Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner, R.J. Pineiro

De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.

Uit: Dorp aan de rivier

“Hij had een slecht gehoor, dat was waar, maar hij had ook nog een hulpmiddel in de fijnheid van zijn andere zintuigen. Hij kon kilometers wijd zeer scherp zien en onderscheiden. Hij kon een haas in het vizier krijgen als geen ander. Hij kende ieder spoor van het wild in het gras en in de rogge. Als hij ’s nachts op de grond lag uitgestrekt, omdat zijn hondje zo onrustig was gaan kwispelen en met zijn voorpootjes tegen zijn broek krabbelde, dan voelde Cis in het trillen van zijn wang, waarvandaan de dreigende voetstappen kwamen en hoe hun richting was. En ook bij de eendenkooien loerde Cis, als de wilde eenden kwamen en het lokeendje vlijtig ronddreef. Dan kon zijn schot klinken en hij haalde er een neer uit de vlucht, die met trage vlerk neergleed in het riet.
Wij hadden ook Brammetje Peccator, in zijn huis tegen de dijk buiten het dorp, de voormuur van het huis lag op de dijk, maar de achtermuur lag zo diep in de dijkhelling, tegen die blinde achtermuur kon de storm waaien, het water kon er tegen opstijgen en de stenen waren door het hoog water getekend, dat kon Brammetje Peccator niet deren. Hoe kwam Brammetje aan zijn naam. Hij had zich verstoken van de sacramenten onzer moeder de heilige kerk, ‘ik heb een zonde gedaan,’ zei Brammetje, ‘die geen biechtvader in de wereld kent.’ ‘Wat is dat voor een zonde, Brammetje?’ ‘Dat zal ik u wijsmaken,’ zei Brammetje, ‘als de professors in de moraal die zonde niet eens kennen!’ Hij was met zijn zonde in ‘s-Hertogenbosch in de Sint-Jan geweest. Hij was met het bootje over de Maas weggevaren naar Kevelaer. In ‘s-Hertogenbosch en in Kevelaer kenden ze zijn zonde niet. Eens was hij naar Rome geweest, toen was hij wel een jaar lang weggebleven. Hij kwam terug, mager en afgevast, neen, de paus kende zijn zonde niet. ‘Wat heeft de paus dan gezegd, Brammetje?’ ‘De paus heeft gezegd: “Non novi”,’ zei Brammetje. ‘O,’ zei hij, ‘maar ge hebt alzeleven gehoord, dat de paus een gevangene van het Vaticaan is?
Ik dacht, dat hij in een kelder zou liggen met een ketting aan zijn been. Maar ik weet nou, dat er geen mens op de hele wereld zo schoon en zo rijk zit te wonen als (de paus, hij zit helemaal niet in de gevangenis.’ Hoe kwam Brammetje aan zijn ‘non novi’. Brammetje was pienter genoeg, hij kon verrassen met de dingen die hij wist. Hij naderde niet tot de heilige sacramenten, maar hij ging naar de kerk en hij luisterde naar de tekstwoorden, waarmee de pastoor de lijdensmeditatie begon: ‘non novi hominem’. Ik ken die mens niet. En dan deed Brammetje nog, of hij helemaal niet extra luisterde.”

 

 
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)

Lees verder “Antoon Coolen, Ida Boy-Ed, Nick Hornby, Vincent Corjanus, Thornton Wilder, Karen Blixen, David Wagner, R.J. Pineiro”

Anton Wildgans, Rolf Schneider, Cynthia Ozick, Helen Meier, Rolf Kalmuczak, Karl Henckell, Henry Vaughan, John Ford

De Oostenrijkse dichter en schrijver Anton Wildgans werd geboren op 17 april 1881 in Wenen. Zie ook alle tags voor Anton Wildgans op dit blog.

 

Abend über der Stadt

Noch zeichnen sich die Türme in die Schicht
grau-finstern Qualms, in den die Stadt versunken.
Nun schwinden sie, bald ist das letzte Licht
von all den vielen Augen aufgetrunken.

Hier oben, wo die letzten Häuser sind,
neigt sich der Tag noch zögernd in die Beete
dunkelnder Gärten, manchmal harft der Wind
im Saitenspiel der Telegraphendrähte.

Ein tiefes Dröhnen pulst von unten her
wie ein gewaltig-dumpfes Ohrensausen,
wenn über Eisenbrücken eisenschwer
die späten Züge ins Gelände brausen.

Da – eine Kuppel, die in Flammen steht –
wölbt purpurn sich der Mond aus Häusermassen,
nun schwebt er auf und steigt wie ein Gebet,
um hoch im Äther silbern zu verblassen.

Jetzt geben in der Stadt die Glocken Laut
gleich Hunden, die im Schlaf den Mond anwimmern,
und, wie aus bläulichem Metall gebaut,
glimmern die Dächer – Lichterreihen schimmern!

 

Einem, der ein Dichter ist

Ich bin ein Kind der Stadt. Von Häuserquadern
Ist mir der Blick in Straßen eingeengt.
Schwer, wie sich Volk des Abends heimwärtsdrängt,
Rinnt mir ein dunkler Blutstrom durch die Adern.

Mit Gott und mit der Welt und mir zu hadern,
Nach Not zu spüren, dies ist mir verhängt,
Doch nicht zu heilen, wo ein Leid bezwängt,
Nein, nur mit Worten dran herumzuhadern.

Du aber spendest mit berauschtem Tun
Aus dieser Erde königlicher Fülle.
Da sinkt von uns die graue Bettlerhülle,

Und Flügel wachsen unsern Alltagsschuhen.
Die tragen uns in eine stille Stille,
Wo Lächeln ist und träumerisches Ruhn.

 

 
Anton Wildgans (17 april 1881 – 3 mei 1932)

Lees verder “Anton Wildgans, Rolf Schneider, Cynthia Ozick, Helen Meier, Rolf Kalmuczak, Karl Henckell, Henry Vaughan, John Ford”