Dolce far niente, Albert Verwey, James Baldwin, Isabel Allende, Philippe Soupault

Dolce far niente

 

 
Zeelandschap in de morgen, Simon de Vlieger, 1640-45

 

De Noordzee

De Noordzee doet zijn gore golven dreunen
En laat ze op ’t strand in lange lijnen breken.
Zijn voorjaarswater marmren groene streken
En schuim en zwart waaronder schelpen kreunen

Zie van ’t balkon mij naar den einder leunen
Met ogen die sinds lang zo wijd niet keken:
Een droom in ’t hart is me eer ik ’t wist ontweken
En ’t oog wil buiten me op iets komends steunen.

Hoe ben ik altijd weer vervuld, verlaten:
Vervuld van liefde en hoop en schoon geloven;
Verlaten als mijn dromen mij begeven.

Maar dan komt, o Natuur, langs alle straten,
Uw kracht, uw groei, uw dreiging, uw beloven –
Hoe klopt mijn hart van nieuw, van eeuwig leven.

 

 
Albert Verwey (15 mei 1865 – 8 maart 1937)
Zicht op de Montelbaanstoren te Amsterdam, gezien vanaf de Sint Antoniesluis
door Cornelis Vreedenburgh, 1920. Verwey werd geboren in Amsterdam

Lees verder “Dolce far niente, Albert Verwey, James Baldwin, Isabel Allende, Philippe Soupault”

Ernest Dowson

 

De Engelse dichter Ernest Christopher Dowson werd geboren op 2 augustus 1867 in Lee, een wijk in het zuidoosten van Londen. Zijn kinderjaren en jeugd bracht Ernest Dowsen voornamelijk buiten Engeland door. Zijn vader woonde voornamelijk in Frankrijk en aan de Riviera. In 1886 ging hij naar het Queen’s College, Oxford, waar hij ongeveer anderhalf jaar studeerde en vertrok vervolgens naar Londen. Met uitzondering van zijn laatste levensjaren bracht hij het grootste deel van zijn tijd in Frankrijk door. Dowson overleed op 23 februari 1900 in Catfort (zuidoostelijk deel van Londen). Hij werd begraven op de rooms-katholieke begraafplaats van Lewisham. Dowsons was een gesleten persoonlijkheid, het was een zachtaardige man, beleefd, elegant, onbaatzuchtig – aan de andere kant vaak onder invloed van alcohol ronduit krankzinnig en totaal onverantwoord. Zijn vader had hem een ​​oude dok in het Oosten van Londen nagelaten, waar hij in een vervallen huis woonde en een frequente gast in de vele kroegen aan de haven was. Dit leven in de pubs en arme wijken werd in Parijs, Dieppe en Brussel voortgezet. Toen zijn gezondheid verslechterde keerde hij terug naar Londen. In de laatste weken van zijn leven nam een vriend hem op in een slechte woning. In 1894, nadat zijn vader aan tuberculose was overleden en zijn moeder zich had opgehangen, bekeerde hij zich tot het katholicisme, – Maar misschien was de aanleiding ook een ongelukkige liefdesaffaire. De liefde voor een meisje, waarvoor hij het grootste deel van zijn verzen schreef bleef onvervuld. Dowson heeft een klein poëtisch oeuvre nagelaten. In 1896 verscheen de kleine bundel “Verses”, in 1897 “The Pierrot of the minute : a dramatic phantasy in one act” en in 1899 “Decorations in Verse and Prose”. Naast deze gedichtbundels hij een klein bundel korte verhalen en ander proza. Samen met Arthur Moore schreef hij twee romans. Hij vertaalde « Pucelle » van Voltaire en van Choderlos de Laclos « Les Liaisons Dangereuses ». Aubrey Beardsley ïllustreerde Dowsons “The Pierrot of the minute”.  Dowson werd zeer gewaardeerd door Stefan George. Hij droeg zijn gedicht “Juli-Schwermut” aan hem op en vertaalde drie van zijn gedichten in het Duits. Arnold Schoenberg zette het gedicht “Séraphita” op muziek.

 

Non Sum Qualis Eram Bonae Sub Regno Cynarae

Last night, ah, yesternight, betwixt her lips and mine
There fell thy shadow, Cynara! thy breath was shed
Upon my soul between the kisses and the wine;
And I was desolate and sick of an old passion,
Yea, I was desolate and bowed my head:
I have been faithful to thee, Cynara! in my fashion.

All night upon mine heart I felt her warm heart beat,
Night-long within mine arms in love and sleep she lay;
Surely the kisses of her bought red mouth were sweet;
But I was desolate and sick of an old passion,
When I awoke and found the dawn was gray:
I have been faithful to thee, Cynara! in my fashion.

I have forgot much, Cynara! gone with the wind,
Flung roses, roses riotously with the throng,
Dancing, to put thy pale, lost lilies out of mind;
But I was desolate and sick of an old passion,
Yea, all the time, because the dance was long:
I have been faithful to thee, Cynara! in my fashion.

I cried for madder music and for stronger wine,
But when the feast is finished and the lamps expire,
Then falls thy shadow, Cynara! the night is thine;
And I am desolate and sick of an old passion,
Yea, hungry for the lips of my desire:
I have been faithful to thee, Cynara! in my fashion.

 

 

Seraphita

Come not before me now, O visionary face!
Me tempest-tost, and borne along life’s passionate sea;
Troublous and dark and stormy though my passage be;
Not here and now may we commingle or embrace,
Lest the loud anguish of the waters should efface
The bright illumination of thy memory,
Which dominates the night; rest, far away from me,
In the serenity of thine abiding place!

But when the storm is highest, and the thunders blare,
And sea and sky are riven, O moon of all my night!
Stoop down but once in pity of my great despair,
And let thine hand, though over late to help, alight
But once upon my pale eyes and my drowning hair,
Before the great waves conquer in the last vain fight.

 

 

To One In Bedlam

With delicate, mad hands, behind his sordid bars,
Surely he hath his posies, which they tear and twine;
Those scentless wisps of straw, that miserably line
His strait, caged universe, whereat the dull world stares,

Pedant and pitiful. O, how his rapt gaze wars
With their stupidity! Know they what dreams divine
Lift his long, laughing reveries like enchanted wine,
And make his melancholy germane to the stars’?

O lamentable brother! if those pity thee,
Am I not fain of all thy lone eyes promise me;
Half a fool’s kingdom, far from men who sow and reap,
All their days, vanity? Better than mortal flowers,
Thy moon-kissed roses seem: better than love or sleep,
The star-crowned solitude of thine oblivious hours!

 

 
Ernest Dowson (2 augustus 1867 – 23 februari 1900)

Bewaren

Kristine Bilkau

 

De Duitse schrijfster Kristine Bilkau werd geboren op 2 augustus 1974 in Hamburg, Zij studeerde geschiedenis in Hamburg en New Orleans. In 2008 was zij finaliste in de literaire competitie Open Mike in Berlijn. In 2009 ontving zij een beurs van de schrijverswerkplaats van het Literair Colloquium Berlin (LCB). In 2010 ontving zij een beurs van het kunstenaarsdorp Schöppingen. In 2013 kreeg zij de Hamburg Literatuurprijs. In het voorjaar van 2015 publiceerde ze haar eerste roman, “Die Glücklichen” en werd een van de meest succesvolle debutanten van het jaar. Bilkau ontving de Klaus-Michael Kuehne-prijs en de Franz-Tumler Literatuurprijs en werd genomineerd voor de aspekte-literatuurprijs.. Zij woont met haar gezin in Hamburg.

Uit:Die Glücklichen

“Es ist dunkel und der Abendverkehr schiebt sich langsam durch die Straße vor dem Haus, die Lichter der Autos schimmern hinter dem Plastikvorhang, die gesamte Außenwelt verschwimmt hinter der Plane und dem Baugerüst. Ein Zustand, der sie nicht son­ derlich stört, im Gegenteil, der gar nicht so schlecht ist, wie die Nachbarn finden, die im Treppenhaus nörgeln, wie lange denn noch. Die milchige Hülle macht die Wohnung zu einem verborgenen Raum, sie verbreitet ein Höhlenge­ fühl. Tagsüber filtert sie das Licht und lässt es geschwächt in die Zimmer, nachts ist sie wie ein schützender Man­ tel. Isabell stellt sich ihren Ahornbaum hinter dem Gerüst vor. Die feinen Anzeichen der Jahreswechsel bemerkt sie an ihm zuerst; wenn sich an den Zweigen Knospen bilden und Tage später hellgrüne Spitzen, wenn sich die Blätter rot und gelb färben und nach drei, vier stürmischen Näch­ ten die Äste kahl sind, und sie Georg mitteilen kann: Wir haben Frühling; bald ist Winter. Während sie die Plane be­ trachtet, sieht sie den Baum in all seinen Details vor sich. Das handtellergroße, gezackte Ahornblatt löst sich wie zu­ fällig von seinem Zweig und fällt langsam, kreiselnd, vom Wind getragen. Sie hat ihre Straße vor dem Auge, die Fas­ saden in Hellblau, Lindgrün und aufreizendem Himbeer­ rot mit weißen Ornamenten, nach und nach herausgeputzt während der letzten Jahre. Dazwischen, wie kümmerliche Provisorien, Häuser aus stadtschmutzigem Gelbklinker. Gegenüber die Hutmacherei und der Feinkostladen mit seinem Bistro, daneben das kleine Geschäft, in dem es überteuerte, schöne Dinge gibt: Rosenseife aus ­Portugal, Alpaka-Decken aus Norwegen, Strickpullis einer südfran­ zösischen Manufaktur. Die hohen Fenster des Yogastudios im ersten Stock, darin am späten Nachmittag die ­Umrisse der Körper, ihre synchronen Bewegungen im warmen Licht. Die Zweige der hochgewachsenen Bäume über den Dächern der parkenden Autos. Alles, ihr Zuhause.
Sie reißt einen kleinen Zettel in Hälften und beginnt zu schreiben.
Meine Hände werden nicht zittern.
Mit geschwungener Schrift notiert sie den Satz. Das Ganze hat etwas Lächerliches, Kindisches, aber sie kann nicht anders.”

 

 
Kristine Bilkau (Hamburg, 2 augustus 1974)

Jussi Adler-Olsen

 

De Deense schrijver Carl Henry Valdemar Jussi Adler-Olsen werd geboren op 2 augustus 1950 in Kopenhagen. Jussi Adler-Olsen, zoon van een psychiater. Hij studeerde geneeskunde, sociologie, politicologie en geschiedenis en filmwetenschap en werkte in diverse functies, waaronder als Managing Director bij uitgeverijen, als redacteur en alscomponist. Vervolgens werkte hij als coördinator van het Deense vredesbeweging, in het bestuur van DK Technologies A / S in Kopenhagen en avn Solarstocc AG in Kempten. In 1997 verscheen zijn eerste thriller Alfabethuset die in Nederland als Het Alfabethuiswerd uitgebracht (2000) en dat veel bestsellerlijsten veroverde. Hetzelfde geldt voor zijn twee internationaal georiënteerde thrillers “And She Thanked the Gods” en “The Washington Decree”. De doorbraak in zijn geboorteland Denemarken kwam in 2007 met de roman “Kvinden i Buret” (“De vrouw in de kooi”), de eerste zaak voor Carl Mørck van de speciale afdeling Q. Sinds de verschijning van de bestseller Fasandræberne (“Defazantenmoordenaars), de tweede aflevering van de serie rond Mørck wordt Adler-Olsen beschouwd als de best verkopende Deense misdaadschrijver. Zijn boeken zijn in meer dan 40 talen vertaald met een totale oplage van meer dan 10 miljoen exemplaren.
 

Uit:The Hanging Girl (Vertaald door William Frost)

“November 20th, 1997
She saw grey hues everywhere. Flickering shadows and gentle darkness covered her like a blanket and kept her warm.
In a dream, she had left her body, hovering in the air like a bird. No, even better, like a butterfly. Like a multicolored fluttering piece of art, put in the world only to spread happiness and wonder. Like a hovering being high up between heaven and earth whose magic dust could awaken the world to endless love and happiness.
She smiled at the thought. It was so beautiful and pure.
Now the ceaseless darkness above her fought with dim glints like distant stars. It felt good, almost like a pulse conducting the sound of wind and rustling leaves.
She couldn’t move at all but she didn’t want to anyway or she’d wake from the dream, and reality would suddenly kick in, and then the pain would come and who would want that?
Now a myriad of images appeared from life-giving times. Small glimpses of her and her brother hopping out over the sand dunes, parents shouting that they should stop. Stop!
Why was it always stop? Wasn’t it there in the dunes that she’d felt free for the first time?
She smiled as beautiful beams of light slid under her like streams of mareel. Not that she had ever seen the milky sea effect before, but it must be like that. Mareel or liquid gold in deep valleys.
Where was it she’d come to?
Wasn’t it a thought of freedom? Yes, that must be it because she’d never felt as free as she did just now. A butterfly that was simply its own master. Light and inquisitive with beautiful people around who didn’t tell her off. Creative hands in all directions, pushing her forward and only wishing the best for her. Songs that lifted her and which had never been sung before.
She sighed momentarily and smiled. Allowed her thoughts to take her everywhere and nowhere all at once.
Then she remembered school and the bike, the icy cold morning and not least her chattering teeth.
And just in that moment, when reality rushed in, and her heart finally gave up, she also remembered the crack when the car hit her, the sound of bones breaking, the branches of the tree that caught her, the meeting that . . .“

 

 
Jussi Adler-Olsen (Kopenhagen, 2 augustus 1950)