De ronde ruimte blauwt in zonnegloed En wijkt ver in de verte en hoog naar boven: Mijn ziel wiekt als een leeuwriklied naar boven Tot bóven ’t licht zij lichter licht ontmoet.
Zij baadt zich in den lauwen aethervloed En hoort met hosiannaas ’t leven loven; Het floers is wèg van de eeuwigheid geschoven En godd’lijk leven gloeit in mijn gemoed.
De hemel is mijn hart en met den voet Druk ik loodzwaar den schemel mijner aard’, En nederblikkend, is mijn glimlach zoet.
Ik zie daar onverstand en zielevoosheid…, Genoegen lacht… ik lach… en met een vaart Stóot ik de wereld weg in de eindeloosheid.
Jacques Perk (10 juni 1859 – 1 november 1881) Monument voor de Tachtigers door Jan Wolkers in het Oosterpark, Amsterdam Bovenstaand gedicht van de Tachtiger Perk staat erbij te lezen
De Nederlandse schrijver, mensenrechtenactivist en oud-politicus Boris Dittrich werd geboren in Utrecht op 21 juli 1955. Dittrichs Tsjechische vader Zdenĕk Radslav Dittrich vluchtte in 1948 uit het toenmalige Tsjecho-Slowakije naar Nederland, kreeg asiel en werd professor in Oost-Europese geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht. Boris Dittrich groeide op in Utrecht en Zeist en studeerde rechten aan de Rijksuniversiteit Leiden. Na zijn afstuderen in 1981 werd hij advocaat bij het advocatenkantoor Stibbe, Blaisse en de Jong te Amsterdam. In 1984 werd hij partner bij het advocatenkantoor Ingelse c.s., eveneens te Amsterdam. Van 1989 tot 1994 was hij rechter bij de arrondissementsrechtbank in Alkmaar. Zijn politieke loopbaan begon in 1990 toen hij fractievoorzitter werd van de D66-fractie in het stadsdeel Amsterdam-Zuid. In 1994 werd Dittrich gekozen tot Tweede Kamerlid voor D66 en partijleider van in 2003 nadat Thom de Graaf was afgetreden vanwege de teleurstellende verkiezingsuitslag in dat jaar. Dittrich was sterk gekant tegen de Nederlandse militaire deelname in de Afghaanse provincie Uruzgan en probeerde het kabinet en het parlement daarvan te overtuigen. Toen de regering (inclusief de twee D66-ministers) besloot de Amerikaanse president Bush te volgen trad hij op 3 februari 2006 af als leider van D66. Dittrich was het eerste openlijk homoseksuele parlementslid dat zich toelegde op LHBT-rechten (rechten voor lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgender mensen). In 1994 stelde hij voor het homohuwelijk in te voeren. Begin 2007 werd Dittrich aangenomen als Advocacy Director van het Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender (LGBT) rights-programma bij Human Rights Watch. Hij verhuisde daarvoor naar New York. Medio 2013 verhuisde Dittrich van New York naar Berlijn, Duitsland, waar hij zijn werk als Advocacy Director van het LHBT-programma bij Human Rights Watch voortzet. Hij blijft wereldwijd actief, met speciale aandacht voor Rusland en Oost-Europa. Dittrich heeft sinds 1982 een relatie met de Israëlische kunstenaar Jehoshua Rozenman, met wie hij in 2005 trouwde. Dittrich heeft vier boeken geschreven: ‘Een blauwe stoel in Paars’, verhalen over zijn werk als Tweede Kamerlid verscheen in 2001. ‘Elke Liefde Telt’, over zijn wereldwijde werk voor Human Rights Watch volgde in 2009. Vervolgens verschenen ‘Moord en Brand’, een thriller over politiek en journalistiek in Den Haag (2011), ‘De Waarheid liegen’, een roman over een moord op het metrostation van Grand Central in New York City, (2013) en in 2016 verschijnt ‘W.O.L.F.’, een thriller over extremisme in Berlijn.
Uit: Moord en Brand
“De ambtswoning van de Amerikaanse ambassadeur in Den Haag ligt in een laan met statige villa’s en hoge bomen. Aan het begin van de Tobias Asserlaan staat een dranghek. Gemotoriseerd verkeer is niet toegestaan. Al van ver ziet Redouan Fouali de cabine van waaruit de bewakers de ambtswoning in de gaten houden. Fouali heeft zich vandaag in een grijs pak gestoken. De laatste tijd is hij wat afgevallen, waardoor de boord van zijn overhemd te ruim zit. Hij is begin dertig en onmiskenbaar van Marokkaanse afkomst. Wat mensen het eerst opvalt wanneer ze met hem praten, zijn zijn grote, lichtbruine ogen. Rond de pupil zitten groene vlekjes, die in het juiste licht als diamantjes kunnen schitteren. Fouali houdt zijn legitimatiebewijs omhoog naar de bewaker, die vanuit een raampje zijn arm naar buiten heeft gestoken. ‘Ik ben Redouan Fouali. Ik heb een afspraak met ambassadeur Weislogel.’ De Amerikaanse bewaker, een grote zwarte man, kijkt Fouali onderzoekend aan. Met zijn vinger gaat hij langs de namen op de lijst van bezoekers van die dag. Fouali staat erbij, met achter zijn naam ‘ministerie van Veiligheid’. Beleefd opent de bewaker het hek. Het grint van de oprijlaan knarst onder Fouali’s glimmend zwarte schoenen. Hij voelt de ogen van de bewaker in zijn rug terwijl hij de treden van het bordes neemt en door de dienstbode wordt binnengelaten. Scott Weislogel had twee miljoen dollar in de verkiezingskas van de republikeinse presidentskandidaat gestort. Het bleek een gouden investering, want toen zijn kandidaat de verkiezingen won, werd hij nog voor de inauguratie gepolst of hij ambassadeur wilde worden. Iemand met zijn kwaliteiten – hij had een computerbedrijfje tot grote bloei gebracht en vlak voor de financiële crisis met veel winst verkocht – werd geschikt geacht om de Verenigde Staten in een klein, maar niet onbeduidend land te vertegenwoordigen. Het was een blijk van dank van de nieuwe president om hem een ambassadeurspost aan te bieden. Kort na de inauguratie kreeg Weislogel een telefoontje uit Washington D.C. Of hij naar Tanzania wilde of naar Nederland. In een atlas die hij uit de boekenkast van zijn dochters kamer had gepakt, zocht hij beide landen op. Op internet verzamelde hij wat kerngegevens. Hij was toe aan een nieuwe stap in zijn carrière.”