Jan Van Droogenbroeck, Dorothee Wong Loi Sing, Hella Eckert, Nevil Shute, Mrs Henry Wood, George Lyttelton

De Vlaamse dichter en schrijver Jan Van Droogenbroeck werd geboren te Sint-Amands op 17 januari 1835. Zie ook alle tags voor Jan van Droogenbroeck op dit blog.

 

Zaterdagavond

Bombam, bombam
De groote klokke luidt;
Bombam, bombam
Wie weet wat dit beduidt?
De week is uit, de week is uit
En morgen is het zondag!

Bombam, bombam,
Ons huis is opgetooid;
Bombam, bombam,
De vloer met zand bestrooid,
Het wit gordijntje versch geplooid:
Want morgen is het zondag!

Bombam, bombam,
De koster luidt zoo sterk;
Bombam, bombam,
Sa, jongens aan het werk!
De straat gereven tot een perk,
Want morgen is het zondag!

Bombam, bombam,
De schoenen zijn gepoetst,
Bombam, bombam,
Ei! deed men nog iet goeds,
Zoo men op morgen werken moest?
Want morgen is het zondag!

 

 
Jan Van Droogenbroeck (17 januari 1835 – 27 mei 1902)

Lees verder “Jan Van Droogenbroeck, Dorothee Wong Loi Sing, Hella Eckert, Nevil Shute, Mrs Henry Wood, George Lyttelton”

Nanne Tepper

De Nederlandse schrijver, popjournalist en muzikant Nanne Tepper werd geboren in Hoogezand op 17 januari 1962. Tepper ging naar de middelbare school in Veendam, waar hij bevriend was met Bert Visscher en Wim Pijbes. Op zijn achttiende verhuisde hij naar Groningen. Hij werd al jong geraakt door de popmuziek en begon een garagerockband, Imaginary Diseases. Later werd hij recensent bij muziektijdschrift OOR. Hij debuteerde als romanschrijver met de “De eeuwige jachtvelden”, waarvoor hij in 1996 de Anton Wachterprijs kreeg. Het boek werd in 1999 in het Engels vertaald door Sam Garrett. In 2000 verscheen Teppers roman “De vaders van de gedachte”, die werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs. Ook werden enkele van de muzikale en literaire essays gepubliceerd, in 2008 “De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke. Atonale schertsen” en postuum in 2015 “De psychologie van de constructie”, aangevuld met een brief aan Atte Jongstra en en aan Kees ’t Hart in een bibliofiele editie. In het najaar van 2012 maakte Tepper, die al langer aan depressies leed, op 50-jarige leeftijd een einde aan zijn leven. Hij werd in besloten kring gecremeerd.

Uit: De lijfbard van Knut de verschrikkelijke

“Op een dag werd ik achttien. Ik besloot schrijver te worden, smeet mijn bestaan aan de kant en zette mij aan het werk. Op mijn eenentwintigste begon ik gek te worden. Op mijn drieëntwintigste was ik het. De periode van zeven jaar die volgde heb ik in mijn werk verzwegen, en nu ik erop terugkijk zou ik kunnen volstaan met de opmerking: ‘Ik heb eens rondgekeken in de hel.’ Maar dergelijke opmerkingen staan mij niet meer – en ik hoor mijn meest trouwe lezer, een vriend zowaar, opgelucht zuchten; goedbedoelde pathetiek is mij nog nooit ontgaan – en er rest mij niets anders dan een poging te ondernemen mijzelf duidelijk te maken dat wat ik heb moeten slikken, heb moeten ondergaan, mij alsnog een kans biedt om ooit eens opte kunnen schrijven waar mijn pijn – het hoge woord is eruit – vandaan komt, en waarom het kwaad zich nimmer kan verschuilen áchter personages.
Een laatste citaat, ditmaal van mijn lang gezochte en eindelijk gevonden grote broer, waarin hij zijn credo presenteert: Ik zeg dat de ware kunstenaar-ziener, de hemelse dwaas die schoonheid kan voortbrengen en dat ook doet, voornamelijk doodgeduizeld wordt door zijn eigen scrupules, de verblindende vormen en kleuren van zijn eigen heilige menselijke geweten.
Twee dingen goed begrijpen. Als dit waar is, en ik twijfel geen seconde meer, dan waren die eerste meppen die mij direct na mijn geboorte werden toegediend door de man in de witte jas, en die mij het licht lieten zien, niet meer dan spiegelingen van de meppen die ik de afgelopen jaren heb mogen ontvangen. Het Iets dat mijn leven dramatiseert heeft op mij ingebeukt tot mijn ogen uitpuilden en ik met mijn pupillen bijna dat Iets dat ik in de verte zag wapperen raakte. Was het een schim die ik daarin rafels zag bewegen? Zeer zeker niet. Dat zou te eenvoudig en te onomkeerbaar zijn geweest. Ook was het geen idee, of een allesvernietigende gedachte, laatstaan een select gezelschap mensen. En ik weet dat ik nu iedereen teleurstel door te zeggen dat ik slechts de contouren van een raadsel heb waargenomen waarvan ik zelfs nu nog niet zou durven beweren dat het hier Het Raadsel betreft. Maar zeker is dat in dit raadsel de oorzaak van de pijn ligt die mij voortdurend met de vinger deed wijzen.”

 
Nanne Tepper (17 januari 1962 – 10 november 2012)

David Ebershoff

De Amerikaanse schrijver David Ebershoff werd geboren op 17 januari 1969 in Pasadena, Californië. Hij studeerde aan de Brown University de University of Chicago en aan de Keio University in Tokio. In 1995 begon hij aan zijn carrière in de literatuur door middel van een stage bij Random House. Het jaar daarop kreeg hij een fulltime baan in de marketing van de uitgever moderne bibliotheek. In 1998 werd hij gepromoveerd tot de Publishing Director van de moderne bibliotheek. Ebershoff werd in 2000 beroemd door zijn eerste roman “The Danish Girl” over Lili Elbe, een van de eerste transseksuelen die een geslachtsveranderende operatie onderging. Het boek won in 2001 de Rosenthal Foundation Award van de American Academy of Arts and Letters en de Lambda Literary Award in de categorie transgender literatuur. De roman “The Danish Girl” werd in 2015 verfilmd door Tom Hooper met Eddie Redmayne in de rol van Lili Elbe. In 2001 publiceerde Ebershoff zijn eerste verhalenbundel “The Rose City,”. Het won de Ferro-Grumley Award en werd uitgeroepen tot een van de beste boeken van het jaar door de Los Angeles Times. Zijn tweede roman “Pasadena” verscheen in 2002 en was een New York Times bestseller. Zijn derde roman “The 19th Wife”, gepubliceerd in 2009, was een internationale bestseller. De roman gaat over een van meerdere echtgenotes van Brigham Young, Ann Eliza Young, en over polygamie in de Verenigde Staten vandaag. In 2010 werd van dit boek een tv-film gemaakt met dezelfde naam. Eberhoffs werk is intussen vertaald in achttien talen. Daarnaast heeft hij schrijven gedoceerd aan NYU en Princeton en doceert hij momenteel literatuur aan de Columbia University. Ook is Ebershoff is vicevoorzitter en uitvoerend redacteur bij Random House.

Uit:The 19th Wife

“In the one year since I renounced my Mormon faith, and set out to tell the nation the truth about American polygamy, many people have wondered why I ever agreed to become a plural wife. Everyone I meet, whether farmer, miner, railman, professor, cleric, or the long-faced Senator, and most especially the wives of these-everyone wants to know why I would submit to a marital practice so filled with subjugation and sorrow. When I tell them my father has five wives, and I was raised to believe plural marriage is the will of God, these sincere people often ask, But Mrs. Young-how could you believe such a claim?
Faith, I tell them, is a mystery, elusive to many, and never easy to explain.
Now, with the publication of this autobiography, my enemies will no doubt suspect my motives. Having survived attempts on both my life and character, however, I stand unconcerned by their assaults. I have chosen to commit my memories to the page neither for fame, the trough from which I have drunk and would be happy never to return to, nor fortune, although it is true I am without home and have two small boys to care for. Simply, I wish to expose the tragic state of polygamy’s women, who must live in a bondage not seen in this country since the abolishment of slavery a decade ago; and to reveal the lamentable situation of its children, lonely as they are.  

I promise my Dear Reader I shall recount my story truthfully, even when it distresses me to do so. In these pages you will come to know my mother, who by religious duty welcomed four wives into her husband’s bed. You will encounter the old woman forced to share her husband with a girl one-fifth her age. And you shall meet the gentleman with so many wives that when one approaches him on the street, he answers, “Madame, do I know you?”
I can, and will, go on.
Under what circumstances does such outrage thrive? The Territory of Utah, glorious as it may be, spiked by granite peaks and red jasper rocks, cut by echoing canyons and ravines, spread upon a wide basin of gamma grass and wandering streams, this land of blowing snow and sand, of iron, copper, and the great salten sea-Utah, whose scarlet-golden beauty marks the best of God’s handiwork-the Territory of Utah stands defiant as a Theocracy within the borders of our beloved Democracy, imperium in imperio.“

 
David Ebershoff (Pasadena, 17 januari 1969)

Ester Naomi Perquin, Inger Christensen, Susan Sontag, Reinhard Jirgl, Anthony Hecht, Tino Hanekamp

De Nederlandse dichteres Ester Naomi Perquin werd geboren in Utrecht op 16 januari 1980. Zie ook alle tags voor Ester Naomi Perquin op dit blog.

 

Gestrand

We weten nog niet wat het was,
het dier dat er gisteren lag,
de vleugels gespreid op het zand,
zijn lijf haast te groot voor de dag

maar hij lag op zijn zij als een paard van
krankzinnig formaat op de kust afgekomen,
een kop als een huis, de huid net zo glad
als een adder of pad, de ogen
haast droevig, zelfs dicht.

Hij lag in het licht van het noorden,
we streelden zijn vel tot de nacht.
We sliepen onrustig en zonder idee.

Nu wordt hier gepraat over Goden
en fabels –wie weet waar hij is.

Een zonderling spoor loopt naar zee.

 

Ik ben afwezig tot [datum]

Was ik er geweest dan had ik graag een antwoord gegeven
op wat u net stuurde en u iets uitgelegd over de manier
waarop de hemel boven ons blijft balanceren
als een tent zonder stokken, aangezien
ik daar het nodige van weet.  

Ik zou u recepten aan de hand hebben gedaan en niet alleen
de ingrediënten hebben opgesomd maar ook hoe een ei
zich bang kan voelen in je hand voor het breekt
en hoe de klap op de rand van de schaal
juist daarom harder klinkt.  

Als ik wist dat u leed onder rinkelend leven, onder vlagen
van aandacht, dan had ik geschreven hoe alles altijd
tot bedaren te brengen door alleen te gaan liggen,
vroeg in de ochtend, en te voelen hoe bloed
in u schommelt als water of wijn.

Ik zou hoe dan ook een prettig mens zijn geweest. Iemand
die zich graag over de wereld verbaast en nadenkt over
het bestaan en daar iets zinnigs over zegt, echt
iemand om in je adreslijst op te slaan met
een knalgele smiley ernaast.

[naam collega] is wél bereikbaar.

 

 
Ester Naomi Perquin (Utrecht, 16 januari 1980)

Lees verder “Ester Naomi Perquin, Inger Christensen, Susan Sontag, Reinhard Jirgl, Anthony Hecht, Tino Hanekamp”

Hélène Swarth, Antoine Wauters, Etty Hillesum

 

Dolce far niente

 

 
In Peril door John Atkinson Grimshaw, 1879

 

Winterdag

De wolken dreven wondersnel,
De bomen bogen naar elkaar.
O mannenliefde! o wolkenspel!
Luid sloeg mijn hart, van weemoed zwaar.

Fel blies de kille winterwind
De loverloze lanen door.
‘k Had willen wenen als een kind,
’t Was of die wind mijn hart bevroor.

Toog ooit zo bleek, zo stil een paar,
De wegen langs met droever zin?
Wij gingen zwijgend naast elkaar,
Een troosteloze toekomst in.

 

 
Hélène Swarth (25 oktober 1859 – 20 juni 1941)
Gravure door Auguste Tilly, 1889

Lees verder “Hélène Swarth, Antoine Wauters, Etty Hillesum”

Philip Snijder

Onafhankelijk van geboortedata:

De Nederlandse schrijver Philip Snijder werd geboren in Amsterdam in 1956. Hij groeide op in een oude volksbuurt. Snijder studeerde Italiaans en werkte onder andere bij een schoonmaakbedrijf, boekhandel, jeugdhotel, universiteit, café en culturele instelling. Hij publiceerde een paar verhalen over zijn jeugd in het literaire tijdschrift De Tweede Ronde. Deze deels op waargebeurde feiten gebaseerde verhalen heeft hij verwerkt in zijn debuut “Zondagsgeld”, dat genomineerd werd voor de Academica Debutantenprijs en inmiddels elf keer is herdrukt. In 2011 verscheen de roman “Retour Palermo”, in 2012 gevolgd door “Het geschenk”.

Uit: Het geschenk

“Dit was de tweede keer dat ik meeging naar de Valeriuskliniek, en nu alleen met mijn moeder. Mijn vader, om wie het allemaal te doen was, zat thuis voor het raam waar hij zich, voortgestuwd door de op volle toeren draaiende motor van zijn sombere boosheid, wijdde aan de enige activiteit waarmee hij nu zijn dagen vulde: het in zo hoog mogelijk tempo draaien en oproken van zware sjekkies. Hij wist niets van deze missie van mijn moeder en mij.
Ook toen hij enige maanden geleden in de Valerius moest verschijnen voor een van zijn onderzoeken, had ik een keer, net zo vervuld van weerzin en gêne als nu, aan een plastic lus in de tram gehangen. Toen maakten we de tocht vanaf het Centraal Station met z’n drieën. En ook al waren er vrije zitplaatsen genoeg, en wees mijn moeder me die even nadrukkelijk als onnodig aan, ik bleef staan. Tijdens het rijden was ik, veinzend mijn evenwicht te verliezen bij het afremmen of optrekken, steeds van de ene lus naar de andere verschoven, om zo de afstand tussen mijn zittende ouders en mij onopgemerkt te vergroten. Terwijl ik uit het raam bleef kijken lukte het me zo ver van ze vandaan te komen dat ze me niet meer konden aanspreken. Met mijn rug naar ze toe had ik het zo tot in Oud-Zuid volgehouden.
Deze middag in de lente was het veel drukker in de tram, en zou mijn moeder het feit dat ik niet tegenover haar ging zitten maar bleef staan, zeker interpreteren als een bewijs van de hoffelijkheid van haar puberzoon, die met zijn jonge lijf geen van de schaarse zitplaatsen wenste in te nemen. Dat zouden ook die mensen eens moeten opmerken die altijd met gefronste blik keken naar zijn wild uitgegroeide lokken en zijn eigenhandig gebleekte en van rafels voorziene spijkerkleding, wist ik dat mijn moeder dacht. Over haar getoupeerde kapsel heen keek ik naar de voorbijschuivende gevels. Ik slaagde er uiteindelijk in haar buiten mijn gezichtsveld te krijgen, al bleef ze door de sterke geur van haarlak, lippenstift en poeder die van haar hoofd opsteeg, hardnekkig onder me aanwezig.
‘… even rustig praten met de dokter…’ En: ‘… beter nog niet tegen uw man zeggen…’ Zo luidde de samenvatting van het telefoongesprek met de assistente van de neuroloog, mij door mijn moeder een dag eerder fluisterend voorgelegd.

 
Philip Snijder (Amsterdam, 1956)

Maud Vanhauwaert

De Vlaamse dichteres en schrijfster Maud Vanhauwaert werd op 15 januari 1984 geboren in Veurne. Ze heeft een tweelingzus genaamd Julie. Aan de lokale muziekacademie volgde Vanhauwaert de cursussen dictie en voordracht. Vanhauwaert studeerde Woordkunst en Taal- en Letterkunde, en volgde daarna de master Meertalige Professionele Communicatie. Ze behaalde een master-diploma Taal en Letterkunde aan de Universiteit van Antwerpen en een master-diploma Drama aan het Conservatorium van Antwerpen. Zij kreeg als dichteres voor het eerst bekendheid binnen het Poetry Slam circuit. Vanhauwaert won de Noorderzlam te Groningen en de Poetry Slam op het Antwerpse literatuurfestival Zuiderzinnen. In 2010 won zij de text-on-stage wedstrijd Frappant TXT. In 2014 debuteerde Vanhauwaert met haar one-woman-theatershow ‘Die Dramatische Pose (werktitel)’. n 2011 debuteerde zij als dichters met de poëziebundel ‘Ik ben mogelijk’. Voor deze bundel ontving zij de Vrouw Debuut Prijs. In 2012 deed Vanhauwaert nogmaals mee aan de Belgische kampioenschappen Poetry Slam. Dit keer won ze. Ze behaalde de finales van het Wereldkampioen Poetry Slam. Ook stond ze als finaliste op het Leids Cabaret Festival (2014).

*

Jonge mensen die zwijgen
slappe ballen onder een stijve
lage slingers bij een verjaardagsfeest
waar zijn de moeders
die vragen hoe het is geweest

in deze stad waarin ze met moeite de maand neertelt
het aangeraden gebak, zonnebrillen metallisch groen
van keverschilden, vraagt ze: ik ben alleen

en hoewel de lucht zalmroze
we vrijelijk kunnen spreken dus van luchtroze zalm
zeg ik domweg ja, de stad is steeds

en dan de putjes in haar lach
alsof in elke wang een nietje zat

 

*

Het was zomer en we wisten niet wat doen
de stenen herinnerden zich
de regen van de dag
de bliksem flitste ons.

Iemand riep iets in de verte
en nog iemand deed hetzelfde.
Vergeten wordt nooit voltooid,
heeft ze gezegd.

Toen haalde ze zichzelf uit de kleren
een flauwgevallen hoopje met haar geur erin.
Ik wilde een laken over haar heen
haar ontwapend zien durfde ik niet aan.

Bang dat ze zou afvallen, blad na blad,
ze houdt van mij/ ze houdt van mij
om vormeloos te liggen als ze uit mij stapt
vroeg ik niet of ik eens om haar mocht.

Maar wanneer ook zij eindelijk
vergeten was wat zeggen
en we in twee hoge komma’s lagen
wachtend op een zin
met dieprood gefrons, zomergraan
tempelhoven
nam ze in mij de bocht
en haalde ik haar langzaam aan.

 
Maud Vanhauwaert (Veurne, 15 januari 1984)

J. Bernlef, Edward St Aubyn, Yukio Mishima, Anchee Min, Martin Auer, Isaäc da Costa

De Nederlandse schrijver en dichter J. Bernlef werd geboren op 14 januari 1937 in Sint Pancras. Zie ook alle tags voor J. Bernlef op dit blog.

 

De rups trekt zichzelf in twijfel

De rups trekt zichzelf in twijfel
steigert op de twijg, lijkt blind rond
te tasten in de richting van de vlinder die hij wil
stort dan neer
recht voor de bek van de merel.
Hap!
Weg vlinder.

 

Liefde

Op een vluchtheuvel
kust een jongen een meisje
met paardentanden
bolle ogen achter een bril
zoeken de zijne fletse blauwe
in een gezicht vol pukkels

In zijn aktentas
dat weet ik zeker
zitten nog de broodkruimels van vorige week
en haar bloemetjesjurk
ruikt naar thuis en een keeshond van porselein
waarvan een poot is gebroken

en toch staat de stad
plotseling stil
straks in het warenhuis
een pakje shampoo vallen
zal deze vrouw zich wegen en
die man zijn voeten vegen

op een mat
waarop welkom staat geschreven

maar nu
staat de stad
stil

als blauwe ogen
fletse blauwe trouwen

 

Oom Karel: een familiefilmpje

Vanmiddag een familiefilmpje gezien. Oom Karel
niets vermoedend in een bootje bij Loosdrecht.
Drie weken later was hij dood, niet meer vatbaar voor
celluloid.

Hoe goed zou het zijn een filmpje van zijn sterven te bezitten
als operateur zijn laatste adem af te draaien
vertraagd het stollen van zijn blik, het vallen van die hand
langs ijzeren bedkant nog eens en nog eens te vertonen.

Of op topsnelheid, zodat het doodgaan van oom Karel
iets vrolijks krijgt, een uitgelaten dans op een krakend bed,
de omhelzing van een onzichtbare vrouw

die teruggedraaid hem wakker kust; de ogen
worden weer blik, kijken in de lens, de hand wijst.
Oom Karel leeft, oom Karel is dood.

 

 
J. Bernlef (14 januari 1937 – 29 oktober 2012)

Lees verder “J. Bernlef, Edward St Aubyn, Yukio Mishima, Anchee Min, Martin Auer, Isaäc da Costa”

Chris De Stoop

De Vlaamse schrijver en journalist Chris De Stoop werd geboren op 14 januari 1958 in Sint-Gillis-Waas. In zijn eerste boek, “Ze zijn zo lief meneer” (1992), beschreef hij als eerste over de internationale vrouwenhandel van binnenuit, wat grote beroering veroorzaakte in België en onder meer leidde tot de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie. Hij mocht hierover ook spreken in de begrafenisdienst van koning Boudewijn in 1993. In 2004 ontving De Stoop voor “Zij kwamen uit het Oosten”, het vervolg op zijn eerste boek, de Gouden Uil Publieksprijs. Hij was ook in 2008 genomineerd voor de AKO Literatuurprijs met “Het complot van België” De Stoop is opgegroeid in de polderstreek in het noorden van het Waasland en vestigde zich in 1999 in Doel. Zijn ervaringen bij de ontreddering en teloorgang van de dorpsgemeenschap in dit door havenuitbreidingen bedreigde polderdorp verwerkte hij in zijn boek “De Bres” (2000).

Uit: Verdoemenis

“Wanneer hij omstreeks half vijf plotseling wakker schrikt, heeft hij een melig, duizelig gevoel in zijn hoofd. Hij strijkt door zijn haar, dat door het zweet vast aan zijn schedel klit, en zegt, Zo voelt een drieduizend jaar oude mummie zich, als hij zijn omzwachtelde kop tegen het deksel van zijn sarcofaag stoot. Laffe nachtjager, vieze sluipdoder, bromt hij daarna, terwijl hij met zijn rechterhand naar een in de duisternis onzichtbare, al enige tijd boven zijn hoofd heen en weer snorrende mug slaat. En dan theatraal tegen zichzelf, André, laat de Heilige Geest binnen, en om de mug te verdrijven ontsteekt hij het licht. Een vergeelde farao, die, door ongedierte getergd, de slaap niet vatten kan, declameert de man in bed met luide stem, zodat zijn vrouw, die al even onrustig slaapt als hijzelf, zich knorrend omdraait. Hij klaagt steen en been tegen zijn moeder omdat allebei zijn armen elke zomer weer door muggenbeten weekrood, ontstoken en opgezwollen zijn. Jouw bloed is veel te zoet, antwoordt ze op wijze toon, jouw bloed is veel te zoet, jongen, kijk naar je broer, hij slaapt in dezelfde kamer, zelfs in hetzelfde bed, maar toch heeft hij nooit last van muggen, dat komt doordat muggen zoet bloed zoeken, en het jouwe is blijkbaar zoeter dan het zijne. Om hoe laat ben ik gisterenavond gaan slapen? vraagt hij zich af, terwijl hij, op zijn rug liggend, naar de diverse leeggewreven muggelijven op het plafond staart, ik heb Lydia toch geen klappen gegeven?, heb ik die kleine spastische Tamara wel netjes in bed gelegd?, en hoeveel heb ik in godsnaam weer gedronken? Je wil toch niet beweren dat ik te veel gedronken heb? lalt zijn dronken vader verontwaardigd, en dan stoot hij zijn kameraad aan, die drie jaar later voor aanranding en diefstal zal gearresteerd worden, en hij zegt, Kijk naar André, hij is mijn oudste, hij zal het zeker ver schoppen, en zijn straalbezopen kameraad, die vijf jaar later in zijn cel zijn linker pols zal oversnijden, omdat na een werkongeval in de drukkerij van de gevangenis zijn rechterarm moet geamputeerd worden, grijpt de jongen bij de schouder vast en hij zegt, André, lieve jongen, het ga je goed in je leven, en hij zoent hem met weke sponsachtige lippen op zijn voorhoofd, en daarna begint hij te hoesten en te rochelen tot hij bijna stikt in zijn eigen slijm.”

 

 
Chris De Stoop (Sint-Gillis-Waas, 14 januari 1958)

Edmund White, Daniel Kehlmann, Jay McInerney, Lorrie Moore, Jan de Bas, Edgardo Cozarinsky, Mohammad- Ali Jamālzādeh, Clark Ashton Smith

De Amerikaanse schrijver en essayist Edmund White werd geboren op 13 januari 1940 in Cincinnati. Zie ook alle tags voor Edmund White op dit blog.

Uit: City Boy

“I had constant daydreams of meeting Susan Sontag and Paul Goodman. I don’t know why I focused on them — maybe because they were so often mentioned in the Village Voice and the Partisan Review but even by Time. He’d written Growing Up Absurd, the bible of the sixties, now largely forgotten (I never read it in any event). How could I have worshipped a man whose work I didn’t know? I guess because I’d heard that he was bisexual, that he was a brilliant therapist, and that he was somehow for the young and the liberated. I read his astonishing journal, Five Years, published in 1966, a groundbreaking book in which he openly discussed paying men for sex and enjoying anonymous sex in the meatpacking district. Today that would seem unremarkable, perhaps, but for a husband and a father back then to be so confi ding, so shameless, was unprecedented, especially since the sex passages were mixed in with remarks on culture and poetry and a hundred other subjects.
Sontag was someone I read more faithfully, especially Against Interpretation and even individual essays as they were published.
New York, in short, in the seventies was a junkyard with serious artistic aspirations. I remember that one of our friends, the poet Brad Gooch, wanted to introduce us to his lover, who’d become an up-and-coming Hollywood director, but Brad begged him not to tell us that he worked as a director since Hollywood had such low prestige among us. That sort of reticence would be unthinkable today in a New York that has become enslaved by wealth and glitz, but back then people still embraced Ezra Pound’s motto, “Beauty is difficult.”
We kept asking in 1972 and 1973 when the seventies were going to begin . . .
Then again we had to admit the sixties hadn’t really begun until the Beatles came over to the States in 1964, but after that the decade took on a real, definite personality — protest movements, long hair, love, drugs, a euphoria that turned sour only toward the end of 1969. Of course for Leftists the decade began with the Brown v. Board of Education decision and ended with Nixon’s resignation in 1974.”

 

 
Edmund White (Cincinnati, 13 januari 1940)
Cover

Lees verder “Edmund White, Daniel Kehlmann, Jay McInerney, Lorrie Moore, Jan de Bas, Edgardo Cozarinsky, Mohammad- Ali Jamālzādeh, Clark Ashton Smith”