sacrés à mon oreille.

Si j’admire ces feux épars
Qui des nuits parsèment le voile,
Je crois te voir dans chaque étoile
Qui plaît le plus à mes regards.

Et si le souffle du zéphyr
M’enivre du parfum des fleurs.
Dans ses plus suaves odeurs
C’est ton souffle que je respire.

C’est ta main qui sèche mes pleurs,
Quand je vais, triste et solitaire,
Répandre en secret ma prière
Près des autels consolateurs.

Quand je dors, tu veilles dans l’ombre ;
Tes ailes reposent sur moi ;
Tous mes songes viennent de toi,
Doux comme le regard d’une ombre.

Pendant mon sommeil, si ta main
De mes jours déliait la trame,
Céleste moitié de mon âme,
J’irais m’éveiller dans ton sein !

Comme deux rayons de l’aurore,
Comme deux soupirs confondus,
Nos deux âmes ne forment plus
Qu’une âme, et je soupire encore !

Alphonse de Lamartine (21 oktober 1790 – 28 februari 1869)

Gravure door F. Holl naar P. Gérard. 1845.

Lees verder “Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge, Martin Roda Becher”

Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim Dagboek, deel 13

„27 aug. (1979)— Om half vijf maakte Mario me wakker, om vijf uur werden we ook telefonisch gewekt. (…) De vlucht ging over Frankfurt, München, Oostenrijk (prachtig besneeuwde Alpen, wolkenpartijen), Joegoslavië, Noord-Griekenland, de Griekse kust, Athene (ik had tranen in mijn ogen), allerlei eilanden naar Rhodos. Daar moesten we een half uur wachten. Warm, ongeveer dertig graden, heerlijk na de koude zomer in Holland. Weer opgestegen en ongeveer half twee plaatselijke tijd aangekomen in Athene.

(…)

„1 sep. (1979) — (…) Om negen uur per bus van Mavromateion vertokken naar Markopoulo. Zeer mooie tocht. Daarna nog een fraaie taxirit van Markopoulo naar het afgelegen museum van Vavrona (Brauron). Het was nog kleiston, maar door tussenkomst van onze chauffeur mochten we naar binnen. Wel een uur lang waren we de enige bezoekers. (…)

Weer sterk ontroerd door het ‘beertje’ met het konijntje op de arm: een echt meisjesportret, maar toch heeft dat kind al de waardigheid en ernst van een kleine priesteres. (…)

En het beroemde reliëf van Apollo en Artemis als tweeling, dat je eigenlijk in avondstrijklicht moet zien. Is veel van de Griekse schoonheid niet door verval en aantasting weemoedig-mooi geworden? De tempel van Sounion: .je reinste droomromantiek. Ga daarom liever tegen de avond naar Brauron als de late zon dat reliëf verguldt, de gezichten van Apollo en Artemis, hun nobele lichamen. ’s Morgens is het licht er koel.

We bleven ruim twee uur in het museum en liepen toen langs het wilde pad naar de toegang tot de Artemis-tempel. (…)

Voor het tempelcomplex hadden we maar twintig minuten, het sloot om half een. De bruine, tufstenen zuilen staan er in een laag terrein, er was zelfs hier en daar nog wat water waar vogels kwamen drinken en baden. Ook nog een kort bezoek gebracht aan het kleine kapelletje van Dimitros, waarin het aardedonker is. Er wordt beweerd dat het boven het graf van Ifigeneia is gebouwd.“

 

Thuiskeer in Zeeland

Hart van mijn land ik ben terug
in ’t waaien van uw volle zomer,
lig lui en languit op mijn rug,
weer thuis en nog dezelfde dromer

Ver als de blik gaat, ver als wolken
ruisen de popels ijl en licht;
als water koeren duiven onder
het bloesemdek van uw gezicht.

Ik ben terug, ik lig te rusten
in ’t bruidsbed van uw welig kruid
en luister: nooit was ik bewuster
van onze eenheid van geluid.

’t Vernis van licht om alle halmen,
het boomscherm dat de einder sluit,
de klokken, wier verwaaiend galmen
tegen de zilte hemel stuit –

klank, geur en kleur, zinlijk herkennen:
de karper op de waterplas,
het hooi, zingende zeeuwse stemmen,
de zoete bonen, ’t prille vlas –

Ik lig, ik ben terug, ik droom
uw dromen in een blijde schemer;
ik werd weer kind, ik werd een boom,
een plant, een lied, een stukje hemel.

 

Onweer

De donder jaagt met knetterende zwepen
Een felle witte vogelstoet naar huis
Over de Schelde, maar ze talmen even,
Waar een vis uit het groezlig water stuift.

Twee meisjes roepen met klinkende stemmen,
Gelouterd en geschaduwd door het vuur;
Nooit zal ik ze na dit moment herkennen,
Deze profielen, angeliek en puur.

En groter gaat het wilde waaien heersen,
Het water wordt een zandwoestijn gelijk;
Een schorre vogel houdt niet op te krijsen,
als ’t lood der regens op de golven strijkt.


Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior”

Elfriede Jelinek, John von Düffel, Theresia Walser, O. P. Zier

De Oostenrijkse schrijfster Elfriede Jelinek werd geboren op 20 oktober 1946 in Mürzzuschlag, een kleine stad in de deelstaat Stiermarken. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008 en ook mijn blog van 20 oktober 2009 en ook mijn blog van 20 oktober 2010

 

Uit: Im Prater

Das Erstaunliche an der Kindheit ist, daß sie nur vergehen kann. Vorher genießt sie noch ihr Leben und geht und schaut fleißig herum, weil das von ihr so verlangt wird. Dem Kind soll sich etwas einprägen, aber den Stempel dazu kriegt es nie in die Finger, auch später nicht. Dann lernt das Kind, in einem bestimmten Sinn zu denken, nur die Kindheit ist sinnlos, vorausgesetzt, man hat überhaupt eine. Später, das Erwachsenwerden, zwingt einen, das, was man als Kind gesehen und erlebt hat, unter einen Sinn zu stellen, es dann wieder unter einem anderen Sinn zu sehen, und, bis einem die Sinne irgendwann ausgehen, werden die vergangenen Dinge ununterbrochen einem Sinn untergeordnet, immer einem andren, weil sie letztlich eben gar keinen haben. Meine Sinne sind, als ich ein Kind war, vom Prater geschärft worden, und kaum war ich zu Hause, sind sie wieder gelöscht worden. Der Prater ist in mir ununterbrochen wieder ausradiert worden. Dort war ich mit meinem Vater und meinen Tanten, den Schwestern meines Vaters, sie haben ganz in der Nähe des Praters gewohnt, am Max Winter-Platz, und zuerst habe ich mit meinem Onkel mikroskopiert, und dann sind wir in den Prater gegangen, wo ich mich selbst von der Leine meiner an diesem Ort immer abwesenden Mutter lassen konnte. Meine Mutter konnte sich mich nur als ein Wesen vorstellen, das so lange da war, als sie es beherrscht hat. Wenn die Gefahr bestand, ich könnte die Beherrschung verlieren, ihre wie jede andre auch, schreiend vor Vergnügen auf dem Ringelspiel mit den Topferln – meinem Lieblingsringelspiel – oder auf andren Vergnügungsmaschinen, inmitten all der Buntheit des Praters und all der Vielfältigkeit, die sich ohnehin jeder Beherrschung zu entziehen schien, wie jede Vielfalt, die es jedem Herrschen schwermacht (daher duldet man sie ja so selten!), wenn ich also außer Rand und außerhalb ihre Herrschafts-Bande zu geraten drohte wie eine verirrte Billardkugel, mußte ich, gleichsam am Schnürl, wieder zurückgeholt werden.”

 

Elfriede Jelinek (Mürzzuschlag, 20 oktober 1946)

Lees verder “Elfriede Jelinek, John von Düffel, Theresia Walser, O. P. Zier”

Robert Pinsky, Belle van Zuylen, Lewis Grizzard

De Amerikaanse dichter, vertaler en essayist Robert Pinsky werd geboren op 20 oktober 1940 in Long Branch, New Jersey. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2008 en ook mijn blog van 20 oktober 2009 en ook mijn blog van 20 oktober 2010

 

Shirt

The back, the yoke, the yardage. Lapped seams,

The nearly invisible stitches along the collar

Turned in a sweatshop by Koreans or Malaysians

Gossiping over tea and noodles on their break

Or talking money or politics while one fitted

This armpiece with its overseam to the band

Of cuff I button at my wrist. The presser, the cutter,

The wringer, the mangle. The needle, the union,

The treadle, the bobbin. The code. The infamous blaze

At the Triangle Factory in nineteen-eleven.

One hundred and forty-six died in the flames

On the ninth floor, no hydrants, no fire escapes–

The witness in a building across the street

Who watched how a young man helped a girl to step

Up to the windowsill, then held her out

Away from the masonry wall and let her drop.

And then another. As if he were helping them up

To enter a streetcar, and not eternity.

A third before he dropped her put her arms

Around his neck and kissed him. Then he held

Her into space, and dropped her. Almost at once

He stepped up to the sill himself, his jacket flared

And fluttered up from his shirt as he came down,

Air filling up the legs of his gray trousers–

Like Hart Crane’s Bedlamite, “shrill shirt ballooning.”

Wonderful how the patern matches perfectly

Across the placket and over the twin bar-tacked

Corners of both pockets, like a strict rhyme

Or a major chord. Prints, plaids, checks,

Houndstooth, Tattersall, Madras. The clan tartans

Invented by mill-owners inspired by the hoax of Ossian,

To control their savage Scottish workers, tamed

By a fabricated heraldry: MacGregor,

Bailey, MacMartin. The kilt, devised for workers

to wear among the dusty clattering looms.

Weavers, carders, spinners. The loader,

The docker, the navvy. The planter, the picker, the sorter

Sweating at her machine in a litter of cotton

As slaves in calico headrags sweated in fields:

George Herbert, your descendant is a Black

Lady in South Carolina, her name is Irma

And she inspected my shirt. Its color and fit

And feel and its clean smell have satisfied

both her and me. We have culled its cost and quality

Down to the buttons of simulated bone,

The buttonholes, the sizing, the facing, the characters

Printed in black on neckband and tail. The shape,

The label, the labor, the color, the shade. The shirt.

 


Robert Pinsky (Long Branch, 20 oktober 1940)

Lees verder “Robert Pinsky, Belle van Zuylen, Lewis Grizzard”