C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

Een stralende dag

Waar zullen we heen gaan vandaag,
welk overjarig verlangen achterna,
met wat voor verwachting belast of
om welke eensklapse ingeving
opspringen, zeggen jullie het maar –

Zit, benen, in jullie onrust
naar buiten of, ogen, zijn jullie belust,
toch niet jij soms, geslacht, dat zich slecht
met zijn naderend onnut verdraagt?

Stel maar wat voor voor vandaag:
een veldweg om lopend landschap te worden,
in de stad een terras om ons steels te vergapen,
onbespied in een rietkraag ons weer het geliefde
lichaam te binnen brengen dat wegstierf –

Ook jullie, gedachten, die het onderling nooit
kunnen vinden, nooit eens eens zijn, alsjeblieft,
geen geliever van zus nu of zo, wees vandaag
domweg mij die hier zit en zich uitstelt,
op post wacht, een brief die hem
kent als beste, groet met
tot gauw.

 

Nieuwe wijk

Motortje spelen met hun autopedden,
tussen de vuilnisemmers die in groepen staan.
Erboven kloppen moeders kleine bedden.
De straatverlichting is vergeten uit te gaan.

De dag lang is men bezig met ontwaken,
telkens het hoofd oprichtend met een ruk.
De resten van ’t ontbijt nog op het laken,
het brood verkruimeld en de beker stuk.

Maar op het dak zie ik de vogels zitten,
verwelkt, met snavels open waar de schreeuw in stikt.
Wij mensen moesten voor de vogels kunnen bidden.
Ik hoor de dauw die van de bomen tikt.

 

Als huis

Je droomt je thuis: een veiligheid van stemmen
die ’t onbegrepene gerust bespreken,
je zit aan tafel en je hebt gekeken
hoe de markiezen zomerzonlicht stremmen

tot warmtekleur op het gestreken linnen –
gedachteloos, betekenissen teken
dat dingen weer niet zijn waarop ze leken,
hun buitenkant een bijna angstig binnen.

Het staat er nog, je kunt het nergens vinden,
het witte hek, het pad tussen jasmijnen,
jijzelf de toegang tot dit droomgebied

achter een gevel met gesloten blinden;
en ook de tuin waarin je kon verdwijnen
blijkt een gedicht dat jou vergeefs verliet.

 

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

Lees verder “C. O. Jellema, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez”

Clemens Brentano, Wilhelm Raabe, Siegfried Sassoon, Eduard Mörike

De Duitse dichter en schrijver Clemens Brentano werd geboren op 8 september 1778 in Ehrenbreitstein. Zie ook mijn blog van 8 september 2010 en eveneens alle tags voor Clemens Brentano op dit blog.

 

Abschied vom Rhein

Nun gute Nacht! mein Leben,

Du alter, treuer Rhein.

Deine Wellen schweben

Klar im Sternenschein;

Die Welt ist rings entschlafen,

Es singt den Wolkenschafen

Der Mond ein Lied.

Der Schiffer schläft im Nachen

Und träumet von dem Meer;

Du aber, Du mußt wachen

Und trägst das Schiff einher.

Du führst ein freies Leben,

Durchtanzest bei den Reben

Die ernste Nacht.

Wer dich gesehen, lernt lachen;

Du bist so freudenreich,

Du labst das Herz der Schwachen

Und machst den Armen reich.

Du spiegelst hohe Schlösser

Und füllest große Fässer

Mit edlem Wein.

Auch manchen lehrst du weinen.

Dem du sein Lieb entführt;

Gott wolle die vereinen,

Die solche Sehnsucht rührt:

Sie irren in den Hainen,

Und von den Echosteinen

Erschallt ihr Weh.

Und manchen lehret beten

Dein tiefster Felsengrund;

Wer dich im Zorn betreten,

Den ziehst du in den Schlund:

Wo deine Strudel brausen,

Wo deine Wirbel sausen,

Da beten sie.

Mich aber lehrst du singen:

Wenn dich mein Aug ersieht,

eine freudeselig Klingen

Mir durch den Busen zieht;

Treib fromm mir meine Mühle,

Jetzt scheid ich in der Kühle

Und schlummre ein.

Ihr lieben Sterne, decket

Mir meinen Vater zu.

Bis mich die Sonne wecket,

Bis dahin mahle du:

Wirds gut, will ich dich preisen,

Dann sing in höhern Weisen

Ich dir ein Lied.

Nun werf ich dir zum Spiele

Den Kranz in deine Flut:

Trag ihn zu seinem Ziele,

Wo dieser Tag auch ruht.

Gut Nacht, ich muß mich wenden,

Muß nun mein Singen enden,

Gut Nacht, mein Rhein!

 

Clemens Brentano (8 september 1778 – 28 juli 1842)

Lees verder “Clemens Brentano, Wilhelm Raabe, Siegfried Sassoon, Eduard Mörike”

Edith Sitwell, Michael Guttenbrunner, Anton Haakman, Willem Bilderdijk, Jenny Aloni

De Engelse dichteres en schrijfster Edith Sitwell werd geboren op 7 september 1887 in Scarborough. Zie ook alle tags voor Edith Sitwell op dit blog.

 

Answers

I kept my answers small and kept them near;
Big questions bruised my mind but still I let
Small answers be a bullwark to my fear.

The huge abstractions I kept from the light;
Small things I handled and caressed and loved.
I let the stars assume the whole of night.

But the big answers clamoured to be moved Into my life. Their great audacity
Shouted to be acknowledged and believed.

Even when all small answers build up to
Protection of my spirit, still I hear
Big answers striving for their overthrow.

And all the great conclusions coming near.

 

Portrait Of A Barmaid

Metallic waves of people jar
Through crackling green toward the bar

Where on the tables chattering-white
The sharp drinks quarrel with the light.

Those coloured muslin blinds the smiles,
Shroud wooden faces in their wiles —

Sometimes they splash like water (you
Yourself reflected in their hue).

The conversation loud and bright
Seems spinal bars of shunting light

In firework-spurting greenery.
O complicate machinery

For building Babel, iron crane
Beneath your hair, that blue-ribbed mane

In noise and murder like the sea
Without its mutability!

Outside the bar where jangling heat
Seems out of tune and off the beat —

A concertina’s glycerine
Exudes, and mirrors in the green

Your soul: pure glucose edged with hints
Of tentative and half-soiled tints.

 

Edith Sitwell (7 september 1887 – 9 december 1964)

Lees verder “Edith Sitwell, Michael Guttenbrunner, Anton Haakman, Willem Bilderdijk, Jenny Aloni”

Alice Sebold, Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Julien Green, Jessica Durlacher

De Amerikaanse schrijfster Alice Sebold op 6 september 1962 in Madison, Wisconsin. Zie ook mijn blog van 6 september 2010 en eveneens alle tags voor Alice Seebold op dit blog.

 

Uit: The Lovely Bones

„My murderer was a man from our neighborhood. My mother liked his border flowers, and my father talked to him once about fertilizer. My murderer believed in old-fashioned things like eggshells and coffee grounds, which he said his own mother had used. My father came home smiling, making jokes about how the man’s garden might be beautiful but it would stink to high heaven once a heat wave hit.
But on December 6, 1973, it was snowing, and I took a shortcut through the cornfield back from the junior high. It was dark out because the days were shorter in winter, and I remember how the broken cornstalks made my walk more difficult. The snow was falling lightly, like a flurry of small hands, and I was breathing through my nose until it was running so much that I had to open my mouth. Six feet from where Mr. Harvey stood, I stuck my tongue out to taste a snowflake.
“Don’t let me startle you,” Mr. Harvey said. Of course, in a cornfield, in the dark, I was startled. After I was dead I thought about how there had been the light scent of cologne in the air but that I had not been paying attention, or thought it was coming from one of the houses up ahead.

“Mr. Harvey,” I said. “You’re the older Salmon girl, right?” “Yes.” “How are your folks?”
Although the eldest in my family and good at acing a science quiz, I had never felt comfortable with adults.
“Fine,” I said. I was cold, but the natural authority of his age, and the added fact that he was a neighbor and had talked to my father about fertilizer, rooted me to the spot.
“I’ve built something back here,” he said. “Would you like to see?”
“I’m sort of cold, Mr. Harvey,” I said, “and my mom likes me home before dark.”
“It’s after dark, Susie,” he said.
I wish now that I had known this was weird. I had never told him my name. I guess I thought my father had told him one of the embarrassing anecdotes he saw merely as loving testaments to his children. My father was the kind of dad who kept a nude photo of you when you were three in the downstairs bathroom, the one that guests would use.“

 

Alice Sebold (Madison, 6 september 1962)

Lees verder “Alice Sebold, Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Julien Green, Jessica Durlacher”

Aart G. Broek

De Nederlandse dichter en schrijver Aart G. Broek werd op 6 september 1954 geboren in Maasland. Zie ook alle tags voor Aart G. Broek op dit blog.

 

 

Het onsterfelijke rif

 

1
En de golven, woest van onmacht, vraten de stranden
uit de gekartelde kust en kotsten het zielloze zand
over het wiegende koraal, dat stikkend stierf, verschoot
tot vale schijn van diepten die slechts het verlangen
naar het tijdloos strelen van het zilte zonlicht
uit onbereikbare hoogten koesterden. Versteend
de lust door de kolkende geseling die ooit ook leven
schonk, maar vrat en vretend verstikte wat waaide
in kleurig nijgen: een tintelend kussen zonder lippen.

 

 

 

Aart G. Broek (Maasland, 6 september 1954)

Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Peter Winnen, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957. Zie ook mijn blog van 5 september 2010 en alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

 

Uit: In Babylon (Vertaald door Stacey Knecht)

The last time I ever saw Uncle Herman, he was lying on a king-size bed in the finest room at the Hotel Memphis, in the company of six people: the hotel manager, a doctor, two police officers with crackling walkie-talkies, a girl who couldn’t have been more than eighteen, and me. The manager conferred with the policemen about how the matter might be settled as discreetly as possible, the doctor stood at the foot of the bed regarding my uncle with a look of mild disgust, and I did nothing. It was just past midnight and Herman lay stretched out, his white body sinewy and taut, on that crumpled white catafalque. He was naked and dead.
He had sent up for a woman. She had arrived, and less than an hour later his life was over. When I got there the young hooker, a small blond thing with crimped hair and childishly painted lips, sat hunched in one of the two white leather chairs next to the ubiquitous hotel writing table. She stared at the carpet, mumbling softly. Uncle Herman lay on his back on the big bed, his pubic hair still glistening with … all right, with the juices of love, a condom rolled halfway down his wrinkled sex like a misplaced clown’s nose. His pale, old man’s body, the tanned face with the shock of grey hair and the large, slightly hooked nose evoked the image of a warrior fallen in battle and laid in state, here, on this dishevelled altar.

I stood in that room and thought of what Zeno, with a touch of bitterness in his voice, had once said, long ago, that you could plot family histories on a graph, as a line that rippled up and down, up and down, up and down; people madetheir fortune, their offspring benefited from that fortune, the third generation squandered it all, and the family returned to the bottom of the curve and began working its way back up.”

 

Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

Lees verder “Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Peter Winnen, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer”

Helga Ruebsamen, Antonin Artaud, René de Chateaubriand, Constantijn Huygens

De Nederlandse schrijfster Helga Ruebsamen werd op 4 september 1934 geboren in Batavia, in Nederlands lndië. Zie ook alle tags voor Helga Ruebsamen op dit blog en ook mijn blog van 4 september 2010.

Uit: De Indische kamer

Mijn moeder had bijna haar hele leven in Nederlands-Indië gewoond, ik had er slechts mijn eerste zes jaren doorgebracht. We waren in 1939 voor een jaartje naar Nederland toe gegaan en toen brak de Tweede Wereldoorlog uit en konden we niet meer terug. Ondertussen werd het 1959 en zij zat daar maar, zich nog altijd van alles te herinneren.
De herinneringen van mijn moeder begonnen als verhalen die ze als het ware uit de lucht greep. Ze had er niet eens een boek of een atlas en zelfs geen foto’s voor nodig om vlot te beginnen met bijvoorbeeld de kleine geschiedenis van mijn speelgoedolifant. Die had mijn lievelingsoom voor mij op de pasar gambir gewonnen, met een welgemikt schot, maar we konden hem eigenlijk niet meenemen omdat hij veel te groot was. Toen had mijn oom de olifant in mijn wandelwagentje gezet en hij duwde dit voort terwijl hij mij op zijn arm torste. Dat was een grappig gezicht, een speelgoedolifant in een wagentje, het had op de pasar voor grote hilariteit gezorgd. Langzaamaan had zich een giechelende, fluisterende stoet achter ons gevormd, het leek wel of oom de Rattenvanger van Hamelen was.
Ik vroeg me af hoe groot die olifant dan wel was en welke kleur hij had en waarom ik me zijn naam niet kon herinneren. Al mijn speelgoeddieren had ik namen gegeven en volgens mij wist ik die nog allemaal. Maar ik moest oppassen met zulke vragen hardop te stellen, want een vraag die in verkeerde aarde viel kon een heel verhaal torpederen.
‘En waar is de olifant gebleven?’
‘Die staat gewoon nog thuis, hoor, in je kamertje.’

Ze bedoelde mijn kamertje in Bandoeng. Dat had ik ook nog altijd, al was het 1959 en zou ik het nooit meer zien. Ik wist zeker dat het niet meer bestond, maar het bleef ongerept aanwezig in de verhalen van mijn moeder, zoals ons hele huis telkens opnieuw verrees en niet stuk was te krijgen. De weelderige tuin van vroeger evenmin. En het zwembad van villa Isola niet te vergeten.”

 


Helga Ruebsamen (Batavia, 4 september 1934)
Hier met Abdelkader Benali (l

Lees verder “Helga Ruebsamen, Antonin Artaud, René de Chateaubriand, Constantijn Huygens”

Kiran Desai, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Sergej Dovlatov, Lino Wirag

De Indische schrijfster Kiran Desai werd geboren op 3 september 1971 in New Dehli. Zie ook mijn blog van 3 september 2010 en eveneens alle tags voor Kiran Desai op dit blog.

 

Uit: The Inheritance of Loss

She shut the magazine and walked out into the garden. The forest was old and thick at the edge of the lawn; the bamboo thickets rose thirty feet into the gloom; the trees were moss-slung giants, bunioned and misshapen, tentacled with the roots of orchids. The caress of the mist through her hair seemed human, and when she held her fingers out, the vapor took them gently into its mouth. She thought of Gyan, the mathematics tutor, who should have arrived an hour ago with his algebra book.
But it was 4:30 already and she excused him with the thickening mist.
When she looked back, the house was gone; when she climbed the steps back to the veranda, the garden vanished. The judge had fallen asleep and gravity acting upon the slack muscles, pulling on the line of his mouth, dragging on his cheeks, showed Sai exactly what he would look like if he were dead.
“Where is the tea?” he woke and demanded of her. “He’s late,” said the judge, meaning the cook with the tea, not Gyan.
“I’ll get it,” she offered.
The gray had permeated inside, as well, settling on the silverware, nosing the corners, turning the mirror in the passageway to cloud. Sai, walking to the kitchen, caught a glimpse of herself being smothered and reached forward to imprint her lips upon the surface, a perfectly formed film star kiss. “Hello,” she said, half to herself and half to someone else.
No human had ever seen an adult giant squid alive, and though they had eyes as big as apples to scope the dark of the ocean, theirs was a solitude so profound they might never encounter another of their tribe. The melancholy of this situation washed over Sai.
Could fulfillment ever be felt as deeply as loss? Romantically she decided that love must surely reside in the gap between desire and fulfillment, in the lack, not the contentment. Love was the ache, the anticipation, the retreat, everything around it but the emotion itself.”

 

Kiran Desai (New Dehli, 3 september 1971)

Lees verder “Kiran Desai, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Sergej Dovlatov, Lino Wirag”

100 Jaar Johan Daisne, Willem de Mérode, Chris Kuzneski, Joseph Roth, Pierre Huyskens

De Nederlandse dichter en schrijver Willem de Mérode (pseudoniem van Willem Eduard Keuning) werd op 2 september 1887 geboren in Spijk. Zie ook mijn blog van 2 september 2010 en eveneens alle tags voor Willem de Mérode op dit blog.

 

Klacht om Abisag

Hoe zult gij hier kunnen rusten?
Al de onnut gespaarde lusten
Stromen nog met zacht geruis
Door uw ongerepte leden,
Die nu met hun heerlijkheden
Zijn besloten in dees kluis.

Altijd hebt gij u onthouden
Aan onmachtigen; ach, de oude
Koning, die gij bijstand bood,
Had geen kracht meer in zijn lenden
Om op jeugds reeds lang ontwende
Wijs te dansen in uw schoot.

Als zijn hart uw boezem voelde,
Gij uw jeugd aan hem verkoelde,
Gloeide hij alsof een steen
Hitte aan het vuur ontleende.
Maar koud tot ’t verkalkt gebeente
Werd hij als hij lag alleen.

Toen een jonge prins u minde,
Werd als vlieg hij van eens blinde
Aangezicht fluks weggevaagd.
Uwer borsten rode toppen
Werden hard als rozenknoppen
Waar geen bloeien meer in daagt.

En toen kwam de harde donkre
Met zijn oog u tegenfonklen,
En, niet wetend wat gij deed,
Hebt, vreesachtige en wankle,
Ge u verborgen in zijn mantel
Als een graf- en bruiloftskleed.

Onberoerde en versmachte,
In de helle sterrenachten
Fluistren wij en zuchten: slaap!
Troost u dit, dat op hun sponde
In verrukkelijke zonde
Om u wenen man en knaap?

 

De gekrenkte jongen

Meen niet, dat hij te schreien stond,
Toen hem het giftige antwoord stak.
Hij voelde, dat iets in hem brak,
Maar hield de glimlach om zijn mond.

Even vertroebelde zijn oog,
Maar daadlijk keek hij strak en koel.
En sterk hield hij het lauw gevoel
Ten onder, dat zijn hart bewoog.

Hij zal de eerste stap niet doen.
Zijn fierheid, ten begeerde zoen,
Weigert het goede woord te spreken,
Al zou zijn hunkrend hart ook breken.

Maar toen hij zich vol stugheid wendde,
Snikte hij zachtjes van ellende.

 

Job

De dag verga, waarin ik werd geboren,
Der donderbuien dikke duisternis
Trekke zich samen waar zijn luister is,
Hij zij verschriklijker als geen te voren.

Was ‘t mij bij de eerste oogopslag beschoren
Te sterven…, waar zelfs geen gefluister is
Van leed, men vrij van elke kluster is,
Zou mij de rust van koningen behoren.

Ik rustte met wie liefde hield gebonden,
De groten die in glorierijke stonden
De dood zich mengelden met minnens wijn.

Maar ik moet levend duizend doden sterven,
En nimmer kan ik ‘t duizlend heil verwerven
Van stil en donker en mét u te zijn.

Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)

Lees verder “100 Jaar Johan Daisne, Willem de Mérode, Chris Kuzneski, Joseph Roth, Pierre Huyskens”

W. F. Hermans, Hubert Lampo, Peter Adolphsen

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Frederik Hermans werd geboren op 1 september 1921 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en eveneens alle tags voor W. F. Hermans op dit blog.

 

Uit: Nooit meer slapen

“– Ik heb Noren ontmoet die zich tegen mij verontschuldigden, die zeiden dat in Londen alles veel beter is dan in Oslo. Maar zo praten Nederlanders ook tegen buitenlanders. Ik heb eens in de trein een Nederlander meegemaakt die het Nederlandse wapen in zijn paspoort aan een Spanjaard liet zien. You see this? zei hij. Dutch lion. Now just dog.
In Spanje! Een land waartegen we tachtig jaar oorlog hebben gevoerd.
– Weet je, zegt Arne, wij leven hier in een land dat, tot zestig jaar geleden, zelden helemaal zelfstandig geweest is.
Eerst onder de Denen, toen onder de Zweden. Onze taal telt in de wereld nauwelijks mee. Iedere student moet Engels, Frans en Duits kennen. Zonder die talen zou je geen enkele academische studie kunnen voltooien. Onze eigen taal wordt daardoor een soort lagere taal, een leerlingentaal.
De hoogste wijsheid is in vreemde talen geschreven. De leermeesters spreken tot ons in het Engels, in Engelse leerboeken. Een taal die wij wel goed kunnen lezen, maar toch meestal niet zonder fouten spreken of schrijven. Ik merk het zelfs al op dit ogenblik, nu ik jou dit probeer uit te leggen. Kon ik Noors tegen jou spreken, mijn woordkeus zou meer subtiel, meer nauwkeurig zijn.
– Ik begrijp je heel goed.
– Toch, wie een taal spreekt die zijn moedertaal niet is, die wordt naar beneden gedrukt, onherroepelijk. Waarom hebben gekoloniseerde volkeren zoals negers, indianen, enzovoort de reputatie gekregen dat ze zo kinderlijk zijn? Omdat zij gedwongen waren tegen hun meesters talen te spreken die zij niet goed kenden.”

 

W. F. Hermans (1 september 1921 – 27 april 1995)

Lees verder “W. F. Hermans, Hubert Lampo, Peter Adolphsen”