Georges Feydeau, Horatius, Carmen Martín Gaite, Nikos Gatsos, Jura Soyfer, Bjørnstjerne Bjørnson, Joel Chandler Harris

De Franse theaterauteur Georges Feydeau werd geboren op 8 december 1862 in Parijs. Zie ook alle tags voor George Feydeau op dit blog.

Uit: Par la fenêtre

“Scène II
Hector, Emma
Emma, très agitée. — Ah ça ! vous n’entendiez donc pas ?
Hector, gracieusement. — Parfaitement, madame, mais…
Emma, l’imitant. — Parfaitement, madame, mais… Imbécile, va !
Elle passe devant lui, va à la fenêtre et regarde à travers les carreaux.
Hector. — Hein ! (A part.) Eh bien, si c’est pour me dire des choses comme celles-là qu’elle vient me voir !
(Haut.) Pardon, madame, mais…
Emma, sans se déranger. — Allons, vite ! Votre maître !
Hector. — Mon maître ? c’est moi, madame.
Emma, de même, et haussant les épaules. — Comment c’est vous ! Ah ! ça, vous êtes fou !
Hector, ôtant son tablier et remettant sa redingote. — Non, madame, je suis avocat !
Emma, se retournant. — Avocat !
Hector. — Oui, madame.
Emma, descendant. — Comment, c’est vous qui…
Hector. — Oui madame.
Emma. — Oh ! Monsieur ! que d’excuses ! Et moi qui vous ai traité d’imbécile !
Hector, gracieusement. — Oh ! mon Dieu, quand on ne connaît pas les gens !
Emma. — Recevez toutes mes excuses !
Hector, saluant. — Oh ! madame !… tout à votre service. Mais pourrais-je savoir ce qui me vaut l’honneur ?
Emma. — Voilà, monsieur.
Elle ôte son chapeau et son manteau qu’elle pose sur une chaise, à gauche.
Hector, à part. — Hein !… Eh ! bien, elle s’installe ? Sapristi !… et moi qui n’ai pas déjeuné !
Emma, très agitée. — Monsieur !…”

 
Georges Feydeau (8 december 1862 – 5 juni 1921)
Portret door Carolus-Duran, z.j.

Lees verder “Georges Feydeau, Horatius, Carmen Martín Gaite, Nikos Gatsos, Jura Soyfer, Bjørnstjerne Bjørnson, Joel Chandler Harris”

Jamal Ouariachi

De Nederlandse schrijver Jamal Ouariachi werd geboren in Amsterdam op 8 december 1978. Ouariachi heeft een Nederlandse moeder en een Marokkaanse vader. Hij doorliep het Barlaeus Gymnasium, tot hij daar halverwege de vijfde klas van verwijderd werd. Tussen 2000 en 2008 studeerde hij psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Een tijd lang was hij werkzaam als (online) therapeut. Tegenwoordig is hij fulltime schrijver. In augustus 2010 debuteerde Ouariachi bij uitgeverij Querido met de roman “De vernietiging van Prosper Morèl”. Een verhaal van zijn hand, “Zopor”, verscheen in de bloemlezing “Agents-Provocateurs: 20 onder 35” (2011), een selectie van de origineelste jonge schrijvers van nu. Verder schreef hij verhalen, artikelen en polemieken voor onder meer nrc.next, HP/De Tijd, De Revisor en Knack.

Uit: De Vernietiging van Prosper Morèl

“Hooghartig rees het gebouw boven de oude stad uit, met een vanzelf- sprekendheid, alsof het daar altijd gestaan had, alsof niet eerst de stad, maar eerst het gebouw er was geweest.
‘Dames en heren,’ zei de gids in Nederlands gekleurd Engels, ‘soms groeit een bouwwerk uit tot het logo van de stad waar het zich bevindt. Ik noem een Eiffeltoren… een Brandenburger Tor… de Akropolis, het Kremlin… of voor de Amerikanen onder u: het Empire State Building, of het Capitool.’
Wij knikten, ja, die namen kenden we wel. Ons, fervente stedenreizigers, veelal gepensioneerd – ons hoefde je niets te vertellen, we waren mensen van de wereld, we hadden heel wat gezien.
‘Stuk voor stuk iconen,’ zei de gids. ‘Bouwwerken die méér zijn dan een cliché op een ansichtkaart. Ze zijn synoniem geworden aan hun thuishaven. Denk je aan het bouwwerk, dan denk je aan de stad, en omgekeerd.’
Wij kregen een ogenblik de tijd om dit filosofische inzicht te ver- werken. Achter ons op de kade raasde het verkeer voorbij, terwijl van voren een stevige wind ons in het gezicht blies.
‘But!’ ging hij verder, met een dreigende vinger in de lucht. ‘Hoe zit het met Amsterdam? Wat is dat ene unieke bouwwerk dat wij met Amsterdam vereenzelvigen?’ Zijn retorische blik ging als een zoeklicht de kring rond.
Een Amerikaanse dame van minstens tachtig waagde het om haar hand op te steken en te vragen: ‘Well, how about the canals?’
Ja, daar had ze een punt. Alle blikken richtten zich nu verwachtingsvol op de gids. Die plukte met een smalende glimlach aan zijn opzichtige, gele vlinderdasje en antwoordde kalmpjes: ‘Of course… de grachten zijn wereldberoemd… Wie kent ze niet? Maar wat zijn het?”

 
Jamal Ouariachi (Amsterdam, 8 december 1978)

Tatamkhulu Afrika, Johann Nestroy, Gabriel Marcel, Friedrich Schlögl, Noam Chomsky, Willa Cather, Samuel Gottlieb Bürde

De Zuid-Afrikaanse dichter en schrijver Tatamkhulu Afrika werd geboren op 7 december 1920 in Egypte. Zie ook alle tags voor Tatamkhulu Afrika op dit blog.

Uit: Bitter Eden

“I touch the scar on my cheek and it flinches as though the long-dead tissue had a Lazarus-life of its own.
Uneasily, I stare at the two letters and accompanying neat package which are still where I put them earlier in the day. Within easy reach of my hand, they are a constant and unsettling focus for my mind and eye.
The single envelope in which the letters were posted is also still there. Airmail and drably English in its design, its difference from its local kin both fascinates and disturbs. I am not accustomed any more to receiving mail from abroad.
The one letter, typed under the logo of a firm of lawyers, is a covering letter which starts off by describing how they have only managed to trace me after much trouble and expense, which expense is to be defrayed by the ‘deceased’s estate’. Then comes the bald statement that it is he that has ‘passed on’ – how I hate that phrase! – after a long illness whose nature they do not disclose and that I have been named in his will as one of the heirs. My legacy, they add, is very small but will no doubt be of some significance to me and it is being forwarded under separate cover per registered mail.
The other letter is from him and I knew that straight away. After fifty years of silence, there was still no mistaking the rounded, bold and generously sprawling hand. Closer inspection betrayed the slight shakiness that is beginning to taint my own hand, and I noted this with an unwilling tenderness and a resurgence – as unwilling – of a love that time, it seems, has too lightly overlaid.
After reading the letters – but not yet opening the package – I had sat for a long time, staring out of the window and watching gulls and papers whirling up out of the southeaster-ridden street, but not knowing which were papers and which were gulls. Reaching for an expected pain, I had found only a numbness transcending pain and, later, Carina had come in and laid her hands on my shoulders and asked, her voice as pale and anxious as her hands, ‘Anything wrong?’
I do not mean to be disparaging when I refer to Carina in these terms. I am, after all, not much darker than her and although my hair is fair turned white and hers is white-blonde turned white, my body hair is as colourless and (as far as I am concerned) unflatteringly rare. I, too, can be nervy although not as pathologically so as Carina whose twitchiness sometimes reminds me of the dainty tremblings of a mouse – and that despite the fact that she moves her long, rather heavy bones in a manner that is unsettlingly male.”

 
Tatamkhulu Afrika (7 december 1920 – 23 december 2002)

Lees verder “Tatamkhulu Afrika, Johann Nestroy, Gabriel Marcel, Friedrich Schlögl, Noam Chomsky, Willa Cather, Samuel Gottlieb Bürde”

Joyce Cary

De Brits – Ierse schrijver Arthur Joyce Lunel Cary werd geboren op 7 december 1888 in Derry, Ierland. Cary ging naar school in Clifton en bezocht het College in Oxford. Hij ging daarna naar de universiteit van Edinburgh om kunstgeschiedenis te studeren. Hij zette de studie gedurende drie jaar voort in Parijs, maar toen realiseerde hij zich dat hij niet meer zou worden dan een 3e rangs schilder. In 1912 , meldde hij zich voor de militaire dienst en hij was van 1913 tot 1920 als ambtenaar van de politieke dienst in Nigeria actief. Om gezondheidsredenen keerde hij in 1920 naar Engeland terug en werkte als freelance schrijver. Onder invloed van de tijd in Afrika schreef Cary verschillende romans over Afrika , zoals “Mister Johnson”, waarin hij de confrontatie van een enkele Afrikaan met de beschaafde samenleving beschrijft. In latere werken vormt de samenleving van Groot-Brittannië de achtergrond. In 1941 werd hij bekroond met de James Tait Black Memorial Prize voor “A House of Children”. Hij leed op het einde van zijn leven aan een motorische stoornis, zodat hij alleen kon schrijven met hulpmiddelen en uiteindelijk alleen kon dicteren. Zijn laatste roman “The Captive and the Free” (gepubliceerd in 1959 ) bleef onvoltooid. Cary was getrouwd en had vier zonen, waaronder de componist Tristram Cary.

Uit: The Horse’s Mouth

“Nothing is a masterpiece – a real masterpiece – till it’s about two hundred years old. A picture is like a tree or a church, you’ve got to let it grow into a masterpiece. Same with a poem or a new religion. They begin as a lot of funny words. Nobody knows whether they’re all nonsense or a gift from heaven. And the only people who think anything of ‘em are a lot of cranks or crackpots, or poor devils who don’t know enough to know anything. Look at Christianity. Just a lot of floating seeds to start with, all sorts of seeds. It was a long time before one of them grew into a tree big enough to kill the rest and keep the rain off. And it’s only when the tree has been cut into planks and built into a house and the house has got pretty old and about fifty generations of ordinary lumpheads who don’t know a work of art from a public convenience, have been knocking nails in the kitchen beams to hang hams on, and screwing hooks in the walls for whips and guns and photographs and calendars and measuring the children on the window frames and chopping out a new cupboard under the stairs to keep the cheese and murdering their wives in the back room and burying them under the cellar flags, that it begins even to feel like a religion. And when the whole place is full of dry rot and ghosts and old bones and the shelves are breaking down with old wormy books that no one could read if they tried, and the attic floors are bulging through the servants’ ceilings with old trunks and top-boots and gasoliers and dressmaker’s dummies and ball frocks and dolls-houses and pony saddles and blunderbusses and parrot cages and uniforms and love letters and jugs without handles and bridal pots decorated with forget-me-nots and a piece out at the bottom, that it grows into a real old faith, a masterpiece which people can really get something out of, each for himself. And then, of course, everybody keeps on saying that it ought to be pulled down at once, because it’s an insanitary nuisance.”

 
Joyce Cary (7 december 1888 – 29 maart 1957)

Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer

 De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Nacht (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Na het laatste uur die dag belde ik mama. Kreeg haar nog net op haar werk te pakken voor ze naar huis zou gaan.
‘Hoi, mama’, zei ik. ‘Heb je even tijd om wat te praten?’
‘Ja, geen probleem. Is er iets gebeurd?’
‘Nee hoor. Alles is nog steeds hetzelfde hier. Maar het begint ontzettend zwaar te worden. Ik kom ’s morgens nauwelijks mijn bed uit. En toen bedacht ik vandaag dat ik in feite op kan zeggen. Ik heb het zo ontzettend slecht naar mijn zin, zie je. Ik ben hier natuurlijk ook niet voor opgeleid. Dus ik dacht dat ik in plaats daarvan na de Kerst kon gaan studeren. Gewoon mijn propedeuse halen.’
‘Ik begrijp dat je gefrustreerd bent en dat het zwaar is’, zei ze. ‘Maar ik vind dat je er nog even over na moet denken voor je een beslissing neemt. De kerstvakantie begint nu gauw, dan kun je ontspannen en het rustig aan doen, hier gewoon op de bank blijven liggen als je wilt. Dan geloof ik dat het er heel anders uitziet als je daar weer terugkomt.’
‘Maar dat is juist wat ik niet wil!’
‘Dat zijn schommelingen. Je vond het een tijdje ontzettend leuk. Het is heel normaal dat je nu een periode hebt waarin je wat down bent. Ik kan natuurlijk niet zeggen dat je niet mag ophouden, dat beslis je zelf. Maar dat hoef je niet per se nu te doen, dat is alles wat ik wil zeggen.’
‘Ik geloof niet dat je begrijpt wat ik wil zeggen. Het wordt niet beter. Het is zo verdomd zwaar. En waarvoor?’
‘Zo is het leven soms’, zei ze.
‘Dat zeg je altijd. Maar ook al is jouw leven zwaar, dan hoeft dat van mij het toch nog niet te zijn?’
‘Ik wilde je alleen een raad geven. Ik denk dat je dat kunt gebruiken.’
‘Oké,’ zei ik, ‘ik neig ertoe op te houden, echt, maar je hebt gelijk als je zegt dat ik dat niet per se nu hoef te beslissen.’

 
Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)

Lees verder “Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer”

Sinterklaas, Hans Andreus, Hanif Kureishi, Joan Didion, Christina Rossetti

 

Bij Sinterklaas

Uit: Een heel stout jongetje

“Even kijken,” zei Sint Nicolaas terwijl hij zijn bril opzette en in het Grote Boek keek, “ah, juist, nu weet ik het weer, hier woont dat hele stoute jongetje. Zozo…” en hij keek over zijn brillenglazen naar het jongetje. Het stoute jongetje keek brutaal terug, maar zijn tong durfde hij toch niet uit te steken.
“Piet,” vervolgde Sint Nicolaas tegen Zwarte Piet, “dit jongetje is onverbeterlijk. Wat ik niet allemaal over hem gehoord heb, sinds ik weer in Nederland ben!”
“Dus geen cadeautje, Sinterklaas?” vroeg Zwarte Piet.
“Cadeautje?” vroeg Sint Nicolaas. “Hoe haal je ’t in je hoofd, Piet. Is het niet juist,” vroeg hij toen aan Vader en Moeder, “dat dit jongetje dit jaar nóg meer ruiten heeft gebroken en nóg meer potten jam heeft leeggelikt dan verleden jaar? En dat hij de schoenen van zijn schoolmeester, die de arme man uitgetrokken had omdat zijn voeten zo’n pijn deden, zomaar heeft verstopt, zodat de meester op zijn sokken naar huis moest? En… ach, ik kan wel blijven doorgaan.”
“Het spijt ons,” knikten vader en moeder, “het is allemaal waar.”
“En heb jij geen spijt?” vroeg Sint Nicolaas aan het jongetje.

 

 
Illustratie uit “Sint Nicolaas en zijn knecht” van Jan Schenkman, uitgave ca. 1907

 

“Je hebt stoute jongetjes en Brave Hendriken,” zei het jongetje, “en ik wil geen Brave Hendrik zijn.”
“Nog steeds even brutaal,” zei Sint Nicolaas. “Piet, stop hem in de zak!” Het jongetje probeerde nog weg te lopen, maar Zwarte Piet pakte hem meteen beet en stopte hem in de zak. “Zo, dan gaan we maar weer,” zei Sint Nicolaas. “Maar ons jongetje dan?” vroegen vader en moeder. Sint Nicolaas en Zwarte Piet waren echter de kamer en het huis al uit.
Nu moet je weten dat Sint Nicolaas stoute kinderen nooit heel lang in de zak laat zitten. Na een half uurtje of zo vindt hij het wel genoeg, dan doet hij de zak open en laat de kinderen beterschap beloven, voor hij ze naar huis stuurt. En dikwijls geeft hij ze dan nog een cadeautje ook. Maar toevallig was het jongetje één van de laatste kinderen die hij had bezocht. En de volgende dag ging hij terug naar Spanje, want hij had haast dit jaar.
Pas toen ze weer thuis in Spanje waren, zei Sint Nicolaas tegen zijn knecht: “Zeg, Piet, herinner ik me dat nou goed? Hadden wij niet een heel stout jongetje in de zak gestopt?”
“Ja, baas,” zei Piet.
“Maar hebben we dat jongetje ook weer uit die zak gehaald?”
“Nee, baas, dat ben ik helemaal vergeten,” zei Piet.

 

 
Hans Andreus (21 februari 1926 – 9 juni 1977)

Lees verder “Sinterklaas, Hans Andreus, Hanif Kureishi, Joan Didion, Christina Rossetti”

Rainer Maria Rilke, Geert Mak, Nikoloz Baratashvili, Emil Aarestrup

De Duitse dichter Rainer Maria Rilke werd als René Karel Wilhelm Johann Josef Maria Rilke op 4 december 1875 in Praag geboren. Zie ook alle tags voor Rainer Maria Rilke op dit blog.

Da neigt sich die Stunde und rührt mich an

Da neigt sich die Stunde und rührt mich an
mit klarem, metallenem Schlag:
mir zittern die Sinne. Ich fühle: ich kann –
und ich fasse den plastischen Tag.

Nichts war noch vollendet, eh ich es erschaut,
ein jedes Werden stand still.
Meine Blicke sind reif, und wie eine Braut
kommt jedem das Ding, das er will.

Nichts ist mir zu klein, und ich lieb es trotzdem
und mal es auf Goldgrund und groß
und halte es hoch, und ich weiß nicht wem
löst es die Seele los…

 

Sankt Christofferus

Die große Kraft will für den Größten sein.
Nun hofft er, ihm endlich hier zu dienen
an dieses Flusses Furt; er kam von zwein
berühmten Herren, die ihm klein erschienen,
und ließ sich dringend mit dem dritten ein:

den er nicht kannte; den er durch Gebet
und Fastenzeiten nicht auf sich genommen,
doch der im Ruf steht, jedem nachzukommen
der alles lässt und für ihn geht.

So trat er täglich duch den vollen Fluss –
Ahnherr der Brücken, welche steinern schreiten, –
und war erfahren auf den beiden Seiten
und fühlte jeden, der hinüber muss.

Und ruhte nachts in dem geringen Haus,
gefasst zu handeln, jeder Stimme inne,
und atmete die Mühe mächtig aus,
genießend das Geräumige seiner Sinne.

Dann rief es einmal, dünn und hoch: ein Kind.
Er erhob sich groß, dass er es überführe;
doch wissend, wie die Kinder ängstlich sind,
trat er ganz eingeschränkt aus seiner Türe
und bückte sich -: und draußen war Nachtwind.

Er murmelte: Was sollte auch ein Kind…?
nahm sich zurück mit einem großen Schritte
und lag in Frieden und entschlief geschwind.
Aber da war es wieder, voller Bitte.
Er spähte wieder -: draußen war Nachtwind.

Da ist doch keiner, oder bin ich blind?
warf er sich vor und ging noch einmal schlafen,
bis ihn dieselben Laute zwingend lind
noch einmal im verdeckten Innern trafen:
Er kam gewaltig:
                        draußen war ein Kind.

 

Uit: Die Sonette an Orpheus, Erster Teil 

III. Sonett

Ein Gott vermags. Wie aber, sag mir, soll
ein Mann ihm folgen durch die schmale Leier?
Sein Sinn ist Zwiespalt. An der Kreuzung zweier
Herzwege steht kein Tempel für Apoll.

Gesang, wie du ihn lehrst, ist nicht Begehr,
nicht Werbung um ein endlich noch Erreichtes;
Gesang ist Dasein. Für den Gott ein Leichtes.
Wann aber sind wir? Und wann wendet er

an unser Sein die Erde und die Sterne?
Dies ists nicht, Jüngling, Dass du liebst, wenn auch
die Stimme dann den Mund dir aufstößt, – lerne

vergessen, dass du aufsangst. Das verrinnt.
In Wahrheit singen, ist ein andrer Hauch.
Ein Hauch um nichts. Ein Wehn im Gott. Ein Wind.

 
Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Portret door Lou Albert Lasard, 1916

Lees verder “Rainer Maria Rilke, Geert Mak, Nikoloz Baratashvili, Emil Aarestrup”

Joseph Conrad, Herman Heijermans, Hendrik Conscience, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren

De Brits-Poolse schrijver Joseph Conrad werd geboren op 3 december 1857 in Berdichev, Rusland in een gezin met Poolse ouders. Zie ook alle tags voor Joseph Conrad op dit blog

Uit: The Secret Agent

“It clattered; and at that signal, through the dusty glass door behind the painted deal counter, Mr. Verloc would issue hastily from the parlour at the back. His eyes were naturally heavy; he had an air of having wallowed, fully dressed, all day on an unmade bed. Another man would have felt such an appearance a distinct disadvantage. In a commercial transaction of the retail order much depends on the seller’s engaging and amiable aspect. But Mr. Verloc knew his business, and remained undisturbed by any sort of æsthetic doubt about his appearance. With a firm, steady-eyed impudence, which seemed to hold back the threat of some abominable menace, he would proceed to sell over the counter some object looking obviously and scandalously not worth the money which passed in the transaction: a small cardboard box with apparently nothing inside, for instance, or one of those carefully closed yellow flimsy envelopes, or a soiled volume in paper covers with a promising title. Now and then it happened that one of the faded, yellow dancing girls would get sold to an amateur, as though she had been alive and young.
Sometimes it was Mrs. Verloc who would appear at the call of the cracked bell. Winnie Verloc was a young woman with a full bust, in a tight bodice, and with broad hips. Her hair was very tidy. Steady-eyed like her husband, she preserved an air of unfathomable indifference behind the rampart of the counter. Then the customer of comparatively tender years would get suddenly disconcerted at having to deal with a woman, and with rage in his heart would proffer a request for a bottle of marking ink, retail value sixpence (price in Verloc’s shop one-and-sixpence), which, once outside, he would drop stealthily into the gutter.“

 



Joseph Conrad (3 december 1857 – 3 augustus 1924)
Bob Hoskins en Christian Bale in de film The Secret Agent, 1996

Lees verder “Joseph Conrad, Herman Heijermans, Hendrik Conscience, Grace Andreacchi, Ugo Riccarelli, France Prešeren”

Botho Strauß, Frédéric Leroy, Ann Patchett, Hein Boeken, T. C. Boyle

De Duitse schrijver Botho Strauß werd geboren op 2 december 1944 in Naumburg an der Saale. Zie ook alle tags voor Botho Strauß op dit blog.

Uit: Lichter des Toren

„Mit seinem Bruder, einem Kretin, ging der Junge die Landstraße hinaus. Wie steif und verordnet er schritt! Nicht mal hätte man sagen können, wer von beiden der Ältere war, der Begleiter oder das rundköpfige, tapsige Wesen, das er ausführte, eines von seinem eigenen Fleisch und Blut. Der Idiot hielt den Kopf gesenkt, und es lächerte ihn grundlos, im wesentlichen und schlechthin. Der Imbezille ist jemand ohne Stab (bacillum). Der gerade Bruder war ihm einer, er ging bei ihm eingehängt. Manchmal zuckte der Gerade mit dem Arm, so wie eine steife Gattin ihren betrunkenen Mann vom Torkeln abhält und an sich zieht. Ja, er riß sogar an ihm und zerrte ihn in einen festeren Schritt. Doch der Schwachsinnige unterbrach sich nur kurz und begann sogleich wieder sein hohes, wimmerndes Kichern, als wär’s die einzige Äußerung, Belustigt sein, die sich ihm gleichsam von Gott mitgeteilt hatte über die Menschen, die einzige zu mindest, die ihn in eine höhere Übereinstimmung zu versetzen schien. Es war beinah, als diene er einem leisen Dauergelächter, das aus den Sphären über die Erde erging, als Medium. Als wäre er willenlos wie eine Muschel bereit zum ewigen Wiedertönen. Unterwegs griff der Junge, der zum Ausgang mit dem Idioten angestellte Bruder, in seine Hosentasche, nahm ein großes Taschen tuch heraus und ließ den Kichernden sich darin schneu zen, so wie Mütter es mit rotztriefenden Kindern tun. Und gerade hierin, wie also der Bruder vor sich und den Leuten im Dorf den überlegenen Erwachsenen hervorkehrte, unbeholfen und geniert, hätte es für den Betreuten einen unmittelbaren Kitzel zum Kichern gegeben. Doch der Idiot ward ja aus unendlicher Ferne belustigt und spürte neben sich gar nichts“.

 

 
Botho Strauß (Naumburg, 2 december 1944)

Lees verder “Botho Strauß, Frédéric Leroy, Ann Patchett, Hein Boeken, T. C. Boyle”

Bij de eerste zondag van de Advent (Knecht Ruprecht, Theodor Storm)

 

 Bij de eerste zondag van de Advent

 


 Guido Philipp Schmitt, “Knecht Rupprecht beschenkt Kinder”, tekening, 1907

 

Knecht Ruprecht

Von drauss’ vom Walde komm ich her;
Ich muss euch sagen, es weihnachtet sehr!
Allüberall auf den Tannenspitzen
Sah ich goldene Lichtlein sitzen;
Und droben aus dem Himmelstor
Sah mit großen Augen das Christkind hervor;

Und wie ich so strolcht’ durch den finstern Tann,
Da rief’s mich mit heller Stimme an:
“Knecht Ruprecht”, rief es, “alter Gesell,
Hebe die Beine und spute dich schnell!
Die Kerzen fangen zu brennen an,
Das Himmelstor ist aufgetan,

Alt’ und Junge sollen nun
Von der Jagd des Lebens einmal ruhn;
Und morgen flieg ich hinab zur Erden,
Denn es soll wieder Weihnachten werden!”
Ich sprach: “O lieber Herre Christ,
Meine Reise fast zu Ende ist;

Ich soll nur noch in diese Stadt,
Wo’s eitel gute Kinder hat.”
– “Hast denn das Säcklein auch bei dir?”
Ich sprach: “Das Säcklein, das ist hier:
Denn Äpfel, Nuss und Mandelkern
Fressen fromme Kinder gern.”

– “Hast denn die Rute auch bei dir?”
Ich sprach: “Die Rute, die ist hier;
Doch für die Kinder nur, die schlechten,
Die trifft sie auf den Teil, den rechten.”
Christkindlein sprach:” So ist es recht;
So geh mit Gott, mein treuer Knecht!”

Von drauss’ vom Walde komm ich her;
Ich muss euch sagen, es weihnachtet sehr!
Nun sprecht, wie ich’s hier innen find!
Sind’s gute Kind, sind’s böse Kind?

 

 
Theodor Storm (14 september 1817 – 4 juli 1888)
Storm-Museum, Husum, woonkamer

 

Zie voor de schrijvers van de 1e december ook mijn vorige twee blogs van vandaag.