Martin Amis, Howard Jacobson, Charles Wright, Maxim Biller, Frederick Forsyth, Jògvan Isaksen, Johann Gottfried von Herder

De Engelse schrijver Martin Amis werd geboren op 25 augustus 1949 in Cardiff, South Wales. Zie ook alle tags voor Martin Amis op dit blog en ook mijn blog van 25 augustus 2010.

Uit: Denton’s Death

“Suddenly Denton realized that there would be three of them, that they would come after dark, that their leader would have his own key, and that they would be calm and deliberate, confident that they had all the time they needed to do what had to be done. He knew that they would be courtly, deferential, urbane – whatever state he happened to be in when they arrived – and that he would be allowed to make himself comfortable; perhaps he would even be offered a last cigarette. He never seriously doubted that he would warm to and admire all three at once, and wish only that he could have been their friend. He knew that they used a machine. As if prompted by some special hindsight, Denton thought often and poignantly about the moment when the leader would consent to take his hand as the machine began to work. He knew that they were out there already, seeing people, making telephone calls; and he knew that they must be very expensive.
At first, he took a lively, even rather self-important interest in the question of who had hired the men and their machine. Who would bother to do this to him? There was his brother, a huge exhausted man whom Denton had never liked or disliked or felt close to or threatened by in any way: they had quarreled recently over the allotment of their dead mothers goods, and Denton had in fact managed to secure a few worthless extras at his brothers expense; but this was just one more reason why his brother could never afford to do this to him. There was a man at the office whose life Denton had probably ruined: having bullied his friend into assisting him with a routine office theft, Denton told all to his superiors, claiming that he had used duplicity merely to test his colleague (Denton’s firm not only dismissed the man — they also, to Denton’s mild alarm, successfully prosecuted him for fraud); but someone whose life you could ruin so easily wouldn’t have the determination to do this to him.”

 
Martin Amis (Cardiff, 25 augustus 1949)

Lees verder “Martin Amis, Howard Jacobson, Charles Wright, Maxim Biller, Frederick Forsyth, Jògvan Isaksen, Johann Gottfried von Herder”

Kees Stip

 

De Nederlandse Cornelis Jan (Kees) Stip werd geboren in Veenendaal op 25 augustus 1913. Hij bediende zich van veel pseudoniemen, waaronder Trijntje Fop en Chronos. Stip studeerde klassieke talen aan de Rijksuniversiteit Utrecht en was lid van studentenvereniging Unitas waar hij Albert Alberts, Leo Vroman en Anton Koolhaas leerde kennen. In de Tweede Wereldoorlog werd een gedicht van hem anoniem en illegaal verspreid:Dieuwertje Diekema, een persiflage op het gedicht Mária Lécina (1932) van de dichter J.W.F. Werumeus Buning. Na de oorlog werkte Stip als tekstschrijver bij de Legervoorlichtingsdienst en de Rijksvoorlichtingsdienst. Van 1951 tot 1979 was hij redactielid van het Polygoon-bioscoopjournaal. In 1950 maakte Stip een dichtbundel, “Vijf variaties op een misverstand”, over de noodlottigheden van Pyramus en Thisbe, in de stijl van vijf Nederlandse auteurs: Speenhoff, Jan Prins, Nijhoff, Gorter en Vondel. Vanaf 1951 schreef hij onder het pseudoniem Trijntje Fop (ontleend aan een van de dichtende klasgenoten van Woutertje Pieterse) dierenversjes voor de Volkskrant. In de loop der jaren schreef hij er vele honderden, die in diverse bladen en bundels werden gepubliceerd. Ook leverde hij teksten aan Wim Kan. Een grote verzameling “Trijntje Fops” verscheen in 1988 onder de titel “Het Grote Beestenfeest”. De verzamelde gedichten (inclusief de “Trijntje Fops”) van Kees Stip verschenen in 1993 onder de titel “Lachen in een leeuw” Deze laatste titel is ontleend aan het Trijntje Fop-gedicht “Op een spreeuw”. De bekendste Trijntje Fop is misschien wel “Op een bok” (uit Het Grote Beestenfeest). Dit versje is bekend geworden doordat het zijn eigen standbeeld heeft. Sinds 1978 staat te Siddeburen een stenen bok met het versje op de sokkel (de Siddebuurster Bok). Aanvankelijk stond het aan de Oudeweg, later is het verplaatst naar de hoek van de Poststraat/Lougpadje in Siddeburen. In 1985 stelde het literaire tijdschrift De tweede ronde de Kees Stip Prijs in voor light verse.

 

 

De bok van Siddeburen

In Siddeburen was een bok
die machtsverhief en worteltrok.
Die bok heeft onlangs onverschrokken
de wortel uit zichzelf getrokken,
waarna hij zonder ongerief
zich weer in het kwadraat verhief.
Maar ‘t feit waardoor hij voort zal leven
is, dat hij achteraf nog even
de massa die hem huldigde
met vijf vermenigvuldigde

 

 

Nog eens Holland

Ik hou van deze veel te lage grauwe
lucht boven dit nog eens zo lage land.
Kom kameraden, klim eens op een krant
en jubel dat we Holland willen houen.

Of ga eens juichen aan het vlakke strand
en waai van Callantsoog naar Westerschouwen.
In vijf minuutjes ben je al verkouwen
met natte voeten en een neus vol zand.

Al scheppend zag God neer uit den hoge
en scheidde toen het natte van het droge.
Dat hoeft hier niet. Bij ons schept Waterstaat
water uit land, en land waar water staat.
We plassen in de plassen met een boogje
en hebben er ons natje en ons droogje.

 

 

Op twee slakken

Twee slakken waren al sinds jaren
op weg van Groningen naar Haren.
Ten slotte kwam geheel ontdaan
de oudste aan het eindpunt aan.
Hij slikte en sprak diep bewogen:
‘Mijn broer is uit de bocht gevlogen.’

 

 
Kees Stip (25 augustus 1913 – 27 juni 2001)