De Australische dichteres en schrijfster Ada Cambridge werd geboren op 21 november 1844 in St Germans, Norfolk als tweede kind van Thomasine en Henry Cambridge, een herenboer. Zij werd opgeleid door gouvernantes, een ervaring die zij verafschuwde. Het was in feite een ongetrouwde tante die het meest heeft bijgedragen aan haar intellectuele ontwikkeling. Op 25 april 1870 trouwde zij met dominee George Frederick Cross en een paar weken later vertrok zij met haar man naar Australië, waar zij 30 jaar zouden blijven. Zij beschrijft hun ervaringen in “Thirty Years in Australia”. Cambridge leidde in eerste instantie het typische leven van een hardwerkende vrouw van een geestelijke op het platteland, maar haar gezondheid ging achteruit, om een aantal redenen, waaronder een bijna-fatale miskraam en ernstig ongeluk, maar zij bleef wel schrijven. In 1893 verhuisden zij en haar man verhuisde naar hun laatste parochie, Williamstown, in de buurt van Melbourne, en bleven daar tot 1909. In 1913 keerden zij terug naar Engeland, waar Cambridge bleef wonen tot zijn dood op 27 februari 1917. Daarna keerde zij naar Australië terug. Terwijl Cambridge begon te schrijven in de jaren 1870 om geld te verdienen waarmee zij haar kinderen kon ondersteunen, omspant haar carrière een periode vanaf 1865 toen “Hymns on the Litany” verscheen tot 1922, met het artikel ‘Nightfall’ in Atlantic Monthly. In 1875 verscheen haar eerste roman “Up the Murray” verscheen in de “Australasian” maar pas in 1890 met de publicatie van “A Marked Man”vestigde zij haar naam als schrijfster. Ondanks regelmatige goede recensies, waren er velen die haar bekritiseerden omdat zij niet schreef in de literaire traditie van die tijd. Zij was de eerste president van de Women Writers Club en had veel vrienden in de literaire wereld, waaronder Grace ‘Jennings’ Carmichael, Rolf Boldrewood, Ethel Turner en George Robertson. In 2005 werd de Ada Cambridge Prize in het leven geroepen die wordt toegekend voor het beste biografische verhaal van een lokale volwassen schrijver.
Faith
And is the great cause lost beyond recall?
Have all the hopes of ages come to naught?
Is life no more with noble meaning fraught?
Is life but death, and love its funeral pall?
Maybe. And still on bended knees I fall,
Filled with a faith no preacher ever taught.
O God — MY God — by no false prophet wrought —
I believe still, in despite of it all!
Let go the myths and creeds of groping men.
This clay knows naught — the Potter understands.
I own that Power divine beyond my ken,
And still can leave me in His shaping hands.
But, O my God, that madest me to feel,
Forgive the anguish of the turning wheel!
The Dawn Of God’s Sabbath
The dawn of God’s dear Sabbath
Breaks o’er the earth again,
As some sweet summer morning
After a night of pain;
It comes as cooling showers
To some exhausted land,
As shade of clustered palm trees
’Mid weary wastes of sand.
Lord, we would bring for offering
Though marred with earthly soil,
Our week of earnest labor,
Of useful daily toil;
Fair fruits of self denial,
Of strong, deep love to Thee,
Fostered by Thine own Spirit
In our humility.
And, we would bring our burden
Of sinful thought and deed,
In Thy pure presence kneeling,
From bondage to be freed;
Our heart’s most bitter sorrow
For all Thy work undone;
So many talents wasted!
So few bright laurels won!
And with that sorrow mingling,
A steadfast faith, and sure,
And love so deep and fervent,
That tries to make it pure;
In His dear presence finding
The pardon that we need;
And then the peace so lasting,
Celestial peace indeed!
Ada Cambridge (21 november 1844 – 19 juli 1926)